Camera Obscura Special: Tokio in de cinema

Camera Obscura Special:
Tokio in de cinema

door Bob van der Sterre

Tokio is de meest in cinema voorkomende Japanse stad. Denk aan films als Lost in Translation of Enter the Void. Hoe zit het eigenlijk met de Japanse films zelf? Na Parijs, New York en Londen is dit de vierde aflevering over cinema in een wereldstad.

Het vreemde is dat als je aan mensen vraagt om een film die zich in Tokio afspeelt op te noemen, je vaak titels van westerse films hoort. Van Fast and the Furious Tokyo Drift tot Bill Murrays Japanse whisky-reclame in Lost in Translation; van Gaspard Noé’s Enter the Void tot James Bond-vehikel You Only Live Twice. Hedendaagse Hollywoodfilms gebruiken geregeld Tokio als achtergrond in actiefilms.

Early Spring (1956) - de beste en mooiste films in en over Tokio

Geen wonder: westerse regisseurs voelen zich al heel lang aangetrokken tot Japan en de Japanse hoofdstad. Wim Wenders maakte de documentaire Tokio-Ga over regisseur Yasujirō Ozu. Resnais maakte een portret van post-oorlog-Japan in Hiroshima mon amour. Deze liefde voor Japan bestond al voor film bestond.

Toch zal het opnoemen van een Japanse film die zich daadwerkelijk in Tokio afspeelt, geen abc’tje zijn. Een hulpmiddel is dat de stad zelf vaak in een titel voorkomt. Je zit wel goed als je iets roept als Tokyo Story, Tokyo Decadence, Tokyo Godfathers, Tokyo Zombie, Tokyo Drifter, Tokyo Family, Tokyo Twilight, Tokyo Fist, Tokyo Taxi, Tokyo Emanuelle, Tokyo Sonata, enz… Want dit zijn allemaal bestaande films.

We zien alleen niet altijd even veel van Tokio in die films. Hoe dat kan? Geen traditie van er-op-uit maar een traditie van drama’s die zich indoor afspelen. Veel epische samoeraifilms over vroegere tijden. Een dominant studiosysteem. En een hang naar de romantiek van het Japanse platteland (zinderende hitte & gezoem van krekels).

Dan is er nog de vraag: wát is Tokio? Als agglomeratie telt het een onwaarschijnlijk aantal van 37 miljoen inwoners (de stad zelf telt er ongeveer 14). Met wijken die voor de meeste mensen – waaronder ondergetekende – net zo onbekend zullen klinken als ‘Watergraafsmeer’ voor een doorsnee-Japanner. Daarom is het handig om dit kaartje op Wikipedia erbij te houden, met de 23 wijken waar Tokio in onderverdeeld is.

Let op: dit zijn geen recensies of analyses van films. Ook geen top tien. Ik wil alleen een verhaal vertellen over de samenhang tussen film en stad en kies daarvoor per decennium een passende film. Ik heb niet alle films ter wereld gezien, dus hier en daar zal ik een uitstekende film gemist hebben.

Dit artikel is gratis. Graag hoop ik dat de lezer zich als tegenprestatie wil opgeven voor de nieuwsbrief, of zich verdiept in culturele longreads.

 

Une rue à Tokyo (1897)

Une rue à Tokyo (1897): Flashback naar 19eeeuws Tokio

Locatie: Ginza (Chuo)

1 minuut. Zo lang duurt dit shot van een straat in Ginza, het centrum van Tokio.

We zien riksja’s met en zonder reizigers de cameraman passeren. Een riksja ontlaadt de reiziger pal voor de camera. Twee jongemannen komen het beeld ingelopen. Een jongeman probeert een appel (?) af te pakken en na een kleine pirouette lopen ze van de camera weg. De man met de riksja draait linksom en gaat uit beeld. Een paar mensen staren naar de filmer.

Dit filmpje van Constant Girel moet toch op zijn minst voor een deel afgesproken werk zijn geweest (waarom anders zou die riksja stoppen pal voor de camera…). Girel maakte de film in 1897 voor de broers Lumière. Hij filmde de wijken Nihombashi & Ginza (Chuo op de kaart) en legde daar de cultuur vast in een paar films. Veel dansers en acteurs.

Gabriel Veyre verving Girel bij de tweede trip. Samen maakten ze 18 films over Japan voor hun opdrachtgever, Lumière.

Japan was er vroeg bij in de cinema. De eerste Japanse opnamen werden in 1898 gemaakt door Shiro Asano, die in Tokio werkte bij camerawinkel Konishi (later Konica). Hij maakte in dat jaar een van de oudste horrorfilms ter wereld: Resurrection of a Corpse, naar een verhaal van Ejiro Hatta. De film is net als veel andere vroege Japanse films verwoest door óf de aardbeving van 1923 óf de bombardementen in 1945. De eerste Japanse speelfilm is Pistol Thief uit 1899.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=61UTjPmli2U
Meer lezen: https://betweenmovies.com/movie/constant-girel-au-japon-1897-1898/ en https://psychocinematography.com/2020/05/29/from-hero-to-violator-an-introduction-to-pre-war-jidai-geki-cinema-part-1/

 

Japan of Today (1915)

Japan of Today (1915): het Japan van 100 jaar geleden 

Locaties: divers

De film Japan is Today is een documentaire-achtige productie van het New Yorkse bedrijf Post Pictures. De film beschrijft een reis door Japan in 1915 in 15 minuten. We zien bezienswaardigheden, mensen en gewoontes. Een film vergelijkbaar met een item voor een tv-programma over reizen vandaag de dag. Maar dan het hele land in een kwartier.

Deze beelden fascineren je na een eeuw nog meer. Je kunt ook kiezen voor een korte, opgepoetste versie met geluid van YouTuber Guy Jones, die de beelden van Tokio nam als onderwerp. Deze beelden van Tokio zijn gerestaureerd door ons eigen Eye filmmuseum.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=uuoFKrdQ2TQ

 

Tokyo March (1929)

Tokyo March (1929): tobbende geisha 

Locaties: onbekend

‘Tokio… stad van cultuur en vooruitgang, maar ook van misdaad en ranzigheid…’ Zo begint deze zwijgende film veelbelovend. Daarna trakteert het ons op de hustle and bustle van Tokio van de jaren twintig. En de sociale ongelijkheid. De een speelt tennis op een tennisbaan, een ander woont in een sloppenwijk eronder.

De wees Michiyo is haar baan in de fabriek kwijt. Zou ze dan maar geisha moeten worden? Haar overleden moeder geeft een opmerkelijke tip in Michiyo’s droom: ‘Word nooit verliefd maar leer mannen te verleiden.’ Dat moet wel in je zitten. Ze wordt geisha (Orie is haar nieuwe naam) en de zoon van de rijke Fujimoto valt voor haar.

Deze dramatische film – er wordt flink wat gehuild en gesomberd –  van Kenji Mizoguchi oogt onevenwichtig. En dat is niet raar. Deze versie duurt een half uur, terwijl de film oorspronkelijk anderhalf uur duurde. De beginbeelden blijven desondanks subliem. We zien een aantal mooi gemonteerde beelden van Tokio vanuit vogelperspectief, afgewisseld met beelden van lopende schoenen. En de Tokiose trammetjes die we nog vaker in films tegenkomen. Ik vraag me af of nog meer expressionistische parels van Tokio verborgen waren in deze film.

Mizoguchi maakte aanvankelijk veel lopendebandwerk maar de regisseur bleek een echte groeier. Zijn films werden steeds subtieler en gevoelsvoller. In de jaren vijftig zou hij in Europa prijzen gaan oprapen. Deze film had een maatschappijkritisch hart en past in de films met een linkse, bijna communistische handtekening die eind jaren twintig in de mode waren. Die zag je zowel bij de gendaigeki (moderne tijd) en de jidaigeki (historische films over het Edo-tijdperk).

Dat films uit deze tijd zich vooral in Tokio en Kyoto afspeelden, is geen toeval. Omdat de grote studio Nikkatsu in beide steden studio’s gebouwd, waren Tokio én Kyoto dé steden van de Japanse filmgeschiedenis. Kyoto voor de oude films en Tokio voor de moderne films. Lees meer hierover in het boek What is Japanese cinema? van Inuhiko Yomota.

Uiteindelijk zou Mizoguchi maar liefst 99 films regisseren en dat is een prestatie voor een man die maar 58 werd.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=HdDC0Bs4fvw
Meer lezen: https://japanonfilm.wordpress.com/2018/08/09/tokyo-march-1929/

 

Street Without End (1934)

Street Without End (1934): het dramatische leven van een serveerster 

Locatie: Ginza (Chuo)

Sugiko, serveerster in een bar, is populair bij mannen. Een zakenman krijgt een date met haar. Ze ontvangt ook een aanbieding om in een film te spelen. Het geluk lacht haar toe.

Een aanrijding verandert dat allemaal. De zakenman keert terug naar zijn geboortedorp en zij trouwt met de aanrijder, die spijt heeft. De moeder en zus van de aanrijder vinden Sugiko maar zo-zo. Intussen wordt haar vriendin wél een filmster en krijgt zij wel een fijne relatie met de struggelende buurman-kunstenaar.

De film is een mooi gefilmd drama over jonge vrouwen in de toen rap modern wordende Japanse maatschappij. Geld maakt en breekt je bestaan. Als je actrice kan worden, helpt je dat enorm vooruit. Ze zitten hier, zoals een recensent schreef, precies tussen moderne tijd en traditie in.

Een review op IMDb legt uit dat de film van alles twee heeft: twee aanrijdingen, twee actrices, twee rijke mannen, twee keer wordt het lot gekraakt… Daarmee doet deze film aan twee films denken die veel later werden gemaakt: Mulholland Drive en Blind Chance.

Opvallend is ook de filmstijl. Regisseur Mikio Naruse stopte diverse trucs in zijn laatste zwijgende film (in Japan werden langer zwijgende films gemaakt dan elders). We beginnen al met een paar prachtige buitenscènes van de levendige wijk Ginza (dezelfde wijk waar Girel de eerste film van Tokio maakte). We kijken naar een tram en zien dan beelden van winkelstraten vanuit een rijdende auto. De film is beweeglijker dan je zou verwachten.

Daarnaast zie je subtiele scènes, zoals de film in de film, waarbij een schaakbord heen en weer wordt gegeven, of de zwevende hoed bij de crash. Voeg daaraan toe dat Naruse – van wie Akira Kurosawa even een assistent was – vermoedelijk ook door Ernst Lubitsch is geïnspireerd tijdens deze film, en je hebt een melodrama dat het gemiddelde ruim overstijgt.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=gD82MuoOcI0
Meer lezen: https://www.criterion.com/films/27548-street-without-end

 

One Wonderful Sunday (1947)

One Wonderful Sunday (1947): Kurosawa in naoorlogs Tokio 

Locaties: Ueno Park (Taito), Ginza (Chuo) en Yurakucho (Chiyoda)

Tokio 1947. Je vindt er vooral ruïnes waar je honkbal in speelt. Een koe met wagen die langshobbelt. Yuzo is somber over zijn lot, Masako blij. ‘Laat maar aan mij over. Het is een prachtige zondag.’ ‘Dromen vullen je maag niet.’ ‘Je had ook dromen voor de oorlog.’ ‘De oorlog vernietigde die droom. Ik heb het gevoel dat ik alles stuk moet slaan.’

Waar vind je een betaalbaar huis? De verhuurder raadt zijn eigen huizen af. Een oude maat uit het leger heeft geen tijd voor je. Je krijgt beledigingen naar je kop geslingerd. ‘Je bent alleen maar een ex-soldaat, niet beter dan ieder ander.’ In de dierentuin kijken ze naar het giraffenverblijf: ‘Wat een mooi huis.’ ‘En met centrale verwarming!’ Het enige wat ze vinden is een lekkend huisje. Maar soms ligt ook geluk op de loer. Een slechte, dure koffie geeft weer hoop aan het tweetal.

Deze vroege film van Akira Kurosawa mengt studiobeelden met buitenscènes. De stad, een dierentuin, een theater. Binnenstad en buitenwijken. Hier en daar komen ruïnes langs (namaak). Bekijk deze website voor de voor-en-na-beelden.

Kurosawa liet zich net als veel andere filmmakers toen inspireren door het neorealisme van De Sica’s Ladri di biciclette. Het loste twee problemen op: dat studio’s in veel steden kapot waren en dat er weinig geld was om films te maken. En het bracht de nodige vernieuwing in de cinema.

Daarnaast hadden Japanse filmmakers na de oorlog te maken met eisen van de nieuwe machthebbers: de Amerikanen. De film oogt ook wel een beetje als de Amerikaanse romantische komedies uit die tijd. Kurosawa’s script is gebaseerd op D.W. Griffiths Life is Wonderful. Soms doet het denken aan It Happened One Night van Frank Capra. Kurosawa stond sowieso bekend als de meest ‘universele’ van de Japanse regisseurs.

One Wonderful Day moest ook in de VS een succes worden. Dat lukte niet. Daarvoor was de film te somber en het einde zal commercieel ook niet geholpen hebben, omdat Kurosawa een filmtaboe aan zijn laars lapte. Dat is jammer. Want het is een mooi geschoten, menselijke film over het hebben van verbeelding in crisistijden. Een paar shots steken er bovenuit. De rijke mensen versus de ‘sloebers’ in de spiegel. Het jochie in lompen dat bij de spoorlijn hangt. De dialoog in de ruïnes van Tokio. En de out of the box-lunchplek in buizen die klaarliggen om in de grond te gaan.

Kurosawa werd later beroemd maar maakte ook verdienstelijke films in deze periode. Wil je actie, dan kun je beter Stray Dog (1949) erbij pakken. Een film noir van Kurosawa met aardig wat straatbeelden van naoorlogs Tokio. Vooral van de wijk Yodobashi (Taito). Maar ook een honkbalwedstrijd en een dansvoorstelling. Kurasawa’s Drunken Angel – een gangsterdrama – is ook een portret van post-oorlog Japan. Voor humor kun je terecht bij Five Tokyo Men (1945) van Torajirô Saitô.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=3kxAwYvgrAo
Meer lezen: https://kurosawainreview.blogspot.com/2009/05/one-wonderful-sunday-1947.html

 

House of Bamboo (1955)

House of Bamboo (1954): Amerikaanse blik op Tokio 

Locaties: Yokohama en Anakusa (Arakawa)

Eddie Kenner gaat opzichtig te werk met afpersen van kleine bedrijven. Al snel wordt hij binnengehengeld door de bende van Amerikaanse ex-soldaten, onder leiding van Sandy Dawson. Die plegen overvallen. Ze plunderen bijvoorbeeld een trein met Amerikaanse munitie. En ze hebben een regel: als een bendelid gewond raakt bij de overval, schieten ze diegene ter plekke dood.

Ze weten niet dat Eddie eigenlijk militair agent is. Hij krijgt steun van ‘kimono girl’ Shirley, een Japanse vrouw die getrouwd was met de Amerikaan wiens identiteit hij gebruikt. Er volgen meer overvallen. Eddie moet voorzichtig zijn.

Sam Fullers House of Bamboo was een remake van The Street with No Name uit 1948 en doet een beetje denken aan Donnie Brasco, met Robert Ryan als Al Pacino. Een misdaadverhaal als vele andere maar die wel grossiert in buitenlocaties van Tokio. En dat in Technicolor!

De film staat op YouTube en het is de moeite waard om deze fraaie reeks beelden mee te kijken (na 10 minuten in de film). Dat begint bij het theaterdistrict Anakusa, als Eddie lomp een kabuki-repetitie onderbreekt. Van de kleurrijke kabuki-repetitie holt Eddie langs de houten huisjes en boten bij de Sumida-rivier. Het spreekt voor zich dat die niet meer bestaan. Later zien we nog het grote Boeddhabeeld van Kamakura; Tokio centrum van bovenaf (trams en bussen) en het amusementspark op het warenhuis Ginza Matsuya. In die tijd was er nog nauwelijks hoogbouw, dat kwam pas de volgende decennia.

Fuller gebruikte verborgen camera’s om het stadsleven vast te leggen. Hij deed het meeste zonder vergunning. Hij had ook wel oog voor de gespannen verhouding tussen Amerikanen en Japanners in die tijd. (Wat historische context: in 1945 werd Tokio gebombardeerd door de Amerikanen. Bij een tapijtbombardement in maart 1945 vielen meer dan 100.000 slachtoffers. In 1945 namen de Amerikanen de leiding over. Dat eindigde in 1952. Deze film toont ook hoe de Amerikaanse militaire politie nauw samenwerkt met de politie in Tokio om de (Amerikaanse) criminelen te pakken te krijgen.)

Bij films van Sam Fuller kun je altijd wel een paar gedurfde, ongewone scènes verwachten. Eddie die tot afgrijzen van Shirley zijn ontbijt in bad consumeert bijvoorbeeld. Er is nog een andere bizarre badscène waar diverse critici zich over verwonderd hebben. Het liquideren van een van de gangsters is een bruut beeld.

Grootste minpunt is hoe duidelijk de film bedoeld was voor de Amerikaanse markt. De Japanse cultuur wordt met de westerse pet op bekeken. Zoals hoe alle vrouwen in kimono’s rondlopen en westerlingen alleen maar Engels praten. Mount Fuji is de hele film op de achtergrond aanwezig als een filmische ansichtkaart.

Er is bijna geen groter contrast mogelijk tussen Sam Fullers drukke, kleurrijke film en de ingetogen zwartwitfilm Tokyo Story van Yasujirō Ozu uit 1953. In Ozu’s beroemde film zien we een heel beleefd generatieconflict. De oudere generatie merkt dat de nieuwe generatie het vooral druk heeft. ‘Je mist je kinderen als ze niet in de buurt zijn, maar als ze er wel zijn, behandelen ze hun ouders steeds meer als een last.’

Prachtig zachtaardig drama maar van Tokio zien we (vrijwel) niets. Er is wel een mooie scène als de ouders een toer doen door Tokio. We zien hobbelende hoofden in de bus, wat hoge gebouwen op de achtergrond, dat is het.

Er gaan wel gesprekken over Tokio. ‘Als wij hier allebei gaan wandelen, raken we allebei verdwaald.’ ‘Er zijn gewoon teveel mensen in Tokio.’ En de jongere generatie? ‘Kinderen hebben hun eigen levens en verdwijnen geleidelijk uit de levens van hun ouders.’ Lees het essay over Ozu op InDeBioscoop om meer over de regisseur te leren.

Experts beschouwen de jaren vijftig als een gouden periode van de Japanse film, met Tokio vaak in een belangrijke bijrol. Denk aan films als:

  • Godzilla (de originele)
  • Tokyo Twilight (Yasujirō Ozu)
  • Early Spring (Yasujirō Ozu)
  • Streets of Shame (Kenji Mizoguchi)
  • High and Low (Akira Kurosawa)
  • The Lower Depths (Akira Kurosawa)
  • Tokyo (korte Franstalige documentaire van Hiroshi Teshigahara en 8 andere filmmakers)
  • The H-man (horror, SF én misdaad ineen van Ishirô Honda)
  • Rusty Knife (Toshio Masuda)
  • Ginza Cosmetics (Mikio Naruse)

Naast Robert Ryan zijn meer Amerikaanse acteurs te zien geweest in films die zich (deels) in Tokio afspelen. Denk aan:

  • Humphrey Bogart in Tokyo Joe (1949)
  • Cary Grant in Walk Don’t Run (1966)
  • Robert Mitchum in The Yakuza (1974)
  • Michael Keaton in Gung Ho (1986)
  • Carrie Hamilton in Tokyo Pop (1988)
  • Michael Douglas in Black Rain (1989)
  • Uma Thurman in Kill Bill 1 (2003)
  • Bill Murray en Scarlett Johansson in Lost in Translation (2003)

Film: https://www.youtube.com/watch?v=TnXc15txM8Q
Meer lezen: https://www.nishikata-eiga.com/2011/03/house-of-bamboo-1955.html en https://tokyofox.net/2015/02/25/tokyo-filming-locations-pt-xiv-house-of-bamboo-1955/

 

Tokyo Drifter (1966)

Tokyo Drifter (1966): dolende ex-gangster in felle kleuren 

Locatie: Minato

Tetsu is geen gangster meer. Dat zeggen meneer Kurata en hij dus ook. Onthechten is niet makkelijk. Zeker als yakuzagangster Otsuka (altijd zonnebril op) zijn kans wil grijpen om de macht te grijpen. ‘Je misbruikt de eer van de yakuza.’ ‘Alles draait om geld en macht tegenwoordig.’

‘Ik ben een zwerver uit Tokio’, is een melancholisch liedje dat telkens terugkomt in de film. Dat slaat op Tetsu, die om ergere problemen te voorkomen gaat zwerven door Tokio en omstreken. Hij ontmoet een andere gangster die hem helpt en een ander wil hem kapot maken: Tatsu de adder.

Tokio is een sfeervol decor. De havens, een autorijleerschool, nachtclubs, bars, een bowlingcentrum, straten… We kijken naar het district Minato. Naast Tokio zijn er ook episoden in het besneeuwde Hakodate (Hokkaido) en Sasebo (Nagasaki).

Deze film en Year of the Beast uit 1963 van Seijun Suzuki hebben veel overeenkomsten. Suzuki wilde het na 27 formulefilms anders doen (‘Mijn belangrijkste zorg was eerst niet hoe ik filmregisseur moest zijn maar hoe ik mezelf kon onderhouden’). Hij maakte in 5 jaar tijd 17 de grens opzoekende films. ‘Je moet entertainende films met plezier maken.’

Deze twee films worden geroemd om hun prachtige popartstijldecors en verrassende shots. Een shot door een glazen vloer naar mensen erboven; van de zijkant kijkend naar een nachtclub achter glas; onderhandeling met een film op de achtergrond; een huis vol met modelvliegtuigen; een shot van een neergeschoten vrouw van bovenaf; een knalgele bar; een onderhandeling in roze licht; een witte schaduw die ineens uit beeld danst. De liefhebber wordt verwend met ideeën.

In interviews vertelde Suzuki dat hij zonder storyboards werkte. ‘Inspiratie maakt de film!’ Een voordeel, vond hij, want de crew en acteurs hadden ook geen idee wat er zou gebeuren.

De hoofdrolspeler van Year of the Beast (Jô Shishido met de hamsterwangen) kwam weer samen met Suzuki in het haastig gemaakte Branded to Kill in 1967. Suzuki maakte de film om de directeur van studio Nikkatsu te helpen bij financiële stress. Als dank ontsloeg hij Suzuki. Die vocht dat ontslag met succes aan maar kon lang niet meer bij een studio werken.

In de 21e eeuw maakte Suzuki nog wel twee behoorlijk maffe films: Pistol Opera en Princess Raccoon. In 2017 overleed hij.

Heb je zin in een Japanse misdaad-binge, neem dan ook deze 60’s en 70’s films mee:

  • Pigs and Battleships (Shohei Imamura)
  • A Colt Is My Passport (Takashi Nomura)
  • Cruel Gun Story (Takumi Furakawa)
  • Diary of a Shinjuku Thief (Nagisa Ôshima)
  • Big Time Gambling Boss (Kôsaku Yamashita)
  • Sympathy for the Underdog (Kinji Fukasaku)
  • Graveyard of Honor (Kinji Fukasaku)
  • Battles without Honor and Humanity (eerste van vijf delen in twee jaar; ook wel bekend als ‘de Japanse Godfather’; Kinji Fukasaku)

En bekijk deze jaren zestig films om Tokio op een andere manier te ervaren:

  • When a Woman Ascends the Stairs (Mikio Naruse)
  • The Insect Woman (Shohei Imamura)
  • Tokyo Olympiad (Kon Ichikawa, documentaire over de Olympische Spelen in Tokio)
  • The Face of Another (Hiroshi Teshigahara)
  • Make Way for the Jaguars (Yôichi Maeda)
  • Funeral Parade of Roses (Toshio Matsumoto’s beroemde cultfilm over travestieten)

Geen cinema maar wel heel leuk: deze film over het dagelijkse leven in Tokio in de jaren zestig.

Meer lezen: https://www.youtube.com/watch?v=pjk9yV4nbqI,
https://www.youtube.com/watch?v=V6e9mowbmys en
https://www.youtube.com/watch?v=tiGzzN5Gj9c

 

Dodes-ka’den (1970)

Dodes-ka’den (1970): weinig lol in sloppenwijken 

Locatie: Horiecho (Edogawa)

Ver van het centrum in Tokio vind je een sloppenwijk met bouwvallige huisjes. Ze leven rondom een afvalberg. Je kunt dat ook positief uitleggen zoals een bewoner doet: ‘Japanners houden meer van gefilterd licht dan van direct zonlicht. Daarom kiezen we altijd plekken in de schaduw en kunnen we niet wennen aan huizen van baksteen.’

Een uiteenlopende groep mensen probeert er te overleven. Veel tragische figuren. Een jonge mimespeler die zich met een denkbeeldige trein door het stukje stad voortbeweegt (‘Dodes-ka’den Dodes-ka’den’). Een lompe kerel die het op een zuipen zet. Een klaagzieke kerel die zijn adoptiedochter onderdrukt. Een man en zoon die proberen te overleven. Een vriendelijke zakenman met tics en een loeder van een vrouw. Een zwangere vrouw die een reeks mannen achter haar aan heeft.

Kurosawa maakte hiermee een type mozaïekfilm dat je kent van MASH – toevallig ook uit dat jaar. Hier ook geen echte hoofdpersonen maar wel vloeiend in elkaar overlopende portretten en dialogen. Een film die je ook heel makkelijk zou kunnen vertheateren. Met de Italiaanse film Brutti, sporchi e cattivi zou het een onvergetelijke double bill kunnen zijn over families in armoede.

Vijf jaar lang had Kurosawa geen film gemaakt toen hij deze film maakte. Het Japanse studiosysteem was in een crisis beland. Niemand kon Kurosawa’s dure films nog produceren. Kurosawa kon daardoor niet zijn normale perfectionische ik zijn. Hij gebruikte een hypotheek op zijn huis om deze film te kunnen maken.

Voor Kurosawa’s doen waren de opnamen ook erg kort: slechts 27 opnamedagen. Toch duurde de film aanvankelijk 240 minuten. Daar ging 100 minuten af (die opnamen zijn er helaas niet meer, het had nu een mooie re-release als miniserie kunnen hebben).

De film (gebaseerd op een boek van Shûgorô Yamamoto) noopte Kurosawa om zichzelf op alle gebieden her uit te vinden. Dodes-ka’den was zijn eerste film in kleur; voor het eerst sinds 1959 op 35 millimeter in plaats van widescreen; de eerste met Takai Saito als cinematograaf; de eerste met zoomlenzen; de eerste zonder acteur Mifune of componist Sato; en met veel minder actie en dynamiek dan gebruikelijk.

Deze trage, maar mooie film over mensen in moeilijkheden viel niet in de smaak van het publiek, dat juist de vroegere stijl van Kurosawa koesterde. De lastige titel (een onomatopee gebaseerd op het geluid van treinen) hielp ook niet bij het verleiden van het publiek. Het moest de eerste van vele films worden van vier regisseurs die zich hadden verenigd in Committee of the Four Knights. Die groep kwam niet verder dan deze ene film. (Ichikawa, een van hen, zou nog wel in 2000 Dora-Heita zou maken, gebaseerd op een script van vóór deze film.)

Deze desillusie paste naadloos bij Kurosawa’s leven op dat moment. Zijn ervaring bij de Amerikaanse productie Tora! Tora! Tora! was ook niet best geweest. Hij werd depressief en ondernam een jaar later een zelfmoordpoging. Lees het trieste verhaal op deze website over Kurosawa.

De wijk waar het gefilmd werd (Horiecho) is in Edogawa, Oost-Tokio. Een combinatie tussen een modderpoel en een vuilnisbelt. Daar vind je nu Tokyo Disneyland.

De Tokiose cinema beleefde in deze tijd geen grote bloei van de alternatieve cinema zoals in Parijs en New York. Toch verschenen in de jaren zeventig wel een paar opmerkelijke (en zeer uiteenlopende) films over de stad:

  • City of Beasts (Jun Fukuda)
  • Live Today, Die Tomorrow! (Kaneto Shindō)
  • Godspeed You! Black Emperor (Mitsuo Yanagimachi)
  • The Man Who Left His Will on Film (Nagisa Oshima)
  • The Man Who Stole the Sun (Kazuhiko Hasegawa)
  • Vengeance is mine (Shohei Imamura)

Film: https://vimeo.com/439263252
Meer lezen: https://www.popmatters.com/akira-kurosawa-films-1963-1970/3

 

A Taxing Woman (1987)

A Taxing Woman (1987): betaal je belastingen! 

Locaties: divers

Hideki Gondo, uitbater van sekshotels, licht de belastingen op. Bepaalde leningen staan nergens in de boeken. Via naamloze rekeningen wordt het geld bij banken bewaard. Sleuteltjes van kluizen liggen bij minnaressen.

Ryôko, een vaardige belasting-agente, ruikt haar kans als ze promotie maakt naar het belastinghoofdkantoor van Tokio. Gondo is alleen niet zo eenvoudig te pakken. Ryôko moet alles uit de kast halen om hem te betrappen. In het vuilnis vinden ze belastbaar materiaal maar het is niet genoeg.

Vermakelijke film van Jûzô Itami. Allereerst dat ongewone filmonderwerp: belastingontduiking. De film bespot in feite hoe ver mensen soms willen gaan om geen geld te verliezen. Het is een spel met de belastingdienst. Het verhaal is lichtvoetig en het acteerwerk past er goed bij. Tsutomu Yamazaki (Gondo), Nobuko Miyamoto (Itami’s vrouw als Ryôko), de gangster en Ryoko’s baas: ze hebben allemaal komisch talent. Ik dacht zelfs invloeden op Audrey Tautou’s rol in Amélie te zien in hoe Miyamoto Ryôko speelt maar dat zal wel toeval zijn.

Tokio is hier anoniem, geen wijk of straat wordt met naam genoemd. Een jaar na deze film maakte Itami nog een vervolg: A Taxing Woman’s Return – ook daarin zien we stukjes Tokio. Welke wijken het om gaat ben ik alleen niet achter gekomen.

Jûzô Itami – de regisseur – is een geval apart in de Japanse cinema. Zo was hij jarenlang acteur en ging hij pas op zijn vijftigste films maken. Hij maakte maar tien films. Allemaal satires die bepaalde (Japanse) gewoontes bespotten. Hij brak door met de beroemde eet-komedie Tampopo (1985). Dat was niet zijn debuut, dat was The Funeral van een jaar eerder, ook een grote hit.

Er was veel te doen om zijn film Minbo uit 1992. Een spottende film over yakuzaleden die een hotel willen overnemen. De yakuza was zo ongelukkig met het portret dat ze hem bij zijn huis neerstaken –  maar niet fataal. Dat zou in 1997 wel gebeuren. Toen werd hij dood aangetroffen voor een gebouw. Het zou zelfmoord zijn in verband met een affaire. Later zou een yakuzalid gezegd hebben dat de zelfmoord in scène was gezet. Itami wilde namelijk nóg een spottende film maken over een misdaadgroep. Dit tragische verhaal wordt hier verteld.

Over yakuza gesproken, in dit decennium begon Takeshi Kitano’s uiterst succesvolle misdaadfilmcarrière met Violent Cop (1989). Die speelt zich in Yokohama af, een voorstad van Tokio met 3,7 miljoen inwoners (om even te laten bezinken: Yokohama heeft al meer inwoners dan Groot-Amsterdam en Groot-Rotterdam tezamen).

Meer lezen: https://www.tokyoweekender.com/art_and_culture/entertainment-art_and_culture/movies-tv/spotlight-juzo-itami/

 

Special in een special: de pinku-film
Soms moet je de onderbuik van de cinema in. Als je de productie van de Japanse cinema van de jaren zeventig en tachtig bekijkt, valt het aantal seksfilms enorm op. Dat is het pinku-genre, of pink films. Dat had te maken met de neergang van de filmstudio’s in de jaren ‘70. Pink films vormden op zeker moment 40% van de hele filmproductie.

Ook de klassieke studio Nikkatsu ging overstag. Na zijn faillissement keerde het terug met een eigen variant, roman porno. Die films hadden een regel: om de tien minuten seks in beeld.

De pink films waren seksfilms (dus geen pornografie) met lage budgetten gericht op snel succes. Wie er meer over wilt weten, kan terecht bij de documentaire Pinku Eiga: Inside the pleasure dome of Japanese erotic cinema uit 2011 van Yves Montmayeur. Een spoedcursus pinku is ook mogelijk via deze uitleg op YouTube.

Hisayasu Satô was een van die pinku-regisseurs. Waar films als Brain Sex (1988), Survey Map of a Paradise (1988) of The Bedroom (1992) helemaal over gaan, weet ik ook niet precies, maar naast seks gaan ze ook over technologie, obsessies en fetisj. Sato blendde in feite twee filmgenres in een nieuw genre: sekshorror. Door seksscènes in een verhaal te laten passen, wordt het toch ineens cinema. En met voice-overs die je niet in een seksfilm verwacht: ‘Gisteren, vandaag en morgen zijn verschillende dagen. Maar niet voor hem. Voor hem stond elke dag vast.’

Een grote pinkunaam is Kōji Wakamatsu. Secrets behind the wall (1965), Go, Go, Second Time Virgin (1969), Ecstasy of the Angels (1972) en Endless Waltz (1995) zijn bekende werken in het pinkugenre. Bekijk dit video-essay op YouTube als je hem beter wilt leren kennen. Een van Wakamatsu’s laatste films was de historische film United Red Army (2007). Die kreeg goede kritieken van de filmpers. Net als Kurosawa nam hij hiervoor een hypotheek op zijn eigen huis (en vernietigde dat vervolgens in de film). Lees het bijzondere verhaal op deze website.

Omdat de pinkufilms zo goedkoop waren, werd er ook veel buiten in steden gefilmd. Veel dialogen op daken. Iets wat in Amerikaanse lowbudgetfilms ook soms wordt toegepast (‘Oh, hi Mark’). Pinku of niet, sowieso valt het op dat er veel seks voorkomt in een gemiddelde Japanse speelfilm. Van preutsheid –  als je die al verwacht – is in de Japanse filmcultuur weinig te merken.

Mooie brug naar…

 

Tokyo Decadence (1992)

Tokyo Decadence (1992): een wereld van perversiteiten 

Locatie: niet nader aangegeven (mogelijk Shinjuku)

Callgirl Ai start haar carrière. Ze komt in een wereld terecht van sadomasochisme, bondage, triootjes. In haar beroep draait alles om perversiteiten, merkt ze al snel. Ze is te zachtaardig om iets te weigeren. ‘Mag het gordijn alsjeblieft dicht?’ ‘Ik wil ze open, ik krijg mijn plezier uit jou te vernederen.’

Ai’s worsteling verandert als ze een ervaren callgirl tegenkomt. Die vertelt haar dat ze controle over haar leven moet nemen. Dat geeft haar de energie om naar de provincie te gaan en een oude geliefde op te zoeken. Dat loopt anders dan ze had gehoopt.

Verwacht geen sexy, erotische, kinky film. Tokyo Decadence is een moeilijk aan te ziene tocht door de onderbuik van Tokio. Neem de scène dat Ai op haar knieën met een vastgebonden vibrator door de hotelkamer rondkruipt… Dat beschouwt men niet overal als cinema. De film werd verboden in Ontario, Australië en Zuid-Korea. Er zijn zelfs twee versies gemaakt: de extreme versie en de iets meer ingekorte, gematigde versie.

Is deze film exploitatie in een filmhuisjasje? Ook al is het heel ongemakkelijk om naar te kijken, Ai’s ongezonde, meebuigende persoonlijkheid blijft de kern van het verhaal. En de vreemde passies van de perverselingen worden geobserveerd, niet afgekeurd. Daarin schiet de film duidelijk wel wat in door want van Ai’s gewone leven krijg je weinig te zien.

Misschien niet vreemd dat de schrijver van het verhaal en regisseur van de film Ryu Murakami was (niet te verwarren met bestsellerschrijver Haruki Murakami), schrijver van het al even ongemakkelijke Audition. De muziek kwam trouwens van de dit jaar overleden Ryuchi Sakamoto. En als we toch namedroppen: kunstenares Yayoi Kusuma deed mee als waarzegster.

En de stad? Aan het begin – op de grond – zien we nog wel een menselijk Tokio, met een café, gokhal, waarzegster (in een tunnel), juwelier. Zodra de film zich gaat afspelen in hoge gebouwen, verandert Tokio in een anonieme, onherkenbare wereldstad. Hoe hoger, hoe perverser allemaal.

Meer lezen: https://en.wikipedia.org/wiki/Tokyo_Decadence

 

Tokyo Godfathers (2003)

Tokyo Godfathers (2003): Tokio’s Kerstfilm 

Locatie: Shinjuku

Drie ‘experts in recycling’ (eufemisme voor daklozen) lopen rond door Tokio. Gin, een alcoholist die ooit racefietser was; travestiet Hana, die optrad tot ze te agressief werd; en de weggelopen tiener Miyuki. In een berg afval vinden ze een baby. Via een reeks toevalligheden achterhalen ze de echte ouders. Die blijken ook niet wie ze zijn.

Tokyo Godfathers is een vermakelijke Kerstfilm. Het verhaal is grappig, de animatie soms voortreffelijk (met name memorabel als Hana tekeer gaat in het ziekenhuis) en tegelijk is het ook een warm verhaal met karakterschetsen en toevalligheden. Ieder karakter in de film ontmoet iemand uit zijn of haar verleden en beleeft herinneringen.

De film gaat over bijna te veel onderwerpen om allemaal in een animatiefilm in anderhalf uur te kunnen uitwerken. Kinderloosheid, familieloosheid, dakloosheid, geldloosheid. Deze film vraagt zich af: wat maakt familie familie? Mensen geven om andere mensen: dat is hier de sleutel van een familie.

De animatie is geregisseerd door Satoshi Kon. Hij overleed in 2010 terwijl hij nog niet eens vijftig jaar was, maar wel een paar dijken van animaties had geregisseerd: Perfect Blue, Paprika, Millennium Actress en dus deze film. Hij zei: ‘Deze film wil de ‘wonderen en toevalligheden’ –  die door de wapens van de wetenschappelijke logica naar de andere wereld zijn geduwd – op een gezonde manier herstellen.’

Tokio is de moeder/vader van al deze dakloze karakters. De film speelt zich af in de westelijke wijk Shinjuku. Dat is een district met veel hoogbouw en vooral bekend van het gelijknamige station waar dagelijks meer dan 3 miljoen reizigers gebruik van maken (het drukste station ter wereld). De beroemde Tokyo Tower komt ook in beeld. Voor wie die niet kent: dat is de namaak Eiffeltoren.

De gebouwen versterken hier de emoties van de karakters, zoals bijvoorbeeld bij de aframmeling van Gin. Er valt meer over de film te vertellen, maar daarvoor verwijs ik naar onderstaand stuk in The Big Picture Magazine.

Opvallend is  de golf van films over Tokio in dit eerste decennium van de eenentwintigste eeuw. Zoals Tokyo! (2007) van Leos Carax, Michel Gondry en Joon Hong-Bo. Weer perspectieven van buitenlanders op Tokio. Afgezien van het stuk van Joon Hong-Bo (van Parasite) is de stad vrij onzichtbaar.

Beter werkt Adrift in Tokyo van Satoshi Miki. Hier heeft Tokio echt een hoofdrol, want de twee hoofdpersonen lopen de hele tijd door de stad. Talloze wijken die je zelden in films ziet komen langs. Ze kijken naar plaatsen in Tokio waar ze herinneringen aan hebben. Bonus is de absurditeit.

Een andere goede film over Tokio is een documentaire over technologie en de stad: Tokyo Noise. Verder biedt Tokyo.sora uit 2002 een interessant beeld over het leven van vrouwen in de grote stad.

Meer lezen: http://thebigpicturemagazine.com/realism-and-miracles-satoshi-kons-tokyo-godfathers/

Kortom…

Net als steden als Londen en Berlijn werden getekend door de oorlog en de periode erna, gold dat ook voor Tokio. Tokio figureerde vaak in films, maar meestal als symbool: de grote anonieme wereldstad. Een stad vol seks en geweld waar geregeld rampen plaatsvinden. De wijken doen er meestal niet zo toe.

Met de komst van de hoogbouw in het straatbeeld lijkt het wel of heel Tokio eruit ziet als de kantorenwijk Shinjuku. De anime lijkt geobsedeerd door een grote, anonieme futuristische technopolis, waarin het moeilijk is om iets anders dan Tokio in te zien. De toekomstige technovariant Neo-Tokyo heeft door anime’s als Akira of Wicked City een eigen bestaan in cinema gekregen. Er zijn maar weinig steden die dat kunnen zeggen.

Hoe creatief wijken in Londen, Parijs en New York werden gebruikt in films, heb ik niet kunnen ontdekken bij Tokio. Er bestaat geen The Naked City op zijn Tokio’s. Dat heeft mogelijk ook wel te maken met het feit dat de minder bekende Japanse film moeilijker zijn weg vindt tot onze markten. Tenzij je zelf connecties hebt, is het soms moeilijk om Aziatische films te ontdekken. Maar het kan ook met een andere verhouding tot de stad te maken hebben.

Meer lezen & kijken?
Er zijn vast diverse geweldige bronnen over films in Tokio in het Japans. Alleen beheers ik zelf die taal niet. Ik maakte onder andere gebruik van deze bronnen:

Op InDeBioscoop:

Elders:

 

16 augustus 2023

 

Lees ook deel 1: Camera Obscura Special: Parijs
Lees ook deel 2: Camera Obscura Special: New York
Lees ook deel 3: Camera Obscura Special: Londen
Lees ook deel 5: Camera Obscura Special: Amsterdam

Nosferatu: Phantom der Nacht (1979)

Nosferatu: Phantom der Nacht (1979)
Aandoenlijke ondode in bijna volmaakte remake

door Paul Rübsaam

Nosferatu, eine Symphonie des Grauens van F.W. Murnau uit 1922 is een meesterwerk. Werner Herzog bracht in 1979 een hommage met Nosferatu: Phantom der Nacht, een bijna volmaakte remake met glansrollen voor Klaus Kinski en Isabelle Adjani.

Als kind zag ik Dracula (1931) van Tod Browning met Bela Lugosi als vampier. Nosferatu van Herzog zag ik toen hij voor het eerst in Nederland in de bioscoop verscheen. Ik was een jaar of twintig en ging naar films die je zien moest. Spraakmakende Duitse filmmakers als Rainer Werner Fassbinder, Wim Wenders en Werner Herzog diende je te volgen. De naam F.W. Murnau was mij in die tijd onbekend.

Nosferatu: Phantom der Nacht (1979)

In Nosferatu: Phantom der Nacht (1979) was er weinig dat deed denken aan de goochelaarachtige Draculafiguur van Bela Lugosi, die met een zwierige cape en zwoele blik af en toe ten tonele verschijnt als welgestelde verloofden, een arts en een wetenschapper in een salon zitten te keuvelen. Herzogs Nosferatu was allerminst statische, oubollige horror. Eerder zwart-romantische kunst die bij de kijker schoonheidservaringen teweeg kon brengen, vond ik.

Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (1922) van Murnau zag ik ongeveer vijftien jaar geleden voor het eerst. Pas toen ik van middelbare leeftijd was, ontwikkelde zich bij mij een fascinatie voor met name Duitse films uit het zwijgende tijdperk. Werner Herzog heeft meerdere keren verklaard dat Nosferatu: Phantom der Nacht bedoeld is als hommage aan de film van Murnau. Van een remake heeft hij echter nooit willen spreken. Toch vind ik het nu verleidelijk om Nosferatu: Phantom der Nacht in dat laatste licht te bezien. Want Murnau’s verhaallijn wordt opmerkelijk getrouw gevolgd. Al weet Herzog met de acteurs en de modernere cinematografische middelen zijn landgenoot regelmatig te overtreffen.

Ongrijpbaarheid en beweging
Naarmate je Murnau’s origineel vaker ziet, kom je steeds meer tot de conclusie dat Nosferatu, eine Symfonie des Grauens niet in de eerste plaats gaat over een vampier, of specifieker een ondode graaf. De film gaat over angst. Angst voor ziektes, bacillen en de dood uiteraard. Angst voor wat met de wind uit verre oorden wordt aangewaaid. Angst voor het onzichtbare, ongrijpbare, maar immer beweeglijke en noodlottige.

Beweging en tegenbeweging, traag maar onstuitbaar, maar ook fluïditeit en permeabiliteit zijn kernwoorden bij Murnau. Wekenlange reizen per schip, te voet en te paard, golven die het strand overspoelen, de wind in de zeilen, het slaapwandelen van Ellen (Lucy bij Herzog), de wind die met de gordijnen speelt, de trage vleugelslag van een vleermuis. Alles is een beweging bij Murnau en alles verbeeldt hetzelfde noodlot. De ritmiek van zijn film is weergaloos.

Lijden
Graaf Dracula zoals Klaus Kinski die in Nosferatu: Phantom der Nacht verbeeldt, is nog een verfijning van de graaf Orlok die Max Schreck gestalte gaf in Nosferatu, eine Symphonie des Grauens. Nou ja, gestalte? Orlok was al een akelig schriel mannetje. Een levend skelet waar je bijna doorheen greep. Zoals het een ondode betaamt.

Bij de zacht, bijna bedeesd sprekende graaf Dracula waar Jonathan Harker (Bruno Ganz) na zijn reis van Wismar naar Transsylvanië een onroerendgoedtransactie mee af dient te sluiten, manifesteert dat half vergane van graaf Orlok uit Murnau’s zwijgende film zich in de vorm van fragiliteit en kwetsbaarheid.

Kinski’s graaf Dracula is innemend tot op zekere hoogte en zelfs bijna aandoenlijk. Al is hij een uitgemergelde, wasbleke man met rafelige oren, lange en puntige boventanden, handen met klauwachtig lange nagels, die zijn bloeddorst bovendien nauwelijks beteugelen kan als Harker per ongeluk met een mes in zijn vingertop snijdt in plaats van in een brood. Deze graaf Dracula is een man die in de eerste plaats lijdt. Hij is iemand die veel liever dood dan ondood zou zijn. Meer nog dan in het afschrikwekkende van zijn personage leeft Kinski zich uit in het tragische daarvan.

Schrikogen
De ultieme tegenspeler van Kinski’s Dracula is uiteindelijk niet Jonathan Harker, maar diens echtgenote Lucy Harker (Isabelle Adjani). Het duurt lang voordat Lucy en de graaf elkaar ontmoeten. Ze zijn zich echter een groot deel van de film al sterk van elkaars bestaan bewust, respectievelijk als de belichaming van het noodlot en de ultieme belofte.

Met haar lange zwarte haar, lange slanke hals en grote schrikogen geeft Adjani gestalte aan het engelachtige, hypergevoelige, op het randje van hysterie balancerende personage Lucy Harker, die als haar man uit Wismar op weg gaat naar Transsylvanië al voorvoelt dat die reis niets goeds kan brengen en uiteindelijk bereid is zichzelf op te offeren om het onheil af te wenden dat Dracula over Wismar zal brengen. Beide gedempt sprekend, prevelend bijna, zijn Lucy Harker en graaf Dracula tot elkaar veroordeeld, maar eigenlijk ook voor elkaar gemaakt.

Nosferatu: Phantom der Nacht (1979)

Schoonheid van Holland
De immer trage, maar constante beweging bij Murnau bouwt Herzog onder andere uit bij de aankomst te voet van Jonathan Harker bij zonsondergang op de Borgopas, waar Transsylvanië zich ontvouwt voor het oog van de wandelaar. Tegen de steeds donker wordende hemel ontwaart Harker daar op een heuveltop het kasteel van Dracula in de gedaante van een ruïne. De gedragen klanken van de ouverture van Richard Wagners opera ‘Das Rheingold’ lijken een dreiging, maar ook een belofte in te houden. Harker gaat immers hoe dan ook een andere wereld betreden.

Nadat hij in het slot zaken met de bewoner heeft gedaan, zal Harker terugreizen naar Wismar. Maar Dracula is hem voor. Over Varna en de golf van Biskaje reist de ondode graaf met zijn kisten per schip naar het stadje, waar hij niet in de laatste plaats zijn tanden in de hals van Lucy wil zetten. De bemanning van het schip met zijn rode zeilen zal ten prooi vallen aan de pest, verspreid door de uit de kisten afkomstige ratten. Machtig traag en schijnbaar onbestuurd zien we het verdoemde vaartuig tenslotte de haven van Wismar binnenschuiven (in werkelijkheid een kade in Schiedam, voor het overige wordt Wismar hoofdzakelijk met behulp van locaties in Delft verbeeld).

Een typisch Hollands decor wordt eveneens luisterrijk over het voetlicht gebracht bij de gehaaste terugreis die Harker onderneemt in de hoop Lucy nog te kunnen redden, nadat hij zich bevrijd heeft uit het slot waar Dracula hem opgesloten heeft. Aanvankelijk reist Harker te paard. Maar later, als zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid steeds verder verslechteren, als koetspassagier. Het is die koets die we over een kaarsrechte dijk tussen twee Hollandse plassen zien rijden. De dijk vormt een horizontale streep precies in het midden van het beeld. Het rijtuig met de dravende paarden ervoor weerspiegelt zich feilloos in het roerloze water.

Jarenzeventigfilm
In een film die geen remake is, maar een ode mag de regisseur ook dingen weglaten, of toevoegen. Maar had Herzog dat ook moeten doen? Wanneer we de sensueel griezelige finale waarin Kinski en Adjani opnieuw excelleren buiten beschouwing laten, gaat hij zich in het laatste deel van de film (als graaf Dracula in Wismar is gearriveerd) te buiten aan toevoegingen die te veel een dam vormen in Murnau’s constante stroom. Dan wordt het ineens zo’n typische jarenzeventigfilm met te veel ratten en decadente personages die in het zicht van de dood nog een feestmaal aan willen richten. Alsof Herzog zich ook nog schatplichtig achtte aan La Grande Bouffe (Marco Ferreri, 1973), of iets dergelijks.

Nu ja, niemand is volmaakt. Zelfs Werner Herzog niet.

 

Kijk hier waar en wanneer Nosferatu: Phantom der Nacht draait.

 

24 juni 2023

 

THEMAMAAND WERNER HERZOG

Into the Abyss (2011)

Into the Abyss (2011)
Vragen is makkelijker dan antwoorden

door Tim Bouwhuis

Op eigenzinnige, herkenbare wijze stelt Werner Herzog al decennialang vragen over menselijk gedrag, waarheidsvinding en het ongenadige karakter van de natuur. Into the Abyss (2011), een laatste blik op een veroordeelde in een dodencel, is thematisch een van de meest aangrijpende en kernachtige documentaires die Herzog maakte. Tegelijkertijd laat de film zien dat de ‘Herzog-methode’ – empathisch maar confronterend in het vragen, spaarzaam maar filosofisch in het antwoorden – niet altíjd bevredigend hoeft te werken.

De overzichtsdocumentaire die op 8 juni alvast de huidige Herzog-tentoonstelling (EYE, >18 juni) inleidde, noemt het Duitse filmicoon een ‘Radical Dreamer’. De hoofdletters passen, want Herzogs zoekende, vragende stijl leidt op gezette momenten toch tot ferme uitspraken over de grillen van de mens, die de regisseur qua toon compenseert met een dromerig, zachtmoedig idealisme. Áls er al een waarachtige Herzog-methode bestaat, loopt die over van de raadselachtige tegenstellingen.

Into the Abyss (2011)

Tiran of goedheiligman
De tiran die Klaus Kinski naar verluidt het leven zuur maakte, kwam later met documentaires waarin hij spreekt en denkt als de goedheiligman. Typerende sketches (Werner Herzog Eats His Shoe) en meelevende vraaggesprekken gaan in Herzogs oeuvre hand in hand met autoritaire ingrepen. Als de maker in Grizzly Man naar Timothy Treadwells ‘doodstape’ luistert en besluit de opname niét te laten horen, maakt een van zijn (doorgaans zoekende) films ineens toch deel uit van een moreel universum, waarin alleen Herzog de grens van goed en fout bepaalt.

Herzogs ontvankelijke, empathische houding weerhoudt hem er dus niet van om stelling te nemen. Die balans is intrigerend, maar biedt ook aanleiding om zijn stijl als maker en interviewer kritisch onder de loep te nemen. Into the Abyss is hier minstens zo geschikt voor als het veelbesproken Grizzly Man. Herzog bezoekt in deze gewichtige documentaire een gedetineerde die over acht dagen een doodsinjectie zal krijgen. De uniek aandoende gespreksfragmenten vormen zonder twijfel de kern van het verhaal, maar Herzog laat ook andere betrokkenen aan het woord: de kapelaan voor de dodencel en de leider van het politieonderzoek krijgen pakweg evenveel aandacht als de selecte nabestaanden van de daders (een medeplichtige werd veroordeeld tot levenslang) en de slachtoffers.

Een ‘moord’ voor een moord
Into the Abyss bestaat voor 75 à 80 procent uit interviews, waarbij de resterende scènes wegkijken als fragmenten uit een volleerde ‘true crime’-reportage. De reconstructie van een drievoudige moord, die in 2010 leidde tot de veroordeling en executie van hoofdpersoon Michael Perry, maakt het lastig om alle betrokken partijen vrijblijvend en met een ‘open blik’ aan te horen. Het verhaal is huiveringwekkend, en de emoties van een nabestaande (in dit geval de zus van een van de slachtoffers) zijn ook voor buitenstaanders vaak confronterend en moeilijk te weerstaan.

Het kille gegeven van zinloos geweld – de moorden werden ingeluid door een poging tot autodiefstal ­– zal dus weinig kijkers onbewogen laten, maar er is één cruciaal verschil: in Texas kunnen de grootste wandaden nog altijd leiden tot de ergst denkbare straf. In het eerste interview van de film vraagt Herzog direct aan een kapelaan waarom God ervoor zou kiezen de doodstraf toe te staan. Het is de eerste van een kleine handvol momenten waarop duidelijk doorschijnt met welk motief de regisseur deze documentaire maakt: als het aan hem ligt, zou de strengste strafmaat voor een moordenaar nog steeds niet tot de dood mogen leiden. Dit standpunt doet niets af aan de ernst van de gruweldaad. In een later interview vraagt Herzog zich hardop af of ‘een levenslang vonnis de plaats van de doodstraf in zou kunnen nemen’.

Stelling nemen
Het is begrijpelijk dat Herzog zich bij zo’n gewichtig thema moeilijk afzijdig kan houden. Hij is bereid om alle betrokkenen te spreken, en doet dat met zijn kenmerkende, empathische vragen, maar als het erop aankomt neemt hij alsnog geen blad voor de mond. Onder andere omstandigheden kan zo’n houding de zeggingskracht van een film ten goede komen, maar in Into the Abyss zorgt Herzogs moreelfilosofische stellingname eerder voor verwarring.

Dat laatste heeft alles te maken met een groter probleem dat de documentaire parten speelt: de gebeurtenissen die tot Perry’s veroordeling leidden, voelen in het licht van Perry’s eigen getuigenis namelijk verre van opgelost. Bij een moordzaak als deze is dat cruciaal, want als er twijfel is over de ware toedracht, kun je als filmmaker die ‘alle partijen aan het woord wil laten’ (maar er zelf ook een mening op nahoudt) makkelijk je integriteit verliezen.

Twijfel over de toedracht
Puur op basis van de reconstructie is het duidelijk waarom Michael Perry voor de drievoudige moord verantwoordelijk is gesteld. In de intieme interacties met Herzog ontkent de veroordeelde echter dat hij de moorden heeft gepleegd. Het gaat er in dit geval even niet om wat zijn argumenten waren, en of hij gelijk had (dat zou een tweede essay vereisen), maar de surreëel kalme, af en toe breed lachende Perry die we in de dodencel zien, valt in ieder geval moeilijk te verenigen met het beeld dat de reconstructie schetst. Dat de veroordeelde voor zijn executie zelfs aangaf zijn aanklagers te willen vergeven, maakt de zaak niet minder complex.

Onder andere, minder twijfelachtige omstandigheden zou het waarschijnlijk prima overkomen dat de bredere discussie over de legitimatie van een straf (hier geïnitieerd door Herzog) losstaat van de meer specifieke discussie over de schuld of onschuld van een veroordeelde. De verwarrende houding van Perry, die in ieder geval ten dele werd geweten aan mentale problemen (alhoewel dit in de documentaire ook niet duidelijk wordt gemaakt – ik moest er het internet voor op), zorgt er in dit geval alleen voor dat het veel moeilijker is om de twee discussies van elkaar los te koppelen. Als de schuld van de veroordeelde niet ter discussie staat, schakel je eerder en eenvoudiger over naar het ‘grotere plaatje’. Nu eisen de opmerkingen van Perry nog alle aandacht op.

Into the Abyss (2011)

Stelling nemen (II)
Hoewel Herzog op geen enkel moment expliciet stelt dat Perry schuldig of onschuldig is, voelt Into the Abyss door de onweersproken twijfel over het vonnis en het doodstraf-standpunt toch als een impliciet pleidooi in zijn voordeel. Door de tegenstelling tussen de waarheid van de reconstructie en Perry’s waarheid niet overtuigend te duiden, maar zich wél tegen de doodstraf uit te spreken, houdt de regisseur ruimte voor speculatie over de schuldvraag en kan hij ook moeilijker tegenspreken dat hij bevooroordeeld is. Die laatste indruk wordt nog eens versterkt als de nabestaande van een slachtoffer fel (en daarmee onsympathiek) zegt dat sommige mensen het “verdienen om te sterven”, waarna Herzog in de montage direct schakelt naar een beeld van een weerloze Perry.

Het valt Herzog dus te verwijten dat hij de argumentatieve kaders van zijn documentaire niet scherper heeft gearticuleerd, maar ergens is dat gebrek ook een logische bijwerking van zijn kenmerkende werkwijze: als empathische vragen in Herzogs documentaires inderdaad dichterbij zijn dan omvattende antwoorden, kun je ook geen vastomlijnde filmessays verwachten. Dezelfde regisseur die over de ‘wraak van God’ begint, kan een seconde later vragen naar een aandoenlijke ontmoeting met een eekhoorn. Zelfs als het een discussie over de doodstraf betreft, toont Herzog zich nog een radicale dromer.

 

Kijk hier waar en wanneer Into the Abyss draait.

 

22 juni 2023

 

THEMAMAAND WERNER HERZOG

Stroszek (1977)

Stroszek (1977)
Bruno vs. Bruno

door Bob van der Sterre

Bruno Stroszek heeft een lastig leven. Eva ook. Ze verlaten Berlijn en reizen naar de VS. Stroszek (1977) is een film à l’improviste die Werner Herzog vooral maakte vanwege zijn bewondering voor de acteur Bruno S.. Het resultaat is niet perfect maar blijft filmkijkers fascineren.

We beginnen het verhaal als Bruno Stroszek wordt vrijgelaten uit de gevangenis. Hij neemt zijn accordeon mee. In een café krijgt hij de mishandelde prostituee Eva zo gek om bij hem in te trekken. ‘Waar moet alles heen, als Bruno er straks niet meer is?’, sombert hij.

Eva keert terug bij haar pooiers in het café. De schreeuwlelijken sleuren haar mee naar Bruno’s huis en mishandelen haar daar ten overstaan van Bruno, die ze daarna ook maar mishandelen.

Stroszek (1977)

Bruno’s excentrieke buurman Scheitz is de reddende engel met een droom over een leven bij familie in Wisconsin. Eva prostitueert zichzelf nog een beetje en ze hebben genoeg geld om erheen te gaan. Met hun dwergpapegaaitje reizen ze door de VS. Ze gaan werken, Bruno als mecanicien, Eva als serveerster. Ze kopen een trailer maar de betalingen gaan niet zo vlot.

Kinski in plaats van Bruno
Stroszek gaat over de acteur die de hoofdpersoon speelt: Bruno S.. Daar is weinig geheimzinnigs aan. Het zijn zijn instrumenten die we zien, zijn huis in Berlijn en de thema’s van zijn leven. Nog sterker: de piano die we hier zien, is de piano die hij verdiende met het geld van een andere Herzog-film: Jeden fur sich und Gott gegen allen.

Alsof dat allemaal nog niet duidelijk genoeg was, is de naam van zijn karakter Bruno Stroszek, in plaats van Bruno Schleinstein, zijn echte naam die hij tijdens zijn leven graag verborgen hield (hij overleed in 2010).

De reden voor dit alles: Herzog had in 1977 voor zijn film Woyzeck aanvankelijk Bruno S. op het oog. Maar besloot toen toch dat Klaus Kinski beter zou passen bij dat verhaal. Omdat Bruno al vakantie had opgenomen van zijn werk in de fabriek, en Herzog ook wroeging voelde, schreef hij dit verhaal in iets meer dan twee dagen (!) en gaf hij het de vergelijkbare titel Stroszek (geen wonder dat menigeen deze films in Herzogs oeuvre door elkaar haalt). Om het nog ingewikkelder te maken is Stroszek ook de achternaam van de hoofdpersoon in Herzogs debuutfilm Lebenszeichen (1968). Herzog houdt wel van lijntjes die door zijn oeuvre heenlopen.

Bruno’s echte en fictieve leven
Fictie en werkelijkheid gaan in Stroszek door elkaar heen. Er zitten veel vernederingen in, net als in Bruno’s echte leven. De veiling is ook een vernedering. De lange mishandeling van Eva (ze gebruiken alles wat ze tegenkomen in Bruno’s huis tot en met een bel) en het gedoe met pasgeboren kindjes zijn niet makkelijk om te zien.

Voor wie het nog niet wist: Bruno was zoon van een prostituee, werd door haar veel geslagen, zelfs zodanig hard dat hij er doof van werd. Belandde in een instituut voor kinderen met mentale problemen. Vaak op de vlucht, opgepakt en weer opgesloten. O ja, de nazi’s hadden proeven op hem gedaan.

Beide Bruno’s doen zware arbeid (vorkheftruck vs. automonteur) en zitten op zwart zaad. (Het hielp niet dat de echte Bruno iedereen enorm wantrouwde op het gebied van geld; ik geloof dat Herzog zelfs een bankier moest uitnodigen om uit te leggen dat ze Bruno’s geld niet stalen.) Je kunt zeggen dat fictieve Bruno een afsplitsing is van echte Bruno, maar de verschillen zijn zo gering dat je nauwelijks kan zeggen waar de ene begint en de andere eindigt.

Niet zo verbazingwekkend dat Herzog zich tot deze acteur aangetrokken voelde. Het past bij Herzogs oeuvre waarbij de harde wereld de bewoners ervan flink te grazen neemt. Vulkanen, beren, meteorieten, de Peruaanse jungle, reizen door de VS, een pinguïn op Antarctica… Bij Herzog is de gemeenheid van het bestaan nooit ver weg.

Donkere geschiedenissen
De film bevat sowieso veel duistere geschiedenissen. Hij speelt zich grotendeels af in Plainfield, Wisconsin, waar Herzog voor deze film al eens was geweest. Gaat een belletje rinkelen? Dat was de plek waar meerdere seriemoordenaars vandaan kwamen, waaronder Ed Gein, wat Herzog blijkbaar passend vond (nog sterker, en hier wordt het echt vreemd, hij wilde met documentairemaker Errol Morris het graf van de moeder van de seriemoordenaar openen net zoals Gein dat deed met alle graven rondom het graf van diens moeder, maar dat gebeurde niet, volgens Herzog alleen maar omdat Morris niet kwam opdagen).

De pooiers in deze film waren ook echt gevaarlijke gasten: een was echt pooier van beroep en de ander overviel een bank. De afgevaardigde van de bank in de film lijkt dan heel meelevend maar is ‘nep en gevaarlijk’ volgens Herzog.

Nog meer duister? Een beroemde, lugubere anekdote rondom de film is dat Ian Curtis, zanger van Joy Division, een dag na het kijken van Stroszek een einde aan zijn leven maakte.

Toch – je zou het bijna niet geloven – biedt de film ook wel hoop en humor. De echte Bruno vluchtte in de muziek, leerde zichzelf accordeon, piano en glockenspiel spelen, en trad daarmee vaak op in Berlijnse patio’s. Net als de fictieve Bruno. (In 1970 was documentairemaker Lutz Eisholz door deze straatartiest gefascineerd en maakte de film Bruno der Schwarze – Es blies ein Jäger wohl in sein Horn. Dat creëerde zijn rol in Jeden fur sich und Gott gegen allen en daarna dus deze film. Het zijn van een filmster betekende een kentering in Bruno’s leven. Later werd hij kunstenaar.)

Haastige uitvoering
Terug naar de film. Je merkt aan veel dingen dat Stroszek haastig is gemaakt en bestaat uit losse aaneengeregen ideeën van Herzog. Het acteerwerk (bijrollen van amateurs) is vaak vrij matig. Het is een vrij lompe, sombere film – met af en toe wat bizarre momenten en vooral een einde dat je niet snel vergeet.

Wat Stroszek goed maakt, zijn de terloopse observaties die je niet zo vaak ziet in Amerikaanse roadmovies. Truckerslevens, diners, veilingmeesters in een eigen taaltje, frisdrankautomaten, trailerwoningen, een ‘dancing chicken’. Het is het ironische oog van de buitenstaander, zoals Jacques Tati in Trafic heel mooi de Nederlandse volksaard becommentarieerde.

En veel mysterie. De bevroren kalkoen die Bruno meezeult. De interesse in magnetisme van Scheitz. En het einde dus… Ik verklap het niet maar het heeft te maken met een kip en deze muziek van mondharmonicaspeler Sonny Terry. De een ziet er de oppervlakkigheid van Amerikaans entertainment in, een volgende gelooft dat hij iets zegt over nihilisme. (Dit einde riep destijds zoveel weerzin op bij de crew dat Herzog die zelf maar moest filmen, vonden ze. Dat deed hij. Hij was er zoals je kunt verwachten heel content mee: ‘Zo moeten films eindigen.’)

Liefhebbers
De film raakt een snaar, vooral bij filmliefhebbers uit de VS. Is het verbazingwekkend dat David Lynch dit de beste Herzog vindt die hij kent? De beroemde filmcriticus Roger Ebert was ook dol op Herzogs werk en vooral deze film. In een video op YouTube leggen hedendaagse Amerikaanse filmfans uit ze dat de film goed vinden (‘Waarom is Stroszek zo geniaal?’ is hun invalshoek). Herzog is zelf trouwens ook een groot liefhebber: ‘Ik ben dol op deze film.’

In Stroszek zie ik invloed op heel veel Amerikaanse roadmovies, maar ook aan de zwartgallige, maffe films van Benoît Delépine en Gustave Kervern met veel amateuracteurs (Louise-Michel, Aaltra, Effacer l’historique).

Stroszek (1977)

De film betekende voor Herzog vooral dat hij alles uit Bruno S. als acteur/onderwerp had gehaald wat er maar in zat. Iets waar hij anders mogelijk geen antwoord op zou hebben gehad. Bruno’s naïeve spel is héél karakteristiek (hij praat en kijkt vaak plechtig) maar door hem min of meer zichzelf te laten spelen, loste dat probleem zichzelf op. Herzog noemde hem de beste acteur die hij kende: ‘In zijn menselijkheid, in de diepte van zijn optreden, is er niemand zoals hij.’

De samenwerking met Bruno S. doet denken aan de onmogelijke manier waarop hij samenwerkte met Kinski voor bijvoorbeeld Aguirre en Fitzcarraldo. Hij haalde het beste als acteur in Kinski naar boven maar de twee bevonden zich vrijwel altijd in een staat van oorlog. Met Bruno was het anders. Toch moest Herzog daar ook diep gaan als regisseur (zoals het ondergaan van Bruno’s schreeuwpartijen voor de opnamen begonnen). Herzog raakt volgens mij snel verveeld als er geen spanningen zijn op de set.

En na de film?
Bruno genoot van alle aandacht die er kwam voor zijn bestaan, maar die verflauwde ook natuurlijk weer. De documentairemaker Jan Ralske maakte nog wel twee films, in 1993 in een film over Berlijn, en in 2009 over Bruno zelf (Seeing Things).

In die laatste film zie je even de echte Bruno de fictieve Bruno bekijken in deze film. Stroszek op zijn kop. Een jaar later zou hij overlijden op 78-jarige leeftijd. Daarmee kwam er een einde aan een van de beste non-acteurs die er is geweest. En dat is toch wel een vorm van rechtvaardigheid. Want Bruno heeft natuurlijk veel vreselijks moeten meemaken in zijn leven – het is fijn dat daar ook iets moois tegenover heeft gestaan.

Het is Herzogs krediet dat hij daar een oog voor had en daar dan ook in bleef geloven. De filmbruno blijft dankzij hem doorleven. En mochten wij het misschien vergeten, herinnert Herzog ons er wel aan in een van zijn vele interviews.

 

Kijk hier waar en wanneer Stroszek draait.

 

20 juni 2023

 

THEMAMAAND WERNER HERZOG

Kaspar Hauser (1974) door de ogen van Werner Herzog

Kaspar Hauser door de ogen van Werner Herzog

door Bob van der Sterre

Kaspar Hauser. Opeens was hij daar, staand op een plein met brief in de hand. Het mysterie uit de negentiende eeuw prikkelde sindsdien veel onderzoekers, schrijvers en filmmakers. En ook Werner Herzog in 1974, die de film Jeden für sich und Gott gegen allen maakte.

Een van de oudste, onvervalste mysteries is het ter wereld komen van Kaspar Hauser. Niet als baby maar als zestienjarige jongen die in 1828 stilstaand met een brief in zijn handen wordt aangetroffen op een marktplein in Nürnberg. Een brief waarin staat dat hij vondeling is geweest en dat hij cavalerist wil worden. Hij herhaalt alsmaar één zin.

Geen wonder. Hauser bleek zijn hele leven gevangen te zijn geweest en had nooit andere mensen gezien, huizen, bomen, wolken, of wat dan ook. Alleen een mysterieuze bezoeker vlak voor zijn vertrek, die hem zijn naam leerde schrijven. Kaspar heeft de intellectuele ontwikkeling van een vierjarige en lopen gaat slecht. De raadsels stapelen zich op: waar komt hij vandaan, wat is zijn leven geweest, en waarom heeft hij die brief bij zich?

Kaspar Hauser

Kaspar belandt in de gevangenis: een veilige plek voor hem. De gevangenisbewaarder en zijn kinderen leren hem de Duitse taal. Hij wordt een bezienswaardigheid, ‘kind van Europa’ wordt zijn bijnaam. Er volgen roddels over zijn afkomst. Hij krijgt verschillende pleegouders, waaronder de Britse aristocraat Stanhope, die een twijfelachtige rol zou spelen in zijn leven. Kaspar gaat zijn eigen biografie schrijven. En dan opeens die aanslag.

Herzogs versie van een mysterie
Wat is er meer nerdy dan een film kijken met Engelstalig commentaar van Werner Herzog zelf? Twee keer plezier voor de prijs van een.

Over Kaspar Hauser is heel veel geschreven. Hij vormt een heuse Hauserlegende. Maar Herzog wilde geen theorie uiten zoals velen voor hem. (De voornaamste: men dacht dat Hauser de zoon was van prins Karl van Baden en de nicht van Napoleon, Stéphanie de Beauharnais, en dus toekomstig troonpretendent voor het hertogdom van Baden; hij zou opzettelijk omgewisseld zijn bij geboorte met een doodzieke baby; gedaan door iemand van het hof van Baden om de eigen erfgenamen kansrijk te maken; die dus de echte troonpretendent verstopte tot hij wat ouder was en een anoniem bestaan kon krijgen; twee DNA-onderzoeken van Hausers bloed en moderne afstammelingen uit 1996 en 2002 hebben het over 99 en 99,2% verwantschap; het enige wat vrijwel zeker is, is dat Hauser echt jarenlang zat opgesloten, vermoedelijk in de kelder van een slot genaamd Pilsach.)

Herzog wilde wat er gebeurd was veranderen in een interessante, filosofische film. Wie zijn wij, hoe leren we wat wij zijn? Herzog: ‘De maatschappij vervormt ons; Hauser is de enige die echt zichzelf is.’

Herzog gebruikte als bron onder andere het boek van de onderzoeksrechter in Ansbach en tijdgenoot van Kaspar, Anselm von Feuerbach. ‘Maar ik weigerde hele bibliotheken te lezen.’ Hij had ook het Hausermuseum in Ansbach nooit bezocht. Herzog wilde geen biografie maken maar een speelfilm. Hij nam hier en daar bewust een flink loopje met de werkelijkheid. Als hij het filmisch genoeg vond, was hij ook juist soms vrij exact.

Bruno S. in de huid van Kaspar
De film won in Cannes drie prijzen en dat kwam vooral door de acteur die Hauser speelt: Bruno S.. Herzog wist na het zien van de documentaire Bruno der Schwarze (1970) dat hij geknipt was voor de rol. Intuïtie volgens hem, ‘ik heb daar een oog voor’ meldt hij in de dvd. We kunnen hem geen ongelijk geven voor deze film.

Bruno had een andere maar soortgelijke geschiedenis als Hauser. Hij was een ongewenste zoon van een prostituee, die hem sloeg, deels doof maakte, waarna hij jarenlang van het ene tehuis naar het andere ging, regelmatig op de vlucht sloeg, vluchtadressen afwisselde met jeugdgevangenissen. Hij zal een van de weinige acteurs zijn geweest die met zijn kostuumkleding aan sliep zodat hij meteen het raam uit kon springen als er op de deur werd geklopt, dat had hij zichzelf nou eenmaal aangeleerd.

Zoals alles met Kaspar geduldig moest worden aangepakt, moest ook Herzog langzaam het vertrouwen winnen van Bruno. De crew moest soms de opnamen onderbreken om aandachtig naar Bruno’s verhalen te luisteren. Bruno was in de oorlog door de nazi’s misbruikt voor experimenten. Er is ook niets voor niets alleen een S. (hij heette Schleinstein) als achternaam want Bruno wilde geen beroemdheid worden. ‘De onbekende soldaat van cinema’, zegt Herzog, die met hem ook Stroszek zou maken, losjes gebaseerd op eigen ervaringen van Bruno. Later in zijn leven werd hij nog een outsiderkunstenaar en exposeerde hij in New York. Om de biografie af te maken: Bruno overleed in 2010.

Maar voordat deze film begon, wilde niemand mee met het idee van Herzog om Bruno te gebruiken als Kaspar Hauser. Vooraf werden er grote bezwaren geuit in een meeting met producers en crew van de film. Herzog laste een screentest in met Bruno. Die mislukte. Uiteindelijk stemde men Bruno weg. Slechts een man naast Herzog vond het een goed idee om Bruno wel de hoofdrol te geven: het was 32 tegen en 2 voor volgens Herzog. En dan moesten de opnamen nog beginnen.

Na deze horde moesten er ook aardig wat andere dingen aangepast worden. In plaats van het Berlijns van Bruno, moest hij Hoogduits spreken, ‘want ik wilde hem laten ploeteren met taal’. En Nürnberg werd het dorp Dinkelsbühl. En dan was Bruno 41 jaar en Hauser 17.

Intuïtie als motor
Ondanks al deze beperkingen is het toch niet vreemd om te begrijpen waarom dit toch een van de best gewaardeerde Herzogfilms is geworden. Deze film is niet zo over-de-top-avontuurlijk als diverse Herzog-films, maar juist prettig ingetogen. Veel van Herzogs talenten vallen hier op hun plek. Zijn eeuwige zoektocht naar wat hij de diepere waarheid noemt, die is hier goed gelukt. Ze maken de film veel meer dan een biografie alleen, zoals David Lynch ook eens deed met The Elephant Man. Je mist hier ook de bijna maniakale energie van iemand als Kinski want Bruno S. is een heel andere type acteur.

Intuïtie was de sleutel, vindt Herzog zelf. ‘Ik ben niet zo theoretisch.’ De rol van de alles papegaaiende notulist, die Herzog zo bewonderde dat hij hem zelfs de laatste zinnen van de film gaf. De eigenzinnigheid om Bruno S. de hoofdrol te laten spelen, wat in veel scènes heel goed uitpakt, het leeftijdsverschil viel weg door zijn spel. De verzonnen scène in het circus, naar Herzogs eigen zeggen tien minuten van tevoren geschreven.

Herzog – moet je toegeven – toont in deze film echt een neusje voor mysterie. In plaats van de donkere, spannende thriller zoals het nu gefilmd zou worden (je ziet de Netflix-serie al voor je) heeft hij beelden van een ooievaar die een kikker doorslikt en die hij afwisselt met wiebelige beelden van Burma (die zijn broer Luki ooit filmde). ‘Sommige beelden hebben een mysterieuze kwaliteit en volgen niet meer de regels van een verhaal vertellen. Ik kan het niet uitleggen waarom dit of dat erin zit; ik kan mijn films niet altijd uitleggen.’

De verfijnde stilering valt sowieso op. Weinig close-ups. Mysterieuze droombeelden (Kaspar dacht dat zijn dromen echt waren). Shots met een telelens door een fisheyelens. ‘Die heb ik zelf gedaan’, zegt Herzog trots. Op zijn Herzogiaans gaat hij verder: ‘De film is heel erg gestileerd, een diepere laag van waarheid die je vindt in cinema. Je kunt het lezen in mijn Minnesota Declaration, die kun je downloaden op mijn website.’

Waardering met vertraging
De film van Werner Herzog werd bij uitkomst slecht ontvangen in Duitsland, maar kreeg een revanche toen hij bij Cannes in 1975 in de prijzen viel. ‘Na Cannes vonden de Duitsers het ook ineens een goede film.’ De film heette oorspronkelijk Jeden für sich und Gott gegen allen, maar werd voor de release in de VS veranderd in het eenvoudigere The Enigma of Kaspar Hauser.

De dvd-release met commentaartrack is een aanrader om Herzogs werk beter te leren begrijpen. De man is een gretige verteller –  de interviewer van de dvd-commentaartrack komt er hoe langer hoe minder aan te pas. Herzog kan denk ik makkelijk vijftig uur achter elkaar doorpraten. ‘Dit moesten klassieke stukken worden en geen score. Ik heb eigenlijk nooit fouten gemaakt in de keuzes van muziek.’ Of: ‘Ik heb altijd een goed ontwikkeld gevoel gehad in het economisch vertellen van een verhaal. Of: ‘Ik droom nooit. Ik dagdroom veel.’

Kaspar Hauser

Het gaat alsmaar minder over Kaspar zelf. Terwijl dat toch ook een heel boeiend verhaal is over mensen in de negentiende eeuw, met personen die Kaspar wilden exploiteren en personen die echt het beste met hem voor hadden. Er is veel research gedaan in archieven en veel ontdekt. Wie voor de zaak gaat: lees dan de biografie van de in 2021 overleden journalist Wim Zaal die in 2008 verscheen bij uitgeverij Aspekt. Wim Zaal was trouwens over deze film heel positief, hoewel die ‘overstroomt met fantasie’.

Hauserlegende als populair materiaal
Herzog was een van de vele filmers, schrijvers en dichters die iets met de Hauserlegende deed. Jakob Wasserman, Paul Verlaine, Klaus Mann, Georg Trakl, Kurt Tucholsky (gebruikte het pseudoniem Hauser), Peter Handke – om maar een paar grote namen te noemen. De laatste bijdrage aan de legende die ik ken, was de maffe film La leggenda da Kaspar Hauser met Vincent Gallo uit 2012 (met muziek van Vitalic).

Zonder Herzogs inbreng was deze film nooit zo geworden, zoals ook MASH (1970) zonder de inbreng van Altman nooit zo zou zijn geworden. Het netto verschil is de impact van de kunstenaar – en ook wel de reden waarom je graag concessieloze films kijkt als liefhebber. Met kijken doe je Herzog in elk geval een plezier: ‘De hele film gaat mij na aan het hart.’

Kijk hier waar en wanneer Kaspar Hauser draait.

 

16 juli 2023

 

THEMAMAAND WERNER HERZOG

Titanic: De onzinkbare film

Titanic na 25 jaar nog intenser te beleven
De onzinkbare film

door Paul Rübsaam

‘Unsinkable’ zou het destijds grootste passagiersschip ter wereld zijn, maar na een aanvaring met een ijsberg op 15 april 1912 ging het verrassend snel ten onder. Het merendeel van de opvarenden kwam om het leven. De op de scheepsramp gebaseerde, geromantiseerde speelfilmkolos Titanic (James Cameron, 1997) lijkt als publiekstrekker tegen alle stormen bestand. In 2012, honderd jaar na de ramp, verscheen Titanic al in 3D. Ter gelegenheid van de 25e verjaardag van de film wordt deze nu in 4K HDR 3D uitgebracht.

Veel is bekend over de oorzaken, vooral na de vondst van het scheepswrak op 3800 meter diepte op de bodem van de Atlantische Oceaan in 1986. Op de avond van 14 april 1912 was men zich te laat bewust van het gevaar van de ijsbergen op de vaarroute van Southampton naar New York. Datzelfde geldt voor de half mislukte poging van de stuurman om de ijsberg nog te ontwijken. De volautomatisch sluitbare compartimenten van de Titanic waren verantwoordelijk voor het vollopen van het voorste deel van het schip na de aanvaring. Dat werd topzwaar, zodat de gigant met zijn iconische vier in tweeën brak en snel zonk. De perfectionistische cineast James Cameron maakte dankbaar gebruik van deze gegevens, maar ook van de documentatie over de bouw van het schip en de passagierslijsten. 

Titanic 25th Anniversary

Dijk van een draak
Camerons Titanic maakt indruk op bijna iedereen die hem gezien heeft. Al valt de film met de soms al te tranentrekkende liefdesgeschiedenis van Rose DeWitt Bukater (Kate Winslet) en Jack Dawson (Leonardo DiCaprio) en de stereotiepe bij de ramp betrokken goede, slechte en ambivalente karakters misschien wel te typeren als ‘draak’. Nog altijd is het dan een dijk van een draak, een cinematografische megaconstructie die ondanks zijn hemeltergende lengte van 190 minuten staat als een huis.

Titanic is geen romantisch drama met een vleugje rampenfilm, of het omgekeerde. Beide bestanddelen komen tot volledige wasdom, maar zijn zo kundig in elkaar gelast dat je die meer dan drie uur niet eens ervaart als een heel lange zit. Cameron bewerkstelligt dit onder andere door het begin van de plotfase van het romantische drama samen te laten vallen met de voorbodes van de ramp. De ijsberg dient zich juist dan aan als Rose en Jack zich volledig bevrijd hebben van de benauwenis van hun standsverschillen. Op de vlucht voor de lijfwacht van Rose’ s akelige verloofde Caledon Hockley (Billy Zane) darren ze als verliefde grote kinderen rond door de ruimen, zalen, vertrekken en gangen van het immense vaartuig.

Listig heeft de regisseur met de saffierblauwe diamant ‘Le Coeur de la Mer’ nog een derde verhaallijntje gezekerd. Dit fictieve peperdure onderdeel van de kroon van Lodewijk XVI mag niet alleen even hangen om de hals van de naakte, door Jack getekende Rose, maar legt ook een spannende route af via een kluis en verschillende jaszakken, tot en met de 101-jarige Rose (Gloria Stuart: Poor Little Rich Girl, 1936) in het heden van 1997.   

Come, Josephine…
Titanic is niet alleen een dijk van een draak, maar was anno 1997 ook een block van een buster. De productiekosten bedroegen meer dan de helft van de kosten van de bouw van het schip. Een immense nieuwe studio met diverse waterbassins maakte deel uit van investeringen. Toch wist de film met een recette die in de miljarden liep meer dan het tienvoudige op te brengen, in schril contrast met de uiteraard verliesgevende onderneming waar rederij White Star Line zich destijds aan waagde.

Minder goed kwantificeerbaar zijn de opbrengsten van Titanic voor de carrières van Kate Winslet en Leonardo DiCaprio. De Britse actrice en de Amerikaanse acteur waren destijds nog relatief onbekend, hoewel Winslet zich al had onderscheiden met haar rol in Heavenly Creatures (Peter Jackson, 1994) en DiCaprio in What’s Eating Gilbert Grape (Lasse Hallström, 1993).

In Titanic oogt het duo jong en fris. Geloofwaardig bewegen de zeventienjarige eersteklaspassagier en ‘poor little rich girl’ Rose DeWitt Bukater en de twintigjarige vrijbuiter, arme sloeber, tekenaar en derdeklaspassagier Jack Dawson zich tussen de bemanningsleden en overige passagiers. Het haar van Winslet in haar rol van Rose is rood en ze heeft zelfs nog wat puppyvet. Ze kan haar bovenlip optrekken voor een spottend glimlachje, zoals rijke meisjes dat doen wanneer ze iets als vulgair zouden moeten veroordelen, maar eigenlijk juist spannend vinden. En het is natuurlijk de dappere schelm Jack, bijna een jochie nog, die al het onderdrukte in Rose boven weet te halen.

Titanic 25th Anniversary

Titanic heeft de voorspoedige loopbanen van Winslet en DiCaprio mede geschraagd doordat de film ze in staat stelde hun onderlinge chemie te demonstreren. Zo laat Rose laat zich met haar ogen dicht door Jack begeleiden naar de reling van de achtersteven. Dezelfde reling die het tweetal later, als het schip al half gezonken en in tweeën is gebroken, nog een laatste houvast zal bieden. Ze klimt op de reling terwijl Jack haar stevig vasthoudt en zachtjes het liedje ‘Come, Josephine in My Flying Machine’ (Fred Fisher, Alfred Bryan, 1910) in haar oor zingt. Dan opent ze haar ogen en spreidt haar armen als vleugels. ‘I’m flying’. Ook Jack spreidt zijn armen, een kus en tenslotte een wide shot van het schip, de zee en de twee ‘vogels’ (of vliegtuigen) als boegbeeld op de achtersteven. Alleen kijkers met een hoge zwijmeldrempel kunnen hier onberoerd onder blijven.

Scherper en dieper
Toen Titanic in 2012 in 3D werd uitgebracht, hoopte Cameron dat zijn toch al overspoelende film daarmee nog meer uit het scherm zou spatten. Volgens het destijds uitgegeven persbericht zou de kijker zich nadrukkelijker zelf op het schip aanwezig kunnen voelen, de scènes van de ramp intenser kunnen beleven en emoties op een nog persoonlijker niveau kunnen ervaren. En nu verschijnt Titanic dan in 4k HDR 3D in de bioscopen, wat wil zeggen: met nog scherper beeld en nog meer diepte.

Het schip was in 1912 tot zinken gedoemd. Zelfs het door bacteriën al half weg gevreten scheepswrak zal volgens deskundigen de tand des tijds niet kunnen doorstaan. Maar met de voortschrijdende beeldtechnologie moet Titanic ook een jonger publiek aan zich kunnen binden en zal het uitgebalanceerde filmgevaarte van James Cameron eens te meer behoed worden voor het wegzakken in de diepten van de oceaan der vergetelheid.

 

7 februari 2023

 


ALLE ESSAYS

Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire

Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire – Deel 1:
Geënsceneerde taferelen, menselijke veroveringsdrang en kaasmijten

door Paul Rübsaam

Met zijn leeftijd van ruim 130 jaar bestaat het medium film lang genoeg voor beeldverhalen over een ongerepte natuur in een tijd dat de Aarde nog niet geheel gekoloniseerd was door de mens. Dat zou je tenminste denken. Een zoektocht naar zo’n oorspronkelijke natuurdocumentaire zou echter wel eens tevergeefs kunnen zijn.

Het scala onder het kopje ‘natuurdocumentaire’ te rangschikken producten lijkt als een pruim zonder pit uiteen te vallen in twee helften. In een helft van vroegere films, die ondanks soms fraaie natuuropnames voornamelijk getuigen van de kolonisatiedwang van de mens; en een helft van latere (meest recente) films, die met een gevoel van spijt de door die dwang aan de natuur aangebrachte schade inventariseren.

Werd de ware wildernis ooit met belangeloze verwondering vanachter de filmcamera geregistreerd? Of traden behoefte aan verrijking, onderwerping van dieren en natuurvolkeren, sensatiezucht, prestatiedrang en vermeende wetenschappelijke bedoelingen al te snel op de voorgrond? Die vraagstelling noopt tot een reis in vogelvlucht terug in de filmgeschiedenis.

In het laatste deel van deze vierdelige verhandeling staan we kort stil bij het meer hedendaagse aanbod van natuurdocumentaires. Want juist de meest sprekende voorbeelden daarvan doen terugverlangen naar de tijd van de oer-natuurdocumentaire, die er misschien wel nooit geweest is.

Nanook of the North (1922)

Nanook of the North (1922)

Kauwen op een grammofoonplaat
Veelzeggend voor de wat mistige geschiedenis van de natuurdocumentaire is de reputatie die Nanook of the North (1922) van Robert Flaherty geniet als stamvader van het genre. Als we dit docudrama over het leven van de Inuk ‘Nanook’ (in werkelijkheid Allakariallak geheten) en zijn familie al een natuurdocumentaire kunnen noemen, is het nog altijd de vraag of het de eerste vertegenwoordiger is van deze filmsoort. Veel beelden uit Herbert Pontings authentiekere, weliswaar later uitgebrachte The Great White Silence (1924), waarover meer in de volgende paragraaf, zijn ouder.

Bovenal blijft het de vraag of Flaherty in Nanook wel blijk gaf van een onafhankelijke kijk op ‘de natuur’. De wordingsgeschiedenis van de documentaire, zoals de regisseur die zelf uit de doeken heeft gedaan, was moeizaam. Eerdere opnames in 1915 en 1916, waarbij hij gepoogd had het leven van een volledige Inuit-gemeenschap in beeld te brengen, gingen verloren. Dus keerde hij terug naar het hoge noorden om zich ditmaal te concentreren op het wel en wee van één man en diens familie.

Dat Flaherty dacht dat dit de dramatische zeggingskracht van zijn verhaal ten goede zou komen, valt wel te begrijpen. Maar het aantal concessies dat hij ten behoeve van die zeggingskracht heeft gedaan, is heel groot. Het interieur van de iglo is niet dat van de iglo waar ‘Nanook’ en zijn familie werkelijk in sliepen. Zijn zogenaamde vrouwen in de film waren zijn vrouwen niet en de wapens waarmee hij op walrusjacht ging, waren niet de wapens die hij werkelijk gebruikte.

Natuurlijk moest de regisseur onder zware omstandigheden werken, met de beperkte mogelijkheden van de filmapparatuur van destijds. Het valt hem dan ook niet kwalijk te nemen dat hij de werkelijkheid soms een beetje hielp. Maar heeft hij ooit de intentie gehad een getrouw beeld van het leven van de Inuit te schetsen? Minstens heeft het er de schijn van dat hij zijn protagonist ‘primitiever’ wilde doen lijken dan deze werkelijk was, omdat dit beter zou aansluiten bij de toen populaire opvatting over natuurvolkeren. Niet alleen gebruikte ‘Nanook’ in de werkelijkheid voor de jacht gewoon een geweer. Ook was het verschijnsel grammofoonplaat, anders dan de documentaire suggereert, allerminst nieuw voor hem. Dat Allakariallak (Nanook) gevraagd wordt daar voor de camera verwonderd een hapje uit te nemen, getuigt niet alleen van een matig gevoel voor humor. Het is bovendien onwaarachtig en denigrerend.

Pinguïns als troost
Met enig cynisme zou je kunnen beweren dat de talrijke en niet zelden opmerkelijke natuurbeelden in Herbert Pontings The Great White Silence uit 1924 vooral diende om een smadelijke nederlaag en een bloedstollende tragedie te camoufleren. Naast het fameuze dagboek van de gesneuvelde expeditieleider Robert Falcon Scott is deze documentaire immers het andere grote document dat bewaard is gebleven van de fataal verlopen Britse Zuidpoolexpeditie van 1911-1912.

The Great White Silence (1924)

The Great White Silence (1924)

Het mag bekend worden verondersteld: Scott en zijn mannen bereikten de pool weliswaar op 17 januari 1912, maar moesten ondervinden dat de Noor Roald Amundsen en zijn mannen hun vlag daar al ruim een maand eerder hadden kunnen planten. Bovendien werden de uitgeputte Britten op de terugweg overvallen door een sneeuwstorm en vonden ze de dood. Wrang genoeg op slechts enkele kilometers afstand van een voedseldepot.

Fotograaf en cineast Herbert Ponting had als taak foto’s van de expeditie te maken en kleine gefilmde nieuwsberichten over het verloop daarvan, die vertoond moesten worden als zogeheten newsreels in de bioscoop. Maar hij filmde veel meer dan voor die journaals noodzakelijk waren. Onder andere over de leefgewoonten en het voortplantingsgedrag van zeehonden, die overigens ook door de bemanning van expeditieschip Terra Nova geschoten en gegeten werden om scheurbuik te voorkomen. Daarnaast komen meeuwen, zwaardwalvissen en vooral pinguïns uitvoerig aan bod.

Pontings gefilmde verslagen van het wel en wee van de toentertijd in de westerse wereld onbekende Adelie-pinguïn zijn opvallend gedetailleerd. We zien de paringsrituelen van het dier, het bouwen van nesten, de gewoonte van de pinguïns om elkaars eieren te stelen en uiteindelijk het grootbrengen van de jongen, inclusief de door de ouders verzorgde zwemlessen. Voorts had de cineast veel oog voor de schoonheid van het antarctische landschap en de verschillende soorten ijsformaties en maakte hij opnames van het invallen van de Antarctische herfst en het aanbreken van de Antarctische lente.

Als je Nanook of the North en The Great White Silence naast elkaar legt, bieden de eerste schermutselingen op het gebied van het verschijnsel natuurdocumentaire met feature-lengte dus een wat rommelige aanblik. Met Nanook werd een authentiek verslag beoogd van het leven van de Inuit, dat onder invloed van Flaherty’s tegenslagen nadrukkelijk werd gemanipuleerd. Ponting daarentegen had een Britse zegetocht in beeld moeten brengen en vervaardigde, al dan niet om het fiasco dat zich uiteindelijk voordeed te verzachten, een documentaire met opmerkelijk authentieke natuurbeelden uit een voor de mensheid in die jaren nog onbekend gebied. Waarbij nog eens moet worden onderstreept dat de meeste van Pontings beelden ondanks de officiële verschijningsdatum van The Great White Silence dateren uit 1911 en dus aanzienlijk ouder zijn dan Flaherty’s impressies.

Achtertuinen en microscopen
Alleen een vergelijking van de oudste documentaires met speelfilmlengte is echter niet zaligmakend. Juist als het om natuurdocumentaires gaat, is die lengte niet zo’n maatgevend criterium. De eerste afleveringen van de Britse serie korte, sterk wetenschappelijk georiënteerde documentaires genaamd Secrets of Nature verschenen ook al in 1922 en lieten een geheel andere kant van het spectrum zien.

Zo toont The Cuckoo’s Secret (Edgar Chance, Oliver G. Pike) een gedetailleerde, op het Engelse platteland gesitueerde studie van het bekende parasitaire broedgedrag van de koekoek. Om een en ander zo goed mogelijk in beeld te brengen en de koekoek niet te storen bij zijn (wan)praktijken verschansen de onderzoekers zich meerdere dagen in een door hen zelf vervaardigd nepbosje. The Battle of the Ants (Geoffrey Barkas) doet minutieus verslag van een oorlog tussen twee kolonies houtmieren en The White Owl volgt het dagelijks leven van een kerkuilmoeder en haar kuikens.

Secrets of Nature, dat van 1922 tot 1933 meer dan honderd afleveringen kende, demonstreerde vooral een voorkeur voor de natuur in het klein. Insecten, bloemen en micro-organismen komen aan bod, waarvan titels als Skilled Insect Artisans (1922), Busy Bees (1926) en Floral Co-operative Societies (1927) getuigen. In Mighty Atoms (1930) valt zelfs te zien hoe kaasmijten zich te goed doen aan een stukje gorgonzola dat iemand ergens heeft laten liggen.

Niet de uitgestrekte en onherbergzame natuur van gebieden als Noord-Canada en Antarctica vormen het decor in de serie, maar de biotopen van de Britse achtertuin en zelfs de micro-natuur die tegen onze zin deel uitmaakt van ons huishouden. Die verschijnselen worden door de cineasten uiterst nauwgezet in beeld gebracht, waarbij ze gebruik maakten van de beste microscopen van hun tijd.

Nanook of the North en The Great White Silence aan de ene kant en Secrets of Nature aan de andere kant vormen de twee extremen van de vooroorlogse voorlopers van de natuurdocumentaire. Na de Tweede Wereldoorlog zouden met name het productiebedrijf van Walt Disney en de avontuurlijke marineofficier Jacques Cousteau vorm gaan geven aan soms twijfelachtige producten, die echter al veel meer gemeen hebben met de hedendaagse natuurdocumentaire. Over hun werk meer in deel twee van deze verhandeling.

 

13 januari 2023

 

Deel 2: Gemartelde dieren, technologische speeltjes en oppervlakkige diepzeeverkenningen
Deel 3: Evolutie, klimaatschade en het stalken van dieren met zenders 
Deel 4: Eerbied en het nostalgisch verlangen naar zuivere aanschouwing

 

ALLE ESSAYS

Training Day

Tussen goed en kwaad in Training Day
De roep van de wolf

door Tim Bouwhuis

Een themamaand rond Sidney Poitier en Denzel Washington belooft automatisch een reprise van (film)thema’s die in tijden van Black Lives Matter bij voorbaat onder hoogspanning staan. Bij het (her)kijken van Training Day (Antoine Fuqua, 2001) kun je je afvragen of Denzel Washington in zijn Oscarrol als corrupte rechercheur het absolute kwaad belichaamt.

Op de ‘training day’ van een jonge, blanke agent in opleiding zorgt de roep van een wolf direct voor extreme gewetenswroeging. Niemand had Jack Hoyt (een rol van Ethan Hawke) verteld dat de (ongeschreven) wetten van zijn vak zo mogelijk nog meedogenlozer konden zijn dan de wetten van de straat. Alonzo Harris (Washington) is een daadkrachtige sleutelfiguur in het web van dealers en afnemers dat de kansarme (migranten)wijken van Los Angeles omspant, maar zijn optredens en uitspraken verraden al snel een schimmige moraal die de kloof tussen ‘wet’ en ‘wetteloos’ moeiteloos dicht. “Als je iets tegen hen wilt uitrichten, moet je één van hen zijn”, en dus inhaleert Hoyt het fijnere spul zelf ook, en wel op zijn eerste werkdag. Alonzo’s dienstwapen geeft hem weinig keus.

Training Day

Een duivels dilemma
‘De roep van de wolf’ is een karakteristiek inwijdingsmoment: Alonzo imiteert het huilen van de roedel om het kaf (‘de schapen’) van het koren (‘de wolven’) te scheiden en spoort Hoyt aan om hetzelfde te doen. Voor een ‘rookie’ met een gerijpt rechtvaardigheidsgevoel is de roep van Alonzo een duivels dilemma. Hoyt is wat eendimensionaal geïntroduceerd, als een gehoorzame agent die zijn gezin op orde houdt en een naïef vertrouwen heeft in de handhavers van het recht. Scenarist David Ayer (later als regisseur verantwoordelijk voor films als Fury en Suicide Squad) werkt zo welbewust met de kracht van contrast. Omdat het botst tussen de pragmatische wetteloosheid van Alonzo (‘speel het spelletje mee als het je zelf goed uitkomt’) en de premature goedheid van Hoyt, kan de situatie binnen een dag volledig uit de hand lopen.

Het spanningsveld van moraliteit in Training Day heeft een onmisbare raciale component, die een extra dimensie toevoegt aan de thematiek van rechtvaardigheid versus corruptie en verval. Hypothetisch gesteld zullen (nog) meer kijkers anno 2022 vraagtekens plaatsen bij de tegenstelling tussen een ‘goede’ blanke agent in opleiding en een zwarte rechercheur die het niet zo nauw neemt met de wet. Het scenario doet bovendien niets om deze schertsende tegenstelling te bevragen of ontkrachten; de doodsbedreigingen van Russische zware jongens hinten ernaar dat Alonzo zijn ‘straf’ waarschijnlijk niet zal kunnen ontlopen, terwijl Hoyt zichzelf kan louteren door zijn leidinggevende te confronteren.

Gezicht van een generatie
Regisseur Antoine Fuqua (die met Training Day definitief doorbrak in Hollywood, en later onder meer Shooter en Olympus Has Fallen maakte) heeft het in een interview over een ‘wild personage’ dat “moest sterven omdat hij een slecht mens was, een sociopaat”. Maar toch voelde dat voor Fuqua alsof hij een kind verloor. Het ‘kwaad’, absoluut of niet, heeft een vreemde aantrekkingskracht. Denzel Washington, de acteur die ook nog eens het meest tot de verbeelding spreekt als de held van het affiche (van Malcolm X tot Man on Fire en The Equalizer), staat ook als ‘bad guy’ garant voor de beste quotes (“This sh*t is chess, it ain’t checkers!”), en niet Ethan Hawke, maar hij won de Oscar voor beste hoofdrol (voor Hawke bleef het bij een nominatie voor beste bijrol).

Na Sidney Poitier is Washington het gezicht van een generatie zwarte acteurs die wordt geprezen onder de notie van zwarte ‘agency’, ofwel de kracht om te vertegenwoordigen, naar eigen hand te zetten, met Malcolm X (Spike Lee, 1992) als meest typische voorbeeld. Een blanke regisseur was er misschien niet mee weggekomen om Washington zo duidelijk het kwaad te laten belichamen, maar Fuqua is niet blank, en zo speelt Training Day met stereotypen op een manier die onder andere omstandigheden (en later dan 2001, toen de film uitkwam) ongetwijfeld strenger veroordeeld zouden zijn.

Training Day

Ironie van een veroordeling
Als advocaat van de duivel zou je kunnen stellen dat Alonzo in Training Day niet het absolute kwaad belichaamt, maar juist duidelijk maakt dat het kwaad van de (drugs)wereld alleen met kwaad bestreden kan worden. Dat de corrupte hoofdpersoon zwart is, sterkt de geloofwaardigheid van de plot: een blanke rechercheur zou zijn voeten immers niet zo stevig aan de grond kunnen krijgen in de etnisch diverse omgeving die in de film wordt getoond. De woorden van Fuqua en Washington zelf later echter weinig te wensen over. Sterker nog, Washington stond erop dat zijn personage in het definitieve scenario gestraft zou worden (“I told the director I couldn’t justify him living in the worst way unless he died in the worst way”), en dat er dus directe consequenties aan zijn wetteloze gedrag verbonden zouden zijn.

Deze houding laat zien dat grote, haast onbegrensde thema’s als racisme en goed en kwaad zich niet zomaar laten aankaarten door de lens van ‘blank en zwart’; alsof alleen scenarist David Ayer en Ethan Hawke verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de vooroordelen die Training Day in stand zou houden. De ironie is fascinerend: we kijken naar een acteur, Washington, die wordt geprezen om zijn heroïsche bijdrage aan de zwarte filmcultuur. En toch is het grotendeels aan hem te wijten dat je Training Day van een racistische blik op de ‘war on drugs’ kunt beschuldigen.

Kijk hier wanneer Training Day draait.

 

29 juli 2022

 

Meer Sidney Poitier & Denzel Washington

Guess Who’s Coming to Dinner

Guess Who’s Coming to Dinner (1967) met Sidney Poitier
Lastige thema’s aansnijden als een stuk taart

door Bob van der Sterre

Een bijzondere film, Guess Who’s Coming to Dinner. Gemengde relaties als onderwerp van de film? Gewaagd! Maar is de film echt goed? En hoe zit het met de tranen van Katharine Hepburn?

Witte dochter komt bij witte ouders en toont haar nieuwe vlam: een zwarte man. Ze kennen elkaar tien dagen en willen trouwen. Niet eenvoudig te slikken voor de ouders. Ook al gaat vader Matt juist prat op zijn liberale denken. Het is wat anders als je het zelf moet doen.

Guess Who's Coming to Dinner (1967)
Ze trekken de zere pleister er maar meteen af: is dat maar gedaan. Een avond hebben de ouders om hun zegen te geven. Gelukkig is John een perfecte dokter, die en passant de wereld met VN-operaties erop vooruit helpt. Dat maakt het wel minder zuur. Maar toch. Waarom zo snel?

Eerst komt een vriend, een priester, zijn woordje doen. Dan komen de ouders van John ook op bezoek. Die twijfelen zelf ook. Zelfs de zwarte huishoudster Tilly heeft haar bedenkingen: ze is zeker dat John een oplichter is.

Spanning is om te snijden en eindigt met een speech van vader Matt waarbij hij alle reacties langsgaat.

Van mens tot mens
Guess Who’s Coming to Dinner is zo’n film die vastberaden komt aangerend om een beladen sociaal thema, gemengde huwelijken, aan te snijden als een stuk taart. Dat gebeurt eens niet onder het mom van een thriller maar gewoon, rechtstreeks: van mens tot mens. Soms luchtig, soms serieus.

Dit was ook nog 1967, een zeer woelige tijd waarbij de raciale ongelijkheid nog veel groter was. Niet voor niets zegt vader Prentice tegen zijn zoon: “In zestien of zeventien staten zou je de wet breken. Je zou een crimineel zijn.” Dat was geen overdrijving, dat was echt zo.

Hoe overleeft Guess… anno nu?
Eerst het goede nieuws: veel films missen hart en ziel: niet deze. Dit verhaal van scriptschrijver William Rose (die met het idee kwam) bevat verrassend veel krachtige monologen die je nu nog steeds raken. En bovendien nog wat wranggeestige oneliners: “Hij denkt dat je gaat flauwvallen omdat hij een zwarte man is.” “Nou ik ga niet flauwvallen, maar ik ga er wel even bij zitten.”

Het helpt dat je naar ijzersterk drama-acteerwerk kijkt van acteurs met in wezen komische aanleg, die vaak juist goed hun mannetje of vrouwtje staan in dramafilms. Laat dat maar aan Spencer Tracy, Katharine Hepburn en Sidney Poitier over. Frappant hoe ze zulke schetsmatige typetjes vrij eenvoudig tot leven krijgen. Hepburns nicht Katharine Houghton als Joey werkt verrassend goed als contrast bij deze acteerkanonnen.

En dus een paar mooie oprechte scènes waarbij je even moeten slikken. Met als hoogtepunt als Sidney Poitier tot tranens aan toe aan zijn vader uitlegt dat hij niet zijn eigendom is…

Poitier haalt echt alles uit de kast tijdens deze korte scène. Let op zijn vele blikveranderingen en toonveranderingen als hij die memorabele woorden zegt: “Pa, je bent mijn vader. Ik ben je zoon. Ik hou van jou. Heb ik altijd gedaan en zal ik altijd blijven doen. Maar jij denkt aan jezelf als een man van kleur. Ik denk aan mezelf als een man.”

Of als de ogen van Katharine Hepburn vol tranen staan… Daar komen we nog op terug.

Schematisch en voorzichtig
Dan wat minder goed werkt: de film is voorzichtig en schematisch.

Regisseur Stanley Kramer en scriptschrijver William Rose wisten de film perfect ‘hart’ te geven, maar ze wisten niet hoe ze dat vernieuwend moesten brengen. De film is schaamteloos toneelstukkerig. Alle gesprekken worden onnatuurlijk aan elkaar geregen. En de muziek is ook vrij pover. Alsof het verhaal ‘helaas’ verplicht verfilmd moest worden.

Té schematisch is bijvoorbeeld de metafoor als Matt ijs bestelt en dat hij niet kent maar hem goed smaakt. Vervolgens rijdt hij een zwarte man aan en geeft hém de schuld van de aanrijding. Voilà: hier zijn persoonlijke dilemma in een notendop.

En als liefhebber vraag je je wel een beetje af: wat blijft er over als je het beladen thema uit de film haalt? Op goed acteerwerk en enkele hartverwarmende momenten na, niet veel denk ik. Zonde. In een andere recensie las ik een vergelijking met The Graduate (ook 1967), dat ook over een taboe gaat maar dat aldoor voor minder gewone oplossingen kiest.

De film heeft ook wat eigenaardigheden als je erover nadenkt: de film gaat over wit en zwart maar de ouders van John zijn minder goed ontwikkeld in de film dan de ouders van Joey. En waarom toch die haast?! Zeker voor een stel dat elkaar tien dagen kent… Het geeft het script vaart maar is ook een beetje dwaas. En tot slot heeft John geen enkele slechte eigenschap. Dat maakt hem in feite minder geloofwaardig.

De tranen van Katharine Hepburn
Daar zijn we dan: hoe zit het met de tranen van Katharine Hepburn? Dat is puur verdriet.

Hepburn heeft deze film nooit meer gekeken. Reden: dit waren haar laatste herinneringen aan haar levensgezel Spencer Tracy, met wie ze in negen films samen speelde. Hij was heel ziek tijdens het maken van de film en stierf tien dagen nadat de film klaar was, in juni, terwijl de film pas in december in de VS in roulatie zou gaan.

Katharine Houghton die Joey speelde: “Dat wisten we allemaal. Het was helemaal geen leuke tijd.” Ze hadden zelfs twee scripts: een voor als Tracy eerder zou overlijden, en het gewone.

Misschien dat er daarom zoveel tranen vloeien in deze film. Hepburns ogen schieten iedere tien minuten wel een keer vol. Maar ook de andere acteurs laten de tranen gaan.

Er is een specifieke, bijzonder ontroerende zin aan het einde die haar zichtbaar immens ontroert. Zij dacht alleen op dat moment niet aan de situatie van haar dochter, maar aan haar en Tracy en zijn aankomende sterven. Twee keer ontroering voor de prijs van een.

Tracy zelf was opgelucht dat hij de film nog kon afmaken. De laatste scène was ook zijn laatste scène ooit. Met die wetenschap kijk je toch anders naar deze film. Het is ronduit verbijsterend wat Tracy in zijn doodzieke staat nog aan acteerwerk wist te leveren.

Guess Who's Coming to Dinner (1967)

En Sidney?
Voor Sidney Poitier zou het heel anders gaan: de laatste twintig jaar van zijn leven speelde hij niet meer in films. Anders dan Tracy (die overleed op zijn 67ste) haalde hij de respectabele leeftijd van 94 jaar. Hij overleed afgelopen januari.

Het was een eenzame wereld voor zwarte acteurs in zijn tijd. In een necrologie van NBC wordt een eerdere, schrijnende quote aangehaald: “Ik maakte films toen de enige andere zwarte man daar de schoenenpoetser was. Ik was een beetje de lone guy.”

Misschien was het in zekere zin een voordeel als acteur en als mens dat hij de ballast van Amerikaanse segregatie miste. Hij werd geboren in de VS maar groeide op in de Bahama’s – is zelfs ambassadeur geweest voor de Bahama’s – waar vrijwel iedereen zwart was. Hij ging pas op achttienjarige leeftijd naar Harlem, New York. Was even dakloos, hobbelde van baantje naar baantje. Hij oefende op zijn accent en na een paar toneelstukken ging het opeens snel en debuteerde hij op zijn 23ste in een film.

En toen ging het snel en werd hij een soort symbool als eerste bekende zwarte acteur in de jaren vijftig en zestig. Zijn rollen gingen óók over zijn uiterlijk. Pas in 1965 zou hij in een film spelen waarin zijn kleur geen rol speelde (The Bedford Incident).

Poitier was een intelligente man die kalm omging met alle raciale issues die voor zijn voeten kwamen. Luister naar deze fantastische opmerkingen van Poitier in 1968, bijna weer een speech van Guess… op zichzelf. Het was een eenzame wereld voor zwarte acteurs.

Dus de perfecte rol voor Guess Who’s Coming to Dinner… Net als zijn karakter zou hij zelf ook veel doen voor de burgerrechtenbeweging in de VS. Uiteindelijk deed niets méér voor de zwarte zaak dan meedoen aan deze film die, hoe plompverloren en conservatief ook, toch bijdroeg aan meer onderling begrip. “Hij was de Hollywoodafdeling van de burgerrechtenbeweging!” zei Wesley Morris, criticus van The New York Times.

Het blijft altijd zo vreemd als filmlevens en echte levens via een bizarre kronkel samenkomen.

 

Kijk hier wanneer Guess Who’s Coming to Dinner draait.

 

15 juli 2022

 

Meer Sidney Poitier & Denzel Washington

Damnation (Kárhozat, 1988) van Béla Tarr

Damnation (Kárhozat, 1988) van Béla Tarr
Dolende zielen op eindeloos modderige paden

door Ralph Evers

De premières van de gerestaureerde films van de Hongaarse regisseur Béla Tarr werden al enkele malen uitgesteld en het is maar de vraag of vertoning dit najaar gaat lukken. Hoog tijd dus voor een beschouwing van Damnation (Kárhozat, 1988). De vraag is ook wat er valt toe te voegen aan de beeldtaal, die zich zo idiosyncratisch en krachtig opwerpt aan de kijker. De een slaat ervan aan en de ander haakt af.

De tagline ‘dolende zielen op eindeloos modderige paden’ kan opgaan voor vrijwel elke andere film van Tarr, beginnende bij Damnation. Bij deze film en later bij Sátántangó (1994) nog veel meer lijkt er een rol weggelegd voor modder. Van Damnation is bekend dat er voor de locaties gezocht is naar zoveel mogelijk vervallenheid. De prominente rol van de omgeving en de manier waarop die in beeld komt, doet – terecht – vermoeden dat de omgeving een integraal onderdeel van de film is en een eigen rol speelt.

Damnation (Kárhozat, 1988)

De camera
Laten we de opening van de film eens vanuit een hermeneutisch perspectief beschrijven. Het openingsshot laat mijnkarretjes over een schier eindeloze gondel aan ons voorbijglijden tegen een net iets overbelicht landschap met een snel op te merken ritmiek. De camera rust uit, het beeld, het landschap zo je wilt, bevindt zich in sluimertoestand. Het indolente ritme kan nog net. Er dreigt iets.

De camera trekt zich terug. We blijken vanuit een raam te hebben toegekeken. Vreemd dat het geluid van die karretjes dan zo hoorbaar was en de wind nauwelijks. We zien een achterhoofd en sigarettenrook. Fotogeniek, in het contrastrijke zwart-wit. Het volgende shot valt op door de focus op de structuur van de dingen en de nadruk op het scheren. Geen muziek, nauwelijks geluid, slechts een blik, een toeschouwer?

De vreemdeling
Béla Tarr was als filmmaker altijd het buitenbeentje, de vreemdeling, zonder formele opleiding, met projecten die moeilijk van de grond kwamen en het tarten van wat zowel in mainstream als in arthouse-cinema gangbaar is. Die buitenstaander komen we in vrijwel elke film van hem tegen, maar het gaat te ver om die persoon (auto)biografisch te noemen. De buitenstaander is als Jungs archetypische karakters, naast de wees, de krijger, de nar, de zoeker, et cetera. De buitenstaander gaat diens eigen weg in de hoop te verkrijgen wat begeerd wordt. De beeldtaal heeft reeds verraden dat er iets dreigt. De mens staat niet los van diens omgeving en geworpenheid, lijkt de beeldtaal ons te willen benadrukken.

Een volgend moment wacht hij bij een muur. In een effectieve scherpte/dieptewerking zien we op de achtergrond een alledaagse gebeurtenis. Maar het betekent iets. Niet alleen in het reeds ontvouwde narratief, maar mede door de enscenering. Wederom horen we dingen veel luider dan we zouden moeten horen, ligt er overal modder, is het mistig, verraadt de houding van de man een relatie met deze personen op de achtergrond en neemt de camera de tijd om waar te nemen.

Damnation (Kárhozat, 1988)

Het tempo
We zitten dan ruim 7 minuten in de film en menigeen zal wellicht opmerken dat het tempo ondanks de traagte hoog ligt. Een eerste conversatie – of stoorzender – zal spoedig volgen. Het kader kantelt. Hoe staat het gezegde in relatie tot het getoonde? Is dit een detective, een film noir, een drama, waar kijk ik eigenlijk naar?

Tarr zelf is altijd wars geweest van interpretatie. Je ondergaat zijn films, waarin hij de keuze voor narratief en beeld heeft gemaakt, en je maakt er je eigen verhaal van. De Breugheliaanse koppen, de statische beelden, de afwezigheid van kleur, het is maar zo of je stelt jezelf in de getoonde situaties voor. Film ontdaan van glamour en arthouse-moeilijkdoenerij, maar juist gevuld met zo’n eigen visie. Ik was van moment één overstag: fijnproeverscinema.

Wie niet langer kan wachten op de gerestaureerde versie van Damnation in de bioscoop kan o.a. hier terecht.

 

11 juni 2022

 

ALLE ESSAYS