Nosferatu: Phantom der Nacht (1979)
Aandoenlijke ondode in bijna volmaakte remake
door Paul Rübsaam
Nosferatu, eine Symphonie des Grauens van F.W. Murnau uit 1922 is een meesterwerk. Werner Herzog bracht in 1979 een hommage met Nosferatu: Phantom der Nacht, een bijna volmaakte remake met glansrollen voor Klaus Kinski en Isabelle Adjani.
Als kind zag ik Dracula (1931) van Tod Browning met Bela Lugosi als vampier. Nosferatu van Herzog zag ik toen hij voor het eerst in Nederland in de bioscoop verscheen. Ik was een jaar of twintig en ging naar films die je zien moest. Spraakmakende Duitse filmmakers als Rainer Werner Fassbinder, Wim Wenders en Werner Herzog diende je te volgen. De naam F.W. Murnau was mij in die tijd onbekend.
In Nosferatu: Phantom der Nacht (1979) was er weinig dat deed denken aan de goochelaarachtige Draculafiguur van Bela Lugosi, die met een zwierige cape en zwoele blik af en toe ten tonele verschijnt als welgestelde verloofden, een arts en een wetenschapper in een salon zitten te keuvelen. Herzogs Nosferatu was allerminst statische, oubollige horror. Eerder zwart-romantische kunst die bij de kijker schoonheidservaringen teweeg kon brengen, vond ik.
Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (1922) van Murnau zag ik ongeveer vijftien jaar geleden voor het eerst. Pas toen ik van middelbare leeftijd was, ontwikkelde zich bij mij een fascinatie voor met name Duitse films uit het zwijgende tijdperk. Werner Herzog heeft meerdere keren verklaard dat Nosferatu: Phantom der Nacht bedoeld is als hommage aan de film van Murnau. Van een remake heeft hij echter nooit willen spreken. Toch vind ik het nu verleidelijk om Nosferatu: Phantom der Nacht in dat laatste licht te bezien. Want Murnau’s verhaallijn wordt opmerkelijk getrouw gevolgd. Al weet Herzog met de acteurs en de modernere cinematografische middelen zijn landgenoot regelmatig te overtreffen.
Ongrijpbaarheid en beweging
Naarmate je Murnau’s origineel vaker ziet, kom je steeds meer tot de conclusie dat Nosferatu, eine Symfonie des Grauens niet in de eerste plaats gaat over een vampier, of specifieker een ondode graaf. De film gaat over angst. Angst voor ziektes, bacillen en de dood uiteraard. Angst voor wat met de wind uit verre oorden wordt aangewaaid. Angst voor het onzichtbare, ongrijpbare, maar immer beweeglijke en noodlottige.
Beweging en tegenbeweging, traag maar onstuitbaar, maar ook fluïditeit en permeabiliteit zijn kernwoorden bij Murnau. Wekenlange reizen per schip, te voet en te paard, golven die het strand overspoelen, de wind in de zeilen, het slaapwandelen van Ellen (Lucy bij Herzog), de wind die met de gordijnen speelt, de trage vleugelslag van een vleermuis. Alles is een beweging bij Murnau en alles verbeeldt hetzelfde noodlot. De ritmiek van zijn film is weergaloos.
Lijden
Graaf Dracula zoals Klaus Kinski die in Nosferatu: Phantom der Nacht verbeeldt, is nog een verfijning van de graaf Orlok die Max Schreck gestalte gaf in Nosferatu, eine Symphonie des Grauens. Nou ja, gestalte? Orlok was al een akelig schriel mannetje. Een levend skelet waar je bijna doorheen greep. Zoals het een ondode betaamt.
Bij de zacht, bijna bedeesd sprekende graaf Dracula waar Jonathan Harker (Bruno Ganz) na zijn reis van Wismar naar Transsylvanië een onroerendgoedtransactie mee af dient te sluiten, manifesteert dat half vergane van graaf Orlok uit Murnau’s zwijgende film zich in de vorm van fragiliteit en kwetsbaarheid.
Kinski’s graaf Dracula is innemend tot op zekere hoogte en zelfs bijna aandoenlijk. Al is hij een uitgemergelde, wasbleke man met rafelige oren, lange en puntige boventanden, handen met klauwachtig lange nagels, die zijn bloeddorst bovendien nauwelijks beteugelen kan als Harker per ongeluk met een mes in zijn vingertop snijdt in plaats van in een brood. Deze graaf Dracula is een man die in de eerste plaats lijdt. Hij is iemand die veel liever dood dan ondood zou zijn. Meer nog dan in het afschrikwekkende van zijn personage leeft Kinski zich uit in het tragische daarvan.
Schrikogen
De ultieme tegenspeler van Kinski’s Dracula is uiteindelijk niet Jonathan Harker, maar diens echtgenote Lucy Harker (Isabelle Adjani). Het duurt lang voordat Lucy en de graaf elkaar ontmoeten. Ze zijn zich echter een groot deel van de film al sterk van elkaars bestaan bewust, respectievelijk als de belichaming van het noodlot en de ultieme belofte.
Met haar lange zwarte haar, lange slanke hals en grote schrikogen geeft Adjani gestalte aan het engelachtige, hypergevoelige, op het randje van hysterie balancerende personage Lucy Harker, die als haar man uit Wismar op weg gaat naar Transsylvanië al voorvoelt dat die reis niets goeds kan brengen en uiteindelijk bereid is zichzelf op te offeren om het onheil af te wenden dat Dracula over Wismar zal brengen. Beide gedempt sprekend, prevelend bijna, zijn Lucy Harker en graaf Dracula tot elkaar veroordeeld, maar eigenlijk ook voor elkaar gemaakt.
Schoonheid van Holland
De immer trage, maar constante beweging bij Murnau bouwt Herzog onder andere uit bij de aankomst te voet van Jonathan Harker bij zonsondergang op de Borgopas, waar Transsylvanië zich ontvouwt voor het oog van de wandelaar. Tegen de steeds donker wordende hemel ontwaart Harker daar op een heuveltop het kasteel van Dracula in de gedaante van een ruïne. De gedragen klanken van de ouverture van Richard Wagners opera ‘Das Rheingold’ lijken een dreiging, maar ook een belofte in te houden. Harker gaat immers hoe dan ook een andere wereld betreden.
Nadat hij in het slot zaken met de bewoner heeft gedaan, zal Harker terugreizen naar Wismar. Maar Dracula is hem voor. Over Varna en de golf van Biskaje reist de ondode graaf met zijn kisten per schip naar het stadje, waar hij niet in de laatste plaats zijn tanden in de hals van Lucy wil zetten. De bemanning van het schip met zijn rode zeilen zal ten prooi vallen aan de pest, verspreid door de uit de kisten afkomstige ratten. Machtig traag en schijnbaar onbestuurd zien we het verdoemde vaartuig tenslotte de haven van Wismar binnenschuiven (in werkelijkheid een kade in Schiedam, voor het overige wordt Wismar hoofdzakelijk met behulp van locaties in Delft verbeeld).
Een typisch Hollands decor wordt eveneens luisterrijk over het voetlicht gebracht bij de gehaaste terugreis die Harker onderneemt in de hoop Lucy nog te kunnen redden, nadat hij zich bevrijd heeft uit het slot waar Dracula hem opgesloten heeft. Aanvankelijk reist Harker te paard. Maar later, als zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid steeds verder verslechteren, als koetspassagier. Het is die koets die we over een kaarsrechte dijk tussen twee Hollandse plassen zien rijden. De dijk vormt een horizontale streep precies in het midden van het beeld. Het rijtuig met de dravende paarden ervoor weerspiegelt zich feilloos in het roerloze water.
Jarenzeventigfilm
In een film die geen remake is, maar een ode mag de regisseur ook dingen weglaten, of toevoegen. Maar had Herzog dat ook moeten doen? Wanneer we de sensueel griezelige finale waarin Kinski en Adjani opnieuw excelleren buiten beschouwing laten, gaat hij zich in het laatste deel van de film (als graaf Dracula in Wismar is gearriveerd) te buiten aan toevoegingen die te veel een dam vormen in Murnau’s constante stroom. Dan wordt het ineens zo’n typische jarenzeventigfilm met te veel ratten en decadente personages die in het zicht van de dood nog een feestmaal aan willen richten. Alsof Herzog zich ook nog schatplichtig achtte aan La Grande Bouffe (Marco Ferreri, 1973), of iets dergelijks.
Nu ja, niemand is volmaakt. Zelfs Werner Herzog niet.
Kijk hier waar en wanneer Nosferatu: Phantom der Nacht draait.
24 juni 2023