Dutch Mountain Film Festival 2021 – Preview 2

Dutch Mountain Film Festival 2021 – Preview 2:
Gaan en staan waar je wil?

door Paul Rübsaam

Van 2 tot en met 7 november beleeft het Dutch Mountain Film Festival (DMFF) zijn elfde editie in Heerlen en Aken (Duitsland). Het festival probeert zich te onderscheiden met een (berg)filmaanbod dat niet alleen liefhebbers van extreem alpinisme bedient, maar iedereen die passie voor het berglandschap koppelt aan belangstelling voor eigenzinnige cinema.

Het thema van deze elfde editie is ‘Freedom to roam’. Dit aloude ideaal van gaan en staan waar je wil, krijgt in het filmaanbod ruim baan, maar wordt tevens kritisch belicht. Want is dit ideaal niet vooral afkomstig uit rijke westerse landen en gaat het niet ten koste van de natuur en de armere bevolking in de grote natuurgebieden op aarde? Dit is het tweede en laatste deel van onze voorbeschouwing van het DMFF.

 

BERG

BERG
Als je filmt, kun je je camera het beste stilhouden. Je beeld beweegt immers al. Deze oude filmwet zou je veel amateurfilmers met hun al te duizelingwekkende beelden nog wel eens voor willen houden. Zwart-witbeelden leiden in tegenstelling tot kleuropnames niet af van vormen, structuren en licht-schaduwcontrasten. Nog zo’n klassieke filmwet. De Nederlandse cineaste Joke Olthaar kent die wetten als geen ander en weet er in BERG fraai gebruik van te maken.

De Julische Alpen in Slovenië, met de trotse Triglav als middelpunt, krijgen in Berg een haast buitenaards aanzien. In hun streven het immense, dreigende en onverzettelijke van die bergwereld en de traag voorbij trekkende wolken daarboven vast te leggen, balanceren Olthaar en haar cameraman André Schreuders op de rand van fotografie. Toch zie je bijna onmerkbaar soms iets bewegen: de horens van een steenbok of gems, de bladeren van een op hoogte groeiende boom of de stipjes van de drie uit de Balkanlanden afkomstige wandelaars, die na de bergwereld hun liefde verklaard te hebben bij uitstek in de verte figureren. Ze vormen een teken van leven als een minuscuul windvlaagje, dat de massieve bewegingloosheid van het decor van rots, graniet en hier en daar wat sneeuw of ijs accentueert.

Naast die bewegingloosheid komt ook de oorverdovende stilte van de oorspronkelijke bergwereld tot zijn recht. Of de natuurlijke onderbrekingen daarvan, waar naast een enkele fluitende vogel of bergmarmot onweer en vooral water, van donderende watervallen tot lieflijk ruisende bergbeekjes, verantwoordelijk voor zijn.

Het is wonderbaarlijk dat dit alles tachtig minuten lang geen moment verveelt. Dat we toch nog wat kleuropnames van menselijke klimactiviteiten te zien krijgen, zo te zien van oudere datum, lijkt niet eens nodig. Het blijft een beetje de vraag wat de toegevoegde waarde hiervan is bij de haast meditatieve ervaring die BERG ons biedt.

 

Sledge

Sledge (Luge)
Evenals BERG van Joke Olthaar zou je ook de 12 minuten durende animatiefilm Sledge (Luge) briljant in zijn eenvoud kunnen noemen. Als je tekenvel al wit is, hoef je je beoogde sneeuwlandschap en de even witte lucht waaruit de sneeuw valt zelf niet te tekenen. De fijne zwarte lijnen en contouren van bomen, heuvelruggen, bruggen, telegraafpalen en dergelijke, daar draait het dan om. De Franse regisseur/animator Mickaël Dupré weet ze met gevoel en verbeeldingskracht neer te zetten.

De personages (ingekleurd) zijn een meisje dat met haar slee op zoek is naar een plek die ze zich herinnert uit haar vroege jeugd en haar niet al te welwillende broer.

 

A dream of Edwin Drummond

A dream of Edwin Drummond
‘A Dream of White Horses’, luidt de poëtische naam van een moeilijke klimroute in het noordwesten van Wales. Wie die route voor het eerst bedwingt, zou eigenlijk een rotsklimmer én een dichter moeten zijn. De Brit Edwin Drummond (1945-2019), die in 1968 samen met Dave Pearce de eerste bestijging op zijn naam schreef, was inderdaad allebei.

Maar daarmee zijn Drummonds antecedenten nog lang niet volledig opgesomd. Tevens was hij een activist, die zijn klimvaardigheden onder andere inzette voor het beklimmen van het monument Nelson’s Column in Londen in 1978, om aldus te protesteren tegen het toenmalige Apartheidsregime in Zuid-Afrika en een gedeeltelijke beklimming van het Vrijheidsbeeld in New York in 1978, als protest tegen de veroordeling tot levenslange gevangenisstraf van Black Panther-activist Elmer G. Pratt.

In de documentaire A dream of Edwin Drummond van Paul Diffley leren we Drummond bovendien kennen als pater familias en als iemand die zich op zijn eigen manier wist te wapenen tegen de ziekte van Parkinson, die hem vanaf 1993 aanzienlijke fysieke beperkingen oplegde.

In de intense, bijna overladen documentaire van Diffley vormt het geestelijk leven van Drummond de rode draad. Niet alleen het geestelijk leven van de oudere, in zijn fysieke mogelijkheden begrensde Drummond, maar ook dat van de jonge klimmer die hij was. Bij beelden van spectaculaire beklimmingen van onder andere ‘The dream of white horses’ (waaronder archiefbeelden van de eerste beklimming in 1968) is het de door Schotse acteur Peter Fleming voorgedragen poëzie van Drummond die de brug slaat tussen het fysieke en geestelijke. ‘If climbing is speaking a fluid body language, yesterday was all Greek to me. Feet stuttered on doorsteps of granit. A blank face. Tonguetied my fingers let me down. Looking at the ground as if I had forgotten my name…

De taal van de wand was voor Drummond de taal die de klimmer moet ontcijferen als hij met pijn en moeite de grepen en richels zoekt voor zijn handen en voeten.

De klimbeelden worden afgewisseld met animaties van een slapende, dromende man aan een infuus in een ziekenhuisbed. Zich geleidelijk vormende, grillige rode lijnen roepen associaties op met die van zijn lichaamsfuncties op een beeldscherm, maar representeren eerder klimroutes en Drummonds nimmer aflatende gedachtesprongen. Op weliswaar acrobatische en esthetische wijze, maar een beetje overbodig verbeeldt rotsklimmer en atleet Robbie Phillips voorts hoe Drummond aan zijn klimtoestel thuis zijn trainingsarbeid pleegde te verrichten.

Kon de met een stok lopende, oudere Drummond nog één keer terugkeren aan de voet van ‘The Dream of White Horses’? Wat zou dit voor hem kunnen betekenen? En wat betekende hij op zijn beurt voor zijn dochter en zoon? Diffley laat het zien. Bij het geluid van een liveoptreden van Edwin Drummonds zoon, singer-songwriter Haworth Ward Drummond, zien we wat foto’s en krantenknipsels die vrijwel als enige beelden getuigen van het verleden van Drummond als activist. Die terughoudendheid is niet per se een slechte keuze. Wat we ooit al over Drummond in de krant hebben kunnen lezen, is niet waar het Paul Diffley in zijn intieme portret A dream of Edwin Drummond om begonnen was.

 

Echoes of the Ice Age

Overige films
Voorts is op het festival onder andere de documentaire Echoes of the Ice Age te zien, waarin natuurfilmer Jan Haft de flora en fauna in en rond de Beierse Königssee in Beieren vastlegt en daarbij nog stuit op sporen uit de ijstijd.

Daarnaast Die Vermessung der Welt van regisseur Detlev Buck, een dubbelportret van de vroeg 19e-eeuwse Duitse geleerden Alexander von Humboldt en Carl Freidrich Gauss, die op een haast tegengestelde manier de wereld in kaart probeerden te brengen.

In My Upside Down World van Elena Goatelli leren we de zielenroerselen kennen van de topklimster Angelika Rainer en in Falling Mountains de gevolgen van de klimaatverandering in de regio rond Chamonix in de Franse Alpen.

Voor een overzicht van alle 25 films en de overige activiteiten in het kader van de elfde editie van het Dutch Mountain Film Festival zie: https://www.dmff.eu/programma/

 

29 oktober 2021

 

Deel 1 van deze voorbeschouwing 

 

MEER FILMFESTIVAL

Dutch Mountain Film Festival 2021 – Preview 1

Dutch Mountain Film Festival 2021 – Preview 1:
Gaan en staan waar je wil?

door Paul Rübsaam

Van 2 tot en met 7 november beleeft het Dutch Mountain Film Festival (DMFF) zijn elfde editie in de traditionele standplaatsen Heerlen en Aken (Duitsland). Het festival probeert zich te onderscheiden met een (berg)filmaanbod dat niet alleen liefhebbers van extreem alpinisme bedient, maar iedereen die passie voor het berglandschap koppelt aan belangstelling voor eigenzinnige cinema.

Per jaar kiest DMFF een thema. In editie elf is dat ‘Freedom to roam’. Dit aloude ideaal van gaan en staan waar je wil, krijgt in het filmaanbod ruim baan, maar wordt tevens kritisch belicht. Want is dit ideaal niet vooral afkomstig uit rijke westerse landen en gaat het niet ten koste van de natuur en de armere bevolking in de grote natuurgebieden op aarde? Bovengetekende nam een voorproefje op het festival door van het aanbod van 25 langere en kortere films er alvast zeven te bekijken. Dit is het eerste deel van onze voorbeschouwing van het DMFF.

 

Wall of Shadows

Wall of Shadows
De oostwand van de in Nepal, nabij Sikkim gelegen 7710 meter hoge berg Kumbhakarna (ook Jannu genoemd) vormt voor alpinisten uit de hele wereld een uitdaging van het eerste uur. Maar dat was niet waar het de Poolse regisseuse (en voormalig alpiniste) Eliza Kubarska om ging. Hoe ziet zo’n beklimming eruit door de ogen van de gidsen, dragers en hun familie, wilde ze laten zien.

In Kubarska’s hybride Wall of Shadows leren we de Kumbhakarna welhaast kennen als een personage. Met zijn machtige top, zijn twee subtoppen als brede, hoog opgetrokken schouders en zijn schuin aflopende flanken lijkt hij over het dal te waken als een licht voorover gebogen reus gehuld in een verijsde cape. Volgens boeddhistische legendes zou de berg de wedergeboorte zijn van de meest geliefde en sterkste van drie broers, die na de strijd met de twee jaloerse andere broers gewonnen te hebben als een godheid heerst over de bergwereld.

Onder de Sherpa-bevolking van Nepal leeft de opvatting dat wie de Kumbhakarna wil beklimmen het onheil over zich afroept. Toch moet gids Dawa Tenzing Sherpa, die meerdere keren op de Mount Everest heeft gestaan, nu eenmaal zijn werk doen om een bescheiden loon te kunnen verdienen. Zijn ietwat dominante vrouw, die zelf wat bijverdient met het weven van tapijten, wijst hem er echter voortdurend op hoe goddeloos en roekeloos het zou zijn de heilige flanken van de Kumbhakarna te betreden. Hun opgroeiende zoon zit tussen de twee vuren. Hij luistert geïnteresseerd naar de klimverhalen van zijn vader, maar zou later liever medicijnen gaan studeren dan in diens voetsporen te treden. Als zijn ouders die studie tenminste zouden kunnen betalen.

Wall of Shadows toont met Piotr Rosolowski achter de camera op adembenemende wijze de schoonheid en de onherbergzaamheid van het gebied rond de hoogste bergtoppen ter wereld. Het zorgelijke bestaan van de Sherpa-familie, zowel thuis in het dal als tijdens de tocht naar de voet van de Khumbakarna, komt goed over het voetlicht. Datzelfde geldt voor het contrast tussen de belevingswereld van de Sherpa-gidsen en -dragers en die van drie Oost-Europese alpinisten (twee Russen en een Pool), die per se die moeilijke oostwand willen bedwingen. Niet alleen voor wat betreft ambitie, welvaart en religieuze opvattingen zijn de verschillen hemelsbreed, ook de inschattingen van de weersomstandigheden van de gidsen en die van hun klanten lopen uiteen.

Hebben ook de drie Oost-Europese klimmers, die het niet in alles met elkaar eens zijn, een les van de heilige Khumbakarna te leren? Die vraag is intrigerend genoeg. Jammer is wel dat in deze gedramatiseerde documentaire met gedeeltelijk fictieve, maar levensechte verhaallijnen de ontknoping zich voornamelijk richt op het al dan niet halen van de top en minder op de vraag hoe het daarna verdergaat met de Sherpa-familie.

 

The Porter - The untold story at Everest

The Porter – The untold story at Everest
Wat het thema betreft vergelijkbaar met Wall of Shadows is The Porter – The untold story at Everest. Maar de invalshoek is anders in deze documentaire in Gonzo-stijl. De vloeiend Nepalees sprekende jonge Amerikaanse regisseur Nathaniel Menninger meldt zich aan als een van de ‘porters’ (dragers), die de vele duizenden kilo bagage van westerse klimtoeristen moeten versjouwen naar het basiskamp van de Mount Everest en tevens hotels en restaurants moeten bevoorraden.

Menninger spaart zichzelf niet in de anderhalve week dat hij samen met de Nepalese sherpa’s als porter leeft. Hij eet de maaltijden bestaande uit een paar lepels rijst en wat groente die ook zijn collega’s krijgen voorgezet, luistert naar hun levensverhalen, slaapt samen met hen in overvolle slaapzalen met gammele bedden en ziet verschrikkelijk af tijdens zijn pijnlijke worstelingen met de namlo, een aan je bepakking bevestigde band om je voorhoofd die je in staat moet stellen lasten tot honderd kilo te torsen.

Wie denkt dat de arbeidsomstandigheden van de sherpadragers wel aanmerkelijk verbeterd zullen zijn nadat sherpa Tenzing Norgay wereldwijde naamsbekendheid verwierf als een van de eerste beklimmers van de Mount Everest (nu bijna zeventig jaar geleden) vergist zich. Dat maakt Menningers documentaire pijnlijk duidelijk. Niet alleen zijn de gewichten die de dragers moeten torsen nog altijd bijna onmenselijk. Daarnaast is hun loon zo karig dat ze afhankelijk zijn van fooien van westerse klimtoeristen als ze nog geld over willen houden dat ze niet al tijdens hun zware tocht hebben uitgegeven aan hun maaltijden.

Je kunt bij een documentaire over dit onderwerp in deze vorm een enkel vraagteken zetten. Want hoe je het ook wendt of keert, het is toch een westerling die zichzelf in het middelpunt van de aandacht plaatst, in de persoon van blikvanger Menninger, die een kop groter is dan zijn collega-dragers en beschikt over de typische bravoure van een jeugdige Amerikaan. Buiten kijf staat evenwel dat het de documentairemaker ging om het lot van de andere dragers, voor wie zijn maar tijdelijke inspanningen dagelijkse kost zijn. Dat mag wel blijken uit het feit dat hij The Porter – The untold story at Everest niet wilde inzenden voor de prijzen die op het Dutch Mountain Film Festival worden uitgereikt. Het zou volgens Menninger gaan om een activistisch verslag en niet om een film.

 

Brenva by Winter

Brenva by Winter
Archiefbeelden van een winterbeklimming anno 1956 van de Mont Blanc langs een bijzondere route en enige televisiejournaalbeelden uit dat jaar samenvoegen tot een opnieuw levend geheel. Dat was de uitdaging die de Franse cineast Thibaut Sichet aan wenste te gaan.

Het 20 minuten beslaande resultaat is noodgedwongen wat fragmentarisch. Sichet weet zich echter middels tussenteksten en een voice-over goed in te leven in Jean Vincedon en François Henry, de twee jonge, ambitieuze alpinisten van toen. Bovendien weet hij de beelden van hun gewaagde onderneming, waarbij de fameuze Italiaanse alpinist Walter Bonatti een rol speelde, zo te combineren met de journaalbeelden van provisorische reddingsoperaties dat hij er aardig in slaagt de hedendaagse kijker een gevoel van nabijheid te geven bij het aanschouwen van de dramatische gebeurtenissen van vijfenzestig jaar geleden.

 

Songs of the Water Spirits

Songs of the Water Spirits
In Ladakh, een gebied in het noorden van India, geloven sommige mensen in het bestaan van watergoden of watergeesten. Deze ‘Nagas’ en ‘Lu’ zijn slangachtige wezens en huizen in de gletsjers, bronnen, rivieren en beekjes van de Himalaya. Je kunt er maar het beste voor zorgen dat hun leefomgeving geen schade oploopt. Anders zouden ze zich wel eens op je kunnen wreken.

Dit gegeven vormt het uitgangspunt van de documentaire Songs of the Water Spirits, waarin de Italiaanse regisseur Nicolò Bongiorno een aantal mensen volgt en portretteert die zich professioneel en/of als activist bezighouden met de gevolgen die de mondiale klimaatverandering en het massatoerisme hebben voor het hoog gelegen en dunbevolkte Ladakh.

We volgen het pad van de Franse linguïst Nicolas Tournadre, die onderzoek doet naar de invloed van religieuze natuuropvattingen op de diverse, gedeeltelijk verdwijnende talen en dialecten in Ladakh. Verder maken we kennis met de uit het gebied zelf afkomstige juriste en milieuactiviste Deskit Angmo. Middels leuzen als ‘Not your playground!’ voert ze actie tegen motorrally’s en wijst ze de coureurs erop dat ze uitsluitend om hun sensatiebehoefte te bevredigen kwetsbaar natuurgebied beschadigen.

Met de lokale cineast Stanzin Dorjay Gya, die in zijn film The sheperdess of the glaciers het traditionele leven van het bergvolk in Ladakh schetste, brengen we een bezoek aan het door droogte en een gebrek aan drinkwater geteisterde bergdorp Pishu. En de bevlogen ingenieur en onderwijshervormer Sonam Wangchuk probeert met een op saamhorigheid, liefde voor de natuur en praktische vaardigheden gericht onderwijssysteem kansarme kinderen vooruit te helpen. Tevens leert hij ons dat ‘ijsstoepa’s’ (kunstmatige, op boeddhistische grafmonumenten gelijkende gletsjers) een essentiële aanvulling kunnen vormen op de watervoorziening in Ladakh.

Songs of the Water Spirits etaleert met overtuigingskracht het imposante natuurschoon van Ladakh, maar ook de schade die het gebied oploopt in de vorm van het smelten en vervuild raken van gletsjers zoals de grote Drang-Drung-gletsjer, overstromingen en droogtes. Die schade is niet alleen het rechtstreekse gevolg van de klimaatverandering. Zij wordt mede veroorzaakt door de aantrekkingskracht die het gebied uitoefent op avontuurlijk ingestelde, maar weinig gewetensvolle toeristen.

Tevens maakt de documentaire duidelijk dat de Ladakhi’s zelf over een bijzondere mentaliteit beschikken, wortelend in hun gevoel van verbondenheid met de natuur. Op de vraag of die mentaliteit hen in de strijd tegen de gevolgen van de klimaatverandering veel meer gaat opleveren dan goede bedoelingen alleen geeft Songs of the Water Spirits echter weinig antwoord. Zeker ook gezien de kwetsbare positie van het nabij China en Pakistan gelegen gebied. Kunnen de Ladakhi’s hun stem voldoende laten horen in het grote, dichtbevolkte en geïndustrialiseerde India, dat anders dan Ladakh zelf wel in aanzienlijke mate medeverantwoordelijk is voor de mondiale CO2-uitstoot?

Ook leren we uiteindelijk minder over de watergeesten dan ons beloofd leek te worden. We zijn getuige van enkele bezweringsceremonieën, wat dichterlijke aanroepingen en linguïst Tournadre verwijst tijdens zijn onderzoek en overpeinzingen af en toe naar ‘Nagas’ en ‘Lu’. Voor het overige blijft het een beetje gissen naar hun ware aard en culturele betekenis.

Voor een overzicht van alle 25 films en de overige activiteiten in het kader van de elfde editie van het Dutch Mountain Film Festival zie: https://www.dmff.eu/programma/

 

26 oktober 2021

 

Deel 2 van deze voorbeschouwing
 

MEER FILMFESTIVAL

Gold Rush, The

The Gold Rush (1925)
Een pinguïn in het barre noorden

door Paul Rübsaam

The Gold Rush (1925) van Charles Chaplin gaat over kou, honger, uitputting, eenzaamheid, vernedering en uitzichtloze verliefdheid, maar is toch om je gek te lachen. Dat laatste komt voor rekening van de unieke motoriek, flaters en tegendraadse vindingrijkheid van ‘The Lone Prospector’ alias ‘The Little Fellow’ (Chaplin zelf).

Vroeger kon ik, zoals zovelen, onbekommerd lachen om films van Charlie Chaplin. Later stond ik er wat gereserveerder tegenover. Naarmate ik een bredere kijk probeerde te ontwikkelen op zwijgende films begon ik me te realiseren dat komieken als Chaplin, maar ook Buster Keaton, Harold Lloyd en Stan Laurel en Oliver Hardy te nadrukkelijk mijn beeld hadden bepaald van the silent era. Alsof die oude films altijd zo grappig waren!

The Gold Rush

Nadat ik me vele uren had teruggetrokken met loodzware, ijzingwekkende drama’s als bijvoorbeeld Herr Arne’s pengar (Sir Arne’s Treasure) van Mauritz Stiller uit 1918, Körkarlen (The Phantom Carriage) van Victor Sjöström uit 1921 en Raskolnikov (Robert Wiene, 1923) ondervond ik dat het tegendeel waar is. Gedreven door een principiële humorloosheid vatte ik zelfs het plan op om een website te beginnen over wat ik noemen wilde: ‘all but funny silent movies‘. Het is er (nog) niet van gekomen.

Maar terug naar Chaplin. Want één van zijn films heeft mijn hernieuwde, doorborend kritische, al dan niet vermeend deskundige blik steeds kunnen weerstaan: The Gold Rush uit 1925. Omdat hij niet grappig is, zou ik bijna zeggen. Maar dat is hij wel degelijk. Bij uitstek zelfs. Chaplins kenmerkende humor is echter op virtuoze wijze ingepast in een ‘all but funny‘ kader.

Eenzame gelukzoeker
De ontberingen van de goudzoekers van The Klondike Gold Rush aan het einde van de negentiende eeuw en het tragische lot van de avonturiers van de zogeheten Donner Party, die halverwege de negentiende eeuw vast kwamen te zitten in de sneeuw van de Sierra Nevada (Californië) en zich gedwongen zagen hun eigen schoeisel en elkaar op te eten. Met die inspiratiebronnen begon Chaplin aan zijn project The Gold Rush.

Zijn reeds gekende personage ‘The Tramp’, in de tussentitels dit keer aangeduid als ‘The Lone Prospector’, dan wel ‘The Little Fellow’, is in de sneeuw van Noord-Alaska op zoek naar goud, of in ieder geval een beter leven. Met zijn bolhoed, afgedragen jacquet en eigenaardige motoriek met ietwat naar buiten klappende voeten oogt hij als een pinguïn.

Om te ontkomen aan een sneeuwstorm deelt hij tegen wil en dank een hut met de gezochte misdadiger Black Larsen (Tom Murray) en de goedaardige eigenaar van een goudmijn Big Jim McKay (Mack Swain). De uitkomst van een kaartspel bepaalt dat Larsen in de storm op zoek moet gaan naar voedsel gaat en dat Big Jim en The Little Fellow met steeds legere magen achterblijven in de hut.

Fijnproevers
Geen kijker zal zijn gezicht in gepaste plooi kunnen houden bij het aanschouwen van de erbarmelijke omstandigheden van het drietal. Hilarisch zijn al hun vergeefse pogingen (en vooral die van The Little Fellow) om tegen de sneeuwstorm in of juist met die storm in de rug op fatsoenlijke wijze de hut te betreden of te verlaten.

Bijna te beroemd om zijn lachwekkend gehalte is voorts de scène waarin The Lone Prospector ter gelegenheid van Thanksgiving Day zijn eigen, zorgvuldig gekookte schoen opdient als maaltijd voor Big Jim en hemzelf. Chaplins personage nuttigt de veters met de verfijnde gebaren van iemand die weet hoe je spaghetti moet eten. De spijkers waarmee de zool van de schoen was bevestigd, kluift hij af met het toegeknepen mondje van een fijnproever die zich aan een kippenboutje waagt.

Het schoeiseldieet biedt voor Big Jim echter geen soelaas. Gek van de honger begint de zwaarlijvige goudzoeker te hallucineren. The Little Fellow neemt voor zijn ogen de gedaante aan van een manshoge kip, die hem het water uit de mond doet lopen. Wrang natuurlijk, maar ook aanleiding voor dolkomische scènes.

Droevig dansje
Als ze tegen de verwachting in een beer kunnen schieten en hun honger weten te stillen, gaat het tweetal uiteen, zonder dat de verraderlijke Black Larson op is komen dagen. The Litte Fellow zoekt zijn heil in een ten behoeve van goudzoekers en hun gevolg uit de grond gestampt stadje. In een danszaal aldaar wordt hij op slag verliefd op de verleidelijke, door een rokkenjager achterna gezeten Georgia (Georgia Hale), die hem heel letterlijk niet ziet staan.

De romantische aanvechtingen van The Lone Prospector leiden uiteindelijk tot een andere scène die vanaf de eerste vertoningen van The Gold Rush zoveel lachlust bij het publiek opwekte dat hij zich in ons collectieve bewustzijn welhaast los heeft gemaakt van de film als geheel. De scène waarin Chaplins personage met twee op vorken geprikte broodjes als dunne beentjes met grote voeten een dansje opvoert.

The Gold Rush

De achtergrond van dit komische kunststukje is echter intens droevig. The Little Fellow droomt slechts dat hij het heerlijke gezelschap van Georgia en haar vriendinnen met het dansje aan het schateren krijgt. In werkelijkheid zijn de vier dames helemaal niet verschenen op zijn uitnodiging voor een Oudejaarsdiner in de geriefelijke hut van mijningenieur Hank Curtis (Henry Bergman), op wie The Lone Prospector tijdelijk mag passen en het heertje denkt uit te kunnen hangen.

Detonerend en organisch
The Gold Rush prijkt als titel op menig gezaghebbend lijstje van beste films aller tijden. Voor Charles Chaplin was het de film waar hij bij uitstek om herinnerd wenste te worden. Toch blijft het de moeite waard om op zoek te gaan naar een nog niet (volledig) gegeven antwoord op de vraag wat de film zo bijzonder maakt.

Het heeft iets te maken met de vervanging van de bij het verhaal en de omstandigheden eerder passende tragische (anti)held door een in zijn verschijningsvorm reeds gekende komiek. Die vervanging is in zijn reikwijdte schijnbaar groot, maar toch begrensd. Juist omdat The Little Fellow even detonerend als organisch is opgenomen in het geheel van desperate avonturiers, onherbergzame streken en ondragelijke ontberingen krijgt The Gold Rush de prikkelende ambiguïteit van een film die tot uitbundig lachen aanzet, maar het happy end ten spijt ook weemoedig en droefgeestig stemt.

Dat de zwijgende film uit 1925 in 1942 werd aangevuld met een door Charles Chaplin zelf ingesproken voice-over is eigenlijk overbodig. Gedreven door het ’talkie-virus’ heeft Chaplin de narratieve zeggingskracht van zijn eigen zwijgende personage (en de andere personages in de film) blijkbaar nog onderschat.

 

8 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Saturday Night Fever (1977)

Saturday Night Fever (1977)
De stroboscoop en de opgeheven middelvinger naar het engagement

door Paul Rübsaam

Punks waren zwartgallige hippies met kort haar, vond ik. Alleen het uiterlijk vertoon, de egomanie en de oppervlakkigheid van een ‘disco’ boden een uitweg aan het einde van die afschuwelijke, politiek correcte jaren zeventig. Saturday Night Fever (1977) was niet te missen. Al dansten ze daarin in rijtjes, droeg John Travolta strakke broeken met wijd uitlopende pijpen en ging de film per ongeluk toch nog ergens over.

Als een film uit je jongere jaren je bijblijft, heeft dat doorgaans maar zijdelings te maken met de inhoud van die film. Bij ‘mijn’ Saturday Night Fever, geregisseerd door John Badham, zoals ik pas kort geleden ontdekte, is dat niet anders. Toch wil ik een poging doen mijn persoonlijke betrekkingen met deze dansfilm uit de doeken te doen.

Saturday Night Fever

Te beginnen met mijzelf. Als je het sociale klimaat waarin ik als zo’n beetje jongste babyboomer ter wereld, geboren op 14 oktober 1959, opgroeide in het kort wil typeren, zijn naast ‘jaren zeventig’, ‘Montessori Lyceum’ en ‘Amsterdam-Zuid’ de trefwoorden. Dat wil zeggen: verplicht links, maatschappijkritisch en elitair.

Het was in de tijd dat ik eindexamen deed en daarna staken andere mogelijkheden de kop op. Wie vond dat de Maagdenhuisbezetters van weleer de goede baantjes hadden opgestreken en de wereld geen haar beter hadden gemaakt, kon als punk en/of anarchist een kraakpand betrekken. Voor mij echter waren de hippies met hun lange haren en bloemetjesjurken en de punks met hun korte haar, zwarte kleding en legerkistjes niets anders dan een positieve en negatieve uitvoering van hetzelfde. Juist nooit meer ergens iets van hoeven vinden en met ‘disco’ als geuzennaam een ijdeltuit zijn. Daar droomde ik van.

Geföhnd haar en virtuoze bewegingen
In Saturday Night Fever woont John Travolta’s personage Tony Manero nog bij zijn ouders en werkt hij in een verfwinkel. Als hij aan tafel van zijn vader een oorvijg krijgt, is het enige dat hem zorgen baart dat zijn zorgvuldig geföhnde kapsel daarvan uit model gaat. In de plaatselijke disco waar hij op zaterdagavond met zijn vrienden naartoe gaat, is hij immers de blikvanger en de held van de dansvloer. Daar betoont hij zich lenig en acrobatisch, zonder dat er een al te sterke binding bestaat tussen zijn virtuoze bewegingen en het ritme van de ten gehore gebrachte muziek.

De soundtrack van Saturday Night Fever kwam voor het belangrijkste deel voor rekening van de Bee Gees. Die zingen met kopstemmen disconummers als ‘How Deep is Your Love’, ‘Night Fever’ en ‘Staying Alive’. Terwijl ikzelf de gebroeders Gibb nog kende van langzame, ietwat dreinerige nummers als ‘First of May’ en ‘I Started a Joke’.

Tony Manero heeft er echter niet het minste besef van hoe de Bee Gees ooit waren geweest. Deze op negentienjarige leeftijd als het ware glimmend en swingend uit het ei gekropen Italo-Amerikaan heeft tot verbijstering van zijn danspartner Stephanie (Karen Lynn Gorney), die als receptioniste op een pr-bureau werkt en opschept over haar beroemde kennissen, evenmin ooit gehoord van Cat Stevens en Eric Clapton.

Tijdsbeeld?
Maar in hoeverre schetst Saturday Night Fever werkelijk een tijdsbeeld? Had de film niet even goed in 1974 of in 1986 gemaakt kunnen zijn? Het uitgaansleven in Amsterdam in de jaren 1978 en 1979, zoals ik me dat herinner, zag er in een aantal opzichten heel anders uit dan in de film.

De disco-levensstijl (levensstijl is eigenlijk een te groot woord) lag in het verlengde van het zogeheten ‘ik-tijdperk’. Dat zag je onder andere terug in De Schakel, een discotheek aan de Korte Leidsedwarstraat waar ik in die jaren veel naartoe ging. Voorheen was dat een sociëteit van het COC, waar de naam nog naar verwees. Daar was echter weinig meer van te merken. De gedragscode was eerder dat je geen enkele belangstelling demonstreerde voor welk medemens dan ook, ongeacht de sekse.

In het in ronddraaiende, minuscule witte rechthoekjes verdeelde licht van een stroboscoop danste je daar alsof je alleen was op de dansvloer, volledig gevangen in je narcistische trance. De Bee Gees werden amper ten gehore gebracht. Eerder Chic, Sister Sledge en Anita Ward (‘You can ring my bell’). De eindeloos uitgesmeerde beats van de 12-inch grammofoonplaten (jazeker, dat nog wél) gingen pas naadloos over in die van het volgende nummer als je aan het verschijnsel menselijk contact nog maar een vage herinnering had.

Saturday Night Fever

De inrichting van De Schakel, met smetteloze en sfeerloze zithoekjes rond de dansvloer, leek wel wat op de discotheek die Tony Manero en zijn vrienden bezochten. Maar hoe ze daar in New York dansten… Het solodansen van Manero is herkenbaar als een smeekbede om aandacht, wat voor de ware disco wel de diepste vernedering was. Bovendien vormen de dansenden ineens rijtjes. Wie dat in 1978 en 1979 in Amsterdam deed, zou voor gek zijn verklaard, evenals iemand die in die jaren op Koninginnedag een oranje shirt aantrok.

En dan de kleding. Manero ziet eruit als een ‘soulkikker’, of iets dergelijks. Zijn glimmende leren laarzen en strakke broek met wijd uitlopende pijpen zijn allerminst in overeenstemming met de Nederlandse discomaatstaven van het einde van de jaren zeventig, toen haast ballonvormige bandplooibroeken en wijd vallende overhemden de norm waren.

Geen Greta Thunberg
Wat mij destijds toch gegrepen moet hebben, is dat het in de film draait om jongeren die niet pal staan voor een betere wereld, maar zich slechts willen vermaken om er even niet aan te hoeven denken of ze voor een dubbeltje of een kwartje geboren zijn.

De zorgen van de protagonisten zijn van alle tijden. Tony Manero’s vriend en bewonderaar Bobby (Barry Miller), die op laarzen met plateauzolen loopt om te maskeren hoe klein van stuk hij is, vraagt aan iedereen of hij moet trouwen met een meisje dat hij per ongeluk zwanger heeft gemaakt. En Manero’s oorspronkelijke, door hem afgewezen danspartner Annette (Donna Pescow) ontdekt dat ze diep door het stof moet gaan als ze toch nog aan de man wil komen.

Misschien zou je ter verduidelijking voor mensen van latere generaties kunnen zeggen dat het Greta Thunberg-gehalte van Tony Manero en zijn vrienden uitgesproken laag is. Voor mij was dat destijds een opluchting. Wat niet wegneemt dat de film een heuse dramatische ontwikkeling kent, waarbij rokkenjager Manero onder andere leert dat je met iemand van de andere sekse ook gewoon bevriend kunt zijn. Wanneer je de in retrospectief gezien groteske dansscènes (die in totaal maar zo’n vijftien minuten van de twee uur durende film in beslag nemen) buiten beschouwing laat, is Saturday Night Fever niet eens zo’n heel slechte film.

 

24 juli 2021

 
ALLE ESSAYS

Fahrenheit 451 van Ramin Bahradi

Deel 3: De film Fahrenheit 451 van Ramin Bahradi
Brandende boeken als bewegend beeld (slot)

door Paul Rübsaam

Een boek vergelijken met een boekverfilming, moet je niet te vaak doen. Maar als boek en film uitgerekend een dystopische wereld beschrijven waarin alle boeken verbrand worden, is de verleiding onweerstaanbaar. Herleeft de roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury door de gelijknamige films van François Truffaut (1966) en Ramin Bahrani (2018) óf richten deze adaptaties in figuurlijke zin de vlammenwerper op het boek?

Je kunt het de Iraans-Amerikaanse regisseur Ramin Bahrani (1975) moeilijk kwalijk nemen dat hij in zijn adaptatie van Fahrenheit 451 het verschijnsel digitalisering betrekt. Bradbury en Truffaut voorzagen de komst van reality-tv, mobiele telefonie en fake news, maar hadden nog geen vermoeden van de digitale revolutie, die in een sciencefictionfilm uit 2018 niet kan ontbreken.

Fahrenheit 451 van Ramin Bahradi

Natives en Eels
In het universum van Bahrani’s HBO-film Fahrenheit 451, waar nauwelijks daglicht doordringt, is brandcommandant John Beatty (Michael Shannon) getransformeerd van een geflipte intellectueel met een brandweerhelm tot een man van het type drilsergeant. De zwarte ‘Master Trooper’ Guy Montag (Michael B. Jordan) vormt als ster-boekverbrander het middelpunt van een op wolkenkrabbers geprojecteerde reality-televisieshow. Hij is de oogappel van Beatty, die hem in een ‘vriendschappelijk’ partijtje boksen nog net de baas is.

De strijd tussen de gezagsdragers en het gezagsgetrouwe, televisie kijkende en ongeletterde volk aan de ene kant en ’the bookpeople’ en hun geestverwanten aan de andere kant leeft voort als die tussen ‘Natives’ en ‘Eels’. De klank van dat laatste woord roept vage associaties op met ‘aliens’ en ‘intellectuals’, alsof er een glibberig mensensoort mee wordt aangeduid dat in welke richting dan ook afwijkt van het voorgeschreven gemiddelde.

Clarisse McClellan (Sofia Boutella) is geen dromerige puber of dromerige jonge vrouw meer, maar een grimmige, zich als informant voor de Natives voordoende Eel en activiste. Mildred (Linda) Montag zien we niet terug. Toch is in Guy Montags woning een vrouwenstem te horen, namelijk die van de als een Big Sister overal aanwezige en alles in de gaten houdende sprekende computer Yuxie.

Alle uitingen die buiten het door de overheid gecontroleerde Kanaal 9 van het internet vallen, worden aangeduid met de term ‘graffiti’. Daaronder vallen boeken, maar ook filmrollen, VHS-banden, ansichtkaarten en aantekenboekjes. Als de Eels proberen graffiti te uploaden en Beatty en zijn mannen daarachter komen, grijpen ze hardhandig in. De maatstaven voor hedendaagse dystopieën volgend is Bahrani’s Fahrenheit 451 aanmerkelijk gewelddadiger dan de film van Truffaut.

Aantekeningen uit het ondergrondse
Anders dan bij Bradbury en Truffaut reageert Eel Clarisse McClellan aanvankelijk afwijzend op ‘Master Trooper’ Guy Montag. Maar als Montag, die steeds helderdere herinneringen krijgt aan zijn boeken lezende en vermoorde vader, een exemplaar van de uit het Russisch vertaalde roman Notes From The Underground van Fjodor Dostojevski uit de vlammen gered blijkt te hebben en aan haar overhandigt, ontdooit ze. Guy en Clarisse lezen elkaar voor uit het boek alsof het hun nieuwe Bijbel is. Sommige passages uit dit relaas van een voormalige ambtenaar, dat het ideaal van rationaliteit confronteert met de grillen van het onderbewustzijn, hebben in de film een zweem van toepasselijkheid. Maar de troefkaart lijkt toch de titel van het boek. Die moet associaties oproepen met een ondergrondse, literatuur minnende verzetsbeweging als de Eels.

Bahrani volgt goeddeels hetzelfde procedé als Truffaut om van zijn film een verhaal over boeken te maken. Vooral hele beroemde boeken gaan bij hem in vlammen op: On the origen of species van Charles Darwin, Cien años de Soledad van Gabriel García Márquez, Der Prozess van Franz Kafka, Faust van Goethe, Notre-Dame de Paris van Victor Hugo en zo meer. En als een deel van de Eels zich als ‘bookpeople’ oude stijl blijken te hebben ontpopt, bevindt zich onder hen een jongen die de inhoud van dertienduizend boeken uit zijn hoofd kent, waaronder A la recherche du temps perdu van Marcel Proust, dat met zijn meer dan drieduizend bladzijden en ruim één miljoen woorden literaire kwaliteit het meest opvallend kwantificeert.

Op de set van Fahrenheit 451 met v.l.n.r. Ramin Bahradi, Michael B. Jordan en Michael Shannon

Op de set van Fahrenheit 451 met v.l.n.r. Ramin Bahradi, Michael B. Jordan en Michael Shannon

Omnis
Het laatste uitgesproken woord van de oude vrouw die er evenals bij Bradbury en Truffaut voor kiest om samen met haar gehele bibliotheek een prooi der vlammen te worden is ‘Omnis’, een aanduiding voor het collectieve bewustzijn van de totale mensheid en tevens voor het megaproject dat de Eels in het geheim uitvoeren. Vanaf hun geheime schuilplaats zetten ze de totale menselijke kennis om in DNA, dat bij de gekooide zangvogel Lennie geïnjecteerd wordt.

De Natives ontdekken de schuilplaats, waar Guy Montag zich inmiddels bij de Eels heeft aangesloten. De afrekening tussen Montag en Beatty verloopt anders dan bij Bradbury en Truffaut. Held en martelaar Guy Montag weet juist voordat hij door Beatty letterlijk onder vuur wordt genomen het kooitje van Lennie te openen. De zangvogel sluit zich aan bij een zwerm van zijn soortgenoten, die aan de andere kant van de grens met Canada het DNA der kennis zullen verspreiden.

Metafoor
In zijn pogingen het verhaal van Bradbury te actualiseren, betoont Bahrani zich soms vindingrijk, of in ieder geval woordkunstig. Zijn strijd tussen ‘Natives en ‘Eels’ heeft een zekere zeggingskracht en het specifieke gebruik van de term ‘graffiti’ is origineel te noemen. Wanneer Bahrani’s stelling zou zijn dat je moderne technologie niet als zodanig moet vrezen, zolang die maar in goed handen is, kun je hem daar ook best gelijk in geven.

Maar met zijn gemoderniseerde adaptatie, die harder en grimmiger is dan de mild-ironische van Truffaut mist hij de boodschap van Bradbury’s verhaal. Of ziet hij beter gezegd over het hoofd dat de Amerikaanse schrijver zich van een metafoor bediende. Bradbury wilde niet letterlijk waarschuwen voor een samenleving waarin men niet meer kon of mocht lezen, maar vreesde dat mensen, verslaafd als ze zouden raken aan (reality)televisie en mobiele telefonie, dit in de toekomst eenvoudigweg niet meer zouden doen.

Truffaut begreep Bradbury beter door speelser met de sciencefiction-elementen om te gaan en ook meer voorbij de titels van de boeken te kijken. Of juist de bijna analfabete Montag zich stuk te laten lezen op een titelpagina. Wie Truffauts film ziet, wordt uitgedaagd ook Bradbury te lezen en meer dan hem alleen. De doorsnee-sciencefictionspanningsbogen van Bahrani bevatten echter veel minder onweerstaanbare prikkels om een boek aan te raken, waarmee met zijn film de bedoelingen van Bradbury goeddeels in rook opgaan.

 

16 juli 2021

 

Deel 1: Het boek Fahrenheit 451 van Ray Bradbury
Deel 2: De film Fahrenheit 451 van François Truffaut

 
ALLE ESSAYS

Fahrenheit 451 van François Truffaut

Deel 2: De film Fahrenheit 451 van François Truffaut
Brandende boeken als bewegend beeld

door Paul Rübsaam

Een boek vergelijken met een boekverfilming, moet je niet te vaak doen. Maar als boek en film uitgerekend een dystopische wereld beschrijven waarin alle boeken verbrand worden, is de verleiding onweerstaanbaar. Herleeft de roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury door de gelijknamige films van François Truffaut (1966) en Ramin Bahrani (2018) óf richten deze adaptaties in figuurlijke zin de vlammenwerper op het boek?

Bradbury adviseerde de Franse cineast François Truffaut (1932-1984) om in diens film de in de roman aanwezige achtergrond van een dreigende atoomoorlog weg te laten. Het thema van de verboden en verbrande boeken volstond volgens de Amerikaanse schrijver. Truffaut, vertegenwoordiger van de Franse Nouvelle Vague en reeds vermaard door Jules et Jim (1962) en La peau douce (1964), volgde dit advies op en schrapte in zijn Britse (Engelstalige) productie Fahrenheit 451 tevens de zogeheten ‘mechanical dog’: een op een hond lijkende machine die misdadigers opspoort en daar dodelijke injecties op afvuurt.

Fahrenheit 451 (1966)

Fahrenheit 451 (1966)

Twee keer Julie Christie
Opmerkelijk in de film is verder de dubbelrol van de Britse actrice Julie Christie, die reeds furore had gemaakt in Dr. Zhivago (1965). Ze vertolkt zowel Mildred Montag (in de film heet ze Linda en heeft lang haar) als Clarisse McClellan (met kort haar), die bij Truffaut onderwijzeres is. Alleen over deze noodsprong van Truffaut (andere beoogde actrices voor de rol van McClellan zegden af) heeft de verder met de verfilming zeer ingenomen Bradbury enige onvrede geuit. Hij vond de vijfentwintigjarige Christie te oud om de weliswaar wijze puber Clarisse McClellan gestalte te geven.

Afgezien van een monorail als openbaar vervoermiddel plaatst Truffaut het verhaal eerder buiten iedere denkbare tijd, dan het in een gangbaar sf-universum te situeren. De special effects zijn schaars en lijken opzettelijk knullig. Zo kun je langs de brand(weer)paal in de brand(weer)kazerne niet alleen omlaag maar ook ‘omhoog’ glijden, zonder dat moeite wordt gedaan om uit te leggen hoe dit mogelijk is. En militairen die zwevend door de lucht op jacht zijn naar de voortvluchtige Montag hangen aan kabels die nergens aan bevestigd zijn. De muziek van Bernard Hermann (o.a. Psycho, 1960) draagt bij aan de eigenaardige, ietwat vervreemdende atmosfeer.

Rode skelters en minuscule boekjes
Truffaut had, zoals hij dat zelf formuleerde ‘een remake van de roman van Bradbury gezien door kinderogen’ op het oog. De ‘brandweerauto’ waar Beatty en zijn mannen mee uitrukken om stapels gevonden boeken in de fik te steken, heeft iets weg van een uit zijn krachten gegroeide rode skelter. Bij de tot vermaak van het volk georganiseerde boekverbrandingen zijn opmerkelijk veel kinderen aanwezig. En als de burgers onder leiding van Beatty (Cyril Cusack) gefouilleerd moeten worden op het bezit van verboden boeken gebeurt dat onder andere op een speelplaats, waar in het borstzakje van het wollen vestje van een olijke peuter een minuscuul boekje verstopt blijkt te zijn.

Ook Guy Montag, die met zijn vrouw Linda in een soort Center Parcs-bungalow woont terwijl buurmeisje Clarisse met haar oom in een negentiende-eeuws landhuis verblijft, heeft aanvankelijk de eigenschappen van een groot kind. Als de literatuur hem nog niet in zijn greep heeft, ‘leest’ (bekijkt) hij stripboeken zonder tekstballonnen. Wanneer hij zich tenslotte waagt aan David Copperfield van Charles Dickens zien en horen we hem met het tempo van een zesjarige de titelpagina inclusief het adres van de uitgeverij uitspellen, alvorens hij aan het eerste hoofdstuk begint.

François Truffaut (rechts) op de set of Fahrenheit 451 (1966)

François Truffaut (tweede van rechts) op de set of Fahrenheit 451 (1966)

Verzengende passie
Om met behulp van het medium film de kracht van literatuur voelbaar te maken, bedient Truffaut zich van een eenvoudige, maar effectieve truc. Hij toont zoveel mogelijk bekende en liefst veelzeggende titels van boeken, die al dan niet gegrepen worden door de vlammen. Zo zien we Montag de roman Caspar Hauser van Jakob Wassermann bij zich steken, over de Duitse vondeling die na jarenlange eenzame opsluiting nauwelijks spreken, laat staan lezen kon. Het is niet alleen een verwijzing naar Montags eigen ongeletterdheid, maar tevens een voorproefje van een thema dat François Truffaut later in zijn film L’Enfant Sauvage (1970) zou uitwerken.

Boeken die in vlammen opgaan, waarvan het verhaal tevens een relatie heeft met eenzaamheid of een opgroeiend kind aan wie zich een nieuwe wereld openbaart, zijn: Robinson Crusoe van Daniel Defoe, Alice in Wonderland van Lewis Caroll en The Catcher in the Rye van J.D. Salinger. Voorts demonstreert Truffaut een voorliefde voor (in hun tijd) controversiële romans, zoals Justine van Markies de Sade, Madame Bovary van Gustave Flaubert en Lolita van Vladimir Nabokov. In het laatste geval zien we de vlammen zich zelfs een weg eten door de opengeslagen bladzijden van het boek, waarin hoofdpersoon Humbert Humbert zijn verzengende passie voor de twaalfjarige Lolita reeds op de eerste pagina etaleert: ‘ Lolita, light of my life, fire of my loins. My sin, my soul…‘ Het vuur van Humberts lendenen wordt letterlijk met vuur bestreden.

Hier en daar breidt de Franse regisseur de kring van verboden materie waar de vlammen zich aan te goed doen uit tot buiten die van romans en wetenschappelijke non-fictie. Een bundel van het Amerikaanse satirische stripblad Mad en een boek met afbeeldingen van schilderijen van Salvador Dalí worden tot de brandstapel veroordeeld, alsmede een jaargang van de Cahiers du Cinéma, een destijds baanbrekend Frans filmtijdschrift, waarin avant-gardistische Franse cineasten als Truffaut zelf regelmatig publiceerden. De boodschap is duidelijk. Een samenleving die tot norm verheft wat wij in de 21ste eeuw reality-televisie zouden noemen, kan ook niets op hebben met provocatieve strips en grensverleggende beeldende kunst en cinema.

 

13 juli 2021

 

Deel 1: Het boek Fahrenheit 451 van Ray Bradbury
Deel 3: De film Fahrenheit 451 van Ramin Bahradi

 

 
ALLE ESSAYS

Brandende boeken als bewegend beeld

Deel 1: Het boek Fahrenheit 451 van Ray Bradbury
Brandende boeken als bewegend beeld

door Paul Rübsaam

Een boek vergelijken met een boekverfilming, moet je niet te vaak doen. Maar als boek en film uitgerekend een dystopische wereld beschrijven waarin alle boeken verbrand worden, is de verleiding onweerstaanbaar. Herleeft de roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury door de gelijknamige films van François Truffaut (1966) en Ramin Bahrani (2018) óf richten deze adaptaties in figuurlijke zin de vlammenwerper op het boek?

451 graden Fahrenheit (omgerekend ongeveer 233 graden Celsius) is de temperatuur waarbij boekpapier vlam heet te vatten. De Amerikaanse schrijver Ray Bradbury (1920-2012) koos Fahrenheit 451 als titel voor zijn uit liefde voor literatuur en een zekere fascinatie voor vuur geboren dystopische roman, waarin hij de lijnen van actuele ontwikkelingen in het jaar van schrijven (1953) doortrekt, om er een verontrustend vergezicht mee te schetsen.

Fahrenheit 451 van Ray Bradbury

Branden stichten in plaats van blussen
Bij die actuele ontwikkelingen valt niet alleen te denken aan de opkomst van de televisie, de toen nog vers in het geheugen liggende boekverbrandingen in Nazi-Duitsland en de atoombewapening als gevolg van de Koude Oorlog. Denk ook aan de jacht onder leiding van de Republikein Joseph McCarthy op vermeende communisten en hun gedachtegoed die in de Verenigde Staten een mate van censuur tot gevolg had.

Protagonist in Fahrenheit 451 is Guy Montag. Hij is ‘fireman’, wat je het best kunt vertalen als ‘brandman’. Want Montag en zijn collega’s stichten branden in plaats van ze te blussen. Huizen zijn sinds mensenheugenis vervaardigd van onbrandbaar materiaal en de brandmannen rukken nog slechts uit naar de huizen van door buren of verwanten verraden mensen die er boeken op nahouden. Daar steken ze de literatuur, die tot geestelijke ontaarding van het volk zou leiden, in brand. Montag beschouwt dit simpelweg als de taak die hem is opgelegd en denkt daar, verslaafd als hij is aan de geur van de kerosine waarmee hij de boeken vlam doet vatten, aanvankelijk weinig over na.

Oppervlakkigheid als norm
Sinds tien jaar is Montag getrouwd met Mildred, zonder dat de twee zich kunnen herinneren hoe ze elkaar hebben ontmoet. Als hij thuiskomt van zijn werk heeft Mildred doorgaans meer aandacht voor de ‘zeeschelpradio’ in haar oren, of voor de interactieve soapseries op de drie van de vier wanden van hun woonkamer in beslag nemende televisie, dan voor hem. Als ze op een keer te veel slaappillen heeft ingenomen, raakt ze in coma. Nadat Montag een alarmnummer heeft gebeld, verschijnen er twee mannen die meer aan loodgieters doen denken dan aan artsen. Ze pompen Mildred leeg en voorzien haar van nieuwe lichaamsvloeistof. Na een korte rustperiode is ze weer als nieuw, beter zelfs, zonder dat ze zich iets van het gebeurde kan herinneren.

De chef van Montag is brandcommandant Beatty. Hij heeft in zijn lange carrière heel wat boeken onder ogen gehad, alvorens ze in brand te steken. De inhoud van romans is verzonnen en heeft dus geen waarde en filosofen en wetenschappers spreken elkaar altijd tegen, zo doceert hij de aanvankelijk volgzame Montag. Beatty is ervan overtuigd dat je de meeste mensen gelukkiger maakt door oppervlakkigheid tot norm te verheffen en ze te bevrijden van de dictatuur van schoolmeesters, schrijvers en andere intellectuelen.

Ray Bradbury (1920-2012)

Ray Bradbury (1920-2012)

Ontvankelijke geest
Een belangrijke rol bij het algehele veranderingsproces dat Montag uiteindelijk doormaakt, is weggelegd voor zijn excentrieke, natuurminnende, nog geen zeventien jaar oude buurmeisje Clarisse McClellan. Bradbury beschrijft Montags eerste waarneming van haar als volgt: ‘The autumn leaves blew over the moonlit pavement in such a way as to make the girl who was moving there seem fixed to a sliding walk, letting the motion of the wind and the leaves carry her forward. Her head was half bent to watch her shoes stir the circling leaves. Her face was slender and milk-white, and in it was a kind of gentle hunger that touched over everything with tireless curiosity.

De dromerige, ontvankelijke geest van Clarisse overrompelt Guy al bij de eerste kennismaking. Zijn buurmeisje lijkt in een veel zintuiglijkere en aantrekkelijkere wereld te leven dan de hem bekende. Wanneer Clarisse later spoorloos verdwijnt en hij er bovendien getuige van is dat een oude vrouw zichzelf samen met de boeken die haar afgenomen dreigen te worden in brand steekt, komt Montag tot het besef dat hij in zijn leven het verkeerde spoor heeft gevolgd. Hij stort zich door leeshonger bevangen op de boeken die hij ooit eens verstopt heeft achter het rooster van de luchtverversingskoker in zijn huis.

Conflict
Een romanpersonage dat noch in de film van François Truffaut uit 1966, noch in die van Ramin Bahrani uit 2018 terugkeert, is dat van de voormalige hoogleraar Engelse literatuur Faber. Montag, die hem ooit eens in een park heeft ontmoet, zoekt hem weer op als zijn verlangen naar literatuur en een andere, vrijere wereld onweerstaanbaar wordt. De oude Faber reageert aanvankelijk angstig en afwerend op de brandman. Maar uiteindelijk smeedt hij samen met Montag, met wie hij via een zeeschelpradio die tevens als mobiele telefoon functioneert in verbinding staat, een complot om brandmannen te corrumperen en op non-actief te stellen en een tegenwicht te bieden aan de arglistige, literatuurcitaten misbruikende commandant Beatty.

In toenemende mate komt de boeken lezende Montag in conflict met zijn vrouw, zijn chef en de autoriteiten in het algemeen. Als er tenslotte een klopjacht op hem wordt georganiseerd, die gelardeerd met fakenieuws live op de televisie wordt uitgezonden, vindt hij onderdak bij een aantal voormalige geleerden. Ze hebben zich teruggetrokken in een bos nabij een verlaten spoorwegterrein. Daar leren deze in de latere verfilmingen van Fahrenheit 451 als ‘bookpeople’ aangeduide personen ieder de inhoud van een verboden boek uit het hoofd, om op die manier het boek in kwestie te personifiëren en voort te laten leven.

 

8 juli 2021

 

Deel 2: De film Fahrenheit 451 van François Truffaut
Deel 3: De film Fahrenheit 451 van Ramin Bahradi

 

ALLE ESSAYS

DNA

***
recensie DNA

Zoektocht als rouwproces

door Paul Rübsaam

DNA (ADN) van de Franse regisseuse en actrice Maïwenn toont onverbiddelijk het groteske en hartverscheurende gedoe rond het overlijden van de Algerijnse grootvader van protagoniste Neige. Met haar daaropvolgende zoektocht naar haar Algerijnse wortels probeert Neige te overleven in een werkelijkheid die door het wegvallen van haar grootvader te pijnlijk is geworden.

Grootvader Emir Fellah (‘Papi’ voor zijn familieleden) is de spil waaromheen de familie van Neige Robert draait. Zijn kleinkinderen (en achterkleinkinderen) zijn misschien wel gekker op hem dan zijn twee dochters. Zo heeft Neige, een gescheiden moeder met drie zoontjes, een bevriende journaliste gevraagd samen met haar grootvader een boek voor de familie samen te stellen over Emirs bewogen leven als eigenzinnige Algerijnse communist. Haar rappende en blowende neef Kevin heeft er voorts geen enkel bezwaar tegen om, weliswaar tegen de regels, een nachtje bij zijn dementerende grootvader in het verzorgingstehuis te logeren.

Maar als de hele familie ter gelegenheid van de presentatie van het boek in het verzorgingstehuis bijeen is, blijkt die familie toch niet zo’n harmonieus geheel te vormen. Neiges moeder Caroline (vertolkt door de fameuze Franse actrice Fanny Ardant) vindt het door een buitenstaander geschreven boek over haar vader te traditioneel opgezet. Neige is door die schijnbaar voorzichtig geuite kritiek onaangenaam verrast.

DNA

Wegduwen
Als Papi onverwacht aan een hartstilstand overlijdt, blijkt deze rimpeling slechts een voorproefje van de scheuren in de familie die zich aftekenen onder invloed van het onvermijdelijke, gedetailleerd in beeld gebrachte uitvaartprotocol. Dat het kamertje van Emir in het verzorgingstehuis snel ontruimd moet worden, zet de familie reeds onder spanning. Wanneer de nabestaanden wat later een kist voor grootvader mogen uitzoeken, is de vraag van welke houtsoort deze moet zijn en wat hij kosten mag als hij bij de crematie toch in de fik gaat een bron van onverkwikkelijke discussies. En is het nodig dat Caroline de voorbeeldlapjes voor de voering van de kist steeds nijdig op tafel smijt? Haar zus Françoise wordt daar gek van.

Neiges betrekkingen met haar moeder bereiken een dieptepunt wanneer de laatste tijdens de uitvaartplechtigheid haar dochter wegduwt van het podium als deze een tekst voorleest van de schrijfster van het door Caroline verguisde boek. Later, als Caroline de urn met as van Emir zoals afgesproken aan Neige overhandigt, betuigt ze tevergeefs haar spijt. In een ijzingwekkende scène die volgt, laat de tot op het bot gekwetste Neige de diepe angst die ze voelt voor haar moeder en zelfs de weerzin die de lichaamsgeur van Caroline bij haar opwekt niet onbesproken. Een breuk tussen de twee is onvermijdelijk.

Dat Neige zich bij haar van haar moeder gescheiden vader Pierre beter thuisvoelt, blijkt helaas te veel gezegd. Pierre is een kille intellectueel, die een slang als huisdier houdt en alles dat maar zweemt naar naïviteit of gevoeligheid afdoet als ‘dom’ of ‘debiel’. Als Neige, die gepreoccupeerd raakt door haar etnische afkomst hem vraagt ten behoeve van haar DNA-profiel wat wangslijm af te staan, weigert hij botweg. En als hij merkt dat ze moet huilen, loopt hij liever even de kamer uit.

DNA

Schrale verhaallijn?
Na de overrompelende en indringende eerste helft van DNA lijkt de verhaallijn die ons naar de aftiteling moet voeren op het eerste gezicht misschien wat schraal. Neige belandt in een diepe emotionele crisis en begint met steun van haar ex-vriend François, die de nodige relativerende humor paraat heeft en haar jongere zus Lilah (met wie ze aanvankelijk gebrouilleerd was) het Algerijnse deel van haar roots te verabsoluteren.

Regisseuse, actrice en voormalig kindsterretje Maïwenn Le Besco (1976) zelf, die op haar zestiende trouwde met de Franse regisseur Luc Besson (ze zijn al lang weer gescheiden), mag bij uitstek een kind van de Franse cinema worden genoemd. Het zou in ieder geval overdreven zijn als wij haar, met haar Bretonse vader en Frans-Algerijnse moeder (tevens actrice), op grond van deze autobiografisch geïnspireerde nieuwste film ineens als ‘Algerijnse’ moesten gaan aanmerken.

Maar is dat wat Maïwenn met DNA betogen wil? In de drie eerdere films onder haar regie waarin ze zelf tevens meespeelde, te weten: Pardonnez-moi (2006), Le bal des actrices (2009) en Polisse (2011) noopte die dubbelfunctie haar nog tot ietwat geforceerde constructies als een faux (familie)documentaire, een faux documentaire over Franse actrices waaronder zijzelf en een verhaal waarin ze zelf de rol van journaliste vervulde. DNA is echter een speelfilm pur sang en Neige een personage dat zelf niet acteert, films maakt of iets van die aard doet.

Vervreemd van haar ouders en andere familieleden omarmt Neige haar gedeeltelijk Algerijnse identiteit om zich minder eenzaam en dichter bij haar beminde en overleden grootvader te kunnen voelen. Dat maakt DNA eerder een film over rouw en de identiteitscrisis die daar het gevolg van kan zijn dan een film over etniciteit. Je zou het voor een vrouw van in de veertig wat meisjesachtig kunnen vinden om je zo vast te klampen aan een alles reddende exotische afkomst. Maar begrijpelijk en vergeeflijk is dat in Neiges geval wel.

 

21 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

De nueva otra vez

*
IFFR Unleashed – 2019: De nueva otra vez
Een gebroken voorruit en verder?

door Paul Rübsaam

‘Docufictie’ staat in De nueva otra vez (2019) van de Argentijnse regisseuse Romina Paula blijkbaar voor twee keer niets. Diaseries en statische voordrachtjes compenseren allerminst het pijnlijke gebrek aan bewegend beeld dat de emotionele crisis van de protagoniste zichtbaar en voelbaar maakt.

Een dia van een bestelwagen met een gebroken voorruit. Ondertussen vraagt protagoniste en regisseuse Romina Paula (1979) zich in een voice-over af of het gezonde verstand haar de das om heeft gedaan. Met ‘gezond verstand’ bedoelt ze: je leven leiden zoals dat van je verwacht wordt. Daarmee is dit openingsbeeld van de hybride De nueva otra vez nog niet eens onaardig: je doet je best en toch krijg je panne.

De nueva otra vez

Huis-, tuin- en keukenscènes
Maar wat is er aan de hand met de hoofdpersoon? Haar vriend (tevens vader van haar driejarige zoontje Ramón) heeft het in hun landelijke huis nabij Córdoba druk met zijn werkzaamheden. Zelf heeft ze behoefte aan een retraite in Buenos Aires, in het huis van haar eigen moeder, die dan ook wat voor Ramón kan zorgen. Maar waarom precies? Heeft ze een verlate post-partumdepressie, een vroege midlifecrisis of leidt ze aan een chronische vorm van adolescentie?

Het moederschap valt Romina zwaar, mogen we geloven. Dat kan natuurlijk. Maar Ramón lijkt, voor wat we van hem te zien krijgen, toch een leuk knulletje. En van de nu en dan wat peinzende blikken van Romina zelf worden we ook al niet veel wijzer. De vriend begraaft zich ondertussen blijkbaar zo fanatiek in zijn werk dat we nauwelijks iets van hem te zien krijgen. We komen er dus ook niet achter wat hem beweegt.

En dan de moeder van Romina. In weinig verontrustende huis, tuin- en keukenscènes betoont ze zich als Romina’s steun en toeverlaat een oase van begrip. Of moeten we deze alleraardigste vrouw soms kwalijk nemen dat ze als Argentijnse van geboorte consequent de taal van haar Duitse grootouders is blijven spreken?

Voorts geeft Romina een jongeman die ze leuk vindt Duitse les, gaat ze naar een feestje waar zich tegen heug en meug settelende dertigers nog wat kunnen flirten en drinken en zoent ze een beetje met de artistieke jongere zus van haar beste vriendin Mariana, waaruit we dan nog kunnen opmaken dat haar seksuele identiteit nog niet helemaal een uitgemaakte zaak is.

Duitsland en jager-verzamelaars
De meer geënsceneerde delen van de film moeten Romina’s schimmige emotionele geworstel blijkbaar van een universelere dimensie voorzien. Zo vertelt Mariana staande voor de projectie van een dia waarvan de betekenis onduidelijk blijft iets over het verschil tussen het leven op het platteland en het leven in de grote stad, waarbij ze regelmatig en gretig de woorden ‘opinie’ en ‘abstractie’ gebruikt.

De jongeman die Duitse les krijgt, mag met behulp van dia’s van onder andere Der Brandenburger Tor iets vertellen over zijn geplande reis naar Duitsland, een land waarvan hij nog niet of het hem aantrekt of juist afstoot.

En de artistieke jongere zus van Mariana haalt in haar voordrachtje de mythe rond Zeus en zijn moederloze dochter Athena erbij om op te roepen tot de revolutie van de ‘dochters’ (kinderloze jonge vrouwen die in het Argentinië van de toekomst het voortouw moeten gaan nemen).

De nueva otra vez

Zelf leest Romina in de tuin haar moeder en andere oudere vrouwen uit het gymklasje van haar moeder voor uit een boek waarin betoogd wordt dat ‘de man’ is blijven steken in zijn oerfase van jager-verzamelaar, terwijl ‘de vrouw’ zich veel beter staande weet te houden in de moderne samenleving. Verder becommentarieert ze regelmatig dia’s uit het familiealbum, waarbij ze het doorsneegehalte en de Duitse origine van haar familie benadrukt. Wat dit te maken heeft met haar eigen, op zich al vaag blijvende huidige levensfase wil zich maar niet aan de kijker mededelen.

Nog maar eens een keer
Het geheel van De nueva otra vez imponeert niet als meer dan de som van de weinig overtuigende delen. Er is geen interactie van betekenis tussen het te alledaagse ‘dynamische’ gedeelte van de film en het te pretentieuze statische, die zich vermoedelijk als praktijk en theorie tot elkaar hadden moeten verhouden.

Blijkens de titel van de film (in het Engels: Again Once Again) wil de protagoniste door de weg van haar eigen leven in omgekeerde richting af te leggen tot dieper inzicht komen. Het jubilerende IFFR had hier echter geen reden in mogen zien om dit twee jaar oude, quasidiepzinnige oudere meisjesgezemel ‘nog maar een keer’ te programmeren.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 9 juni 2021.

1 mei 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Limite

****
IFFR Unleashed – 2008: Limite
Beklemmende nabijheid van de zee

door Paul Rübsaam

Drie uitgeputte mensen in een roeiboot op volle zee. Met ongebreideld camerawerk, ingenieuze montages en eigenzinnige kadreringen vertelt het zwijgende Limite (1931) van de Braziliaanse regisseur Mário Peixoto ons over hun voorafgaande levens en de begrenzingen van het menselijk bestaan.

Twee vrouwen en een man in een roeiboot. De man zit middenin, op de plaats aan de riemen. Voorin zit een vrouw in lichtgekleurde, zomerse kleding. Soms draait ze zich naar de man toe. Dan weer laat ze hem haar rug zien. De vrouw in het zwart aan de andere kant van de boot ligt plat op haar rug, met haar ogen vaak dicht.

Limite

Ze nuttigen hun schaarse voedsel, kijken naar de lucht, naar het bootje en eindeloos naar de zee. Hun noodlot is kortstondig noch afwisselend, waarmee de openingsscènes van Limite eerder bij uitstek realistisch dan surrealistisch zijn. Al zullen we de context van het tafereel niet langs lineaire weg leren kennen.

Begrenzing en sleur
Een stroom van het associatievermogen van de kijker prikkelende beelden, afgewisseld met scènes in de roeiboot, leren ons dat de vrouw voorin (Olga Breno) een ontsnapte gevangene is. Als werknemer in een naaiatelier vond ze echter weinig vrijheid. De man (Raul Schnoor), die in de boot vergeefs probeert twee stukjes hout aan elkaar te passen, had blijkbaar een liefdesaffaire met de vrouw van een ander (een rolletje van Peixoto zelf). De vrouw in het zwart (Taciana Rey) ging gebukt onder een zorgelijk huwelijk met een uitgebluste pianist die zwijgende speelfilms muzikaal begeleidt.

Maar in plaats van op de geijkte manier getuige te zijn van de belangrijkste gebeurtenissen in de drie levens zien we bijvoorbeeld het beeld van een draaiend treinwiel dat overvloeit in dat van het wiel van een naaimachine, waarmee de ogenschijnlijke vrijheid die een reis kan bieden, wordt ingewisseld voor de benauwenis van een naaiatelier in een souterrain. Een klosje garen, een meetlint en een schaar symboliseren daar in close-up gefilmd eindigheid, begrenzing en beperking.

Of beelden van de filmpianist de iedere avond zijn bladmuziek, zijn hoed en zijn jas op een stoel werpt, alvorens hij achter de piano plaatsneemt. We zien de stoel, wat daarop terecht komt en even zijn hand die de bewegingen uitvoert. Maar van hemzelf slechts een schaduw. Alsof hij veroordeeld is tot een schaduwbestaan, tot een leven dat gekenmerkt wordt door sleur of op zijn best een cyclisch karakter heeft.

Ruïne en voetafdrukken
Als de beelden zich rond het levensverhaal van de man in de boot beginnen te bewegen, vloeit het beeld van een boom over in dat van een telegraafpaal, teken van beschaving en communicatie. Al snel volgen echter impressies van een huis dat in een ruïne verandert, waar vervolgens weer planten uitgroeien. Het verval van de menselijke betrekkingen krijgt gestalte en tevens de kringloop waarbij de natuur de menselijke bouwsels weer in zich opneemt.

Regelmatig filmt cameraman Edgar Brazil vanuit lage camerastandpunten voeten, schoeisel, voetstappen en voetafdrukken, als schakels tussen de mens en de aarde, waar hij (zij) slechts tijdelijk op verblijft. Als de nabijheid van de zee gaandeweg meer nadruk krijgt (de film is opgenomen op locaties aan de kust ten zuiden van Rio de Janeiro), vaagt het zeewater voetafdrukken van het strand. De lange straten die de personages af moeten lopen, maken plaats voor strandwegen, een huis in een straat voor een strandhuis of een boot. Het lot van de personages is het lot van de mens in het algemeen. De door het zonlicht fonkelende, soms kalme, soms onstuimige zee biedt een vluchtroute, maar is ook een natuurlijke grens en een eindbestemming.

Limite

Niet netjes, toch bescheiden
De carrière van de cineast Peixoto, tevens romancier en dichter, kende zelf de nodige beperkingen. Limite, geïnspireerd op een foto van een vrouw met de geboeide handen van een man rond haar hals die Peixoto in Parijs zag, is de enige speelfilm die hij voltooide. De film werd eerst uit de roulatie genomen en bleek later zodanig beschadigd te zijn dat hij zonder restauraties, die weer veel later plaatsvonden, niet vertoond kon worden.

Ondertussen ondernam Peixoto zelf het nodige om zijn film onder de aandacht te brengen. Zo beweerde hij dat deze het werk was van de Russische cineast Valery Pudovkin en ondertekende hij een door hem zelf geschreven lovend artikel erover met de naam van Sergei Eisenstein. Niet zo netjes, maar eigenlijk ook te bescheiden. Met de ritmiek van zijn wuivende, golvende, dan weer aardse, door muziek van onder andere Igor Stravinsky en Erik Satie ondersteunde beeldmontages weet Peixoto de Russen zeker te evenaren. En van slaafse nabootsing kan hij niet beticht worden, vanwege de eigen, Caribische sfeer van zijn beelden.

Toen Limite voor het eerst de bioscopen aandeed, had de geluidsfilm al zijn intrede gedaan. In ongeveer diezelfde tijd (1932) noteerde de Duits-joodse taalkundige en filmliefhebber Victor Klemperer (1881-1960) in zijn onlangs verschenen Kinotagebuch ‘Licht un Schatten’: ”Stummer Film ist Kunst für sich, Tonfilm is schlechter Ersatz des Theaters.” Onberedeneerde angst voor de talkies speelde bij die observatie van Klemperer wellicht een rol. Toch ga je door Limite beter begrijpen wat hij bedoelde.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

20 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR