Scorsese vertelt met muziek

Martin Scorsese vertelt met muziek
Hoe de soundtrack een stem kreeg en een personage werd

door Alfred Bos

Muziek is een belangrijk onderdeel van Martin Scorsese’s oeuvre, niet alleen op de geluidsband van zijn speelfilms. Muziek verklankt het innerlijk van zijn personages. Muziek is het personage.

Het lijkt een onschuldige scène: de jonge gangster Charlie (Harvey Keitel) zit in een bar te wachten op zijn beste vriend, een flierefluiter met gokschulden, Johnny Boy (Robert De Niro). Hij zit aan het eind van de toog en ziet Johnny Boy binnen stappen, een vrouw aan iedere arm. Het point of view verspringt van Charlie naar Johnny Boy. Die stapt in slow-motion op Charlie af, vrouwen aan de arm. Dan gebeurt het: de geluidsband speelt Jumpin Jack Flash van de Rolling Stones en Charlie realiseert zich, Johnny Boy is trouble.

Mean Streets

Mean Streets is niet zo maar een film, het is een Martin Scorsese-film. En die zijn anders dan de films die er voor 1973, het jaar waarin Mean Streets verscheen, in de Amerikaanse bioscoop te zien waren. En vooral ook: te horen waren.

Mean Streets zette de regisseur en diens manier van vertellen met film op de kaart, het vormde de mal waar Scorsese zijn latere gangsterfilms Goodfellas (1990) en Casino (1995) naar modelleerde. En de film introduceerde een andere toepassing van de soundtrack. Die was exclusief gevuld met popmuziek.

Scorsese’s voorbeeld was Scorpio Rising, een kortfilm uit 1965 van de experimentele filmmaker Kenneth Anger. Angers film over een groep gay bikers uit Brooklyn laat een reeks popnummers en rhythm & blues-tracks horen. Scorsese heeft Scorpio Rising genoemd als een belangrijke inspiratiebron voor de manier waarop hij muziek gebruikt in zijn films.

Ook Mean Streets zet op de geluidsband uitsluitend bestaande popsongs in. Er is geen seconde speciaal voor de film gecomponeerde muziek te horen. En het gebruikt muziek als stijlmiddel om het innerlijk van de personages te verbeelden.

Soundtrack als relict van de stomme film
Zo voltooide Mean Streets een revolutie die in 1968 was ingezet en de rol van muziek in film voorgoed zou veranderen. Easy Rider zette de toon door veel, maar niet uitsluitend, bestaande eigentijdse popmuziek te gebruiken. Met de komst van nouvelle vague naar Hollywood was niet alleen wat er op het doek te zien was veranderd, gelijktijdig – maar minder opzichtig – evolueerde tevens wat er uit de luidsprekers klonk.

Tot ver in de jaren zestig was filmmuziek romantische orkestmuziek die de emotie van de kijker dirigeerde, van Alfred Newmans sentimentele strijkers in Wuthering Heights tot Bernard Hermanns atonale stabs bij de beroemde douchescène uit Psycho. Je zou het een overblijfsel uit het stomme filmtijdperk kunnen noemen: de muziek laadt het beeld met emotie en de kijker volgt die emotie.

Fritz Lang bedacht in zijn eerste geluidsfilm, M (Eine Stadt sucht einen Mörder) uit 1931, een andere, nieuwe toepassing van muziek. Het kan ook worden ingezet als omgevingsgeluid, als deel van de handeling die op het doek wordt getoond. In M fluit de moordenaar, Hans Beckert (Peter Lorre), het thema van In the Hall of the Mountain King, uit de Peer Gynt Suite van Edward Grieg. De kijker associeert dat thema met de moordenaar en het wordt later in de film – langs traditionele weg: als filmmuziek – effectief ingezet om spanning te creëren. Al zie je de moordenaar niet in het filmkader, dankzij de muziek weet de kijker dat hij er is. Dat is de vondst.

1968
Personages identificeren met behulp van een muzikaal thema is een techniek uit de opera, voor het eerst toegepast door Richard Wagner. Het vond navolging in de cinema: in Carol Reeds The Third Man (1949) wordt het centrale, maar afwezige personage Harry Lime (Orson Welles) gesuggereerd door een citer-motief, het beroemde Harry Lime Theme van filmcomponist Anton Karas.

Ennio Morricone paste die werkwijze toe op maar liefst drie personages van Sergio Leone’s monumentale – en door Morricone’s aanpak operateske – western Once Upon a Time in the West (1968). De Italiaanse filmcomponist deed nog iets anders, iets revolutionairs: hij draaide de gebruikelijke werkwijze om en schreef de muziek voorafgaand aan de filmopnames. Leone draaide zijn scènes terwijl op de set Morricone’s muziek klonk. Resultaat: de beelden illustreren de muziek, niet andersom. Beeld en geluid zijn versmolten, ondeelbaar geworden.

Maar Once Upon a Time in the West bevatte nog steeds muziek die specifiek voor de film was gecomponeerd. In datzelfde jaar 1968 brak Stanley Kubrick met die ingesleten traditie. Eén van de minder vaak genoemde aspecten van zijn baanbrekende sciencefictionfilm 2001: A Space Odyssey is de soundtrack. Daarop is bestaande orkestmuziek te horen van Johann Strauss, Richard Strauss, Aram Khachaturian en György Ligeti, door de regisseur onder de ruwe montage gebruikt als surrogaat voor de nog te schrijven filmscore. Zijn 7-jarige dochter Vivian overtuigde hem om de plaatopnames te gebruiken.

Het Mean Streets Handboek voor Filmscores
Wat Stanley Kubrick deed met klassieke muziek, deed Martin Scorcese vijf jaar later met pop. Mean Streets speelt in een onbepaald jaar – het kan 1973 zijn, maar het voelt vroeger – en de geluidsband laat Amerikaanse pophits uit de eerste helft van de jaren zestig horen: Motown, Brill Building-pop, Phil Spector-producties. Daartussen klinkt Jumpin Jack Flash als een anomalie en zo is het ook bedoeld. Het Stones-nummer is geen audiodecor, zoals de Motown-hits, maar illustreert Charlie’s moment van inzicht. De muziek verklankt zijn psyche.

De invloed van Mean Streets op latere misdaadfilms en tv-series is enorm, ook qua soundtrack. Mean Streets brak als het ware door een geluidsmuur en introduceerde de nadien vaak gebruikte werkwijze om scènes, zelfs complete films, te stofferen met een decor van popmuziek. Soms als omgevingsgeluid dat klinkt uit radio en geluidsinstallatie, zoals George Lucas deed in American Graffiti. En vanaf de jaren tachtig en de komst van MTV steeds vaker als aanjager om scènes te overbruggen en het filmverhaal voort te stuwen. Scorsese past die methode meesterlijk toe in Casino (1995).

Quentin Tarantino is wellicht de meest toegewijde student van Mean Streets gebleken. Niet alleen zijn diens films over kruimelboeven direct geïnspireerd door Scorsese’s voorbeeld, ook de soundtracks komen rechtstreeks uit het Mean Streets Handboek voor Filmscores: verzamel een paar dozijn bekende en minder bekende maar opvallende popsongs van willekeurige samenstelling en achtergrond, en strooi ze als confetti over de geluidsband. Reservoir Dogs (met Harvey Keitel), Pulp Fiction en Jackie Brown (met Robert De Niro) bliezen nieuw leven in de carrière van, onder meer, Bobby Womack en George Baker.

Zelfs de filosofisch angehäuchte mooifilmer Terrence Malick gebruikt het recept. Beperkte hij zich aanvankelijk tot de methode Kubrick, voor Song to Song vult Malick de klassiek muziek op geluidsband aan met een bonte verzameling popsongs. De verrassingshit van zomer 2017, Baby Driver, komt scène voor scène uit Scorsese’s Handboek voor Filmscores. De muziek dicteert de film. Het is Casino gekruist met La La Land.

Vinyl
Muziek is een belangrijk onderdeel van Scorsese’s oeuvre, ook buiten de geluidsband van zijn speelfilms. Hij maakte concertregistraties van The Band (The Last Waltz, 1978) en Rolling Stones (Shine a Light, 2008). Hij regisseerde voor Michael Jackson de clip van Bad. Zijn biografische documentaires over Bob Dylan (No Direction Home, 2005) en George Harrison (Living in a Material World, 2011) zijn de gouden standaard van het subgenre. Hij produceerde de 7-delige documentairereeks The Blues en regisseerde de openingsaflevering, Feel like going home.

Dat deed Scorsese eveneens met en voor Vinyl, de tv-serie die speelt in het New Yorkse muziekmilieu van 1973. In de rockhistorie is het een sleutelmoment op een sleutelplek: in de undergroundscene van New York roeren zich op dat moment de eerste signalen van wat later als punk en disco bekend is geworden. De serie, die mede werd bedacht en geproduceerd door Mick Jagger, heeft een fictieve hoofdpersoon, maar is historisch correct wat betreft milieu (muziekindustrie), scene (New York Dolls, Ramones) en muziek (van The Velvet Underground en David Bowie tot Joni Mitchell en Gram Parsons). Qua historische details is Vinyl een documentaire.

De soundtrack van Vinyl, samengesteld door Jagger, is de best denkbare kennismaking met rhythm & blues – aangevuld met hits uit die tijd – die een mens zich kan wensen. Bovendien wordt de muziek functioneel ingezet, niet alleen als omgevingsgeluid (logisch in een verhaal over muziek) en audiolink tussen scènes, maar ook om het innerlijke leven van personages te verbeelden. De muziek is het personage. En de muziek het personage.

In aflevering 6 hoort hoofdpersoon Richie, directeur van het American Century-label en verslaafd aan coke, uit een radio Buddy Holly’s Rave On klinken en hij is op slag terug in zijn verleden, op een cruciaal moment dat werd gemarkeerd door het Holly-liedje. Vinyl illustreert een kenmerkende en tamelijk unieke eigenschap van muziek: het is in staat een plek en een moment te markeren. Dan vallen muziek en personage samen. Geen regisseur heeft dat zo goed begrepen als Martin Scorsese.

 

28 juli 2017

 
MEER MARTIN SCORSESE
 
 
MEER ESSAYS