In Restless Times: The Music of Paul Simon

****
recensie In Restless Times: The Music of Paul Simon
Groots muzikaal monument

door Jochum de Graaf

In zijn huisstudio met windmolen op het platteland van Wimberley, Texas pakt Paul Simon (inmiddels 83) een percussie-instrument uit de kast, zet het even aan zijn oor en dan weer terug. Ja, dit is een geluidje dat hij wel kan gebruiken. Het is voorjaar 2023 en hij is zijn vijftiende soloalbum Seven Psalms aan het opnemen. De scène staat symbool voor de muzikale levenshouding van Paul Simon: vrijwel rusteloos, altijd op zoek naar een nieuw geluid, nieuwe muziek.

De opnamen voor Seven Psalms zijn de kapstok voor In Restless Times, het drie en een half uur durende filmportret van Paul Simon, waar zijn ruim zestig jaar omspannende carrière aan wordt opgehangen.

In Restless Times: The Music of Paul Simon

Songbook
Vanuit Wimberley gaan we hinkstapspringend met jeugd- en schoolfoto’s, krantenkoppen, tv-interviews, liveopnamen van concerten, studio-opnamen, tv- en filmfragmenten, interviews met producers en studiotechnici door zijn muzikale leven. Die carrière met al die iconische nummers valt te zien als een songbook maar het is ook een geschiedenis van de popmuziek die Simon in hoge mate mede heeft vormgegeven.

Uiteraard komt zijn persoonlijke leven aan de orde en zijn drie huwelijken: met Peggy Harper, Carrie Fisher en meest recent zangeres Edie Brickell, die met name in het tweede deel van de film aan het woord komt. Opvallend detail is dat de relatie met de in juli overleden actrice Shelley Duvall, die Simon voorstelde aan zijn tweede vrouw Carrie Fisher, niet aan de orde komt. Al die relaties lieten met songs als Homeward Bound, 50 Ways to Leave Your Lover, Hearts and Bones en het pas veel later op plaat gezette Graceland hun sporen na in zijn muzikale erfenis.

Art Garfunkel
Maar de belangrijkste persoon in Paul Simons leven was natuurlijk Art Garfunkel. Ze kenden elkaar vanaf hun eerste highschooljaren, 1953, Garfunkel woonde een paar blocks verder in Queens, New York. In eerste instantie traden ze voor de grap als Tom & Jerry op, brachten een singletje uit en nadat ze in 1964 tekenden bij Columbia Records maakten ze als Simon and Garfunkel een jaar later met The Sound of Silence hun eerste wereldwijde hitalbum. Doorslaand succes is ook het optreden op het legendarische Monterey Pop Festival 1969.

Paul Simon benoemt als grootste muzikale inspiratie in zijn tienerjaren eind vijftig Elvis Presley. Maar het is onmiskenbaar dat The Everly Brothers de grootste invloed hadden, die fraaie vocalen, de zoetgevooisde stemmen die zo kenmerkend waren voor het succesduo Simon en Garfunkel.

In Restless Times: The Music of Paul Simon

Echt rock-’n-roll kun je Paul Simon natuurlijk niet noemen, hij staat vooral in de traditie van de Amerikaanse folkmuziek. Simon en Garfunkel waren vooral keurig nette jongens met een wat rebelse, of beter gezegd een ‘maatschappijkritische’ inslag. The Graduate – de taboe doorbrekende film in 1967 over de heimelijke romance tussen de jonge adolescent, student Benjamin Braddock (grote doorbraak voor acteur Dustin Hoffman) en een oudere getrouwde vrouw, Mrs. Robinson (Oscar voor Anne Bancroft) – zou zonder Simons soundtrack met The Sound of Silence, Scarborough Fair en Mrs. Robinson niet zo’n groot succes geweest zijn.

Tegelijkertijd werd The Graduate ook de indirecte aanleiding voor de eerste breuk van Simon and Garfunkel. Het was een ongelijkwaardige samenwerking; Paul Simon (zo wordt een aantal keer benadrukt) was de enige componist van het duo. Art Garfunkel, de betere zanger,  wilde zich als acteur verder ontwikkelen, nam een rol aan in Catch-22 en tekende achter Paul Simons rug om een contract voor de vervolgfilm van Mike Nichols Carnal Knowledge. Ondanks het gigantische succes van Bridge Over Troubled Water, nog steeds een van de meest verkochte popalbums aller tijden, kwam in 1970 de vriendschap na zeventien jaar tot een einde.

Nieuwe muziek
Op gezette tijden kwam het dan weer tot een reünie en daar volgde dan weer een niet zelden openlijk in de media uitgevochten nieuwe breuk op. Juni 1981 was er een gigantisch openluchtreünieconcert in Central Park New York, een doorslaand succes, dat enigszins ontsierd werd toen een losgeslagen fan het podium opsprong en Paul Simon belaagde. Art Garfunkel stond erbij en keek er niet eens naar, tot grote woede van Paul Simon. Het was een jaar na de moord op John Lennon.

Voor Paul Simon was dat het althans voorlopig definitieve einde. Hij trok zich terug en ging in de luwte op zoek naar nieuwe muziek. Eind jaren zestig had hij zich in Londen in de Britse folkscene ondergedompeld. Nu vond hij zichzelf opnieuw uit, maakte kennis met de ska en vervolgens de reggae op Jamaica, ontmoette Jimmy Cliff die een wereldhit had met Vietnam. Hij scoorde, toch weer met Garfunkel, een wereldhit met de bewerking van het Peruaanse volksliedje El cóndor pasa.

We zien hem op zoek naar bijzondere klanken luisteren naar Les Voix Bulgares, een wonderschoon vrouwenkoor van kopstemmen uit de Bulgaarse bergen. En hij vertelt hoe hij op een achternamiddag in een cassettebandje met accordeonmuziek van de Boyoyo Boys in handen kreeg waar hij enorm enthousiast over raakte en alles vanaf wilde weten. Het spoor leidde hem uiteindelijk in 1985 naar Johannesburg, waar hij om kort te gaan in aanraking kwam met het fameuze Ladysmith Black Mambazo-koor en uiteindelijk in vijf studio’s op twee continenten het legendarische album Graceland werd opgenomen, het absolute doorbraakalbum voor de Afrikaanse muziek. En de rest is geschiedenis zou je kunnen zeggen.

In Restless Times: The Music of Paul Simon

Afrika
Er ontstond in eerste aanleg ondanks de lovende muzikale ontvangst behoorlijk wat controverse over Graceland omdat Simon in de tijd van apartheid naar Zuid-Afrika was gegaan en de culturele boycot had doorbroken. Maar dankzij het album braken Zuid-Afrikaanse artiesten Hugh Masekela en Miriam Makeba door. We zien een geweldig stadionconcert in Harare, Zimbabwe waar zwart en wit door elkaar een saamhorig publiek vormden. En niet uitgesloten moet worden dat het album een rol speelde in de vrijlating van Nelson Mandela en het einde van de apartheid in 1989.

Voor Paul Simon volgt dan nog weer een zoveelste muzikaal leven: soloalbums, compilatiealbums, op tournee met Bob Dylan, met Sting, om de zoveel jaar een reünie met Garfunkel, tot twee keer toe opgenomen in de Rock & Roll Hall Of Fame, de uitreiking van een Lifetime achieve Award, een fiks aantal Grammy Awards, een wereldtournee in 2010 en 2011, het is te veel om op te noemen. En dan tenslotte de opnamen voor Seven Psalms in 2023.

209 minuten duurt de film. Dat is een forse zit en bij menige film van die lengte, zoals voor mij Scorsese’s Killers of the Flower Moon, had het zonder problemen een uur korter gekund. In de VS is de documentaire in twee delen, Verse One en Verse Two, op tv uitgezonden. Met In Restless Times is er echter geen sprake van een slaapverwekkende lengte. Regisseur Alex Gibney dient de uitgebreide verhaallijn in hapklare brokken op, de vele livenummers worden op goede lengte in beeld en ten gehore gebracht en werken als aangename rustpunten. Het is mooi, het is veel en het is goed. Een groots muzikaal monument.

 

6 november 2024

 

 

ALLE RECENSIES

The Apprentice

****
recensie The Apprentice
Hoe Donald Trump Donald Trump werd

door Jochum de Graaf

Bij de première in Cannes zei regisseur Ali Abbasi dat er geen grootscheepse publiciteitscampagne gepland stond. Het uitbrengen van The Apprentice zou in de aanloop van de Amerikaanse presidentsverkiezingen voldoende aandacht uit zichzelf genereren. En ja hoor, Donald Trump dreigde gelijk met juridische stappen: ‘pure fictie vol sensationele leugens die allang zijn ontkracht. Een zoveelste poging van de Hollywood-elites om de verkiezingen te beïnvloeden’.

De Deens-Iraanse regisseur Ali Abassi heeft er inderdaad geen glamoureus Hollywoodfilm van gemaakt. Hij was eerder verantwoordelijk voor uiteenlopende producties als het indrukwekkende true crime drama Holy Spider (2022), over een seriemoordenaar van ‘zondige vrouwen’ in Teheran en een aantal afleveringen van The Last of Us, de apocalyptische dramaserie van HBO.

The Apprentice

‘Aanvallen, ontkennen en niets toegeven’
The Apprentice was de reality-tv-show waarin een opvolger van Donald Trump werd gezocht. De afvallers werden steevast door Trump zelf afgeserveerd met de kreet ‘you’re fired!’. In de film is Trump zelf ‘the apprentice’ (de stagiair), die zijn opgang maakt in het New York van de turbulente jaren zeventig en tachtig. Nadat hij zijn grote ideaal, de bouw van de Trump Tower, verwezenlijkt heeft, kan hij doorstoten naar nationale bekendheid en zijn politieke ambities proberen waar te maken.

Tegelijkertijd is The Apprentice een portret van New York. Eerst de jaren zeventig van verloedering, heroïnegebruik, geweld en zware criminaliteit rond uitgaansgebied 42nd Street, gevolgd door de economische opleving in het decennium erna. Het is het wereldje van vastgoedmiljonairs, politici, maffiose types en beroemdheden waarin Trump groot kon worden.

We volgen de jonge Donald als hij in de beginjaren hand- en spandiensten verricht voor zijn dominante vader, de vastgoedmagnaat Fred Trump. Hij moet de huur ophalen bij wanbetalers in uitgewoonde flatgebouwen, meest arme zwarte migranten. Cruciaal voor zijn ontwikkeling is de ontmoeting met de excentrieke jurist Roy Cohn, die een beruchte reputatie opbouwde met zijn rol van aanklager bij de executie van de Rosenbergs (vanwege spionage voor de Sovjet-Unie) en het opknappen van duistere zaken voor de maffia.

Cohn onderwijst Trump in de drie regels voor succes: allereerst altijd aanvallen, aanvallen, aanvallen, vervolgens altijd ontkennen dat je iets verkeerd gedaan hebt en tenslotte altijd de overwinning claimen en nooit maar dan ook nooit een nederlaag toegeven. Het zijn de levenslessen in amoraliteit die Trump spijkerhard in praktijk zal blijven brengen.

Ontwikkeling van de absolute narcist
Zijn politieke gedachtegoed ontleent hij aan de Republikeinse presidenten Nixon en vooral Reagan, die al in 1980 campagne voerde met de slogan ‘Let’s make America great again’.

Donald Trump gelooft sterk het vulgair materialistische idee dat de VS een land is waar met geld alles te koop is. Typerend is de bizarre scène waarin hij op de trouwdag met zijn eerste vrouw Ivana hard onderhandelt over de waarde van hun wederzijdse bezittingen voor zij haar handtekening onder het huwelijkscontract zet.

The Apprentice

In eerste instantie heb je nog wel wat sympathie voor de wat onzekere Donald: sterke band met moeder, zwaar onder de plak van zijn vader, een broer die zwaar aan de drank en aan lager wal geraakt is. Voor Donald is hij een loser met wie hij weinig te maken wil hebben. Hij stopt hem af en toe wat geld toe, maar op zijn begrafenis heeft hij een afspraak bij de plastisch chirurg om het een en ander aan buikvet weg te laten halen.

Gaandeweg zie je, onder invloed van Cohn, de ontwikkeling van de absolute narcist met de over lijken gaande mentaliteit die zo kenmerkend is voor de huidige Donald Trump. Sebastian Stan groeit sterk in zijn rol als jonge Donald die cola drinkt, dieetpillen slikt, zijn kaler wordende kruin laat implanteren: ‘the boy with the golden hair’. Fijn ook hoe hij zich die kenmerkende maniertjes, gebaren, intonatie heeft eigengemaakt.

Minachting voor tegenstanders
Jeremy Strong als Roy Cohn geeft een geweldig gevolg aan zijn vileine karakterrol van Kendall Roy in HBO’s successerie Succession. De onbeschoftheid waarmee Cohn te werk gaat, de minachting voor tegenstanders die zo’n diepe indruk maken op Donald Trump. Het verborgen houden van zijn homoseksuele liefdesrelatie, het zich afzetten tegen de homo-gemeenschap, glashard volhouden dat hij leverkanker heeft terwijl hij uitbehandelde aids heeft. De ontluistering dat Donald Trump hem dan keihard laat vallen en niets meer met hem te maken wil hebben. Nou ja, hij geeft hem nog wel een gouden ring als aandenken, die bij nadere bestudering van het aanmerkelijk goedkopere metaal zirkonium blijkt te zijn.

Tegen zijn biograaf die hem helpt bij het schrijven van de bestseller The Art of the Deal zegt Trump dat de drie regels van succes: ‘aanvallen, ontkennen en niets toegeven’ door hemzelf ontwikkeld zijn.

The Apprentice is niet zozeer een straffe anti-Trump-film, maar een goed getroffen stijlvolle filmische analyse van het karakter van de man waarvan je hoopt dat hij op 5 november opnieuw een loser wordt.

 

22 oktober 2024

 

 

ALLE RECENSIES

Film Fest Gent 2024 – Deel 5: Henry Fonda for President

Film Fest Gent 2024 – Deel 5:
Henry Fonda for President

door Tim Bouwhuis

Het gebruikelijke klassiekerprogramma van dit Film Fest Gent is onvermijdelijk geïnspireerd door de donkere wolk die boven de Verenigde Staten hangt. Oók (of misschien juist) als Kamala Harris op 5 november als winnaar uit de bus komt, is verdere verdeeldheid en tumult zo goed als gegarandeerd. Een selectie van paranoïde prenten uit het Koude tijdperk sluit wat dat betreft natuurlijk naadloos bij de tijdgeest aan. In dit verslag aandacht voor de wijze waarop Gent het vizier dit najaar op de VS richt, maar dan wel door een wat alternatieve lens.

De majestueuze essaydocumentaire Henry Fonda for President (2024) hoort officieel niet bij het Amerikaanse programma, en toch plakt dit groots opgezette project (na drie uur begint de aftiteling te lopen) als de lijm die al die oudere films bij elkaar houdt. De Oostenrijkse filmhistoricus, criticus en curator Alexander Horwath neemt het indrukwekkende acteursoeuvre van Henry Fonda (1905-1982) als uitgangspunt voor een reis door een almaar uitdijend filmlandschap.

Henry Fonda for President

Kronkelend als een termiet
Naar het straffe voorbeeld van het qua aanpak zeer vergelijkbare Los Angeles Plays Itself (2003) vermengt Horwath een duizelingwekkende hoeveelheid filmfragmenten met hedendaagse opnames van de Verenigde Staten. Als een grondige kroniek is de documentaire gestructureerd aan de hand van jaartallen en plaatsen, die telkens een intrinsieke link hebben met het (acteurs)leven van Fonda. Tegelijk laat Horwath zijn creatieve ingevingen doorheen deze hoofdstukjes continu de vrije loop. “Ik werk als een soort termiet”, onderstreept hij tijdens de afsluitende Q & A.

Veel van de hedendaagse opnames zijn gedraaid in het Amerikaanse binnenland, waar John Ford zijn befaamde westerns schoot (My Darling Clementine is de meest voor de hand liggende referentie) en de ‘Henry Fonda Memorial Highway’ de omgeving van geboorteplaats Grand Island (Nebraska) doorkruist. Toch zijn het de spaarzame scènes in de stad die het meest weten te prikkelen. Een voornaam promotiebeeld van de film (ook op de bewuste pagina van Film Fest Gent) verklapt al welk tafereel de zinnen op een gegeven ogenblik weet te prikkelen: een straatartiest die de verschijning van Donald Trump heeft aangenomen, waggelt in Henry Fonda for President als een nar over een druk verkeerskruispunt.

Van vastgoedmagnaat tot nar
“Mijn producente wilde helemaal niet dat ik dit beeld voor promotie zou vrijgeven”, glimlacht Horwath na de film. “Maar ik wist dat als ik het zou doen, iedereen hem zou gebruiken”. Toen Henry Fonda overleed, was Trump Tower nog in constructie en stond de toekomstige president nog te boek als een compromisloze vastgoedmagnaat. Het is precies de periode waar de opgeblazen satire The Apprentice (Ali Abbasi, 2024) over gaat, niet toevallig een van de vele hedendaagse titels op het festivalprogramma.

Henry Fonda for President gaat nooit expliciet over het Amerika van nu, maar in de schaduw van de jolige Trump-vertolker liggen de parallellen en associaties voor het oprapen. De titel van de documentaire is ontleend aan een sitcomaflevering uit de jaren zeventig, waarin de vrijzinnige Maude (Bea Arthur) bezeten raakt door de gedachte dat Henry Fonda president zou moeten worden. Horwath toont het moment waarop de acteur (toen al aardig op leeftijd) zelf het decor betreedt, en geeft na afloop van de vertoning de broodnodige context: Fonda zou gretig aan de sitcom hebben meegewerkt, mede omdat hij zo op speelse wijze voor eens en altijd de geruchten over zijn politieke ambities de kop in kon drukken.

Een rechtschapen president
De gedachte dat Fonda een rechtschapen president zou zijn, is niet alleen ontleend aan het feit dat hij in Fail Safe (1964) daadwerkelijk een president in crisistijd speelde. Vooral in de jaren van 12 Angry Men (1957; de enige film die hij zelf ook produceerde) liet de acteur doorschemeren hoe hij als mens in elkaar stak, en welke kwaliteiten hij van daar uit graag zou terugzien in de ambtenaren die zijn land politiek vertegenwoordigen.

Zelf had hij dergelijke ambities niét, zet Horwath overtuigend uiteen. Fonda was een idealist van de bovenste plank, maar tegelijkertijd twijfelde hij continu aan het gewicht van die opvattingen en was hij totaal niet eerzuchtig. Die laatste twee wapenfeiten droegen eraan bij dat hij zich wel politiek uitsprak, maar eerder zijn voorkeur bevestigde voor andere leiderstypes (onder meer Franklin Delano Roosevelt en John F. Kennedy) dan dat hij zichzelf ergens verkiesbaar stelde.

Henry Fonda for President

De bescheidenheid zelve
Archiefbeelden die voornamelijk afkomstig zijn uit Fonda’s laatste levensjaren zetten Horwath’s observaties over de mens achter de acteur – als de twee al te onderscheiden zijn – kracht bij. Schoorvoetend accepteert hij in 1980 een ere-Oscar voor zijn volledige oeuvre, omdat die niet iets zegt over zijn vermeende klasse als filmster (en daarmee pure persoonsverheerlijking zou zijn), maar over een bredere culturele bijdrage. Het beeldje voor zijn zwanenzang On Golden Pond (1981) wordt twee jaar later in ontvangst genomen door zijn dochter Jane Fonda.

Fonda speelde twee van zijn meest overduidelijk politieke rollen in hetzelfde jaar (1964), en precies die twee films zijn opgenomen in het ‘American Dream/American Nightmare’-programma dat curator Patrick Duynslaegher voor deze editie heeft opgesteld. Het is daarom treffend dat Film Fest Gent deze scherpe essaydocumentaire óók kon draaien. In het zog van Fail Safe en The Best Man, waarin de acteur een principiële, maar niet altijd even fatsoenlijke presidentskandidaat vertolkt, laat Henry Fonda for President de suggestie van een groot nakomend uitroepteken achterwege. Kritiek uiten op Republikeinse volksmenners (Ronald Reagan werd president in Fonda’s laatste jaren) is één ding, zelf de handschoen opnemen dus iets geheel anders.

Ultieme verbinder
Horwaths duizelingwekkende reis door de filmgeschiedenis van Fonda is dan ook bepaald geen pamflet, maar een gelaagde beschouwing over de dunne lijn tussen de politieke werkelijkheid en de kracht van geëngageerde cinema. In het bredere kader van het klassiekerprogramma ontpopt de film zich tot ultieme verbinder: een politieke en filmische kroniek die het Amerika van vroeger en nu met veel tact de maat neemt. En die Trump-vertolker, de straatartiest in zijn karikaturale maatpak? Die zou Henry Fonda dan tóch met een argwanende blik in zich hebben opgenomen.

 

18 oktober 2024

 

Deel 1: Openingsfilm
Deel 2: Veerkrachtig, maar kwetsbaar
Deel 3: Competitiefilms (1)
Deel 4: Competitiefilms (2)
Deel 6: Films over rouw

 


MEER FILMFESTIVAL

Filmmarathon Jack Nicholson

5 onbekende films van bekende Amerikaanse acteur
Filmmarathon: Jack Nicholson
Twee redacteuren van InDeBioscoop dompelen zich een weekend lang onder in de goede dingen des levens en vijf relatief onbekende films van de Amerikaanse acteur Jack Nicholson.

1. The Wild Ride (1960)

COR:
Ik vind het altijd leuk om te zien in wat voor films beroemde acteurs en actrices aan het begin van hun carrière speelden. Dat blijken nogal eens dubieuze, vaak erotische films, zoals Sylvester Stallone in The Party at Kitty and Stud’s (1970), Helen Mirren in Caligula (1979) en Javier Bardem in Las edades de Lulú (1990). Jack Nicholson probeert in The Wild Ride (1960) iets uit te stralen van zijn rebelse voorgangers Marlon Brando en James Dean. Maar ja, met zo’n belabberd script en oninteressante tegenspelers kun je er weinig van bakken.

Wat me opvalt, is dat jongens in die tijd niet naar de sportschool gingen, want ze zijn bijna allemaal even dun, zo ‘normaal’. Nicholson speelt Johnny, de leider van een groepje andere lanterfanters. Als hij praat (met woorden als far out, dig, chicken, chick en buster), luistert iedereen. Ook een vriend die van Johnny zijn vriendin moet dumpen. Ondertussen maakt de leider de wegen van California onveilig met zijn roekeloze racegedrag. Daarbij komt een motoragent om het leven.

Stoer, Bob, dat jij ook voor deze marathon weer per fiets (met zware bepakking) naar het zuiden des lands bent geracet. Hopelijk geen motoragenten tegengekomen?

 

BOB:
Nee, en zelfs bijna geen fatbikes, al zag ik er in Oss toch eentje met drie scholieren erop. Fietsen wordt steeds gevaarlijker, met mensen die op e-bikes even snel rijden als Nicholson en zijn bende toen op hun motortjes.

Nicholson speelt hier al zijn archetype leidersrol. Zijn houding, gebaartjes, minachtende blik. Bijzonder dat hij dat zo vroeg in zijn loopbaan (was hij hier twintig, eenentwintig?) al zo was als acteur, zelfs inclusief die trage, lijzige stem. Iedereen in de film praat twee keer zo snel als hij.

Een onsympathieke leider. Hoe hij zich bemoeit met de relatie van die vriend van hem… Dat type karakter lag hem goed en zou hij later nog meer ontwikkelen met bijvoorbeeld A Few Good Men. De bepaler, keuzendoorhakker.

Mee eens dat de film vrij matig is. Het tijdsbeeld is het enige lolletje. Schuifelen bij jazzmuziek. Witte sweaters. En de taal inderdaad! Alle hippe lingo van die tijd zit erin als een soort afvinklijst. Ik vinkte ook nog aan: sleeping, going shallow, shower. En Nicholson met deze quote: “I don’t break the law, I make my own.” Snel naar de volgende film, want wat biedt Nicholson zonder de klassiekers?

 

2. Ride in the Whirlwind (1966)

BOB:
Wat heb je nu weer gevonden: een western, geschreven en geproduceerd door een nog geen dertigjarige Nicholson! En geregisseerd door Monte Hellman, regisseur van die klassieke autofilm Two Lane Blacktop. Ik ben geïntrigeerd.

Een film over wantrouwen. Twee groepjes outlaws ontmoeten elkaar bij een klein hutje (de laatste acteur past er eigenlijk niet meer in). Een kerel ligt daar te creperen. ‘Hij is op zijn mes gevallen tijdens een konijnenjacht’, zegt acteur Harry Dean Stanton met een ooglapje. Hmm jaja…

Nicholsons bende is ook niet zo fris. Ze zijn op weg naar Waco om redenen die we misten omdat we in gesprek waren over eerdere filmmarathons.

Een groep vigilantes nadert op dat moment de hut en wil iedereen ophangen. Zo loste men toen problemen op. Aardig filmfeitje: die acteurs kwamen van de lokale rodeo. Een shoot-out en zelfs shoot-out binnen een shoot-out ontwikkelen zich.

Verhaal is simpel maar wel aardig gefilmd, zo nu en dan, vooral met het ‘ricochet’ geluid in de heuvels. Het landschap, de droogte. Krijg jij er geen dorst van, Cor? Ik snap wel een beetje waarom Quentin Tarantino zo’n fan was van deze film. Had ik toch gelijk dat ik er iets van The Hateful Eight in zag…

Wist jij dat de film een soort dubbelproductie was met The Shooting? Dezelfde regisseur, acteurs, locatie. Dat was nog eens economisch denken in die tijd.

Best warm, deze septemberdag. Tijd voor een alcoholvrij biertje. Hoe zouden de gangsters in die tijd dat hebben ervaren?

 

COR:
Die dubbelproductie met The Shooting maakte beide films vast nóg goedkoper. Bij Ride in the Whirlwind zie je dat ook wel: veel zand, wat paarden en geweren, en dat veel te kleine hutje. Het is dat we hier geen woestijn hebben (nog niet), anders hadden wij ook wel zo’n lowbudgetwestern kunnen maken. Welke charismatische Nederlandse acteur Jack Nicholson zou moeten vervangen, weet ik even niet. Zou Pierre Bokma kunnen paardrijden?

Ja, krijg jij ook altijd dorst als je een western kijkt? Zal inderdaad wel komen door het landschap en de droogte. Stress, angst of andere emoties roept de film niet direct bij mij op. Misschien is het de verveling. Waar zijn die indianen trouwens als je ze nodig hebt? Buiten die shoot-outs gebeurt er ontzettend weinig. Nou ja, ontzettend…

Het ophangen van mensen is natuurlijk geen kattenpis, maar gelukkig brengt Monte Hellman vooral bungelende benen in beeld. Iemand ophangen scheelde natuurlijk wel kogels. In die tijd had je ook nog geen rechtssysteem, dus namen burgers nogal eens het recht in eigen handen. En tussen het ophangen door tonen de outlaws opvallend veel beschaving. Ze zeggen ‘graag gedaan’ en ‘dankjewel’. En nadat ze zich bij een familie helemaal hebben volgegeten, is er geen enkele boer te horen.

 

3. The Last Detail (1973)

COR:
Het was een goed idee om een uurtje te gaan wandelen en te genieten van een van de laatste warme dagen van deze nazomer. De dorst is gelest. Soep met brood gaat er goed in, zie ik. Snel verder met The Last Detail. Degene die als eerste ‘het laatste detail’ raadt, hoeft niet af te wassen!

In deze buddy-komedie van Hal Ashby zie je direct hoe het acteertalent van Jack Nicholson zich heeft ontwikkeld. Zijn personage van marinier, die een stelende collega heel ver weg naar een gevangenis moet begeleiden, legde de loper uit voor Nicholsons iconische hoofdrollen in Chinatown (1974) en One Flew Over the Cuckoo’s Nest (1975). Het is duidelijk dat de acteur het vooral moet hebben van zijn ogen, zijn wenkbrauwen en gezichtsuitdrukkingen. Binnen een seconde schakelt hij tussen mededogen en agressie.

Ook in deze film is zijn gedrag onvoorspelbaar. Van totale rust tot een uitbarstende vulkaan. Nicholson is vaak grappig als hij door het lint gaat. Ik vraag me af of hij in zijn privéleven ook zo is. Zou dat dan misschien te maken kunnen hebben met het feit dat Jack is opgevoed door zijn grootouders omdat zijn moeder, van wie hij dacht dat het zijn zus was, nog zo jong was? Of wordt iemand sneller opvliegerig als hij vijf kinderen bij vier verschillende vrouwen heeft? Oké, ik dwaal af.

Ook in The Last Detail gebeurt er niet veel schokkends. De gelaagdheid in het acteren van Nicholson redt de film wat mij betreft. Wat heb jij trouwens tegen het woordje ‘gelaagd’, Bob?

 

BOB:
Nou, bij gelaagd denk ik eerder aan een lasagna. Of tiramisu. Ik vind het een modewoordje dat zo goed als niets uitdrukt. Je leest het bijna in elke recensie. Overigens ben ik net zo goed een luie schrijver. Toch probeer ik nooit een woord te gebruiken dat ik zelf niet goed snap.

The Last Detail, met zijn typische trage 70’s tempo, bevalt mij ook. De film hoort met dit anti-autoritaire verhaal echt bij dat decennium. Hoe ze de jonge, stelende marinier (Meadows) op sleeptouw nemen omdat ze genoeg tijd en geld hebben. Al gauw gaan de handboeien los. Meadows krijgt een soort levensles met hotdogs eten, mantra’s zingen, bier drinken, in hotels slapen, rolschaatsen, prostituees bezoeken. Allemaal nog even voor hij de bak indraait om een diefstal van niets.

Kost wat tijd om op gang te komen maar dat dwalende, onvoorspelbare, improviserende vind ik heerlijk om te zien. Hal Ashby was een van die regisseurs die zich graag liet meedeinen door de stijl van die tijd, zoals hij ook liet zien met Harold and Maude en Being There. Randy Quaid (hier nog heel jong) is even wennen, maar past uiteindelijk wel bij het karakter.

‘Binnen een seconde schakelt hij tussen mededogen en agressie’… treffend gezegd, Cor! Paffend op zijn sigaar kan Nicholson hier elk moment ontploffen. ‘I am the motherfucking shore patrol here!’ En toch heeft zijn acteerwerk inderdaad ook vaak iets komisch, ironisch. Hij is erg comfortabel als acteur in The Last Detail in vergelijking met de vorige films. Nicholson had ook de mazzel in een tijd te leven dat hij de interessante regisseurs voor het uitkiezen had, en dat zij hem volledig vertrouwden met zijn talent.

Maar wacht even, dit lijkt een serieuze analyse… Eerst maar even afwassen omdat ik een weddenschap verloor…

 

4. Iron Weed (1987)

BOB:
Albany 1938. We kijken naar daklozen tijdens de grote crisis van de jaren dertig. Niemand wordt dakloos bij keuze, legt deze film uit. Het zijn de omstandigheden. Banen zijn een zeldzaamheid. Je hebt geen geld meer en moet op straat leven. Je slaat aan het zuipen en leeft van gratis soep bij een of andere kerk. Het is een risicovol bestaan. Af en toe bevriest iemand op straat. En dan al die herinneringen.

Nicholson is Francis en hij worstelt als een van deze daklozen met de demonen uit zijn verleden. Dat doet hij samen met Helen (Meryl Streep).

Aan de ene kant een gevoelig en begripvol portret van depressieve, alcoholverslaafde daklozen. Aan de andere kant kijken we deze film in hogere snelheid en het is nog steeds een van de traagste films die ik ooit heb gezien. Voor Nicholson was dronken spelen niet zo ingewikkeld, zoals hij al met verve deed in 1969 in Easy Rider.

Nicholson, hier leider-af, evolueerde zich in rollen buiten zijn comfortzone. Zoals met deze slome en hallucinerende dakloze. Hij was zelfs de acteur die William Kennedy (de schrijver van het boek waar de film op was gebaseerd) in gedachten had met zijn hoofdpersoon.

Aardig in vergelijking met andere films is dat juist de andere hoofdrol, Meryl Streep in topvorm, de aandacht trekt. Dat werkt verfrissend, dat Nicholson niet alleen een film hoeft te dragen, ik denk dat hij daar ook wel klaar mee was in 1987. Samen deden ze ook Heartburn in 1986. Roddels over een affaire tussen de twee waren er genoeg.

Ik weet dat het tactloos is met al die hongerige daklozen in de film, maar ik heb honger. Dus, Cor, wanneer gaan we het nepvlees braden?

 

COR:
Ach, beter tactloos dan dakloos. Helen in de film zal het niet erg vinden, want zij eet zelf nog nauwelijks. Ze is doodziek en kan voedsel niet meer verdragen. Een neut gaat er altijd nog wel in. Pas na anderhalf uur leren we dat ze vroeger een concertpianiste was. Mooi is de scène waarin ze een muziekwinkel betreedt. De eigenaar en de klanten deinzen terug als ze haar zo verfomfaaid naar de vleugel midden in de winkel zien schuifelen. Pas als ze een klassiek stuk gaat spelen, komt de eigenaar voorzichtig dichterbij.

Ook Francis heeft een achtergrond. Hij is in de goot beland nadat zijn pasgeboren zoontje, nu 22 jaar geleden, overleed. Na ruim twee uur blijkt dat hij de baby uit zijn handen had laten vallen. Hij ziet overleden personen en praat met hen. Voor even keert hij terug naar zijn familie waar wonden worden geheeld.

Ja, weer zo’n geweldige rol van Meryl Streep (gelaagd als een tiramisu). En een aangenaam optreden van collega-zwerver Tom Waits, die zojuist in Jarmusch’ Down by Law had gespeeld. Een knokploeg die de ‘overlast’ van al die daklozen zat is, maakt een eind aan zijn dromen. En Francis? Die scharrelt maar door, even hardnekkig en onverzettelijk als de taaie ironweed-plant die overleeft ondanks zware omstandigheden.

 

5. The Crossing Guard (1995)

COR:
Als je kijkt naar Amerikaanse thrillers van midden jaren 90 zie je regelmatig close-ups van gezichten om het gevoel van spanning en emotie te versterken. Ook zie je soms een slow-motion aan het eind van een scène om snel nog even de dramatische impact te benadrukken. Aan drama is sowieso geen gebrek in The Crossing Guard van Sean Penn.

Jack Nicholson kruipt in de huid van juwelier Freddy Gale, die sinds zijn scheiding met Mary (Anjelika Huston – in het echte leven was Nicholson nog met haar getrouwd) na zijn werk rondhangt in nachtclubs en daar zo nu en dan op de vuist gaat. Als hij hoort dat ene John Booth (David Morse) vrijkomt uit de gevangenis, gaat het mis. Booth heeft jaren geleden in beschonken toestand Emily, het dochtertje van Freddy en Mary, doodgereden. Freddy is vastbesloten om Booth te doden.

Ik kende deze film nog niet, maar het acteren van iedereen (behalve van David Morse) is sterk. Je kunt je inleven in het verdriet, de pijn, de wanhoop, de twijfel. Jammer dat de finale zo uit de bocht vliegt. Freddy heeft minutenlang achter de vluchtende John aangerend, als het duo uitgeput neervalt op het kerkhof. Jawel, bovenop het graf van Emily! Houden ze elkaars hand nou vast? Zie hier de verlossing en verzoening van twee gekwelde zielen in optima forma.

 

BOB:
Bij Nicholsons films lijkt toch wel sterke drank te horen, maar ik neem wel genoegen met een glas Pinot Grigio (piennookrietsjio als je het ergens bestelt) van de lokale Jumbo.

Ja, wow, wat een close-ups, alsof er een aanbieding was waar Sean Penn gretig gebruik van maakte. Nog meer tegen dumpprijzen waren vermoedelijk die slow-motions van iemand die over straat loopt. Zo hip toen, zo gedateerd nu.

Het is met afstand de meest ranzige Jack Nicholson die we zien deze marathon. We zien hem whisky drinken, kettingroken, lange leren jassen dragen, prostituees bezoeken en een abonnement op de plaatselijke stripclub. Een gebroken man, zoveel is duidelijk. Net als de dader.

Ik denk dat Penn het plot als eerste had bedacht, want daar zit je vanaf het begin al op te wachten.

Het begin oogt ook nog wel redelijk eigenzinnig. Het is het lange middenstuk waar ik dus een beetje in slaap viel. Te veel middelmatig drama naar mijn smaak.

Zo eindigt onze filmmarathon met Jack Nicholson… Ik hoop dat dit het begin kan zijn voor lezers die willen beginnen met zijn waanzinnige acteer-oeuvre. Deze films kunnen niet tippen aan wat mij betreft zijn favorieten: Chinatown, One Flew over the Cuckoo’s Nest, The Shining, Five Easy Pieces en About Schmidt. Toch helpen ze om een breed beeld te krijgen van de veelzijdige acteur.

Van de filmmarathon ga ik morgen verder met mijn fietsmarathon naar Zuid-Limburg en jij gaat denk ik verder met je Spaanse schrijfmarathon. We marathonnen wat af in ons leven, vind je niet?

 
27 september 2024

 

Meer filmmarathons

O Brother, Where Art Thou? (2000)

O Brother, Where Art Thou? (2000) 
6 keer genieten 

door Bob van der Sterre

Everett, Delmar en Pete ontsnappen van een chain-gang. Ze maken vreemde ontmoetingen mee, op weg naar een schat die Everett verstopt heeft. De terugkeer naar een tijdloos meesterwerk waar je op verschillende manieren van kunt genieten.

Aan O Brother (2000) heb ik goede herinneringen. Zelfs bij het herkijken (diverse keren) blijft de film goed werken. En dan moet je weten dat deze film kwam na The Big Lebowski (1998) en Fargo (1996). De verwachtingen waren hoog.

Erover analyseren, is een beetje als de ingrediënten voorlezen van een lekker gerecht en niet genieten van de smaak. Liever noem ik 6 dingen waar je van kunt genieten als je de film gaat kijken.

John Turturro, Tim Blake Nelson en George Clooney

John Turturro, Tim Blake Nelson en George Clooney

1. Het virtuoze script
O Brother, Where Art Thou? heeft diverse verhaallijnen die allemaal vaardig en vermakelijk zijn opgeschreven. Gezoek naar een schat, het ontmoeten van allerlei random karakters, achtergrondverhalen van de drie hoofdpersonages, observaties van Mississippi in de jaren dertig tijdens de grote depressie.

Zo is er een verhaallijn over de politieke strijd tussen de nieuwe Homer Stokes die belooft voor de kleine man op te komen (inclusief bezem en klein persoon) en Pappy O’Daniel, die geen idee heeft wat te doen met de populariteit van Stokes. ‘We moeten ook onze achterban optrommelen.’ ‘We hebben helemaal geen achterban!’

Het is niet wat je noemt een sterk of spannend verhaal, maar een blend van verhaallijnen die tezamen iets wonderlijks opleveren. Door deze afwisseling sukkelt de film nergens in – wat vergelijkbaar is met de verhaallijnen in The Big Lebowski. En net als in die film houdt dit script met verrassende wendingen de aandacht vast tot aan de laatste seconde.

O Brother is losjes gebaseerd op Homerus’ beroemde werk: Ilias & Odyssee. Heel losjes, gaven de broers ook toe in een gesprek met interviewer Charlie Rose. Want ze hadden het boek niet gelezen. Soms is de verwijzing een beetje balorig, zoals John Goodman als cycloop (hij draagt een ooglapje). Maar vaak geeft dat idee een verrassende wending aan het best wel gewone zoektocht-naar-geld-verhaal, en zorgt het voor scènes die een ander script misschien niet had aangedurfd. Daardoor is het meer dan ‘een komedie’. Wat het dan is, is lastig te definiëren.

2. De cinematografie van Roger Deakins
Komedies goed verfilmen is moeilijk. Meestal is er niet dat timmermansoog voor beeld als wat ‘serieuze’ films wel hebben. Dan moet de acteur met zijn of haar komische talent al het werk doen, waardoor daar té veel het nadruk op komt, en het resultaat soms tegenvalt.

Hier is de komedie vooral een komische flow – waarbij je het beste haalt uit acteurs, beeld en script. Om dit te bereiken, hadden de Coen-broers jarenlang cinematograaf Roger Deakins. Hij kreeg alle lof voor zijn werk in No Country for Old Men. Toch werkte hij al vanaf Barton Fink jarenlang aan alle andere Coen-films. Zijn inbreng maakte deze films mede waarom ze nog steeds geliefd worden.

Weinig werd aan het toeval overgelaten. De film gaat over Mississippi en werd er ook opgenomen. Het was erg heet tijdens de opnamen. Die broeierigheid zie je terug in beeld. Het Mississippi van de jaren dertig komt af en toe terug in foto’s van fotografe/schrijfster Eudora Welty, die als inspiratie werden gebruikt. Deze foto zou ergens in de film te zien zijn als bewegend beeld.

Een uitdaging voor de Coen-broers was dat Mississippi groener was dan de bedoeling. Deakins bekwaamde zich voor deze film daarom in ‘digital intermediate’. Globaal gezegd is dat het digitaal aanpassen van de kleuren van het beeld. Wat nu schering en inslag is (films zijn allemáál grauw en duister), was toen nog iets nieuws. Lees er meer over in dit interessante interview in IndieWire.

Deakins: ‘De jongens hadden me verteld dat ze het gevoel van een oude, vervaagde ansichtkaart wilden en dat ze vooral het groene wilden verwijderen.’ Het was de eerste Hollywood-film die dit toepaste.

Ondanks al zijn grensverleggende prestaties, kreeg hij slechts een Oscarnominatie voor deze film (Peter Pau zou winnen met Crouching Tiger, Hidden Dragon).

3. Het acteerwerk
Er zijn veel personages in deze film en dus ook veel acteurs. De karakters in deze film worden bij de introductie typerend neergezet.

Zoals wanneer Everett (George Clooney) in een wagon staat en vraagt of er een smid is, ‘of anders iemand met enige kennis van metallurgie’. Deze bizarre bijzin typeert zijn karakter, je beseft meteen dat dit een man is die onwaarschijnlijke zinnen componeert. Hij is zo ijdel dat het vinden van de juiste pommade voor zijn haar gelijk staat aan overleven. Pas later in de film snappen we waarom hij zo is.

Of neem Pappy O’Daniel (voortreffelijke rol van de tien jaar geleden overleden Charles Durning) die bij een radiostation zijn gevolg uitscheldt. ‘Jij domme klootzak! Je vertelt jouw Pappy niet hoe hij het electoraat het hof moet maken. We zijn hier niet alleen… We zijn aan het massacommuniceren!’

Zijn opponent, Homer Stokes (Wayne Duvall), zien we een speech houden als hij met een klein persoon en bezem op een podium staat. Is hij te vertrouwen? Je twijfelt meteen. Duvall houdt in feite drie speeches in deze film – allemaal in een andere context.

John Goodman, die als de vlot babbelende bijbelverkoper Big Dan Teague in een restaurant de boeven hoort praten over geld en zich onmiddellijk in de conversatie mengt.

Charles Durning

Charles Durning

De casting was echt grandioos tot aan de kleinere bijrollen toe. Prachtig vond ik de bijrol van Stephen Root als de blinde radioman. Woooooooo-wee. Boy, that was a miiiighty fine a-pickin’ and a-singin’! Vernon T. Waldrip (Ray Mc Kinnon) als nieuwe partner van Everetts ex-vrouw. Holly Hunter als die eigenwijze ex-vrouw. Sheriff Cooley (Daniel von Bargen) die ‘s nachts een zonnebril in het bos draagt, met reflectie van vuur. (Cooleys karakter was een beetje gebaseerd op Boss Godfrey in Cool Hand Luke.) En de ongeïnteresseerde pommadeverkoper die geen Dapper Dan heeft.

Tim Blake Nelson loofde in een interview de aanpak van de Coens: ‘Het is een blanco lei waarbij je dit ongelooflijke script hebt en je het soort risico’s kunt nemen dat acteurs wíllen nemen maar zelden kúnnen nemen. Bij hen kunnen we dat wel vanwege de sfeer die ze creëren.’

4. De rol van de muziek
De Coen-broers weten in hun meeste films iets bijzonders met muziek te doen. Voorbeelden zijn Inside Llewyn Davis en The Big Lebowski.

Hier is het – zoals de Amerikanen zeggen – on a whole next level. Muziek (bluegrass en country) ís de rode draad van deze film. De drie ontsnapte gevangenen worden een populaire popband van die tijd: de Soggy Bottom Boys. Het gezang van de sirenes (‘Jij en ik en de duivel maakt drie’), het dopen in de rivier (‘Let’s go down, down to the river to pray’), de zingende Klu Klux Klanners (‘Oh dood, wil je me niet overslaan tot volgend jaar’). Muziek en film komen definitief bij elkaar bij het optreden van de Soggy Bottom Boys aan het einde van de film.

Waar de film al een bepaalde snaar raakte bij het publiek, was dat helemaal het geval met de muziek. Van de soundtrack van de film werden zeven miljoen exemplaren verkocht. Deze bluegrass-geschiedenis werd dankzij de film herontdekt door een nieuw, jong publiek.

Wat allemaal grappig is, want Man of Constant Sorrow dateert al uit 1913, en is mogelijk nog ouder (de oorspronkelijke zanger, Dick Burnett, was daar vaag over). Het werd al gezongen door artiesten als Bob Dylan en Joan Baez. De versie in de film is gezongen door Dan Tyminski, een bluegrass-zanger. Clooney had wel geoefend maar zijn stem werd toch gedubd.

5. Het besef van geschiedenis
O Brother geeft een liefdevol en quasi-spottend beeld van Mississippi in de jaren dertig. Het dagblad The Guardian schreef een interessant artikel over de historische context. Want het is niet niets om bijvoorbeeld de Klu Klux Klan te laten figureren in een komedie. Ik ken geen enkel andere komedie die dat aandurfde. (Onder de figuranten zaten trouwens ook zwarte soldaten, die een onwerkelijke filmshoot moeten hebben meegemaakt.)

De mix tussen werkelijkheden en fictie is een van de dingen waar ik het meest van onder de indruk was bij de film. Het stuk van The Guardian legt de links naar de werkelijkheid goed uit en daarom citeer ik dat hele stukje:

“De Coens voegen historische figuren in zoals Tommy Johnson (een zwarte bluesman die beweerde dat hij zijn ziel aan de duivel verkocht) en George “Baby Face” Nelson (een kleine bankrover die samenwerkte met John Dillinger), maar ook fictieve figuren die de duistere aspecten van de Amerikaanse psyche weerspiegelen – waaronder de gewelddadige, stelende bijbelverkoper van John Goodman en een populaire politicus (Wayne Duvall) die lid is van de Ku Klux Klan.”

John Goodman

John Goodman

Een minder opvallende verwijzing naar echte geschiedenis is die naar Wilbert Lee “Pappy” O’Daniel. Een verkoopmanager van een meelbedrijf die dankzij zijn succes op de radio senator werd voor Texas. Dit artikel in Reason.com vertelt dat verhaal: Before Trump, there was Pappy. In deze film wordt hij voor de gelegenheid verplaatst naar Mississippi.

Knipoogjes maken naar geschiedenis is sowieso iets wat de Coens graag doen. De titel van de film verwijst bijvoorbeeld naar de komedie Sullivan’s Travels (1941) van Preston Sturges. De hoofdpersoon in die film is een regisseur die het boek O Brother, Where Art Thou? wil verfilmen. Je raadt het al: een fictief boek over de Grote Depressie. En de grap ‘gaat dieper’ want in Sullivan’s Travels heet de fictieve schrijver Sinclair Beckstein. Dat is een samenvoeging van de bestaande schrijvers Upton Sinclair, Sinclair Lewis, en John Steinbeck.

6. De humor en de dialogen
O Brother is een bijna overdreven tekstuele film. Veel zinnen klinken absurd geweldig, zoals wanneer Big Dan Teague na een maaltijd zegt: ‘Bedankt voor je conversationele hiatus.’

De Coen-broers gingen los met dialogen die tegen het randje van het cartooneske aan zitten. Everett lepelt bijvoorbeeld spontaan dingen op als: ‘Alleen een gek zoekt naar logica in de kamers van een menselijk hart.’ Als hij in paniek is, is hij als een plaat die blijft hangen. Als de schuur in de fik gaat, roept hij achter elkaar uit: ‘Damn! We are in a tight spot.’

Het herhalen van overdreven formuleringen geeft het een poëtisch effect. Pappy O’Daniels die met zijn posse bij een restaurant zit te puzzelen waarom zijn campagne niet aanslaat. ‘Mensen willen die reform. Misschien moeten wij er ook een beetje van gaan doen, die reform.’ ‘Jij idiote sombitch.’

Een goed voorbeeld is ook de herhaling in de dialoog tussen Everett en zijn drie dochters: ‘Mama heeft een nieuwe suitor.’ ‘Hij is bona fide.’

Alleen al het droog lezen op IMDb van alle quotes geeft een twinkeling in de ogen. Een thread op Reddit zorgt spontaan voor een opsomming van allerlei favoriete quotes van de kijkers.

Kortom…
Niet iedereen is zo’n fan van O Brother als ik ben. Ik kan me voorstellen dat het ‘stripboekachtige’ voor sommige mensen too much is. Criticus James Berardinelli schreef in 2000 bijvoorbeeld: ‘O Brother, Where Art Thou? zal niet herinnerd worden als een van de Coens grootste films.’ Meer mensen noemen Fargo als een betere Coen-broersfilm (wat in feite een luxeprobleem is).

Waarom werkt deze film voor mij dan beter dan andere films van de Coen-broers? Ik zat er lang over te peinzen, tot ik deze zinnen las, in het stuk van Luke Buckmaster in The Guardian. Waarom moeilijk doen als iemand het al perfect verwoordt? “I love the film for the same reason Jacques Tati’s Playtime is my favourite feature of all time: it trades in a kind of filmmaking that never really existed.”

Vernieuwende cinema over geschiedenis: de Coens flikten het op de grens van het millennium.

 

4 augustus 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

No Country for Old Men (2007)

No Country for Old Men (2007) 
Hoe een deel van deze wereld te zijn

door Bert Potvliege

Er komen enkele spoilers aan, dus gelieve je te onthouden als je deze nog niet zag. Wel vraag ik me af, als je No Country for Old Men na een goeie vijftien jaar nog steeds niet gezien hebt, of het leuk wonen was op Mars.

Het moest er ooit van komen. Het talent van regisseursduo Joel & Ethan Coen was te groot om nooit een film af te leveren die ongeveer alle prijzen zou winnen die te winnen vielen, een film die velen beschouwen als hun meesterwerk. Zowel Joel als Ethan mochten elk drie Oscars op de schouwmantel zetten voor het fantastische No Country for Old Men (2007). Javier Bardem zou het vierde beeldje mee naar huis nemen voor de beste bijrol. Het was mooi om zien hoe deze arthouse darlings de hoofdvogel afschoten in mainstreamcinema. De prijzenregen was meer dan verdiend, want de Coens hebben er een meesterlijke suspenserijke thriller van gemaakt. 

Josh Brolin als de armtierige cowboy Llewelyn Moss

Josh Brolin als de armtierige cowboy Llewelyn Moss

Het was het punt in de carrière van de Coens waar ze in een vervelend dipje zaten. Intolerable Cruelty (2003) deed menigeen fronsen en het daaropvolgende The Ladykillers (2004) wordt zelfs beschouwd als hun slechtste film. Niemand heeft enig idee wat de impact ervan was op de broers. Maalden ze er überhaupt om? Maar het valt wel op dat ze voor hun volgende prent voor het eerst een boek zouden verfilmen en geen origineel werk. Het was producent Scott Rudin die het boek No Country for Old Men, van befaamd auteur Cormac McCarthy (The Road), de broertjes onder de neuzen schoof. Rudin had eerder dan de rest van de wereld door dat dit verhaal hen op het lijf geschreven stond, alsof ze geboren waren om dit te vertalen naar het witte doek.

You don’t often see a Mexican in a suit
De armtierige cowboy Llewelyn Moss (Josh Brolin in een doorbraakrol) stoot op een fout gelopen Mexicaanse drugsdeal in de droge vlaktes van West-Texas. Een koffer met twee miljoen dollar valt er zomaar voor het rapen en hij besluit het geld voor zich te houden. Het betekent dat hij op de vlucht moet, want uiteraard maken een aantal dubieuze figuren jacht op het geld. Enter fenomeen Anton Chigurh (Javier Bardem is om duimen en vingers bij af te likken), een sociopaat en huurmoordenaar zonder gevoel voor humor, die niet zal stoppen vooraleer hij Llewelyn heeft leren kennismaken met zijn penschietpistool. Naast het kat-en-muisspel tussen beide mannen vertelt de film ook over sheriff Ed Tom Bell (een briljante Tommy Lee Jones), die noodgedwongen achter de feiten aanloopt en vooral het hoofd schudt voor al het geweld in de wereld. Zal Llewelyn de poen voor zich kunnen houden? Zal de waanzinnige Chigurh hem te pakken krijgen? Of zal Ed Tom hem kunnen redden van het onvermijdelijke?

Het is op zich een ontzettend eenvoudig en rechtlijnig verhaal, maar monstertalenten voor en achter de camera maken er een nagelbijtende rit met diepgang van. De vraag stelt zich wat McCarthy wou zeggen met dit verhaal. Het is daar dat de titel een hoop werk verzet voor de kijker, want die verraadt de thematische lading van de prent. Net zoals die scène bijna aan het eind van de film waar Ed Tom een familielid opzoekt die het hem nog eens haarfijn uitspelt: “You can’t stop what’s coming. It ain’t all waiting on you. That’s vanity.”

Het grootste deel van je leven spendeer je in een wereld die je steeds minder lijkt te herkennen, die niet langer de wereld is waarin je opgroeide. Die verdere evolutie is normaal, maar ervaar je als iets dat steeds verder verwijderd raakt van wat je zelf ooit normaal vond. Het aanvaarden dat de wereld verder draait zonder jou, is een essentiële stap die je moet zetten om verbittering tegen te gaan. Want verwachten dat alles blijft zoals je het gewoon bent, dat is die ijdelheid. Dat vind ik een heerlijke moraal en ik was aangenaam verrast toen ik de film voor het eerst zag, door die ontzettend mooie levensles die erin schuilt.

What business is it of yours where I’m from, friendo?
Director of photography Roger Deakins is in mijn ogen, met uitzondering van Emmanuel ‘Chivo’ Lubezki (The Tree Of Life), de beste cameraman ter wereld. De man had hiervoor al een aantal keer samengewerkt met de broertjes. Zo denk ik met plezier terug aan O Brother, Where Art Thou?. Maar dit is zijn strafste bijdrage aan het oeuvre van de Coens. De film straalt aan de oppervlakte een visuele bedaring uit, maar onderhuids gaat er een niet te negeren dreiging van uit. Die dreiging komt regelmatig opborrelen dankzij een uitstekende montage, die de suspense voedt. Het ontbreken van muziek in de film versterkt dit enkel. Er valt geen noot te horen in de twee uur durende speeltijd.

Een mooi voorbeeld van die visuele rust met onderhuidse dreiging vind je bij de introductiescène van Llewelyn, wanneer hij in alle kalmte aan het jagen is. Een moment van hoe montage de dreiging aan de oppervlakte kan brengen, is bij dat beeld van de papierwikkel op de balie van het tankstation, dat net iets te lang duurt waardoor een tastbaar ongemak ontstaat (Scorsese deed net hetzelfde in Taxi Driver). Het ontbreken van muziek leidt ertoe dat de klankeffecten een meer centrale rol innemen en zelfs fungeren als een muzikale begeleiding. Let maar op het moment wanneer Llewelyn vlucht uit het hotel, waarbij de impact van een kogelregen in een autoraam een ritmiek creëert die me op het puntje van mijn stoel deed zitten. Het is een creatief spel met de middelen van het filmmaken dat hypereffectief blijkt te zijn.

And then I woke up
De drie hoofdrolspelers zijn elk voor hun eigen reden een mooi staaltje casting. Een hoofdrol geven in 2007 aan Josh Brolin was een groter risico dan dat het vandaag zou zijn, gezien alle succes dat hij had sindsdien (hij speelde Thanos in The Avengers en won prijzen voor Milk). Mooi dat de broers de kans gaven aan Brolin, om hem zo aan het grote publiek te kunnen voorstellen. Het bleek de doorbraak die hij bovendien verdiende, al was het maar omdat het zou leiden tot zijn rol in Inherent Vice, waarvan de lachkrampen nog nazinderen.

Javier Bardem in de rol van Chigurh ging met de meeste aandacht lopen en het is duidelijk waarom. Het is het personage dat meest tot de verbeelding spreekt, met dat gekke kapsel en die bizarre eigengereidheid van hem (check hoe hij zijn sokken uitdoet na een schietpartij). Zijn Oscar voor beste bijrol bleek dat jaar de logica zelve. Laat ons ook niet vergeten dat Bardem ondertussen al vijfentwintig jaar topwerk aflevert dat bovendien heel divers is, van Mar adentro tot Skyfall.

Javier Bardem als de psychopaat Anton Chigurh

Javier Bardem als de psychopaat Anton Chigurh

Dan is er nog klasbak Tommy Lee Jones in de rol van sheriff Ed Tom. Ik zie de man al mijn hele leven goeie kwaliteit leveren, maar wat hij hier neerzet, is meer dan dat. Ik wik even mijn woorden, maar zijn spel in No Country for Old Men vind ik een van de allerbeste acteerprestaties van de afgelopen kwarteeuw. Omdat de rol van Chigurh zo flamboyant is, bleef Jones wat in de luwte, maar vergis je niet. Wat hij hier neerzet is voor de annalen van de cinema. Het mooiste voorbeeld daarvan is de slotscène, een monoloog van Jones waarin hij vertelt over een droom die hij had over zijn vader. Ik kan er opnieuw en opnieuw naar kijken op zoek naar een foute noot, maar die monoloog is perfect gespeeld – net zoals de monoloog van Michael Stuhlbarg in Call Me by Your Name of Anthony Hopkins in de slotscène van The Father.

Are you all right? You got a bone stickin’ out of your arm.
Om te eindigen wil ik een ogenblik stilstaan bij de zin voor risico die Joel & Ethan Coen hier etaleren. Het is niet omdat deze film een enorm succes was dat dit zou betekenen dat ze op veilig speelden bij het maken ervan, om een groter publiek te kunnen bereiken. Op narratief vlak gebeurt er zelfs een plotwending zoals je nooit eerder zag, waarbij Llewelyn – nota bene de protagonist in dit verhaal – off-screen doodgeschoten wordt, een half uur voor het einde van de film. Uiteraard frustreert dit mateloos, maar het heeft een thematisch gewicht (iets over uitgerangeerd worden, maar vlooi dat gerust zelf uit naar eigen believen). Ik houd best wel van dergelijke gewaagdheid en voor zij die menen dat het ontzettend ergerlijk is, leer inzien dat het net de bedoeling is. De dood is een plots ding.

De gewaagdheid van de broers vind je ook terug bij de conclusie van de film en die slotmonoloog van Tommy Lee Jones. Het is een riskante afhandeling van de plot, maar het tilt de film naar een hoger niveau, verder weg van de eenduidigheid van een traditionele achtervolgingsfilm, naar een bedachtzame parabel over het leven. Het eindresultaat is een meesterlijke thriller die veel meer te bieden heeft dan enkel een verhaal vertellen. Moest het door hun eerder werk nog niet in kannen en kruiken zijn, dan hebben de Coens met deze No Country for Old Men hun status in de filmgeschiedenis voor eens en voor altijd bezegeld.

 

29 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Fargo (1996)

Fargo (1996)
Ongebruikelijke heldin in ijskoud Minnesota

door Cor Oliemeulen

Een autohandelaar met schulden vraagt twee criminelen om zijn vrouw te ontvoeren, zodat hij een deel van het losgeld van haar rijke vader kan opstrijken. Natuurlijk loopt het plan volledig uit de hand. Maar bij Joel en Ethan Coen gaat alles net even anders dan je zou verwachten en valt een droogkomische deken van opmerkelijke personages in barre situaties over het anders zo vredige stadje Brainerd.

Het is vroeg in de ochtend als politiechef Marge Gunderson (Frances McDormand) uit haar bed wordt gebeld. Norm (John Carroll Lynch) wil dat zijn zwangere vrouw eerst wat eet en bakt eieren met spek. Even later rijdt Marge op een verlaten weg door de besneeuwde vlakte. Op de plek waar een auto is gecrasht, staan al enkele politieauto’s met daarin mannen die schuilen voor de ijskoude wind. Een agent geeft Marge een beker koffie. Wanneer zij naar de twee dode lichamen op het plaats delict schuifelt, denkt de agent even dat ze moet overgeven door de aanblik, maar het blijkt slechts de ochtendmisselijkheid van een vrouw in verwachting. Met haar scherpzinnigheid trekt Marge vervolgens de juiste conclusies over wat zich hier heeft afgespeeld. Ze blijkt bovendien zeer empathisch, want ze lacht niet om een vergissing van haar mannelijke collega, maar stelt hem op het gemak door het maken van een grapje.

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

“Yah, you betcha”
In zijn essay over Burn After Reading (2008) schreef collega Bob van der Sterre dat de Coen-broers de baas van een fitnessbedrijf opvoeren als “een baken van redelijkheid tussen alle idioten”. In Fargo (1996) vervult de zwangere politiechef Marge een soortgelijke functie. Ondanks de brutaliteit van de misdaden en de idiote streken van de misdadigers, straalt ze altijd kalmte en professionaliteit uit, een verademing bovendien vergeleken met al die agressieve macho rechercheurs in misdaadfilms.

Verder probeert Marge een vloeiende balans tussen werk en privé te vinden. Zo koopt ze op haar weg terug nog even een zakje aardwormen voor Norm zodat hij weer kan gaan vissen. Bovendien is zij begaan met zijn andere hobby: schilderen. Norm heeft enkele schilderijen ingestuurd voor een wedstrijd waarbij het winnende schilderij zal worden afgebeeld op een postzegel. Als blijkt dat een van zijn schilderijen zal verschijnen op een postzegel van slechts 3 cent, weet Marge ook hier de pijn te verzachten met een aardige relativerende opmerking.

Haar taalgebruik is typisch voor de setting van het verhaal: het landelijke Minnesota, waar de Coen-broers opgroeiden. Marge spreekt met een sterk Minnesotaans accent met lange klinkers en een bijna zingende intonatie dat wordt geassocieerd met de Scandinavische wortels van veel inwoners. Het dialect voegt een laagje ironie toe aan de film. Marge praat eenvoudig, direct en zonder pretentie. Met opmerkingen als “Yah, you betcha”, “Jeez” en “Oh, for Pete’s sake” slaat ze zelfs in moeilijke omstandigheden een optimistische toon aan.

Neerkijken op het gepeupel
Een vergelijkbaar dialect heeft autohandelaar Jerry Lundegaard (William H. Macy), de man door wie alle ellende begint, maar als streekgenoot is hij geen schim van de oprechte en ongecompliceerde Marge. Jerry is een al even grote egoïstische sukkel als de twee criminelen die zijn vrouw moeten ontvoeren: Gaear (Peter Stormare) en Carl (Steve Buscemi). Gaear praat nauwelijks en is een vulkaan die snel op uitbarsten staat, terwijl Carl bijna continu doorratelt en door alle ooggetuigen steevast wordt omschreven als “a funny looking guy”. Ook veel andere personages in Fargo blinken niet uit door een charismatische uitstraling.

Een uitzondering is Paul Bunyan, een metershoge gestalte in een houthakkersblouse en leunend op een grote bijl. Deze figuur uit de Amerikaanse folklore, die synoniem is aan het ruige karakter van het landschap, staat hoog op een sokkel en komt steeds in beeld als iemand Brainerd binnenrijdt. Zijn standbeeld, geplaatst in een besneeuwde, bijna desolate omgeving, vormt een aanzienlijk contrast met alle zwakke, incompetente en moreel corrupte personages die onder hem passeren.

Carl en Gaear als alles nog koek en ei is

Carl en Gaear als alles nog koek en ei is

Eten in Fargo
Waar het standbeeld van Paul Bunyan een onheilspellende, dystopische ondertoon aan de film toevoegt, vormt eten een andere rode draad. Marge wil best boeven vangen, maar niets kan haar lunch verstoren. Natuurlijk, wie zwanger is, moet eten voor twee. Maar in Fargo illustreert eten vooral de persoonlijkheden en sociale achtergronden van de personages. De eetgewoonten van Marge en Norm benadrukken hun bescheiden levensstijl en huiselijkheid. Het eenvoudige geluk dat ze vinden in hun dagelijkse routine contrasteert sterk met de chaotische en gewelddadige wereld van de misdaad waar Marge in haar werk mee te maken heeft. En de criminelen Carl en Gaear? Die eten natuurlijk altijd in een fastfoodtent.

In de familie van Jerry fungeert de eettafel als middel om onderliggende conflicten en frustraties tussen de personages bloot te leggen. Ferry’s relatie met zijn schoonvader Wade is verre van innemend en Jerry’s puberzoon (op zijn kamer hangt een niet heel recalcitrante poster van een bekende accordeonspeler) eet liever met zijn vrienden bij McDonalds dan in dit verstikkende gezelschap.

Er is één moment waarop Marge niet eet. Als ze is uitgenodigd voor een etentje door haar oude schoolvriend Mike nadat hij haar een zielig verhaal vertelde. Vanaf het moment dat hij in het restaurant opdringerig en emotioneel wordt, is haar trek gestild. Maar ook hier zien we direct Marge’s morele kompas. Hoe ongemakkelijk de situatie ook even is, laat ze met een aardige opmerking Mike in zijn waarde. Marge bestelt een colaatje, praat nog wat en gaat de volgende dag gewoon weer verder met het oplossen van de meervoudige moordzaak. “Oh, yah.”

 

26 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

A Serious Man (2009)

A Serious Man (2009)
Onwetendheid is het beste voor de mensheid

door Jochum de Graaf

A Serious Man, de veertiende film van de Coen Brothers, was bij uitkomst een nieuw hoogtepunt in hun oeuvre. Eind jaren tien kenden ze een ongelooflijk productief tempo, met ieder jaar een nieuwe film: dus ook het met vier Oscars bekroonde No Country for Old Men (2007), Burn After Reading (2008) en True Grit (2010).

Hoofdpersoon Larry Gopnik past ook wel mooi in het rijtje schlemielen, dommige figuren als The Dude in The Big Lebowski of LLewelyn Moss in No Country for Old Men die door eigen toedoen, domme of foute beslissingen of een speling van het lot tot over hun nek in de problemen geraken.

A Serious Man (2009)

Amy Landecker als oversekste buurvrouw en Michael Stuhlbarg als de uiterst serieuze Larry

De kunst van het mogelijke
Deze Larry Gopnik (Michael Stuhlbarg) in A Serious Man is inderdaad een heel serieuze man. De veertiger, wiskundeleraar, rustiek wonend in een buitenwijk van Minneapolis, lijkt met vrouw en twee kinderen en een vaste aanstelling op de universiteit in het vooruitzicht zijn leven goed op de rails te hebben. Maar dan komt zijn wereld volledig op de kop te staan. Zijn vrouw Judith (Sari Lennick) blijkt een verhouding te hebben met zijn beste vriend Sy Ableman (Fred Melamed) en wil van hem scheiden. Zijn zoon Danny moet zich eigenlijk voorbereiden op zijn Bar Mitswa, maar komt de dagen vooral straf blowend door. Dochter Sarah steelt geld uit zijn portemonnee om haar ‘nose job’ te bekostigen en ook zijn inwonende broer Arthur (Richard Kind) vertoont ernstig gestoord gedrag. Hij sluit zich overdag in de badkamer op om een cyste in zijn nek te verwijderen en probeert met een numeriek systeem casino’s te kraken.

De buurman rechts houdt er extreemrechtse ideeën op na, maakt een enorm nummer over de grenzen van het gazon tussen de huizen. De nogal wulpse buurvrouw links probeert hem half naakt zonnend in te palmen. Op de universiteit ontvangen ze belastende brieven over Larry en probeert een student hem om te kopen in ruil voor betere cijfers.

Zo stapelen de verwikkelingen zich op in een reeks hilarische en soms tragikomische scènes. Een vertegenwoordiger van  Columbia Records Club belt op. Arthur blijkt lid te zijn en heeft de verplichte maandelijkse afname niet voldaan, zodat Larry opeens wordt opgescheept met Abraxas, het succesalbum van Santana. Hij heeft geen idee hoe zo’n platenclub werkt en heeft al helemaal geen verstand van muziek, laat staan het benul dat Abraxas een van de meest legendarische albums uit de pophistorie is. In de collegezaal kalkt hij een enorm bord vol met onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe. Gevraagd naar de zin ervan moet hij toegeven dat hij er zelf ook niet veel van begrijpt en houdt vast aan zijn overtuiging dat wiskunde de ‘kunst van het mogelijke’ is.

Joodse zelfhaat?
Diep vertwijfeld vraagt Larry zich af waarom het met hem zo allemaal in het honderd loopt. Neemt God hem wel serieus? De Coen Brothers staan bekend om hun zinspelingen en reminiscenties aan hun Joodse achtergrond en A Serious Man, dat boordevol zit met grappen grollen over joden, gojem en ongelovigen, wordt wel als hun meest Joodse film gezien. Bij het uitkomen was er een enorme discussie over de al dan niet joodse zelfhaat en of ze niet over de schreef gingen met de exploitatie van vooroordelen.

In Larry’s wedervaren wordt de vergelijking getroffen met het Bijbelboek van Job, ook een man die door het noodlot wordt getroffen en de nodige beproevingen moet doorstaan. Larry gaat op zoek naar een antwoord op het waarom. Het zou kunnen liggen in de tamelijk idiote beginscène van de film, geheel jiddisch gesproken, waarin een voorouder een dybbuk, een verdwaalde geest van een overledene, in zijn huis laat, waardoor Larry vervloekt zou zijn. Hij gaat te rade bij maar liefst drie rabbijnen, die nogal uitmunten in met veel aplomb gebrachte, onbegrijpelijke orakeltaal die Larry ook geen houvast biedt.

De film zaait constant verwarring over de vraag wat waar is of niet waar. Misschien is de boodschap dat onwetendheid toch eigenlijk maar het beste is voor de mensheid. De opmerking van de meest mysterieuze en mystieke rabbijn komt nog het meest in de buurt van een antwoord die de tekst van het iconische nummer van Jefferson Airplane, Somebody to Love, aanhaalt: ‘When the joy is found to be lies, and all the hope within you dies, don’t you want somebody to love?’.

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Minder bekende acteurs
Het bijzondere aan de film is dat er dit keer geen steracteurs als George Clooney, Frances McDormand, Steve Buscemi of John Goodman meedoen, maar een cast van weliswaar behoorlijk goede maar toch relatief onbekende acteurs. Michael Stuhlbarg speelt de hopeloze stuntelaar Larry als man die tegen beter weten in steeds de hoop houdt dat alles goed komt. Richard Kind, vooral bekend van rollen in tv-series, is ijzersterk als de totaal wereldvreemde broer Arthur. Van de vele bijrollen is vooral Amy Landecker als oversekste buurvrouw goed ge(type)cast, maar Fred Melamed, bekend van bijrollen in Woody Allen-films, is geweldig als de vileine, zogenaamd beste vriend van Larry.

Vanwege die onbekende acteurs, maar vooral door de oerjoodse setting, is A Serious Man wellicht wat minder toegankelijk dan andere films, maar al met al is het toch wel weer een fijne, hilarische, eigenzinnige aflevering in de reeks zwarte komedies van de Coen Brothers.

 

24 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Hudsucker Proxy (1994)

The Hudsucker Proxy (1994)
Hoelahoep of snavelbril: de grillen van de consumptiemaatschappij 

door Tim Bouwhuis

The Hudsucker Proxy (1994) heeft zijn geijkte cultstatus mede te danken aan het gemak waarmee de film goochelt met genre, toon en de verwachtingen van zijn publiek. Als de camera in de openingsscène door een besneeuwd New York spookt, voelt dat alsof er een sprookjesboek opent. Toch hoef je niet te vrezen voor het geschuwde sentiment dat zo’n soort verhaal vaak tekent. In een oogwenk maken Joel en Ethan Coen je getuige van een onsmakelijk sterfgeval en is de toon van de komedie gezet.

In dit essay aandacht voor een specifieke verdienste van de gebroeders: ook met jolige ondertoon weten zij namelijk haarscherp te schetsen hoe het kapitalisme in de Amerikaanse consumptiemaatschappij hoogtij kan vieren.

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van  Hudsucker Industries

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van Hudsucker Industries

Neusstukje verboden?
De Tour de France van 2024 was nog maar drie dagen oud toen Dylan Groenewegen, later die week etappewinnaar in een van de massasprints, aan de start verscheen met een uiterst opvallende fietsbril. Sportfabrikant Scicon had de Nederlands kampioen voorzien van een montuurtje met een heus ‘snavelstukje’, die de drager naar verluidt het nodige aerodynamische voordeel zou moeten brengen. Op sociale media zag de organisatie zijn kans schoon om een “Ik ben Batman”-gifje van de aanblik te maken, en de opvallende inventie zorgde zo in eerste instantie vooral voor hilariteit.

Groenewegen startte de derde etappe met de bril op zijn neus, maar finishte er niet mee. Nog tijdens de rit verbood de verantwoordelijke wielerbond (UCI) hem namelijk om het montuurtje te dragen. De reden: de bril was (nog) niet op de markt! Scicon handelde snel, en twee dagen later prijkte Groenewegen gewoon weer met het markante neusstukje. “Hij is nu op de markt, dus ik mag hem vandaag wel op”, was zijn nuchtere relaas.

Nog een dag later. De bril blijkt gewild bij wielerliefhebbers en andere fanaten, ook al biedt de ploeg hem nog maar twee dagen aan. “Hij verkoopt goed, hij is al uitverkocht”, lacht Groenewegen voor de camera van de Belgische televisie. “Al was de voorraad misschien ook niet zo groot.”

Snode plannen
Het voelt misschien vergezocht, maar het curieuze montuurtje van de topsprinter heeft alles met The Hudsucker Proxy te maken. Zonder de bemiddeling van een bekende wielrenner zou niemand zo gek zijn om een snavelstuk op zijn sportbril te dragen, maar het goede voorbeeld brengt het spel van vraag en aanbod verder op gang. Precies zo gaat het ook in de bedrieglijk luchtige film van de gebroeders Coen, die eigenlijk de grillen van de westerse (en in het bijzonder Amerikaanse) consumptiemaatschappij in kaart brengt.

Het plotse afzwaaien van de bedrijfsbobo bij Hudsucker Industries vraagt in de eerste akte van de film om creatieve oplossingen. Iemand moet het ontstane vacuüm toch op gaan vullen, is de heersende gedachte, en de meest snode uitvoerenden denken direct een slaatje uit die situatie te kunnen slaan. Wat als ze voor de verandering eens een talentloze interim aanstellen, en daarmee de valse indruk wekken dat het bedrijf waardeloos is geworden? De bedrijfsaandelen zullen kelderen, de markt wordt opgeschud en de mensen met voorkennis zijn spekkoper. Als alles op zijn gat ligt, kunnen zij de schijnvoorstelling doorbreken en optimaal cashen.

De joker arriveert
Je kunt er donder op zeggen dat hoofdpersoon Norville Barnes (Tim Robbins) het bedrijfsgebouw binnenwandelt op het moment dat Waring Hudsucker (je zou maar zo heten) zijn einde tegemoet paradeert. De snode uitvoerenden hebben hun talentloze interim te pakken. Norville blijkt alleen een stuk slimmer dan de heren voorzagen, want na zijn intrede (“hoe kon deze man zo laag beginnen en zo hoog eindigen”, opent de voice-over) volgt al snel de scène waar de film mede bekend om staat.

Gewapend met een simpele bloknoot schuifelt onze onwaarschijnlijke held in de richting van de plaatsvervangende leidinggevende, die Norville alleen te woord lijkt te staan omdat hij zichzelf graag hoort praten. Op die bloknoot staat een doodeenvoudige cirkel, maar die doodeenvoudige cirkel blijkt later het Beste Idee van de Verenigde Staten. Enter de hoelahoep, het duizelingwekkende kinderspeelgoed dat vraagt om balans, sjans en uithoudingsvermogen.

Waarde in de praktijk
Op doeltreffende wijze laat The Hudsucker Proxy zien hoe de waarde van een idee niet wordt bepaald door de inhoud (lees: de lumineuze ingeving van een cirkel op een bloknoot), maar door de wijze waarop het zijn publiek bereikt en overwaait naar andere geïnteresseerden (en geïnteresseerden, dat zijn potentiële kopers). Als Hudsucker Industries de hoelahoep gefabriceerd heeft en hem ‘bulletproof’ bij de winkeliers heeft afgeleverd, is er in eerste instantie namelijk geen kind dat het plastic vehikel enthousiast uit de etalage plukt. Het oorspronkelijke prijslabel wordt vervangen door een kortingsticker, de kortingsticker door een nieuwe kortingsticker, en de nieuwe kortingsticker door een net-niet-gratis-sticker.

Het vervolg is (wederom) sprookjesachtig: de hoelahoep belandt op straat, begint te rollen en eindigt voor de voeten van een nietsvermoedend jongetje. Eindelijk belandt de hoelahoep waar ‘ie voor bedoeld was: om het middel van een kind. Uiteraard komen precies op dat moment zijn klasgenootjes de hoek om, en die slaan het tafereel verwonderd gade. Nu het aanbod hen aangereikt wordt, hoeft niemand hen meer te overtuigen: zo’n hoelahoep willen ze zelf natuurlijk ook!

Als auteur beeld ik me in dat u nu nog eens aan het vlotte montuurtje van Dylan Groenewegen denkt. Wat heeft die flitsende bril nu in vredesnaam met de uitvinding van de hoelahoep te maken? In mijn optiek komen beide voorbeelden tot de kern van westerse marktwerking. Onze consumptiemaatschappij draait om vraag en aanbod, waarbij de aanbieders erin gespecialiseerd zijn om de ‘vraag’ voor eigen gewin verder op te voeren. Concreter gesteld: als burger van een westers land word je continu verleid om producten aan te schaffen die je eigenlijk totaal niet nodig hebt.

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Het ‘goede’ voorbeeld
De kinderen in het New York van de Coens hebben geen idee dat ze zitten te wachten op een stuk plastic dat ze om hun as kunnen laten draaien. Tót ze in het eigendom van een ander hun eigen behoeften denken te herkennen, en plots niet meer zonder een eigen exemplaar door het leven willen. Hedendaagse reclames en TikTok-spotjes zouden tonen hoe influencers op een populaire hit dansen met datzelfde stuk plastic om hun middel. “Ik heb er al één”, klinkt het dan, “jij ook?”

Naar het Scicon-sportmontuurtje met snavelstukje zou op een doorsnee weekdag normaal gezien ook geen haan kraaien. Keuze zat voor de amateurfietser, dan rij je liever niet voor lul toch? Maar als de Nederlands kampioen op de weg zo’n bril opzet, dan verandert dat toch de zaak. Plots ben je met dat snavelstukje geen vreemde eend in de bijt, maar een modebewuste trendvolger. En door die trend te volgen spek je de kas van de aanbieders, die de cirkel rond maken door doelbewust op bestaande trends in te spelen en (waar mogelijk) nieuwe trends te initiëren.

Economische duiders
De gebroeders Coen als economische duiders, wie had dat gedacht toen Nicolas Cage met ontploft haar achter het kind van een meubelgigant aanging (Raising Arizona)! Toch weten deze regisseurs in The Hudsucker Proxy heel goed wat ze doen, getuige de duidelijke verwijzingen naar het thematisch verwante Modern Times (Charlie Chaplin) en de engelachtige knipoog naar de politiek geëngageerde Frank Capra (It’s a Wonderful Life).

Inmiddels is de film dertig jaar oud, is de (consumptie)maatschappij verder gedevalueerd en kijken de Coens niet meer naar oudere makers, maar andersom. Slinger Netflix-flick Unfrosted: The Pop-Tart Story (2024) er maar eens op aan: regisseur en komiek Jerry Seinfeld is zelf ouder dan de regisseurs aan wie hij voor zijn regiedebuut schatplichtig is, maar dat weerhield hem er niet van om gretig leentjebuur te spelen. De Amerikaanse Droom is een farce, zoveel is duidelijk, en het geluk is met de dommen. Maar dat wisten de Coens natuurlijk in de jaren negentig al.

 

22 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Burn After Reading (2008)

Burn After Reading (2008)
Het boeiende leven der sukkels

door Bob van der Sterre

Burn After Reading biedt materiaal waar je als liefhebber van de Coen-broers op hoopt: een geestig script op maat van de acteurs. Stijlvolle luchtigheid… Het vervliegt alleen snel.

Burn After Reading bevat een parade van sukkels. Fitness-instructrice Linda Litzke, op zoek naar een relatie (die voor haar staat maar ze niet ziet) en die vastbesloten is om zich te cosmetisch te laten verbouwen. En vervolgens op een makkelijke manier aan het geld wil komen. Door samen met haar collega Chad de ex-geheime-dienst-agent Osborne Cox af te persen. Die is ontslagen en werkt aan zijn niet zo heel interessante memoires. Harry Pfarrer slaapt ondertussen met zijn vrouw, Katie Cox, en met andere vrouwen, terwijl hij overtuigd is dat hij in de gaten gehouden wordt.

Het boeiende leven der sukkels, zoals Kamagurka al eens zei.

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessfanaten

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessinstructeurs

Kauwgom kauwen en apart kapsel
Laten we beginnen met de kracht van de film: de karakters-op-maat voor acteurs die ze met twee vingers in de neus kunnen spelen. Tilda Swinton speelt haar bekende kille-bitch-rol (met een komische nuance). John Malkovich ontploft een paar keer zoals hij goed kan. Frances McDormand is wat dommig op zoek naar liefde. George Clooney schmiert als halfdwaze en overspelige suburban. En J.K. Simmons probeert er als CIA-directeur een touw aan vast te knopen.

Misschien is Brad Pitt de uitzondering op die regel. Als onnozele en kauwgom kauwende Chad trok hij meer uit zijn komische comfortzone dan normaal. Waar hij vaak wisselende komische prestaties levert, is hij hier inclusief een opvallend kapsel (hij kwam van opname voor een reclame en de Coen-broers vonden het goed staan) verrassend op zijn gemak.

Dan is er nog de straight rol van Richard Jenkins als fitnessbaas die een oogje heeft op Linda. Het is ook een rol die zijn talent uitvergroot, maar op de niet-komische manier. De Coen-broers hadden die rol nodig als baken van redelijkheid tussen alle idioten.

De Coen-broers vatten het samen in dit interview met Uncut-magazine: ‘We schreven het als een oefening in denken welke soort rollen deze acteurs zouden kunnen spelen. Alle rollen waren geschreven voor Brad (Pitt), George (Clooney), Fran (Frances McDormand), John Malkovich en Richard Jenkins.’

De spionagewereld van Washington
De politieke wereld van Washington wordt in Burn After Reading ingenieus in het verhaal betrokken. De film gaat over spionage… maar ook niet. Want er is in feite alleen maar beroerde, mislukte, nergens op slaande spionage. Zoals veel films van de Coen-broers bestaan uit plannen die niet goed uitpakken. Zelfs de geheime diensten begrijpen niet echt waar ze mee bezig zijn.

Waarom spionage? Joel Coen in hetzelfde interview: ‘Eerlijk gezegd wisten we niet waarom. We zeiden gewoon tegen elkaar: Laten we een spionagefilm maken. Ik denk vooral omdat we er nog nooit eerder een hadden gemaakt. Eerlijk waar, het had ook een hondenfilm of een SF-film kunnen zijn.’

Grappige interactie
Schrijf maar eens zo’n script. Het zal niet meevallen om het echt grappig te maken, dat is echt moeilijker dan menigeen denkt. Mijn favoriete drie komische passages van Burn After Reading:

– Als Linda en Chad heel onhandig de met anger management worstelende Osborne Cox proberen af te persen. Terwijl Osborne Cox Chad de les leest, moet Chad lachen omdat Cox zijn merk fiets niet goed heeft (‘Je denkt dat het een Schwinn is!’).
– Hoe David Rasche beschaamd de bizarre wendingen van de affaire probeert uit te leggen aan zijn CIA-baas.
Wat hebben we hiervan geleerd, Palmer?
Ik heb geen idee, sir.
Ik heb ook geen fucking idee. Ik denk dat we geleerd hebben het niet nog eens te doen. Ik zou mijn God niet weten wát we deden.
– Hoe Harry Pfarrer en Katie Cox hun gezamenlijke toekomst bespreken terwijl ze beiden niet echt van elkaar houden.

John Malkovich als geheim agent Osborne Cox

Inspiratie uit de screwball comedies
Mijn favoriete Coen-broers films blijven hun onnavolgbare reeks uit de jaren negentig: Barton Fink, The Hudsucker Proxy, Fargo, The Big Lebowski, ‘O Brother. Voor mijn gevoel de beste komedies in de VS sinds de screwball comedies, waar ze veel inspiratie uit haalden.

Burn After Reading is toch niet helemaal van die categorie. Het is een luchtige film met een vlot script. Maar het is ook een film die wat te gretig op de lachers aanstuurt en snel vervliegt na afloop.

Het gemis aan satire nekt de film een beetje. Volgens de Filmkrant wilden de broers iets zeggen ‘over de CIA en lichaamscultuur’, maar de Coens zijn daar opzettelijk vaag over. Het is in elk geval hooguit een mild satirische film over paranoia en egoïsme – want ieder karakter afgezien van straight guy Ted is egoïstisch.

Misschien wel logisch dat de film zo ‘light’ aanvoelt als je bedenkt dat de film die ze hiervoor maakten een groot succes was bij filmcritici en de Oscars: No Country for Old Men in 2007. Als reactie kwamen ze met dit luchtige verhaal, waar de pret van afspat.

Op de vraag: ‘Was deze film leuker om te maken?’ antwoordden beiden volmondig ‘Ja’. Een film voor de critici in ruil voor eentje voor het publiek.

 

18 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN