Fargo (1996)

Fargo (1996)
Ongebruikelijke heldin in ijskoud Minnesota

door Cor Oliemeulen

Een autohandelaar met schulden vraagt twee criminelen om zijn vrouw te ontvoeren, zodat hij een deel van het losgeld van haar rijke vader kan opstrijken. Natuurlijk loopt het plan volledig uit de hand. Maar bij Joel en Ethan Coen gaat alles net even anders dan je zou verwachten en valt een droogkomische deken van opmerkelijke personages in barre situaties over het anders zo vredige stadje Brainerd.

Het is vroeg in de ochtend als politiechef Marge Gunderson (Frances McDormand) uit haar bed wordt gebeld. Norm (John Carroll Lynch) wil dat zijn zwangere vrouw eerst wat eet en bakt eieren met spek. Even later rijdt Marge op een verlaten weg door de besneeuwde vlakte. Op de plek waar een auto is gecrasht, staan al enkele politieauto’s met daarin mannen die schuilen voor de ijskoude wind. Een agent geeft Marge een beker koffie. Wanneer zij naar de twee dode lichamen op het plaats delict schuifelt, denkt de agent even dat ze moet overgeven door de aanblik, maar het blijkt slechts de ochtendmisselijkheid van een vrouw in verwachting. Met haar scherpzinnigheid trekt Marge vervolgens de juiste conclusies over wat zich hier heeft afgespeeld. Ze blijkt bovendien zeer empathisch, want ze lacht niet om een vergissing van haar mannelijke collega, maar stelt hem op het gemak door het maken van een grapje.

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

“Yah, you betcha”
In zijn essay over Burn After Reading (2008) schreef collega Bob van der Sterre dat de Coen-broers de baas van een fitnessbedrijf opvoeren als “een baken van redelijkheid tussen alle idioten”. In Fargo (1996) vervult de zwangere politiechef Marge een soortgelijke functie. Ondanks de brutaliteit van de misdaden en de idiote streken van de misdadigers, straalt ze altijd kalmte en professionaliteit uit, een verademing vergeleken met al die agressieve macho rechercheurs in misdaadfilms.

Verder probeert Marge een vloeiende balans tussen werk en privé te vinden. Zo koopt ze op haar weg terug nog even een zakje aardwormen voor Norm zodat hij weer kan gaan vissen. Bovendien is zij begaan met zijn andere hobby: schilderen. Norm heeft enkele schilderijen ingestuurd voor een wedstrijd waarbij het winnende schilderij zal worden afgebeeld op een postzegel. Als blijkt dat een van zijn schilderijen zal verschijnen op een postzegel van slechts 3 cent, weet Marge ook hier de pijn te verzachten met een aardige relativerende opmerking.

Haar taalgebruik is typisch voor de setting van het verhaal: het landelijke Minnesota, waar de Coen-broers opgroeiden. Marge spreekt met een sterk Minnesotaans accent met lange klinkers en een bijna zingende intonatie dat wordt geassocieerd met de Scandinavische wortels van veel inwoners. Het dialect voegt een laagje ironie toe aan de film. Marge praat eenvoudig, direct en zonder pretentie. Met opmerkingen als “Yah, you betcha”, “Jeez” en “Oh, for Pete’s sake” slaat ze zelfs in moeilijke omstandigheden een optimistische toon aan.

Neerkijken op het gepeupel
Een vergelijkbaar dialect heeft autohandelaar Jerry Lundegaard (William H. Macy), de man door wie alle ellende begint, maar als streekgenoot is hij geen schim van de oprechte en ongecompliceerde Marge. Jerry is een al even grote egoïstische sukkel als de twee criminelen die zijn vrouw moeten ontvoeren: Gaear (Peter Stormare) en Carl (Steve Buscemi). Gaear praat nauwelijks en is een vulkaan die snel op uitbarsten staat, terwijl Carl bijna continu doorratelt en door alle ooggetuigen steevast wordt omschreven als “a funny looking guy”. Ook veel andere personages in Fargo blinken niet uit door een charismatische uitstraling.

Een uitzondering is Paul Bunyan, een metershoge gestalte in een houthakkersblouse en leunend op een grote bijl. Deze figuur uit de Amerikaanse folklore, die synoniem is aan het ruige karakter van het landschap, staat hoog op een sokkel en komt steeds in beeld als iemand Brainerd binnenrijdt. Zijn standbeeld, geplaatst in een besneeuwde, bijna desolate omgeving, vormt een aanzienlijk contrast met alle zwakke, incompetente en moreel corrupte personages die onder hem passeren.

Gaear en Carl als alles nog koek en ei is

Gaear en Carl als alles nog koek en ei is

Wat betekent eten?
Waar het standbeeld van Paul Bunyan een onheilspellende, dystopische ondertoon aan de film toevoegt, vormt eten een andere rode draad. Marge wil best boeven vangen, maar niets kan haar lunch verstoren. Natuurlijk, wie zwanger is, moet eten voor twee. Maar in Fargo illustreert eten vooral de persoonlijkheden en sociale achtergronden van de personages. De eetgewoonten van Marge en Norm benadrukken hun bescheiden levensstijl en huiselijkheid. Het eenvoudige geluk dat ze vinden in hun dagelijkse routine contrasteert sterk met de chaotische en gewelddadige wereld van de misdaad waar Marge in haar werk mee te maken heeft. En de criminelen Carl en Gaear? Die eten natuurlijk altijd in een fastfoodtent.

In de familie van Jerry fungeert de eettafel als middel om onderliggende conflicten en frustraties tussen de personages bloot te leggen. Ferry’s relatie met zijn schoonvader Wade is verre van innemend en Jerry’s puberzoon (op zijn kamer hangt een niet heel recalcitrante poster van een bekende accordeonspeler) eet liever met zijn vrienden bij McDonalds dan in dit verstikkende gezelschap.

Er is één moment waarop Marge niet eet. Als ze is uitgenodigd voor een etentje door haar oude schoolvriend Mike nadat hij haar een zielig verhaal vertelde. Vanaf het moment dat hij in het restaurant opdringerig en emotioneel wordt, is haar trek gestild. Maar ook hier zien we direct Marge’s morele kompas. Hoe ongemakkelijk de situatie ook even is, laat ze met een aardige opmerking Mike in zijn waarde. Marge bestelt een colaatje, praat nog wat en gaat de volgende dag gewoon weer verder met het oplossen van de meervoudige moordzaak. “Oh, yah.”

 

26 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

A Serious Man (2009)

A Serious Man (2009)
Onwetendheid is het beste voor de mensheid

door Jochum de Graaf

A Serious Man, de veertiende film van de Coen Brothers, was bij uitkomst een nieuw hoogtepunt in hun oeuvre. Eind jaren tien kenden ze een ongelooflijk productief tempo, met ieder jaar een nieuwe film: dus ook het met vier Oscars bekroonde No Country for Old Men (2007), Burn After Reading (2008) en True Grit (2010).

Hoofdpersoon Larry Gopnik past ook wel mooi in het rijtje schlemielen, dommige figuren als The Dude in The Big Lebowski of LLewelyn Moss in No Country for Old Men die door eigen toedoen, domme of foute beslissingen of een speling van het lot tot over hun nek in de problemen geraken.

A Serious Man (2009)

Amy Landecker als oversekste buurvrouw en Michael Stuhlbarg als de uiterst serieuze Larry

De kunst van het mogelijke
Deze Larry Gopnik (Michael Stuhlbarg) in A Serious Man is inderdaad een heel serieuze man. De veertiger, wiskundeleraar, rustiek wonend in een buitenwijk van Minneapolis, lijkt met vrouw en twee kinderen en een vaste aanstelling op de universiteit in het vooruitzicht zijn leven goed op de rails te hebben. Maar dan komt zijn wereld volledig op de kop te staan. Zijn vrouw Judith (Sari Lennick) blijkt een verhouding te hebben met zijn beste vriend Sy Ableman (Fred Melamed) en wil van hem scheiden. Zijn zoon Danny moet zich eigenlijk voorbereiden op zijn Bar Mitswa, maar komt de dagen vooral straf blowend door. Dochter Sarah steelt geld uit zijn portemonnee om haar ‘nose job’ te bekostigen en ook zijn inwonende broer Arthur (Richard Kind) vertoont ernstig gestoord gedrag. Hij sluit zich overdag in de badkamer op om een cyste in zijn nek te verwijderen en probeert met een numeriek systeem casino’s te kraken.

De buurman rechts houdt er extreemrechtse ideeën op na, maakt een enorm nummer over de grenzen van het gazon tussen de huizen. De nogal wulpse buurvrouw links probeert hem half naakt zonnend in te palmen. Op de universiteit ontvangen ze belastende brieven over Larry en probeert een student hem om te kopen in ruil voor betere cijfers.

Zo stapelen de verwikkelingen zich op in een reeks hilarische en soms tragikomische scènes. Een vertegenwoordiger van  Columbia Records Club belt op. Arthur blijkt lid te zijn en heeft de verplichte maandelijkse afname niet voldaan, zodat Larry opeens wordt opgescheept met Abraxas, het succesalbum van Santana. Hij heeft geen idee hoe zo’n platenclub werkt en heeft al helemaal geen verstand van muziek, laat staan het benul dat Abraxas een van de meest legendarische albums uit de pophistorie is. In de collegezaal kalkt hij een enorm bord vol met onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe. Gevraagd naar de zin ervan moet hij toegeven dat hij er zelf ook niet veel van begrijpt en houdt vast aan zijn overtuiging dat wiskunde de ‘kunst van het mogelijke’ is.

Joodse zelfhaat?
Diep vertwijfeld vraagt Larry zich af waarom het met hem zo allemaal in het honderd loopt. Neemt God hem wel serieus? De Coen Brothers staan bekend om hun zinspelingen en reminiscenties aan hun Joodse achtergrond en A Serious Man, dat boordevol zit met grappen grollen over joden, gojem en ongelovigen, wordt wel als hun meest Joodse film gezien. Bij het uitkomen was er een enorme discussie over de al dan niet joodse zelfhaat en of ze niet over de schreef gingen met de exploitatie van vooroordelen.

In Larry’s wedervaren wordt de vergelijking getroffen met het Bijbelboek van Job, ook een man die door het noodlot wordt getroffen en de nodige beproevingen moet doorstaan. Larry gaat op zoek naar een antwoord op het waarom. Het zou kunnen liggen in de tamelijk idiote beginscène van de film, geheel jiddisch gesproken, waarin een voorouder een dybbuk, een verdwaalde geest van een overledene, in zijn huis laat, waardoor Larry vervloekt zou zijn. Hij gaat te rade bij maar liefst drie rabbijnen, die nogal uitmunten in met veel aplomb gebrachte, onbegrijpelijke orakeltaal die Larry ook geen houvast biedt.

De film zaait constant verwarring over de vraag wat waar is of niet waar. Misschien is de boodschap dat onwetendheid toch eigenlijk maar het beste is voor de mensheid. De opmerking van de meest mysterieuze en mystieke rabbijn komt nog het meest in de buurt van een antwoord die de tekst van het iconische nummer van Jefferson Airplane, Somebody to Love, aanhaalt: ‘When the joy is found to be lies, and all the hope within you dies, don’t you want somebody to love?’.

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Minder bekende acteurs
Het bijzondere aan de film is dat er dit keer geen steracteurs als George Clooney, Frances McDormand, Steve Buscemi of John Goodman meedoen, maar een cast van weliswaar behoorlijk goede maar toch relatief onbekende acteurs. Michael Stuhlbarg speelt de hopeloze stuntelaar Larry als man die tegen beter weten in steeds de hoop houdt dat alles goed komt. Richard Kind, vooral bekend van rollen in tv-series, is ijzersterk als de totaal wereldvreemde broer Arthur. Van de vele bijrollen is vooral Amy Landecker als oversekste buurvrouw goed ge(type)cast, maar Fred Melamed, bekend van bijrollen in Woody Allen-films, is geweldig als de vileine, zogenaamd beste vriend van Larry.

Vanwege die onbekende acteurs, maar vooral door de oerjoodse setting, is A Serious Man wellicht wat minder toegankelijk dan andere films, maar al met al is het toch wel weer een fijne, hilarische, eigenzinnige aflevering in de reeks zwarte komedies van de Coen Brothers.

 

24 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Hudsucker Proxy (1994)

The Hudsucker Proxy (1994)
Hoelahoep of snavelbril: de grillen van de consumptiemaatschappij 

door Tim Bouwhuis

The Hudsucker Proxy (1994) heeft zijn geijkte cultstatus mede te danken aan het gemak waarmee de film goochelt met genre, toon en de verwachtingen van zijn publiek. Als de camera in de openingsscène door een besneeuwd New York spookt, voelt dat alsof er een sprookjesboek opent. Toch hoef je niet te vrezen voor het geschuwde sentiment dat zo’n soort verhaal vaak tekent. In een oogwenk maken Joel en Ethan Coen je getuige van een onsmakelijk sterfgeval en is de toon van de komedie gezet.

In dit essay aandacht voor een specifieke verdienste van de gebroeders: ook met jolige ondertoon weten zij namelijk haarscherp te schetsen hoe het kapitalisme in de Amerikaanse consumptiemaatschappij hoogtij kan vieren.

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van  Hudsucker Industries

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van Hudsucker Industries

Neusstukje verboden?
De Tour de France van 2024 was nog maar drie dagen oud toen Dylan Groenewegen, later die week etappewinnaar in een van de massasprints, aan de start verscheen met een uiterst opvallende fietsbril. Sportfabrikant Scicon had de Nederlands kampioen voorzien van een montuurtje met een heus ‘snavelstukje’, die de drager naar verluidt het nodige aerodynamische voordeel zou moeten brengen. Op sociale media zag de organisatie zijn kans schoon om een “Ik ben Batman”-gifje van de aanblik te maken, en de opvallende inventie zorgde zo in eerste instantie vooral voor hilariteit.

Groenewegen startte de derde etappe met de bril op zijn neus, maar finishte er niet mee. Nog tijdens de rit verbood de verantwoordelijke wielerbond (UCI) hem namelijk om het montuurtje te dragen. De reden: de bril was (nog) niet op de markt! Scicon handelde snel, en twee dagen later prijkte Groenewegen gewoon weer met het markante neusstukje. “Hij is nu op de markt, dus ik mag hem vandaag wel op”, was zijn nuchtere relaas.

Nog een dag later. De bril blijkt gewild bij wielerliefhebbers en andere fanaten, ook al biedt de ploeg hem nog maar twee dagen aan. “Hij verkoopt goed, hij is al uitverkocht”, lacht Groenewegen voor de camera van de Belgische televisie. “Al was de voorraad misschien ook niet zo groot.”

Snode plannen
Het voelt misschien vergezocht, maar het curieuze montuurtje van de topsprinter heeft alles met The Hudsucker Proxy te maken. Zonder de bemiddeling van een bekende wielrenner zou niemand zo gek zijn op een snavelstuk op zijn sportbril te dragen, maar het goede voorbeeld brengt het spel van vraag en aanbod verder op gang. Precies zo gaat het ook in de bedrieglijk luchtige film van de gebroeders Coen, die eigenlijk de grillen van de westerse (en in het bijzonder Amerikaanse) consumptiemaatschappij in kaart brengt.

Het plotse afzwaaien van de bedrijfsbobo bij Hudsucker Industries vraagt in de eerste akte van de film om creatieve oplossingen. Iemand moet het ontstane vacuüm toch op gaan vullen, is de heersende gedachte, en de meest snode uitvoerenden denken direct een slaatje uit die situatie te kunnen slaan. Wat als ze voor de verandering eens een talentloze interim aanstellen, en daarmee de valse indruk wekken dat het bedrijf waardeloos is geworden? De bedrijfsaandelen zullen kelderen, de markt wordt opgeschud en de mensen met voorkennis zijn spekkoper. Als alles op zijn gat ligt, kunnen zij de schijnvoorstelling doorbreken en optimaal cashen.

De joker arriveert
Je kunt er donder op zeggen dat hoofdpersoon Norville Barnes (Tim Robbins) het bedrijfsgebouw binnenwandelt op het moment dat Waring Hudsucker (je zou maar zo heten) zijn einde tegemoet paradeert. De snode uitvoerenden hebben hun talentloze interim te pakken. Norville blijkt alleen een stuk slimmer dan de heren voorzagen, want na zijn intrede (“hoe kon deze man zo laag beginnen en zo hoog eindigen”, opent de voice-over) volgt al snel de scène waar de film mede bekend om staat.

Gewapend met een simpele bloknoot schuifelt onze onwaarschijnlijke held in de richting van de plaatsvervangende leidinggevende, die Norville alleen te woord lijkt te staan omdat hij zichzelf graag hoort praten. Op die bloknoot staat een doodeenvoudige cirkel, maar die doodeenvoudige cirkel blijkt later het Beste Idee van de Verenigde Staten. Enter de hoelahoep, het duizelingwekkende kinderspeelgoed dat vraagt om balans, sjans en uithoudingsvermogen.

Waarde in de praktijk
Op doeltreffende wijze laat The Hudsucker Proxy zien hoe de waarde van een idee niet wordt bepaald door de inhoud (lees: de lumineuze ingeving van een cirkel op een bloknoot), maar door de wijze waarop het zijn publiek bereikt en overwaait naar andere geïnteresseerden (en geïnteresseerden, dat zijn potentiële kopers). Als Hudsucker Industries de hoelahoep gefabriceerd heeft en hem ‘bulletproof’ bij de winkeliers heeft afgeleverd, is er in eerste instantie namelijk geen kind dat het plastic vehikel enthousiast uit de etalage plukt. Het oorspronkelijke prijslabel wordt vervangen door een kortingsticker, de kortingsticker door een nieuwe kortingsticker, en de nieuwe kortingsticker door een net-niet-gratis-sticker.

Het vervolg is (wederom) sprookjesachtig: de hoelahoep belandt op straat, begint te rollen en eindigt voor de voeten van een nietsvermoedend jongetje. Eindelijk belandt de hoelahoep waar ‘ie voor bedoeld was: om het middel van een kind. Uiteraard komen precies op dat moment zijn klasgenootjes de hoek om, en die slaan het tafereel verwonderd gade. Nu het aanbod hen aangereikt wordt, hoeft niemand hen meer te overtuigen: zo’n hoelahoep willen ze zelf natuurlijk ook!

Als auteur beeld ik me in dat u nu nog eens aan het vlotte montuurtje van Dylan Groenewegen denkt. Wat heeft die flitsende bril nu in vredesnaam met de uitvinding van de hoelahoep te maken? In mijn optiek komen beide voorbeelden tot de kern van westerse marktwerking. Onze consumptiemaatschappij draait om vraag en aanbod, waarbij de aanbieders erin gespecialiseerd zijn om de ‘vraag’ voor eigen gewin verder op te voeren. Concreter gesteld: als burger van een westers land word je continu verleid om producten aan te schaffen die je eigenlijk totaal niet nodig hebt.

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Het ‘goede’ voorbeeld
De kinderen in het New York van de Coens hebben geen idee dat ze zitten te wachten op een stuk plastic dat ze om hun as kunnen laten draaien. Tót ze in het eigendom van een ander hun eigen behoeften denken te herkennen, en plots niet meer zonder een eigen exemplaar door het leven willen. Hedendaagse reclames en TikTok-spotjes zouden tonen hoe influencers op een populaire hit dansen met datzelfde stuk plastic om hun middel. “Ik heb er al één”, klinkt het dan, “jij ook?”

Naar het Scicon-sportmontuurtje met snavelstukje zou op een doorsnee weekdag normaal gezien ook geen haan kraaien. Keuze zat voor de amateurfietser, dan rij je liever niet voor lul toch? Maar als de Nederlands kampioen op de weg zo’n bril opzet, dan verandert dat toch de zaak. Plots ben je met dat snavelstukje geen vreemde eend in de bijt, maar een modebewuste trendvolger. En door die trend te volgen spek je de kas van de aanbieders, die de cirkel rond maken door doelbewust op bestaande trends in te spelen en (waar mogelijk) nieuwe trends te initiëren.

Economische duiders
De gebroeders Coen als economische duiders, wie had dat gedacht toen Nicolas Cage met ontploft haar achter het kind van een meubelgigant aanging (Raising Arizona)! Toch weten deze regisseurs in The Hudsucker Proxy heel goed wat ze doen, getuige de duidelijke verwijzingen naar het thematisch verwante Modern Times (Charlie Chaplin) en de engelachtige knipoog naar de politiek geëngageerde Frank Capra (It’s a Wonderful Life).

Inmiddels is de film dertig jaar oud, is de (consumptie)maatschappij verder gedevalueerd en kijken de Coens niet meer naar oudere makers, maar andersom. Slinger Netflix-flick Unfrosted: The Pop-Tart Story (2024) er maar eens op aan: regisseur en komiek Jerry Seinfeld is zelf ouder dan de regisseurs aan wie hij voor zijn regiedebuut schatplichtig is, maar dat weerhield hem er niet van om gretig leentjebuur te spelen. De Amerikaanse Droom is een farce, zoveel is duidelijk, en het geluk is met de dommen. Maar dat wisten de Coens natuurlijk in de jaren negentig al.

 

22 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Burn After Reading (2008)

Burn After Reading (2008)
Het boeiende leven der sukkels

door Bob van der Sterre

Burn After Reading biedt materiaal waar je als liefhebber van de Coen-broers op hoopt: een geestig script op maat van de acteurs. Stijlvolle luchtigheid… Het vervliegt alleen snel.

Burn After Reading bevat een parade van sukkels. Fitness-instructrice Linda Litzke, op zoek naar een relatie (die voor haar staat maar ze niet ziet) en die vastbesloten is om zich te cosmetisch te laten verbouwen. En vervolgens op een makkelijke manier aan het geld wil komen. Door samen met haar collega Chad de ex-geheime-dienst-agent Osborne Cox af te persen. Die is ontslagen en werkt aan zijn niet zo heel interessante memoires. Harry Pfarrer slaapt ondertussen met zijn vrouw, Katie Cox, en met andere vrouwen, terwijl hij overtuigd is dat hij in de gaten gehouden wordt.

Het boeiende leven der sukkels, zoals Kamagurka al eens zei.

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessfanaten

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessinstructeurs

Kauwgom kauwen en apart kapsel
Laten we beginnen met de kracht van de film: de karakters-op-maat voor acteurs die ze met twee vingers in de neus kunnen spelen. Tilda Swinton speelt haar bekende kille-bitch-rol (met een komische nuance). John Malkovich ontploft een paar keer zoals hij goed kan. Frances McDormand is wat dommig op zoek naar liefde. George Clooney schmiert als halfdwaze en overspelige suburban. En J.K. Simmons probeert er als CIA-directeur een touw aan vast te knopen.

Misschien is Brad Pitt de uitzondering op die regel. Als onnozele en kauwgom kauwende Chad trok hij meer uit zijn komische comfortzone dan normaal. Waar hij vaak wisselende komische prestaties levert, is hij hier inclusief een opvallend kapsel (hij kwam van opname voor een reclame en de Coen-broers vonden het goed staan) verrassend op zijn gemak.

Dan is er nog de straight rol van Richard Jenkins als fitnessbaas die een oogje heeft op Linda. Het is ook een rol die zijn talent uitvergroot, maar op de niet-komische manier. De Coen-broers hadden die rol nodig als baken van redelijkheid tussen alle idioten.

De Coen-broers vatten het samen in dit interview met Uncut-magazine: ‘We schreven het als een oefening in denken welke soort rollen deze acteurs zouden kunnen spelen. Alle rollen waren geschreven voor Brad (Pitt), George (Clooney), Fran (Frances McDormand), John Malkovich en Richard Jenkins.’

De spionagewereld van Washington
De politieke wereld van Washington wordt in Burn After Reading ingenieus in het verhaal betrokken. De film gaat over spionage… maar ook niet. Want er is in feite alleen maar beroerde, mislukte, nergens op slaande spionage. Zoals veel films van de Coen-broers bestaan uit plannen die niet goed uitpakken. Zelfs de geheime diensten begrijpen niet echt waar ze mee bezig zijn.

Waarom spionage? Joel Coen in hetzelfde interview: ‘Eerlijk gezegd wisten we niet waarom. We zeiden gewoon tegen elkaar: Laten we een spionagefilm maken. Ik denk vooral omdat we er nog nooit eerder een hadden gemaakt. Eerlijk waar, het had ook een hondenfilm of een SF-film kunnen zijn.’

Grappige interactie
Schrijf maar eens zo’n script. Het zal niet meevallen om het echt grappig te maken, dat is echt moeilijker dan menigeen denkt. Mijn favoriete drie komische passages van Burn After Reading:

– Als Linda en Chad heel onhandig de met anger management worstelende Osborne Cox proberen af te persen. Terwijl Osborne Cox Chad de les leest, moet Chad lachen omdat Cox zijn merk fiets niet goed heeft (‘Je denkt dat het een Schwinn is!’).
– Hoe David Rasche beschaamd de bizarre wendingen van de affaire probeert uit te leggen aan zijn CIA-baas.
Wat hebben we hiervan geleerd, Palmer?
Ik heb geen idee, sir.
Ik heb ook geen fucking idee. Ik denk dat we geleerd hebben het niet nog eens te doen. Ik zou mijn God niet weten wát we deden.
– Hoe Harry Pfarrer en Katie Cox hun gezamenlijke toekomst bespreken terwijl ze beiden niet echt van elkaar houden.

John Malkovich als geheim agent Osborne Cox

Inspiratie uit de screwball comedies
Mijn favoriete Coen-broers films blijven hun onnavolgbare reeks uit de jaren negentig: Barton Fink, The Hudsucker Proxy, Fargo, The Big Lebowski, ‘O Brother. Voor mijn gevoel de beste komedies in de VS sinds de screwball comedies, waar ze veel inspiratie uit haalden.

Burn After Reading is toch niet helemaal van die categorie. Het is een luchtige film met een vlot script. Maar het is ook een film die wat te gretig op de lachers aanstuurt en snel vervliegt na afloop.

Het gemis aan satire nekt de film een beetje. Volgens de Filmkrant wilden de broers iets zeggen ‘over de CIA en lichaamscultuur’, maar de Coens zijn daar opzettelijk vaag over. Het is in elk geval hooguit een mild satirische film over paranoia en egoïsme – want ieder karakter afgezien van straight guy Ted is egoïstisch.

Misschien wel logisch dat de film zo ‘light’ aanvoelt als je bedenkt dat de film die ze hiervoor maakten een groot succes was bij filmcritici en de Oscars: No Country for Old Men in 2007. Als reactie kwamen ze met dit luchtige verhaal, waar de pret van afspat.

Op de vraag: ‘Was deze film leuker om te maken?’ antwoordden beiden volmondig ‘Ja’. Een film voor de critici in ruil voor eentje voor het publiek.

 

18 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Inside Out 2

***
recensie Inside Out 2
Kwalitatief uitmelken

door Bert Potvliege

Met Inside Out 2, het vervolg op de enorm succesvolle film uit 2015, bevestigt animatiestudio Pixar een zoveelste keer een boeiende Amerikaanse evenknie te zijn van de Japanse Studio Ghibli. De sequel neemt een duik in de vroege tienerjaren van hoofdfiguur Riley, waarbij de zo herkenbare angst erbij te willen horen de bovenhand neemt.

Halverwege de jaren negentig kwam Pixar via de grote deur binnen met de allereerste digitale langspeeltekenfilm, Toy Story. In de daaropvolgende jaren bleef het uitstekende kwaliteit leveren, met The Incredibles en WALL-E als hoogtepunten. Als slachtoffer van haar eigen succes zag de studio zich geneigd vervolgfilms te maken op haar grootste successen. Het is daar dat het kwaliteitslabel barsten begon te vertonen. Zo wensen we de hele Cars-franchise te willen vergeten. Inside Out 2 bevindt zich ergens in het niemandsland tussen een kwaliteitsvolle prent, die heus geslaagd te noemen valt, en het uitmelken van intellectual property.

Inside Out 2

Angst op kamp
De eerste Inside Out raakte een gevoelige snaar. Met prachtige animatie en dito verbeelding, tot lachkrampen aanzettende gags en een gezonde dosis ontroering onderzocht de film hoe verdriet en neerslachtigheid de bovenhand kunnen nemen in een kind. Dit werd origineel verpakt in een verhaal over de vijf primaire emoties die als figuurtjes in ons hoofd het lichaam en geest aansturen. Spilfiguur Sadness diende maar op een knop te drukken op het controlepaneel in Riley’s hoofd, waarna het kind het op een huilen zette.

De film zou een impact hebben op de manier waarop we kinderen leren zichzelf te leren kennen: gelukkig zijn gaat over meer dan plezier hebben, verdriet heeft zijn nut in ons welbevinden en moeilijke gevoelens hoeven niet onderdrukt te worden. Het was een wondermooi compliment voor een studio die naar onze mening te traag en te kleine stappen vooruit zet in het geven van grotere diepgang aan mainstream animatiefilms. Ghibli ligt hierin mijlen voorop, met de onlangs verschenen zwanenzang van Hayao Miyazaki, The Boy And The Heron, op kop.

In Inside Out 2 duiken enkele nieuwe emotie-personages op, met Anxiety als voornaamste dwarsboom in het leven van Riley. De ondertussen dertienjarige jongedame mag op hockeykamp en wil graag bij de oudere, populaire meisjes horen. Anxiety zet haar ertoe aan zich beter voor te doen dan ze is. Dit vertaalt zich bij Riley in het vertonen van geforceerd sociaal wenselijk gedrag, waarbij paniek en stress langzaam hun intrede doen. Ze verliest steeds meer uit het oog wie ze eigenlijk is.

Plezier en verdriet in de bioscoopzaal
Pixar heeft de middelen en het talent om een boeiend resultaat neer te zetten, wat hun filmografie aantoont. Het leidt ertoe dat de verwachtingen steevast hooggespannen zijn iedere keer dat de studio met de befaamde bureaulamp in haar logo een nieuwe film uitbrengt. In die zin is de missie geslaagd, want net zoals de oorspronkelijke Inside Out heeft dit vervolg het potentieel een kind te helpen begrijpen wat het meemaakt tijdens het opgroeien. Het voortdurend heen en weer knippen tussen wat Riley op kamp beleeft en wat zich in haar hoofd afspeelt, getuigt opnieuw van een heldere narratieve cohesie. De animatie oogt bovendien wondermooi.

Inside Out 2

Dat de sequel op enkele vlakken stokt, hangt als een donkere wolk boven de prent. De filmmakers raken niet volledig weg met hun toelichting over de werking van de feeërieke wereld in het hoofd. Hoe onze helden dienen terug te geraken naar de controlekamer van Riley’s brein, is wat bij de haren getrokken. Die queeste is bovendien ontzettend gelijkaardig aan de plot uit het eerste deel, wat nauwelijks te vergeven valt. Kan het te maken hebben met het feit dat Pixar-legende Pete Docter (regisseur van Up), die coscenarist en -regisseur was bij de eerste Inside Out, hier enkel optreedt als uitvoerend producent?

De iets gebrekkige humor is een volgend probleem. De film is heus amusant en er mag regelmatig gelachen worden, maar enkel de scène in de kluis is een echte giller – zo is het onmogelijk het niet op een gieren te zetten met het personage Pouchy. Een te snel afgehaspeld eind en het feit dat de ontroering, net als de humor, onvoldoende hoogtepunten kent, weerhouden de film ervan een topper te zijn.

Hoop voor de toekomst?
De laatste keer dat Pixar waarlijk hoge toppen scheerde, was met het in 2020 verschenen Soul. Het verschil met Inside Out 2 is opmerkelijk. Dit nieuwe avontuur is een geslaagde en zinvolle film, maar het gemis aan originaliteit en goeie vondsten is voelbaar. Gezien het enorme succes van deze sequel, twijfelen we er niet aan dat een volgende film spoedig groen licht zal krijgen. Wedden dat Riley verliefd wordt in deel drie?

 

17 juli 2024

 

ALLE RECENSIES

Barton Fink (1991)

Barton Fink (1991)
Is het zo erg dat Barton Fink zichzelf niet kan zijn?

door Paul Rübsaam

Wordt de bevlogen New Yorkse toneelschrijver Barton Fink het slachtoffer van op geld beluste slavendrijvers in Hollywood en zijn gewelddadige buurman in een sinister hotel? Of is de protagonist van de naar hem vernoemde film van Joel en Ethan Coen uit 1991 een pedant ventje dat op karikaturale wijze zijn trekken thuis krijgt? 

Als je een film die je koestert, waarvan je scènes en citaten naar voren pleegt te schuiven in film gerelateerde conversaties, na een flink aantal jaren weer opnieuw ziet, kunnen zich opmerkelijke fenomenen voordoen. Minder overrompeld als je bent door de gekoesterde fragmenten en misschien ook door veranderingen die zich in jezelf voltrokken hebben, gaan bij die latere bezichtiging andere aspecten van de film je meer opvallen.

John Turturro als toneelschrijver Barton Fink

John Turturro als toneelschrijver Barton Fink

Dat zijn in ieder geval mijn ervaringen met de horrorachtige tragikomedie Barton Fink (om maar een term los te laten op deze niet in hokjes te vatten film) van de destijds nog apart als respectievelijk producent en regisseur vermelde Ethan en Joel Coen uit 1991, waarin de titelheld, een New Yorkse toneelschrijver, anno 1941 een contract als scenarioschrijver in Hollywood krijgt aangeboden.

Wie kent zijn Lipnick niet?
Ongetwijfeld ben ik niet de enige die de nodige uitspraken van Jack Lipnick (Michael Lerner) zowat uit zijn hoofd kent. Al bij zijn eerste ontmoeting met protagonist Fink gaat de verschrikkelijke, maar onweerstaanbaar komische studiobaas van filmbedrijf Capitol Pictures helemaal los. Met zijn armen uitgestrekt alsof hij de New Yorkse toneelschrijver omhelzen wil en met zijn ronde buik naar voren gestoken, roept hij uit: “Is that him? Is that Barton Fink? Let me put my arms around this guy!” Even later roept hij enthousiast uit: “The writer is King at Capitol Pictures!” (wat bij uitstek niet waar is!) Minstens zo memorabel is zijn uitspraak: “The important thing (van het script) is it should have that Barton Fink feeling.

Jack Lipnick is een symbool. Een icoon. Iedereen kent op zijn manier wel een Jack Lipnick. Iemand die met de mond belijdt dat hij je alle ruimte geeft. Aan je lippen hangt zelfs. Terwijl het tegenovergestelde het geval is.

Lipnick overdondert niet alleen Fink, hij overdondert ook de onbevangen kijker. Michael Lerners vertolking van Jack Lipnick is dermate briljant dat de vorig jaar overleden acteur daarmee het haast onmogelijke presteert: hij overschaduwt John Turturro als Barton Fink en John Goodman als Charlie Meadows.

Chronische oorontsteking 
Maar John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows leidt de aandacht van de kijker op zijn beurt af van Turturro als Fink. Waardoor de indruk kan ontstaan dat we de protagonist in de eerste plaats moeten zien als iemand die een groot onheil overkomt dat belichaamd wordt door Lipnick en Meadows.

De omvangrijke Charlie Meadows, Barton Finks buurman in Hotel Earle, is als de vlees geworden manifestatie van dat sinistere hotel. Zijn zweterige lijf doet denken aan de vochtige locatie zelf, waar het behang van de muren bladdert. Zijn chronische oorontsteking is als een verstopping van de leidingen van het pand. Toch hoort en weet hij alles wat daar gebeurt. Alsof de infrastructuur van het hotel niets anders is dan de weerspiegeling van Meadows’ brein.

Na een wat schurende kennismaking tussen de twee buren lijkt schijnbaar goeie lobbes Meadows zich te ontpoppen als de enige vriend van de vereenzaamde en vertwijfelde jonge toneelschrijver, die op zijn naargeestige hotelkamer het scenario voor een worstelfilm moet schrijven terwijl hij verlangende blikken werpt op een foto van een vrouw aan het strand in een gele bikini.

Een redder in nood is Meadows zelfs. Hij weet immers het stoffelijk overschot weg te werken van de om onverklaarbare redenen vermoorde schrijverssecetaresse (en eigenlijk ghostwriter) Audrey Taylor (Judy Davis), met wie Fink een keer het bed heeft gedeeld.

Tenslotte zou blijken dat Barton Finks buurman niemand anders is dan de door de grotesk stoere rechercheurs Mastrionotti en Deutsch van het Los Angeles Police Department gezochte psychopaat en seriemoordenaar Karl (Mad man) Mundt, die zijn slachtoffers steevast onthoofdt.

Overspannen brein 
En toch gaat de film Barton Fink bij nadere beschouwing hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend over de karaktereigenschappen van de gelijknamige hoofdpersoon. Gedeeltelijk is deze geïnspireerd op de schrijver en scenarist Clifford Odets (1906-1963). Maar bij fictie kan alles, zoals de uit een gegoed Joods milieu afkomstige Coen-broers zelf plegen te verklaren. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat Ethan en Joel Coen een vorm van zelfspot bedreven met de hoofdpersoon in hun vierde film, waarvoor ze het scenario vlot in elkaar draaiden nadat ze vast waren gelopen met het script van Miller’s Crossing (1990).

Het personage Charlie Meadows (Mundt) zou bovendien ontsproten kunnen zijn aan het overspannen brein van de evenals de Coen-broers met een schrijfblokkade worstelende Barton Fink. Meadows wordt immers door niemand anders gezien dan door de in zijn Polanski-achtige isolement (The Tenant, 1976) verkerende schrijver. Behalve dan door de twee rechercheurs. Maar ook die worden verder alleen waargenomen door de protagonist.

Minachting voor de gewone man 
De soms catatonisch ogende Barton Fink met zijn beginnende Jewfro-kapsel en zwarte uilenbril heeft in ieder geval de hebbelijkheid Charlie Meadows niet uit te laten praten. “I could tell you some stories…” begint de verzekeringsagent nog hoopvol als Fink hem verzekert dat hij zijn zwaarlijvige buurman als echte ‘common man’ graag in zijn gezelschap heeft. Fink is echter liever zelf aan het woord. ‘The life of the mind’, dat is waar hij als schrijver mee bezig is en volgens hem is dat pas echt een gecompliceerde en zwaarwegende zaak.

John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows

John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows

In het begin van de film zien we hoe Barton Fink zijn tafelgenoten in een New Yorks restaurant wil doen geloven dat het enthousiasme van het upperclass publiek en de lovende recensies naar aanleiding van zijn op Broadway opgevoerde toneelstuk hem onverschillig laten. Zijn missie, zo beweert hij, bestaat uit theater maken voor en over ‘de gewone man’. Maar eigenlijk droomt hij alleen maar van succes, denkt hij vooral aan zichzelf en is de gewone man hem zijn neus uit, al beseft hij dat niet eens. Filmscripts schrijven in Hollywood, alleen maar om geld te verdienen, zou hij beneden zijn waardigheid vinden. Maar hij doet het toch.

Finks misplaatste hoogmoed, zijn neiging om zichzelf te beschouwen als de enige persoon die over een geestelijk leven beschikt, zal zich later in de film nog manifesteren (en wreken) als hij vlak na de Japanse aanval op Pearl Harbor hovaardig weigert zijn vrouwelijke danspartner af te staan aan een dienstplichtige matroos, waarna hij in een vechtpartij betrokken raakt.

Al met al lokt een personage als Barton Fink het bijna uit dat de karikaturale, uiteindelijk brandstichtende en moordende Meadows (Mundt) hysterisch uitbrult: “I’ll show you the life of the mind!

De ban doorbroken 
Blood Simple (1984), het speelfilmdebuut van de Coen-broers, kon als groteske, duistere thriller als veelbelovend worden aangemerkt. Maar hun vervolgfilm Raising Arizona (1987), waarin een ex-gedetineerde en een onvruchtbare politieagente gezamenlijk een kinderwens koesteren, was ronduit matig. En dan die derde (in zekere zin vierde) film: Miller’s Crossing (1990). Het was dat gangsterepos met zijn overdosis geweld en overdreven ingewikkelde plot, waar Joel en Ethan Coen voor wat betreft het scenario aanvankelijk in vastliepen, waarna ze om de geesten los te maken in enkele weken het scenario voor Barton Fink schreven.

De ban gevormd door die eerste drie niet heel grappige en met uitzondering misschien van Blood Simple ook niet zo spannende films werd doorbroken door het even hilarische als verontrustende meesterwerk Barton Fink. Mogelijk kon die gunstige wending plaatsvinden doordat de gebroeders Coen gedurende hun writer’s block zichzelf bevroegen. Uit dat kritisch zelfonderzoek zou de film en het personage Barton Fink kunnen zijn ontstaan.

Worden gangsterfilms, westerns en politiefilms, met andere woorden: films voor ‘de gewone man’ met veel geweld erin ineens ‘grappig’ en hoogstaand als je dat geweld opzettelijk heel erg overdrijft? Dat is maar de vraag. Wat is er eigenlijk aan de hand met iemand die dat denkt? Die wil ‘de gewone man’ bedienen, terwijl hij deze in wezen minacht. Zo iemand is als Barton Fink, zouden de broers gedacht kunnen hebben.

Michael Lerner als studiobaas Jack Lipnick

Michael Lerner als studiobaas Jack Lipnick

Doos 
Als het al dan niet ingebeelde personage Charlie Meadows Barton Fink straft voor zijn hoogmoed, dan doet de letterlijk Finks schoenen likkende studiobaas Jack Lipnick dat des te meer. Lipnick etaleert Finks eigen nauw verholen ijdelheid. Maar snoert hem tevens de mond. Wat Fink op zijn beurt ‘common man’ Charlie Meadows aandoet. Ook van Lipnick krijgt Fink dus een koekje van eigen deeg.

De plot van de vierde film van Joel en Ethan Coen zou eveneens de vrucht kunnen zijn van een vorm van zelfkritische introspectie van de broers. Die ‘ontknoping’ (als je daar al van kunt spreken) is eerder mysterieus dan ingewikkeld. Wat zit er in de doos met bruin pakpapier en een touw eromheen die Meadows bij Fink in bewaring geeft? Een afgehakt hoofd? We kunnen er alleen naar gissen.

In ieder geval krijgt Fink als hij even met deze doos rammelt ineens inspiratie en weet hij in een enkele doorwaakte nacht een naar zijn eigen zeggen briljant script uit zijn Underwood-schrijfmachine te toveren. Wat dat script betreft vernemen we slechts dat Lipnick het waardeloos vindt. Waar het over gaat, blijft onduidelijk.

Die open eindjes dragen ertoe bij dat Barton Fink zich leent voor verschillende interpretaties en dat je de film regelmatig opnieuw wilt zien. Ook in dat opzicht is de schrijfblokkade die Joel en Ethan Coen ervaren hebben bij het schrijven aan het scenario van Miller’s Crossing een vruchtbare geweest.

 

15 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Big Lebowski (1998)

The Big Lebowski (1998)
“Vee cut of your Chonson!”

door Bert Potvliege

Natuurlijk kan ik The Big Lebowski van Joel & Ethan Coen bespreken, uitvoerig ingaan op mijn argumenten en staven met vele voorbeelden. Maar een onverlaat zal ongetwijfeld reageren met een “Well, you know, that’s just like… your opinion, man.” Ik zou er staan met een mond vol tanden. Beschouw het volgende dan ook als een vrijblijvende duik in mijn herinneringen, waarbij ik graag inga op de redenen waarom The Big Lebowski de meest ravissante der Coens is.

Ik was veertien toen deze film in de zalen kwam (1998) en niemand kon voorspellen wat voor diepgewortelde affiniteit ik toen al had met de ultradroge humor van de Coen-broertjes, ook al kende ik hen toen nog niet. Hun vorige prent Fargo deed een belletje rinkelen, maar films van hen had ik zeker nog niet gezien. Ik was al fan van hoofdrolspeler Jeff Bridges (Blown Away was a big deal voor me toen ik tien was) en de trailer sprak me aan.

The Dude in The Big Lebowski (1998)

The Dude in The Big Lebowski

Een vliegend tapijt, that really tied the room together, bracht me linea recta naar de bioscoop. Dat ik de geboorte meemaakte van een van de grootste cultfilms van de jaren 1990 (naast Pulp Fiction en Trainspotting) was kristalhelder. Het was heerlijk dat potentieel van de film reeds te voelen bij het prille begin – de pijn in mijn zij van het lachen was het bewijs. De wereld kwam er pas iets later achter, dus het was alsof ik een geheim wist.

Smokey, this is not ‘Nam. This is bowling. There are rules.
Ik was op slag verknocht aan de film, met dat hazy detectiveplot in de traditie van Raymond Chandler. In het L.A. van de vroege jaren 1990 treffen we hoofdfiguur Jeffrey Lebowski (Bridges), een halfversleten stoner die zichzelf ‘Dude’ noemt. Hij spendeert zijn dagen met bowlen en meedingen naar de wisselbeker ‘meest luie mens op aarde’. Nadat een onverlaat op zijn tapijt urineert (don’t ask) wordt hij onbedoeld meegezogen in de ontvoeringszaak van Bunny, pornoster en vrouw van een filantropische naamgenoot van Jeffrey.

Dat op zich smaakt al best vreemd, maar de Coens smukken hun wereld verder op met een karrevracht absurde nevenpersonages. Ze allen zien sukkelen met het proberen ontwarren van de knoop die de ontvoeringszaak is, doet me het op een gieren zetten. De onophoudelijke stroom aan schlemieligheden is ronduit ongenadig voor de lachkrampen. The Big Lebowski is ondertussen meer dan vijfentwintig jaar oud, maar zelfs na tientallen kijkbeurten blijft het mijn favoriete komedie, die bovendien endlessly quotable is.

Een korte schets van enkele nevenpersonages:

  • Walter Sobchak, bowlingvriend van Dude en Vietnamveteraan met een kort lontje: “I told that kraut a thousand fucking times: I DON’T ROLL ON SHABBAS!”
  • Maude Lebowski, dochter van de filantroop, tevens feministe en kunstenares: “My art has been commended as being strongly vaginal. Which bothers some men.”
  • Jesus Quintana, pedofiel en bowlingvijand van Dude: “I see you rolled your way into the semis. Dios mio, man.”
  • Uli Kunkel, Duitse nihilist en mislukte crimineel met een verleden in de porno-industrie: “Mein dizbatcher says zere iss somezing wrong mit deine kable.”

En dan heb ik het nog niet gehad over Woo, Donny, Marty, Jackie Treehorn, Brandt, Smokey, Larry Sellers, Da Fino, Knox Harrington en uiteraard The Stranger, die a whole cowboy thing goin’ heeft. Die vele figuren zijn als een cascade aan lekkernijen, stuk voor stuk heerlijk ontworpen figuren met ronduit fantastische dialoog gekoppeld aan de juiste casting.

I – the royal we, you know, the editorial – I dropped off the money.
Neem het scenario er eens bij, dat online te vinden is, en vergelijk het met het eindresultaat. Het is de manier bij uitstek om vast te stellen dat de Coens exact werken en nauwelijks een woord afwijken van wat op papier staat. Hun films zijn bovendien doorgaans tot in de puntjes op storyboard gezet. Je mag dan ook verwachten dat die exacte aard van de manier waarop ze film benaderen zich doortrekt in alles. In die zin vind ik de casting van hun films altijd heel fascinerend en dat is nergens meer geslaagd dan hier. Er is geen valse nooit te vinden in het hele arsenaal aan steengoede acteurs.

Dit brengt ons bij Jeff Bridges, die absoluut perfect gecast werd als de overjaarse stoner die tegen wil en dank meegezogen wordt in een knotsgek avontuur. Het is een castingkeuze die even sterk is als Mickey Rourke in The Wrestler of Michael Keaton in Birdman, waarbij de grens tussen acteur en personage lijkt te vervagen, tot het punt dat geen enkele andere acteur ooit de rol zou kunnen invullen op een geloofwaardige manier.

Ik zou epistels kunnen schrijven over de cast, maar laat ik het erop houden dat John Goodman, Steve Buscemi, John Turturro, Julianne Moore en nog vele anderen hun gewicht waard zijn in dirty undies (“The ringer can’t look empty.”).

The Dude in The Big Lebowski (1998)

Jeff Bridges, Steve “Shut the fuck up Donny!” Buscemi en John Goodman

I am the Walrus.
The Big Lebowski meemaken was een belangrijke stap in mijn vormingsjaren als cinefiel, want de films van de Coens zouden daar essentieel in blijken te zijn. Hun werk is van even groot belang voor filmfans van mijn leeftijd als dat van onder meer Paul Thomas Anderson en Quentin Tarantino. De Coen-broers zullen in die vormingsjaren bij velen een van de hoogste schavotjes bekleden, want wat een kwalitatieve output hebben die twee gerealiseerd doorheen de jaren: Blood Simple, Miller’s Crossing, Barton Fink, Fargo, No Country For Old Men, A Serious Man en nog zoveel meer.

De Coens hebben zoveel moois gerealiseerd dat het gebikkel onder cinefielen welke hun beste is waarschijnlijk even grote proporties zal aannemen als de discussie of je Charlie Chaplin dan wel Buster Keaton verkiest. The Big Lebowski spant wat mij betreft de kroon, want het is een cultureel verankerd fenomeen. In navolging van de film ontstond het dudeïsme, een (parodie op) religie gebaseerd op het hoofdpersonage uit de film. De leer, een gemoderniseerde vorm van taoïsme, pleit er vooral voor het rustig aan te doen (“The Dude abides”). Je kan je bovendien online laten inwijden tot dudeist priest. Reeds 600.000 volgelingen gingen je voor. Er is ook het jaarlijkse Lebowski Fest waar veel gebowld wordt – de cast is er zelfs eens opgedoken. In Reykjavik heb ik me ook eens neergeploft in de Lebowski Bar, een hamburgertent waar elke maaltijd naar een personage wordt genoemd. Om maar te zeggen, de film leeft.

Brother Shamus? Like an Irish monk?
Enkele maanden na de bioscooprelease verscheen de film op VHS. Ik repte me naar de videoboer om de film nog eens te bekijken. Later haalde ik de DVD in huis en keek ik nog eens. Toen begin ik de film te tonen aan anderen. En ik keek nog eens. Nog een eind later kocht ik de Blu-Ray. En ik keek nog eens. Tot op de vandaag vind ik het heerlijk nieuwelingen in te wijden. Er gaat geen jaar voorbij zonder dat de film loeihard door het huis speelt. Geen idee wat de houdbaarheidsdatum is van The Big Lebowski, maar de film heeft nog niks aan kracht moeten inboeten. De Dude blijft op de lachspieren werken, ook al is werken niks voor hem.

 

11 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Blood Simple (1984)

Blood Simple (1984)
Subtiele observaties van menselijke zwaktes en dommigheden

door Cor Oliemeulen

De Coen-broers bewijzen al veertig jaar lang dat je films kunt maken zonder de bemoeienis van Hollywood-studio’s. Ethan en Joel schrijven, regisseren en monteren al hun films zelf, houden zich niet bezig met populaire trends en laten zich zelden zien in de media. Hun werk mengt humor, geweld en cynisme, maar biedt meestal de mogelijkheid van verlossing. Blood Simple (1984) – vanaf 11 juli als 4K-restauratie in de bioscoop – dient als gids voor al hun gedenkwaardige films die volgen.

In veel Coen-films ontmoeten duisternis en lichtvoetigheid elkaar. Vooral in de begintijd zijn de situaties en het geweld vaak zo overdreven dat ze neigen tot absurdisme, maar toch behouden ze een realistische benadering. Blood Simple kent een soort fysieke komedie die je aantreft in de horrorfilms van Sam Raimi. Hij belichaamde in de jaren 80 de opkomst van een esthetiek van slechte smaak. Een deel van het filmpubliek wilde overdreven geweld.

Dan Hedaya als stripbareigenaar Marty

Dan Hedaya als stripbareigenaar Marty

Splatstick
Net zoals veel van hun collega’s in die jaren experimenteerden Joel en Ethan Coen met Super-8-filmjes. Joel ging werken als montage-assistent voor Sam Raimi’s horrorklassieker The Evil Dead (1981) en hoorde hoe hoofdrolspeler Bruce Campbell de term splatstick bezigde voor de combinatie van gruwelhorror en slapstick. Denk bijvoorbeeld aan het meisje dat in het bos wordt vastgegrepen en gemolesteerd door de takken van levende bomen. Of de scène waarin een hand van de hoofdpersoon wordt besmet door een beet en zijn eigenaar wil doden, zodat hij zijn hand moet amputeren met een kettingzaag om de verspreiding van het kwaad te stoppen.

De Coen-broers raakten enthousiast door Raimi’s splatstick-geweld, maar hadden de neiging om de horror (en later ook andere genres) enigszins te parodiëren en te overgieten met een intellectueel sausje. Zo eindigt hun debuutfilm Blood Simple potsierlijk met de scène waarin een vrouw de hand van een man met zijn eigen mes doorboort, omdat zij denkt dat het slachtoffer haar wil vermoorden. Het geweld is vaak cartoonesk, bijvoorbeeld aan het begin van Raising Arizona (1987) als een ruige motorrijder tijdens zijn rit door de woestijn een konijn tot gort schiet. Volgens Joel was mensen doodschieten prima, maar kijkers wilden niet zien dat er een konijn gewond raakte. Die kijkers konden dus ook smullen van de memorabele scène in Fargo (1996) waarin iemand in een houtversnipperaar wordt geduwd.

Film noir
Naast het soms groteske geweld is de donkere atmosfeer bepalend voor Blood Simple. De Coens voelden zich aangetrokken tot film noir en lieten zich in het bijzonder inspireren door de boeken van James M. Cain en de verfilming van diens Double Idemnity (1944) door Billy Wilder. Dat de tijd rijp was voor het opnieuw leven inblazen van de film noir had Body Heat (1981) al bewezen. Dit misdaaddrama van Lawrence Kasdan gebruikt veel stilistische elementen van de klassieke film noir, zoals schaduwen en rokerige kamers, maar heeft ook een complex en dubbelzinnig plot. De thema’s zijn verraad, hebzucht en morele ambiguïteit.

Net als Body Heat, Double Idemnity, maar ook James M. Cains andere beroemde boek The Postman Always Rings Twice (verfilmd in 1946 en 1981), draait Blood Simple om een driehoeksverhouding met de fatale aantrekkingskracht van passie en hebzucht en een complot om een echtgenoot te vermoorden voor financieel gewin. In de gereanimeerde film noir van de Coens gaat het om stripbareigenaar Marty (Dan Hedaya) die de zweterige privédetective Visser (M. Emmet Walsh) inhuurt om zijn overspelige vrouw Abby (Frances McDormand) en haar minnaar Ray (John Getz) te vermoorden. Vervolgens ontstaat er een kettingreactie van leugens en misverstanden met als klap op de vuurpijl iemand die maar niet wil doodgaan.

De titel Blood Simple is afkomstig van een andere bekende schrijver van zogenaamde hard-boiled detectiveromans, Dashiell Hammett, die in zijn boek Red Harvest (1929) de term omschrijft als ‘een staat van verwarring, paranoia, en verminderde mentale helderheid die optreedt na het ervaren of plegen van geweld’. En net als in de klassieke film noir gebruiken de Coen-broers vervreemding, misdaad en geweld als een cynische visie op de wereld en ligt de nadruk op de donkere kant van de menselijke aard en op de innerlijke tegenstrijdigheden van de hoofdpersoon.

Naast de desoriënterende camerahoeken met hoge en lage standpunten, accentueren de Coens de ‘duisternis’ van hun verhaal met het veelvuldig gebruik van ingehouden, mysterieuze verlichting (vooral accenten van neon en blauw licht), een ander kenmerk van de klassieke film noir. Net als overmatige regen, waarmee Blood Simple begint.

M. Emmet Walsh als privédetective Visser

M. Emmet Walsh als privédetective Visser

Low budget
Joel en Ethan Coen waren niet alleen fan van de klassieke film noir, ze kozen ook voor deze filmstijl om praktische redenen: geld. Na het schrijven van het scenario en voordat ze nog maar iets voor Blood Simple hadden opgenomen, vroegen de broers aan de net afgestudeerde regisseur Barry Sonnenfeld of hij voor 100 dollar een korte trailer wilde maken. Hij filmde een man die midden op de weg stopt, een schop tergend langzaam over het asfalt sleept naar een andere man, die hij gaat vermoorden, en begraven. Met die trailer onder de arm gingen ze langs vrijwel elke grote Amerikaanse filmdistributeur, echter niemand wilde Blood Simple financieren omdat er te weinig actie in het script zat en omdat het publiek zich niet zou kunnen identificeren met de koele personages.

Joel (29 jaar) en Ethan (26 jaar) haalden in een jaar 750.000 dollar op, genoeg om met de productie van de film te beginnen. Een probleem was dat ze geen ervaren editor konden inhuren om hun geschoten materiaal zo mooi mogelijk aan elkaar te monteren. Maar goed, de broers wilden sowieso de controle over hun film behouden, dus besloten ze om zelf te gaan monteren. Op de aftiteling verscheen hun pseudoniem Roderick Jaynes, een bekende truc van makers van lowbudgetfilms om te vermijden dat hun namen niet te vaak op aftiteling zouden verschijnen.

Stinkend zaakje
Blood Simple opent met een korte voice-over monoloog, iets wat ze ook in toekomstige films zouden doen. Bij de Coens leent niet alleen het filmgenre zich voor parodie, ook de symboliek van sommige handelingen en situaties fungeert als een knipoog. Bijvoorbeeld als Marty na een vistripje terugkeert in zijn kantoortje, de gevangen vissen op tafel legt en vervolgens wordt neergeschoten. Zijn lichaam wordt verwijderd, maar die vissen blijven de hele tijd op het bureau liggen te meuren en demonstreren dat het hele zaakje steeds meer gaat stinken. Een ander voorbeeld is de onbetrouwbare privédetective Visser die voortdurend om zijn eigen flauwe en zieke grapjes lacht.

De monologen en dialogen zijn afwisselend hilarisch of stemmen tot nadenken. Het lijkt soms wel alsof alle slechteriken filosofie hebben gestudeerd. Het gebruik van excentrieke personages die grappige en gevatte teksten opdissen en zich overgeven aan stijlvolle geweldsscènes zie je later terug in de films van Quentin Tarantino. Terwijl Ethan Coen zich vooral oriënteert op het taalgebruik, denkt Joel vooral in beelden. Hun feilloze samenwerking leidt tot subtiele observaties van menselijke zwaktes en dommigheden.

Frances McDormand als Abby

Frances McDormand als Abby

Frances McDormand
Verrassend is de keuze van Frances McDormand als femme fatale, die geen femme fatale is. Ten eerste is zij geen klassieke schoonheid zoals in de oude film noir; ten tweede is haar personage in Blood Simple niet betrokken bij een complot. Abby is slechts een vrouw die genoeg heeft van haar man en op zoek is naar een avontuurtje, dat fatale gevolgen kent, en heeft geen idee welke intriges allemaal spelen. De Coens hadden voor haar rol in eerste instantie actrice Holly Hunter op het oog, maar zij had al andere filmactiviteiten gepland. Dus stelde Hunter haar kamergenoot McDormand, die drama had gestudeerd, voor aan ‘die twee hele rare jongens’, die hun eerste film wilden maken.

Tijdens de opnamen van Blood Simple werden Frances McDormand en Joel Coen verliefd op elkaar en trouwden nadat de film uitkwam. Zowel hun debuutfilm als hun huwelijk hebben veertig jaar later de tand des tijds doorstaan. Zoals de Coens hun eersteling fabriceerden uit verhalen van de klassieke film noir maakte de Chinese regisseur Zhang Yimou op zijn beurt een remake van Blood Simple. In diens A Simple Noodle Story (2009) is de stripbar in Texas vervangen door een noedelswinkel in een Chinees woestijnstadje. Waar Yimou uitbundige acteerprestaties en visuele flair benadrukt, blijft het debuut van de Coens veel meer ingetogen met realistisch acteerwerk, minimalistisch gebruik van geluid, donkere spanning en ironie. In die zin kun je Blood Simple beschouwen als een blauwdruk van het hele Coen-oeuvre.

 

4 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Straight Story (25th Anniversary)

*****
recensie The Straight Story (25th Anniversary)
Vergeving aan het eind van de weg

door Bert Potvliege

Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van The Straight Story komt de film in 4K gerestaureerde versie terug in de zalen. Deze roadmovie vertelt het bitterzoete relaas van een door wroeging geplaagde oude man die de brokken wil lijmen met zijn broer. Je kan deze gerust beschouwen als de vreemdste prent in het oeuvre van regisseur David Lynch, net omdat hij zo normaal lijkt.

David Lynch heeft een unieke stem en maakt films die soms briljant maar nooit minder dan fascinerend zijn. In zijn verbeelding van Amerika spoken markante en gevaarlijke figuren rond, waarbij dat wat onderhuids rot aan de oppervlakte komt te liggen. Dit geschiedt vaak in een ongrijpbare toon waarbij de plot proberen ontcijferen kan tegenvallen – wat buitenstaanders zouden omschrijven als ‘rare films’. Maar het eindresultaat is vaak om u tegen te zeggen: Eraserhead, Lost Highway, Mulholland Drive. Het is maar een greep uit de output van wat een van de boeiendste filmmakers ooit moet zijn. Te midden van al die duisternis vinden we de rust van The Straight Story.

The Straight Story (25th Anniversary)

Bochtloze wegen
In het op ware feiten gebaseerde verhaal volgen we Alvin Straight (Richard Farnsworth), een verouderd man die niet goed te been meer is. Hij woont samen met zijn aan een spraakgebrek lijdende dochter Rose (Sissy Spacek) in het rurale Iowa. Wanneer zijn vervreemde broer Lyle (Harry Dean Stanton) getroffen wordt door een hartinfarct, besluit hij hem voor het eerst in jaren te bezoeken in een poging de band te herstellen vooraleer het te laat is. Maar Lyle woont honderden kilometers ver en de aftakelende Alvin mag niet langer met de wagen rijden. Als een Processie van Echternach besluit de bejaarde man de tocht te ondernemen met zijn trage zitmaaier. De rit is als een boetedoening voor hem, een manier om in het reine te komen met zichzelf en om de liefde van zijn broer terug te winnen.

De lange kaarsrechte banen door het platteland bieden Alvin alle bezinningstijd die een mens nodig heeft. Verschillende ontmoetingen met vreemden onderweg dienen om morele lessen over het leven en familie te delen met elkaar. Het zijn allemaal stappen die Alvin de verzoening doen verdienen, in een ontzettend vredevol crescendo richting de eigenlijke ontmoeting. Zo wordt de film ook een metafoor voor het leven: De dood mag dan de bestemming zijn, de tocht erheen maakt het leven uit.

Meditatieve mais
Er schuilt een zielsrust in de houding van de film, want enkele bijzonderheden doen de prent gelijken op de filmische vertaling van meditatie. Dit is niet verwonderlijk als je weet dat Lynch al decennia een fervent beoefenaar is van transcendente meditatie. Zo is er zelfs de David Lynch Foundation die ervoor wil zorgen dat elke Amerikaan de kans krijgt het te leren. Het zal uiteraard niet de eerste in zijn soort zijn, maar we bestempelen The Straight Story graag als een mooi voorbeeld van onthaastingscinema, iets waar het recent verschenen Here (Bas Devos) ook schatplichtig aan is. Het zijn doorgaans conflictloze prenten zonder antagonist, die een positiviteit en een vredigheid uitstralen waardoor een relaxerend aura rond de film komt te hangen.

The Straight Story (25th Anniversary)

In The Straight Story is het verhaal de eenvoud zelve, getuige de passende titel. Alle personages zijn goeie mensen. Er is nauwelijks iemand die weerwerk biedt. Er is enkel het trage vooruitgaan van de tocht die Alvin onderneemt, geruggesteund door een fenomenale muzikale begeleiding door componist Angelo Badalamenti. We dagen je uit een fan van de film te vinden die niet ogenblikkelijk begint over die wondermooie muziek, met die bluegrass-violen die ons vijfentwintig jaar later nog steeds ontroeren tot op het bot. Dat horen terwijl een helicoptershot bij magic hour over een maisveld glijdt, is van het allermooiste.

De kogel
We staan graag even stil bij hoofdrolspeler Richard Farnsworth. De man is ontzettend sympathiek in de rol van Alvin, waardoor elke kijker de vurige wens heeft dat hij zijn bestemming haalt. De kalmte in de manier waarop het verhaal verteld wordt, zorgt ervoor dat de kijker in alle rust zijn of haar empathie voor dit personage kan ontdekken.

Je kan die empathie koppelen aan het metaperspectief van de film, want Farnsworth was eind jaren negentig een stokoud acteur wiens loopbaan achter zich lag en die met deze rol een wondermooi geschenk kreeg. De filmwereld was in de ban van zijn vertederende acteerprestatie. Het zou ook leiden tot een Oscarnominatie voor beste acteur. We herinneren ons de trotse vuist die hij maakte toen hij in beeld kwam tijdens de ceremonie. Een goeie zes maand later zou hij zichzelf door het hoofd schieten, op zijn ranch in New Mexico. Hij wou de terminale botkanker waaraan hij leed niet het laatste woord geven.

The Straight Story bewijst al vijfentwintig jaar lang vijf sterren waard te zijn. De maatschappelijke rol van zingeving en spiritualiteit is explosief gegroeid sinds de jaren 1990, waardoor de relevantie van de film enkel toegenomen is. David Lynch maakte een wonder van een meditatieve film, vitale cinema die een onuitwisbare indruk heeft nagelaten.

 

26 juni 2024

 

ALLE RECENSIES

The Sweet East

**
recensie The Sweet East
Lolita in Wonderland

door Bert Potvliege

Er zit een wrange smaak aan deze The Sweet East, regiedebuut van Sean Price Williams, door een bruusk omgaan met de thematiek en de verleidelijke blik op de nimf aan het roer van het verhaal. Hij maakt van het geheel soms een broeierige droom, maar de puberale benadering voert de boventoon.

Ervan opkijken dat Williams cameraman blijkt van het uitmuntende Good Time (de Safdie-broers) doen we geenszins, want in navolging van die prent wil hij met zijn debuut een koortsdroom op poten zetten. Maar waar de Safdies voluit de kaart trokken van de nachtmerrie, maakt Williams een bubblegumversie geënt op hedendaags Amerikaans fanatisme in een vreemdsoortig contrast met een zomerige Nabokov-meid in de hoofdrol. We hebben geen idee waarom een feeërieke lolita ons door deze thematische besognes moet loodsen en de film biedt er ook geen antwoord op.

The Sweet East

Een meute extremisten
De middelbare scholiere Lilian (Talia Ryder: Never Rarely Sometimes Always), nodeloos en mateloos geil in beeld gebracht door Williams en scenarist Nick Pinkerton, trekt er in de New Yorkse regio alleen op uit nadat haar vriendje haar geslagen heeft. Het is de start van een bevreemdend avontuur dat haar langs een meute extremisten brengt – van linkse activisten en devote christenen tot white supremacists en moslimstrijders. Ze besluit een tijdlang op te trekken met Lawrence (Simon Rex), een van die rechtse rakkers die er alle schijn naar heeft een pedofiel te zijn. Het is een zwakte die Lilian uitbuit om verderop te geraken in het brute land.

Een verhelderende verklaring voor de wijze waarop de filmmakers het materiaal benaderen, blinkt uit in afwezigheid. De verpaupering van Amerikaans patriottisme als motivatie en aanzet smaakt flets. Politiek en religieus extremisme om de staat van de Amerikaanse samenleving aan te kaarten, is een ontzettend beladen thematisch raamwerk dat een weloverwogen en delicate aanpak vergt. Deze onderwerpen dienen hier vaak als een bron van humor waar te los mee omgesprongen wordt. Het beleven ervan door de ogen van een tienermeisje roept veel vragen op.

Misplaatste lust
Het gevoel overgeleverd te zijn aan onverantwoordelijke verhalenvertellers wordt infinitesimaal uitvergroot in hun afbeelding van de in het leven verloren gelopen Lilian. Alle manspersonen op haar pad willen in haar kort broekje zitten, een feit dat de filmmakers tot in treurnis herhalen terwijl de camera haar lichaam begluurt. Haar dynamiek met Lawrence wordt zo bij vlagen onbedoeld hilarisch, wanneer ze bijvoorbeeld in een weinig verhullend kleedje een radslag doet in de zonovergoten tuin.

The Sweet East

Een misplaatste shootout doorspekt met komische noten en gore in de traditie van een jonge Peter Jackson, helpt de zaak niet vooruit. In tien minuten een vol gepiercete penis, druggebruik en een in een veld plassende meid te zien krijgen, ook niet. Idem wanneer iemand de woorden ‘the rear’ in de mond neemt terwijl de camera langs enkele konten glijdt.

Het is niet al kommer en kwel. Williams stond zelf in voor het camerawerk en je voelt dat de man over voldoende visuele flair beschikt om het geheel aangenaam te doen ogen. De film baadt in een warme, zomerse gloed die minder geforceerd aanvoelt dan je zou vermoeden. De door de film spokende lolita-vibe is dan wel ongepast, het tot leven roepen ervan is wel geslaagd.

Wat ook in het voordeel van de film spreekt is dat het loskomt van de pagina. Er zit leven in de personages, met voldoende zuurstof in het scenario gelaten zodat er regelmatig een naturelle omgang is tussen de figuren. Het eindresultaat is niet geslaagd, maar dient wel als een leerrijk voorbeeld over de verantwoordelijkheid van een filmaker in het omspringen met de thematiek. De ietwat onbezonnen houding van Williams schemert in alles door.

 

9 mei 2024

 

ALLE RECENSIES