Regisseur Marc di Domenico over Aznavour, le regard de Charles

Regisseur Marc di Domenico over Aznavour, le regard de Charles:
“Ik wil de mens tonen, niet de ster”

door Alfred Bos

Aznavour, le regard de Charles is een filmportret van de legendarische Franse chansonnier Charles Aznavour. Regisseur Marc di Domenico, huisvriend van de Aznavours, stelde de documentaire samen uit het filmmateriaal dat de zanger door de decennia heen heeft geschoten. “Hij had een goede regisseur kunnen zijn”, aldus Di Domenico.

“In de bibliotheek van zijn huis in Mouriès was een verborgen deur. Heel klassiek, je drukt op een verstolen knop en de panelen gaan schuiven. In die geheime kamer hingen originele filmposters en er stonden twee dozen met films. Super-8, 16 millimeter, 8 millimeter, van alles, en allemaal zelf gedraaid.” Een dagboek op film, vanaf 1948.

Regisseur Marc di Domenico

Regisseur Marc di Domenico

Voor Marc di Domenico (Toulon, 1963) was het filmarchief van Charles Aznavour een schat die onverwacht uit de aarde opblinkt. Of een geheim dat in vertrouwen werd gedeeld. “Hij kon die films niet vertonen, want hij had geen projectors meer. Ik heb geregeld dat de films werden gedigitaliseerd, zodat we ze vanaf dvd konden bekijken.”

Eerste ontmoeting
Charles Aznavour overleed op 1 oktober 2018, op de leeftijd van 94 jaar. Zijn carrière als artiest begon op zijn negende in het restaurant van zijn vader en duurde langer dan een doorsnee-mensenleven. In de jaren zestig uitgegroeid tot wereldster – met fans als Frank Sinatra en Barbara Streisand – bleef hij tot zijn dood actief.

Aznavour schreef (mee aan) meer dan duizend chansons, nam twaalfhonderd nummers op, zong in negen talen en verkocht tijdens zijn leven zo’n tweehonderd miljoen platen. Daarnaast acteerde hij in een slordige tachtig speelfilms en tv-series. In 1998 riep CNN hem uit tot entertainer of the century, voor Elvis Presley of Bob Dylan. Hij is sans pareil.

Marc di Domenico was 13 jaar oud toen hij met zijn vader Charles Aznavour zag optreden in Olympia, de beroemde concertzaal in Parijs. “Op het toneel stond een kleine man, gekleed in het zwart, die de emotie van een Hollywood-epos wist op te roepen.” Twintig jaar later werkte hij als muziekproducer toen Mischa Aznavour, zoon van, contact met hem opnam.

“Mischa was bezig om een compilatie met muziek van zijn vader samen te stellen”, vertelt Di Domenico via de telefoon. “Hij zocht jonge artiesten, hij wilde de zanger ontmoeten met wie ik op dat moment werkte. Zo heb ik Mischa leren kennen en we werden vrienden. Dat zijn we nog steeds.” Ze runnen samen een bedrijf voor de productie van beeld en geluid. Di Domenico regisseerde enkele speelfilms.

“In 1999 nodigde Mischa me uit om hem tijdens de vakantie te bezoeken in het huis van zijn vader in Mouriès, in Zuid-Frankrijk. Ik belde hem vanuit de auto voor een routebeschrijving, maar Mischa was naar de supermarkt om eten te kopen voor de lunch en Charles nam op. Hij vroeg of ik van rode wijn hield. Zeker. Aha! Hij liet me zijn wijnverzameling zien. Dat was mijn eerste persoonlijke ontmoeting met Charles Aznavour.”

Camera als gezel
Na die ontmoeting blijft Marco di Domenico op vriendschappelijke voet met de vader van zijn vriend. “Ik kwam regelmatig in Mouriès. Charles liet me nieuwe nummers horen. We spraken over de projecten waar hij mee bezig was. In 2014 vroeg hij me of ik de artistieke leiding wilde doen van zijn nieuwe album, Encore.”

“In 2015 namen we de plaat op en tijdens de opnames heb ik hem gefilmd. We hadden een goede artistieke relatie. Na de opnamen ontspanden we bij hem thuis en hij liet me zijn filmcollectie zien. Hij was een liefhebber, in het bijzonder van films met Jackie Chan. Bij hem thuis begon ik hem ook te filmen.”

“Dat beviel hem kennelijk, want hij vroeg me steeds vaker om hem met mijn camera te vergezellen als hij iets moest doen of ergens naar toe moest. Ik volgde hem overal en de camera liep mee. Daaruit is de documentaire ontstaan die ik voor de Franse staatsomroep heb gemaakt, Autobiography.”

Met volle toewijding
In 1948 kreeg Charles Aznavour van Edith Piaf een Paillard-Bolex-camera cadeau en begon te filmen wat hij meemaakte, privé en professioneel, thuis en ver weg. “Hij had al die films nog! Ik was onder de indruk van de kwaliteit”, vertelt Di Domenico. “Bovendien, hij heeft alles gefilmd; overal waar hij kwam, Afrika, India, Brazilië, Amerika. Een schat aan beeldmateriaal, daar moesten we iets mee doen. Maar Charles wist niet of het goed genoeg was om aan het publiek te vertonen.”

Aznavour, le regard de Charles

De privéfilms maken duidelijk dat Aznavour een goed oog had. “Hij zou een goede regisseur zijn geweest”, meent Marc di Domenico. “Hij heeft me verteld dat hij ook graag films had gemaakt als regisseur. Maar dan alleen zoals hij zijn muzikale loopbaan aanpakte, of zijn carrière als acteur – serieus, professioneel, met volle toewijding.”

“Hij zocht perfectie in alles wat hij deed. Hij was een perfectionist, in de studio, op de bühne. Hij zei: ‘Als ik had geregisseerd, zou het perfect moeten zijn. En daar heb ik de tijd niet voor, want ik zing al en zingen is mijn grootste genoegen’. Maar hij had kunnen regisseren, zeker.”

Uit die twee dozen met filmrollen monteerde Marc di Domenico de documentaire Aznavour, le regard de Charles, het zelfportret van een legendarische zanger. Maar vooral het levensverhaal van een immigrantenzoon, kind van Armeense ouders die na de genocide van 1915 naar Frankrijk waren gevlucht; meer dan het filmdagboek van een wereldster die langs de continenten trekt.

Di Domenico: “Overal waar hij kwam, filmde hij gewone mensen die moeten buffelen voor hun bestaan. Als kind was hij geschokt om te zien hoe zijn vader iedere dag een zware kar moest duwen van en naar zijn werk.”

Charles, niet Aznavour
Hoe te kiezen uit zo’n hoorn des overvloeds? Wat gebruik je wel en wat niet? “Dat was lastig”, beaamt de regisseur. “Veel materiaal dat ik kon gebruiken, heb ik onbenut gelaten. De film moest een verhaal vertellen; de beelden moesten in dienst staan van het verhaal. Ik wilde geen verzameling van losse fragmenten.”

“Mijn belangrijkste selectiecriterium was de emotie die ik voelde tijdens het zien van de beelden. We hadden méér kunnen doen met beroemde mensen en de vele sterren die hij heeft ontmoet. Maar dat wilden we niet laten zien. We wilden de mens tonen, Charles. Niet de ster Aznavour die in de kleedkamer of de hotellobby rondhangt met andere sterren. Voor mij waren belangrijk: de liefde, immigratie, Parijs en zijn boot. Niet de ster.”

Op de geluidsband zijn een aantal van Aznavours bekendste nummers te horen, ze versterken de beelden en andersom. Di Domenico las de vijf biografieën die er over Aznavour zijn verschenen en koos diens uitspraken die bij de beelden passen. Ze zijn ingesproken door acteur Romain Duris.

Gulle leraar
Marc di Domenico heeft Charles Aznavour jarenlang van nabij meegemaakt. Wat voor mens was de zanger van Armeense afkomst? “Een gul mens”, antwoordt de regisseur. “Hij was heel genereus tegen mij. Hij wilde dat ik concerten van hem filmde voor vertoning op televisie. Ik zei hem dat ik daar geen ervaring mee had, maar hij gaf me het vertrouwen. Hij was een soort spirituele vader. Voor mij was hij een leraar. Hij gaf me levenslessen.”

“Hij was ook een kleine jongen. Hij wilde overal naar toe. Luttele weken voor zijn overlijden trad hij nog op in Japan, voor optredens die wegens fysiek ongemak waren verplaatst. Hij had zijn arm gebroken en moest thuis recupereren. Iedereen zei tegen hem: ‘Charles, je hoeft niet naar Japan, je bent 94 jaar oud’. Tegen mij zei hij: ‘Marc, in mijn hele leven heb ik nog nooit een optreden afgezegd en ik daar ga ik nu niet mee beginnen’.”

Op 19 september 2018 zong Charles Aznavour in Osaka, Japan voor de laatste maal voor publiek. Twaalf dagen later overleed hij, thuis in Mouriès. Een dag daarna zond de Franse televisie Di Domenico’s documentaire Aznavour Autobiography uit. En op 5 oktober kreeg de kleine zanger met de grote stem een staatsbegrafenis.

Aznavour, le regard de Charles

Ambassadeur voor Frankrijk (en Armenië)
Le regard de Charles heeft Aznavour nooit gezien, Marc di Domenico heeft de film in juni 2019 voltooid. “De familie heeft de film wel gezien”, zegt hij.

Wat was hun reactie?

“Er vloeiden tranen. Het was erg emotioneel. Emotie was mijn leidraad geweest bij het samenstellen van de film, het verhaal van een mens. Het is een universeel verhaal. Iedereen kan zich in deze film herkennen.”

Hoe keek Aznavour zelf terug op zijn loopbaan?

“Charles keek nooit terug. Charles was altijd bezig met wat hij morgen zou gaan doen. Een jaar voor zijn overlijden heeft hij al zijn gouden platen en al zijn onderscheidingen weggegeven. Daar wilde hij niet meer tegenaan kijken. Hij zei: ‘ik ben geen museum, ik ben geen monument. Ik ben een mens, ik moet me bewegen, ik moet iets doen’.”

Dat is de geest van een kunstenaar.

“Precies. Hij was altijd met zijn nieuwe plaat bezig, op zoek naar nummers die hij zou kunnen zingen en opnemen. Hij werkte iedere dag. Zijn brein rustte nooit, werd altijd geprikkeld.”

Laatste vraag: wat heeft Charles Aznavour betekend voor Frankrijk?

“Voor Frankrijk was hij een ambassadeur. Hij is een van de belangrijkste songschrijvers, met Jacques Brel, Georges Brassens, Léo Ferré. Bovendien en wellicht nog veel belangrijker: hij is symbool van de emigranten, de kansarmen en ontheemden die in Frankrijk een nieuw bestaan zoeken. Zijn verhaal is een waarlijk succesverhaal van een immigrant in Frankrijk. Hij zei: ‘ik ben 100% Frans en 100% Armeens’.”

Aznavour, le regard de Charles is vanaf donderdag 15 juli te zien in de Nederlandse bioscoop.

 

14 juli 2021

 

 

MEER INTERVIEWS

Tina

***
recensie Tina

Gunfactor 100

door Alfred Bos

Zijn twee uur genoeg om leven en loopbaan van Anna Mae Bullock, wereldberoemd als Tina Turner, recht te doen? De documentaire Tina doet een respectabele poging.

Ze had er schoon genoeg van. Op haar 45ste erkend als wereldster en iedereen wilde alleen maar praten over haar verleden. Om daar van af te zijn, publiceerde ze een autobiografie: hier staat het allemaal. Waardoor de vragen naar vroeger toenamen. Een biopic noopte haar opnieuw te praten over wat geweest was—de pijn, de vernederingen, het verdriet.

Maar nu is het echt klaar, met de documentaire Tina verdwijnt Tina Turner voorgoed uit het publieke leven. Nog één keer het verhaal, nog één keer de confrontatie met een leven zonder liefde. Daarna rust, geen vragen meer.

Tina

Emotioneel gebutst
Het door HBO geproduceerde Tina vertelt in twee uur het verhaal van Anna Mae Bullock die als Tina Turner uitgroeide tot muzieklegende. De eerste vrouw van middelbare leeftijd die een tienerpubliek aan zich wist te binden. Een voormalige rhythm-and-blues-vedette die rock wilde zingen, maar met pop een wereldster werd. Het slachtoffer van bruut huiselijk geweld dat haar leven herpakte en uitgroeide tot icoon. Het emotioneel gebutste kind dat haar droom najoeg en wist te realiseren.

Tina Turner is ook de enige muzikant van de jaren zestig generatie die tot bloei kwam nadat MTV in de jaren tachtig de wetten van de muziekindustrie had herschreven, iets wat zelfs The Rolling Stones niet lukte. Haar carrière is uniek, zeg gerust heroïsch. Een bron van inspiratie voor talloze, niet alleen zwarte vrouwen die een reeks van vooroordelen en hindernissen moeten overwinnen.

De documentaire geeft net genoeg context om de enormiteit van Turners prestatie te kunnen bevatten. Ike Turner, de meppende echtgenoot en leider van de Ike & Tina Turner Revue, was mentaal en muzikaal blijven steken in 1960. Zelfs toen de georkestreerde Philly-soul van The O’Jays en The Three Degrees, en kort daarop disco, de hitparades kleurden met een eigentijdse en gesoigneerde variant van soulmuziek, hield hij vast aan een geluid dat passé was. Zijn onzekerheid en frustratie liet hij los op haar.

Tina

Leven zonder liefde
Na enkele zelfmoordpogingen ontvlucht Tina Turner op 3 juli 1976 met alleen de kleren aan het gehavende lijf de tirannie van Ike. Na de echtscheiding behoudt hij alles, de auteursrechten, het geld; hij stuurt haar de vier kinderen en één maand huur. Zij krijgt haar artiestenaam toegewezen en, al loopt ze tegen de veertig, begint met niets opnieuw. In 1988 staat ze in het Macaranã-stadion in de Rio de Janeiro voor 180.000 man. Het is de meest onwaarschijnlijke comeback – zelf spreekt ze van debuut – in de muziekhistorie.

Tina Turner is de ‘queen of rock ‘n’ roll’, heeft meer platen verkocht dan enige andere vrouwelijke artiest en meer concertkaarten dan The Rolling Stones. Ze is tweemaal (!) opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, als helft van het duo Ike & Tina Turner en als soloartiest. Haar autobiografie heet I, Tina en verscheen in 1986. Ze treedt al jaren niet meer op, maar er is de musical Tina. En haar levenslessen heeft ze genoteerd in het zelfhulpboek Happiness Becomes You.

Als 79-jarige blikt Tina Turner voor het laatst terug. Het was een leven zonder liefde. Haar moeder verliet haar als kind, heeft haar talent nooit willen erkennen. Het was ook een leven vol misbruik, de littekens staan voor altijd op haar rechterbovenarm (een pot gloeiende koffie van Ike). Maar ze had een begripvolle en gehaaide manager, Roger Davies, en heeft een begripvolle en liefhebbende echtgenoot, Erwin Bach, 17 jaar jonger. En nu leeft ze teruggetrokken in Kürnacht, aan het meer van Zürich. Wie misgunt het haar?

 

30 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Paula van der Oest over Love in a Bottle

Paula van der Oest over coronafilm Love in a Bottle:
“Er is een online identiteit en de echte”

door Alfred Bos

Paula van der Oest denkt en werkt buiten de polder. In haar meest recente speelfilm, Love in a Bottle, gaan twee jonge mensen, gespeeld door de Nederlandse actrice Hannah Hoekstra en de Britse acteur James Krishna Floyd, via het beeldscherm een relatie aan. “Dat gebeurt. Ik vind het fascinerend.”

Love in a Bottle verhaalt over Miles uit Londen en de Amsterdamse Lucky die elkaar vluchtig treffen op een vliegveld in Milaan. Eenmaal thuis breekt de coronacrisis uit en zitten ze opgesloten. Via FaceTime beginnen ze een digitale relatie.

Love in a Bottle is een coronafilm. Hij speelt tijdens corona en is gedraaid tijdens corona. Voor Lucky en Miles is de wereld vernauwd tot een beeldscherm. Voor de kijker van Love in a Bottle ook, want die ziet – nu de bioscopen weer open zijn – wat de personages zien.

Paula van der Oest | Foto: Janey van Ierland

Love in a Bottle werd gedraaid in tien dagen. Regisseur Paula van der Oest (Laag Soeren, 1965) rekruteerde filmstudenten en stond met twee jonge ploegen op twee plaatsen simultaan te filmen. “Ik wisselde elke dag van locatie, wat betekende dat ik de andere acteur via beeldscherm moest regisseren.”

Moderne schizofrenie
InDeBioscoop belt – zonder beeld – met de regisseur en speelt advocaat van de duivel.

Ik heb bewondering voor de vorm, maar ik erger me kapot aan de personages.

Van der Oest: “Dan is de film niet voor jou. Als je deze mensen niet leuk vindt, dan houdt het op. Dan moet je naar een andere film.”

Zij is competitief en hij is nerdy en een beetje sullig.

“Competitief zou ik niet willen zeggen. Wat eigenzinnig en gesteld op haar vrijheid. En een beetje onconventioneel.”

Miles, de man, schaakt. Hij zegt: ‘Schaken is een sport zonder physicality’. Dat is een metafoor voor wat er gebeurt in de film.

“Hij vindt de orde van het schaakspel fijn.”

Schaken doe je in je hoofd. Dat is sport zonder lichaam.

“Dat is leuk gevonden, dat klopt. Ik had het voornamelijk bedoeld als karaktertrek van Miles.”

Er is ook de tegenstelling tussen Britse reserve en Hollandse directheid. Dat zal niet helemaal toevallig zijn.

“Nee. Ik schreef de film terwijl de acteurs meelazen en online voorlazen, hardop. Ik heb twee keer in Engeland gewerkt – een serie en een film – en Engelsen zijn inderdaad heel indirect.”

Dat noemen ze understatement.

“Dat vinden Nederlanders dan weer schijnheilig.”

Laten we even filosofisch worden. Beeldschermen, daar zit de wereld vol mee. Veel van de hedendaagse verwarring kun je verklaren uit het gegeven dat de werkelijkheid en de mediarepresentatie van de werkelijkheid van plaats zijn verwisseld. De wereld is een scherm geworden en het scherm is de wereld geworden.

“Dat is een goeie samenvatting van hoe het is.”

De film gaat daar niet op in, maar raakt er wel aan. Wat je op het scherm ziet is fictie. Speelde dat mee bij het schrijven van het scenario?

“Zeker, want als je verliefd wordt op iemand weet je nooit wie die is. Daar kom je doorgaans langzaam achter. En met zo’n FaceTime-liefde is dat misschien wel helemaal zo. Normaal ontmoet je vrienden of ouders van iemand. Dit is een verdichte situatie. Alleen maar met elkaar zijn en heel versneld allerlei dingen meemaken die mensen doorgaans over langere tijd meemaken. Er blijft altijd de vraag: wie zit er eigenlijk tegenover me? Dat vond ik een mooi gegeven.”

Door de situatie is er geen context.

“Precies.”

En dan wordt het erg lastig om te peilen wat er tegenover je zit.

“Ja.”

Love in a Bottle

Is die verwarring tussen scherm en werkelijkheid iets wat in het dagelijkse leven ook steeds meer gaat spelen?

“Het is zeker zo dat we intussen niet alleen meer in de werkelijkheid bestaan. Sociale media zijn zeker voor de jonge generatie een verlengstuk van zichzelf. Identiteit is tweeledig geworden, een online identiteit en de echte.”

Dat is de moderne schizofrenie?

“Precies.”

Zie je dat als een probleem of is het gewoon zo?

“Alle ontwikkelingen werden door de geschiedenis heen met argwaan bekeken. Toen de trein kwam, zei men dat het ongezond was om je zo snel te verplaatsen. Maar ik vind het problematisch – en dat is een privéding – dat het bestaan zo onrustig is geworden door die smartphone. Ik ben de hele dag aan het schaken op zes borden, bij wijze van spreken. Ik vraag me af, en dat doen wetenschappers ook, wat dat doet met je hersenen. Met je focus. Daar hebben mijn kinderen helemaal geen last van. Voor hen is het een tweede natuur.”

Zorgen over de langetermijngevolgen, bijvoorbeeld voor de cognitie.

“Het is allemaal heel geraffineerd ontworpen, maar dat hebben we helemaal niet door. Dat is niet wat ik met deze film wil zeggen. Waar de film wel over gaat, is dat mensen op deze manier een relatie beginnen. Het kan op deze manier, het gebeurt. Ik vind het fascinerend, ik heb er geen oordeel over.”

Kun je je voorstellen dat ik me tijdens het zien van de film een voyeur voelde?

“Het was mijn bedoeling om zo dicht te komen bij mensen die elkaar verkennen, dat je er net tussen zit. Dit zie je eigenlijk nooit. Dat was een van de dingen die ik aan het verkennen was, die de bedoeling is. Jij vond het kennelijk onprettig dichtbij.”

Ik wil dat helemaal niet weten, dat is iets tussen die twee mensen. Daar wil ik helemaal niet bij zijn.

“Grappig. Ik heb de film aan een groep jongere mensen laten zien. Mag ik vragen hoe oud je bent?”

Ik ben 65, bijna 66.

“Dit is geen flauwe sneer, maar het zou kunnen dat het een soort leeftijdskwestie is.”

Die horen we vaker.

“Ik ben zelf 55, dus helemaal niet jong. Dan vind je waarschijnlijk al die realityprogramma’s op tv ook afgrijselijk?”

Te erg voor woorden.

“Weet je hoeveel mensen daar naar kijken? Ik ken veel mensen van tussen de 25 en de 35 die daarvan smullen. Niet dat ik een realityprogramma heb willen maken. Voor sommigen gaat de film te ver en anderen vinden het juist geweldig. Prima toch?”

Reality-tv is een contradictio in terminis. Het is tv, dus gemanipuleerd. Kennelijk zie ik als dinosaurus dat onderscheid wel en jonge mensen die zijn verkleefd met hun scherm, zien dat niet. Ze worden gemanipuleerd en ze zien het niet. Dat vind ik persoonlijk heel zorgwekkend.

“Dat is helemaal waar. Op school zou er mediafilosofie moeten worden gegeven. Je komt al heel snel bij nepnieuws en dergelijke. Dat ben ik helemaal met je eens, dat zou echt een schoolvak moeten zijn. Dat je door media gemanipuleerd wordt, dat er geen objectiviteit is, al die dingen. Heel belangrijk.”

Wat ik heel leuk vond: Lucky neemt met haar telefoon alles op. Ik moest direct denken aan Andy Warhol, die ook zijn hele leven heeft opgenomen en gedocumenteerd.

“Ja, dat klopt. Daar heb ik niet bewust aan gedacht. Hij was een maniakale kunstenaar.”

En ook heel modern in de zin dat hij in de jaren zestig al deed wat nu kennelijk meer mensen doen: alles vastleggen.

“Jezelf en je leven daarin centraal stellen. Zonder waardeoordeel: mensen zijn nu wel egocentrischer dan toen. Tegelijkertijd is er bij de jonge generatie ook veel bewustzijn over waar ze leven en hoe ze leven. Er is ook een ‘woke’ jeugd. Ik denk dat er altijd golfbewegingen zullen zijn. En altijd tegenbewegingen. Dus misschien hoeven we daar ook weer niet te somber over te zijn.”

Love in a Bottle

Zit er een moraal in de film?

“Het is een liefdesfilm. Als je een liefdesrelatie of een verbintenis met iemand aangaat, moet je een stukje van jezelf opofferen. Dat kan niet anders. Lucky is zo onafhankelijk dat ze voelt dat ze eigenlijk wel meer zou willen met deze jongen en dan komt ze in verzet. Ze leert dat het niet erg is om een beetje van jezelf op te offeren.”

Waardering en geld
Paula van der Oest heeft tv-series (zoals Noord Zuid en The Split, voor de BBC) en speelfilms (Zus & zo, Oscarnominatie; Tonio) geregisseerd, de laatste vaak op basis van een eigen scenario. In 2018 begon ze met Alain de Levita en Mark van Eeuwen het tv- en filmproductiebedrijf Levitate, dat onder meer De Slag om de Schelde en Love in a Bottle produceerde. Later dit jaar verschijnt haar verfilming van de thriller The Bay of Silence (met Olga Kurylenko en Claes Bang) in de Nederlandse bioscoop.

Je hebt ooit – tegen Psychologie Magazine in 2009 – opgemerkt dat filmmaken in Nederland vooral hobby is, we hebben het gezellig met elkaar. Denk je daar nu nog steeds zo over?

“Als je aan een Nederlandse filmmaker vraagt wie zijn voorbeelden zijn, dan noemen ze nooit een Nederlandse filmmaker. Behalve Alex van Warmerdam, die heeft door de jaren heen ijzerenheinig zijn eigen oeuvre gemaakt. Kijk naar wat er aan de hand is in de politiek, minister De Jonge zegt: ‘Je kunt rustig een dvd’tje opzetten’. Er is dedain voor kunst en cultuur. Filmmaken heeft daar soms een beetje last van.”

“In Amerika is filmmaken kunst. Het vak wordt daar serieus genomen en serieus nemen betekent dat je er geld in moet steken. We zitten al heel lang met een kabinet dat de ene na de andere bezuinigingsronde heeft uitgevoerd. Geld drukt waardering uit.”

“Ik vind nog steeds dat we strenger moeten zijn op scenario’s. Schrijven is een moeilijk vak.”

En het is ook heel eenzaam.

“Ontzettend!” En lachend: “Het is eigenlijk helemaal geen leuk vak.”

Love in a Bottle draait vanaf 24 juni in de bioscoop

 

24 juni 2021

 

 

MEER INTERVIEWS

Zappa

****
recensie Zappa

Het verstand als valscherm, kunst als stootkussen

door Alfred Bos

Documentairemaker Alex Winter moest over verschillende hordes springen, maar eindelijk is er het filmportret van Frank Zappa, held én criticus van de hippiegeneratie, schrik van het establishment en schepper van een uniek genre, Zappa-muziek.

Frank Zappa (1940-1993): muzikant, componist, bandleider, satiricus, producer, gitarist, dirigent, regisseur, platenbaas, auteur, zakenman, ambassadeur, archivaris, huisvader. Dat was hij allemaal en toch werd hij maar 52 jaar oud. Tijdens zijn leven maakte hij meer dan zestig platen, in een krankzinnig scala van stijlen; de teller is sindsdien over de honderd gegaan. Alex Winters documentaire van twee uur lang kan de man onmogelijk recht doen. Toch is het mooi dat Zappa er is, want er komt nimmer een tweede als Frank Zappa.

Zappa

Deze woorden komen uit de tekstverwerker van een verklaarde fan, die sinds 1971 en zijn kennismaking met We’re Only in It for the Money – de elpee van The Mothers of Invention uit 1968, in een hoes die Sgt. Pepper parodieert – de wereld met andere ogen ziet en andere oren hoort. De kortste karakterschets van Frank Zappa is: onafhankelijke geest. Eén van zijn bekendste aforismen luidt: the mind is like a parachute, it only works when it is open. Kunst was zijn stootkussen tegen, in de woorden van wijlen W.F. Hermans, het sadistische universum.

Scheppen was voor Zappa verzet tegen de bekrompen middelmaat, het groepsdenken. Verstandig zijn betekende voor hem: doe het zelf als je het beter doet dan een ander. Vandaar dat volle leven, het is er voor avontuur. Genieën zijn zelden de makkelijkste mensen. Hugo Ball, de voorman van Dada, en Leonardo da Vinci in een. Met een vleugje Beethoven. Of eigenlijk Varèse.

Crowdfunding
Onder zijn huis, ‘de blokhut’, in Laurel Canyon, in de heuvels van Los Angeles, had Frank Zappa een klimaatgeregelde kelder. Het was een doolhof van wandrekken, gevuld met banden. Geluidsbanden, beeldbanden, eindeloos veel banden—Zappa’s archief. Hij legde elk optreden en iedere studiosessie vast, bewaarde alles.

Gail, Zappa’s weduwe die in 2015 overleed, beheerde het archief. Geen enkele documentairemaker kreeg haar fiat, tot Alex Winter – acteur, hij speelt Bill tegenover de Ted van Keanu Reeves in de films en tv-serie Bill & Ted, en regisseur van de documentaires Dowloaded, Deep Web en The Panama Papers – haar in 2014 vertelde Zappa te willen belichten als non-conformist, avant-gardecomponist en voorvechter van de tegencultuur. Dankzij crowdfunding kwam er een dik miljoen dollar beschikbaar om het Zappa-archief te conserveren, een klus van twee jaar. Het is Winters belangrijkste bron.

Zappa

Niet eerder vertoonde beelden
De focus van Zappa is de man, minder zijn muziek of invloed. Die man was geliefd, ook – of juist – door muzikanten die hebben gewerkt onder zijn veeleisende regime. Door een gril van het sadistische universum sprak ik enkele voormalige Mothers op de dag van Zappa’s overlijden, 4 december 1993; saxofonist Bunk Gardner was tot tranen geroerd. In de film overkomt vibrafoniste Ruth Underwood, bijna een kwarteeuw later, iets dergelijks.

Er zijn meerdere bands en gezelschappen die zich hebben toegelegd op de muziek van Frank Zappa. Voor hen en de vele fans zal Zappa, met niet eerder vertoonde beelden, serotoninegolven van genot opwekken. Eindelijk, dankzij of ondanks Gail Zappa, is er een filmportret dat recht doet aan een bijzonder mens en unieke muzikant. Maar de film dient bovenal als introductie bij een generatie die is opgegroeid met groepsdruk, digitaal narcisme en kritiekloos pleasen. Moraal: denk zelf na of anders doet een ander het wel voor jou.

Tip voor mensen die nieuw zijn met Zappa’s muziek: begin met Over-Nite Sensation. En YouTube staat vol met live-clips, inclusief complete concerten. Het spuit de oren schoon.

De documentaire Zappa gaat 17 juni in première in de bioscoop; op 18 juni verschijnt de 2cd Zappa ’88: The Last U.S. Show.

 

16 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Bekroonde muziekdocumentaire te zien tijdens IN-EDIT
Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

door Alfred Bos

De Amsterdamse groep Panic was de breker van de eerste punkgolf die in 1978 door Nederland rolde. Het was ook de enige Nederlandse groep die optrad in de Newyorkse club CBGB’s, het punkmekka van Amerika. De documentaire Jimmy Is Punk vertelt hun verhaal.

Het is 1977. Joop den Uyl is minister-president van het enige linkse kabinet dat Nederland na de oorlog heeft gehad. In Engeland roert zich een nieuw geluid, punk. Het waait de Noordzee over.

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Peter ten Seldam zingt en Michiel Van ’t Hof speelt gitaar in de rock-’n-rollband Big Peter and the Garage. Ze rijden van de Amsterdamse Atletiek Club, waar ze sporten, naar de Singel in de binnenstad, waar Ten Seldam woont en de band repeteert. De autoradio speelt een nummer van de Sex Pistols.

Michiel Van ’t Hof: “We zijn langs de kant van de weg gaan staan om te luisteren. Dat moeten we ook gaan spelen!” Kort daarop morft Big Peter and the Garage tot Panic.

Andere tijden
Jimmy Is Punk – The Story of Panic is een reis in de tijd naar 1978. Op 3 mei van dat jaar spelen Ten Seldam, Van ’t Hof, bassist Piet van Dijk en drummer Rein De Graaf in het jeugdwerkclubhuis De Kunstmin in Gouda. Nederland heeft punk net ontdekt en Panic is een van de eerste Nederlandse punkgroepen die een elpee uitbrengt, 13. De zaal is goed gevuld.

Op initiatief van Ten Seldam is het optreden gefilmd, maar het materiaal nooit gebruikt (op een eenmalige vertoning van een ruwe montage in de Amsterdamse dansclub Mazzo na). Het dook op tijdens de voorbereiding van een aflevering van Andere Tijden over punk in Nederland.

Duco Donk, video-editor van beroep en vriend van de groep, monteerde de beelden tot een documentaire, die internationaal furore heeft gemaakt op filmfestivals. DOC LA in Los Angeles gaf de film vorig jaar de prijs voor beste muziekdocumentaire. FAME in Parijs deed hetzelfde.

Geen hanenkammen
Panic stond bekend om hun energieke optredens, met het atletische podiumbeest Peter ten Seldam – een kleine tien jaar ouder dan de andere bandleden – als blikvanger en gangmaker. Punk was in 1978 in Nederland een handvol bands groot: God’s Heart Attack (Amsterdam), Flyin’ Spiderz (Eindhoven, debuutalbum in 1977), Speedtwins (Arnhem), Ivy Green (Hazerswoude-Dorp) en Whizzguy (Huizen). Panics debuutoptreden in de bovenzaal van Paradiso sloeg in als een granaat, herinnert schrijver dezes zich. Peter te Seldam: “We werden direct herkend als dé punkband van Amsterdam.”

Drummer Rein De Graaf overleed in 2010, de andere drie bandleden leven nog. Twee daarvan, Ten Seldam en Van ’t Hof, zitten met Duco Donk rond een tafel. “Het gekke is dat we eigenlijk geen punks waren”, reageert Michiel op Peters opmerking. “Nee”, zegt die, “geen hanenkammen, geen nazisymbolen, geen gekkigheid.” Waarop Donk opmerkt: “Dat zie je goed aan de film. Dat soort punks bestonden op dat moment niet.” Punk als mode kwam pas later, weten we nu.

Laatste kans
Geboren in Amsterdam, groeide Peter ten Seldam na de scheiding van zijn ouders op in internaten en bij pleeggezinnen. In Nijmegen begint hij op de hoek van de straat te zingen. “In mijn eentje, de teksten verzon ik ter plekke.”

Bij een pleeggezin in Harderwijk, in de Biblebelt, heeft een ‘broer’ een Gretsch-gitaar. “Je begrijpt, dat was fantastisch. We hebben nummers gemaakt, er jongens uit de omgeving bijgehaald en toen had ik een band, The Top Diables, de topduivels. En dat ging te gek goed! Ik zat in Harderwijk op het lyceum, laatstekansonderwijs. De directeur roept me bij zich en zegt: ‘Als jij nog één keer optreedt met die band, kun je je eindexamen vergeten.’ Dat was 1962. Met die band en die jongens ging het hartstikke goed, maar het viel even net verkeerd in Har-der-wijk.”

Panic 13

“In 1962 zat ik boordevol verdriet. Als ik op het podium stond, liet ik me op mijn rug vallen, dook ik alle kanten op. Ik deed totaal iets anders dan wat rock-’n-roll toen was. De militairen uit Ermelo kwamen na het optreden aanzetten met kroketten en bier. Leeft de zanger nog?”

Dus jij was in 1962 al de Iggy Pop van Nederland?

Peter ten Seldam: “Zo mag je het rustig noemen. Na zo’n optreden lag ik drie dagen op bed, kon ik me nauwelijks meer bewegen. Dat is later wel wat gekalmeerd. Maar toen ik de jongens van Panic ontmoette, zat het er nog steeds. Op het podium was ik erg beweeglijk. Ik gooide alles eruit wat ik kwijt wilde. Zonder dat ik iemand hoefde te vermoorden.”

Michiel Van ‘t Hof: “Je hebt ook behoorlijke stunts uitgehaald. Van het podium naar de bar, van daar het balkon op en weer terug naar het podium.”

Peter ten Seldam: “Ik probeerde elk optreden weer verrassend te zijn. Ook voor onszelf. Volledige vrijheid, eigenlijk. Elk optreden was een feest. Iedereen was uitgelaten, een dolle boel. Dat is wat je wilt bereiken.”

Studentenbaantje
In 1977 wonen Piet van Dijk en Michiel Van ’t Hof op een studentenflat in Amsterdam. Ze deden aan studentenactivisme, wat toen heel gewoon was, en repeteerden als bandje, net iets minder gewoon. “We zochten iemand met een andere invalshoek”, aldus Van ’t Hof.

Peter ten Seldam was na zijn vroegere ervaringen als rock-’n-rollzanger nooit vergeten hoe leuk het was op het podium te staan. “Ik heb gezocht en gezocht. Ik heb nog geprobeerd om een band te vormen met die jongen die toen portier was bij Paradiso, de latere punkdichter Ton Lebbink. Die drumde en woonde iets verderop bij mij op de Singel. Het lukte maar niet. Moeilijk hoor, om een band van de grond te krijgen.”

Piet van Dijk sorteerde post, een studentenbaantje. De toenmalige vriendin van Ten Seldam werkte daar ook. “Zo ben ik met Piet en Michiel in aanraking gekomen. Ik woonde op dat moment op de Singel, twee huizen van Yab Yum. Dat pand stond halfleeg. Dus daar konden we een oefenruimte maken. Dat scheelt, als je goed kunt repeteren. Mamma mia!” Van ’t Hof: “Jij woonde schitterend.”

Ten Seldam was op de dat moment de dertig ruim gepasseerd, de anderen een stuk jonger. Voelde hij een generatieverschil? “Nee, dat heb ik geen moment gehad. Ik zocht gewoon een nieuwe band.”

Van ‘t Hof: “Er was direct een klik.”

Ten Seldam: “Ik was er helemaal rijp voor!”

Knipmes op buik
Binnen een jaar ging Panic van niks tot elpee, 13 verscheen in het voorjaar van 1978. “Moet je je voorstellen”, zegt Ten Seldam. “We sliepen in de studio op de grond en dan gingen we weer door.”

Van ‘t Hof: “Dat was een studio in Badhoevedorp. Je hoorde de vliegtuigen overkomen. Kennelijk waren de elementen van mijn gitaar niet goed geïsoleerd, want je kon af en toe de communicatie van de piloten met Schiphol horen.”

In 1978 heeft Nederland nog geen clubcircuit. De groep speelt doorgaans in jeugdhonken die worden gerund door jongerenwerkers. Van ’t Hof: “Als we moesten optreden, zetten we de bus voor het huis van Peter op de Singel om de spullen in te laden. Om drie uur ’s middags werden de meisjes gebracht die naar hun werk bij Yab Yum gingen. Als wij om drie uur ’s nachts terugkwamen om uit te laden, gingen zij weer naar huis. Over de gracht hing dan een walm van parfum en andere geurtjes, dat is me altijd bijgebleven.”

Die optredens waren vaak, in de woorden van Peter ten Seldam, een dolle boel. “In Zwolle speelden we in een clubhuis”, vertelt hij. “Ik had een flesje petroleum bij me. Iemand gaf me een fakkel en ik spuug een golf van vuur over de hoofden in de zaal. Na afloop heeft een jongen die onder die vuurbal stond, ons bedreigd met messen. Toen we wegreden vlogen de stenen door de lucht.”

In De Trol in Hoorn krijgt hij een knipmes tegen zijn buik gezet. “Wat is dat? Oh, je wilt zingen. Nou, prima. Stond ik met een knipmes op mijn buik met een jongen te zingen.”

Panic in New York

Optreden in New York
In de zomer van 1978 stapt Peter ten Seldam met een doos elpees onder zijn arm op het vliegtuig naar New York en benadert Hilly Kristal, de baas van CBGB’s, de club waar The Ramones, Blondie, Talking Heads, Television en Patti Smith hun eerste optredens deden. Hij krijgt het voor elkaar dat Panic er in juli kan spelen. Ze zijn de enige Nederlanders die dat kunnen zeggen.

Het tweede optreden is uitgezonden door het lokale WPIX FM-radiostation; het concert staat op Spotify. Peter ten Seldam: “Amerikaanse bands zeiden tegen mij: ‘It takes years to get into this place, how did you do it?’ Voor Hilly Kristal was het ook een kick, een band uit Nederland.”

De groep speelt voor het laatst in hun thuishaven Paradiso op 22 november 1978, Ten Seldam is voor de gelegenheid verkleed als Sinterklaas (ook dat optreden staat op Spotify). Na een optreden in Zwolle valt de groep uit elkaar. Het is februari 1978, nog geen jaar na hun eerste en enige album. Ook daarin kunnen ze zich spiegelen aan de Sex Pistols.

Film als tijdmachine
Jimmy Is Punk – The Story of Panic werkt als een tijdmachine, hij teleporteert de kijker terug naar 1978. En dat is precies de bedoeling van regisseur Duco Donk. “Ik baal vaak van muziekdocumentaires. De muzikanten worden heilig verklaard en het is terugkijken op. De kracht van dit materiaal is dat je er bij bent. Dat wilde ik optimaal benutten door niet terug te gaan kijken. Maar je mee te nemen naar toen. En daar te blijven.”

“Filmmakers praten vaak over het vertellen van verhalen. Dat betekent niet dat je iemand gaat filmen die een verhaal vertelt. Film betekent dat je een verhaal met film vertelt. Deze film vertelt het verhaal ‘Hoe was het nou echt?’ Dat is een verhaal met beelden. Als je de kracht van dit materiaal ziet, kun je het alleen maar verkloten met woorden.”

“In de film zit een moment dat mij erg aanspreekt”, bekent Van ‘t Hof. “Peter geeft de microfoon aan een jongen uit het publiek. Die jongen komt er niet helemaal uit, maar wij spelen gewoon door. Net zolang tot Peter de microfoon terugkrijgt en dan gaan we, hup, naar het volgende akkoord. We wisten van elkaar wat er moest gebeuren.”

Rock-’n-rollstoel
Peter ten Sendam, 78 inmiddels, gebruikte rock-’n-roll en punk om zijn emoties te ventileren. Werd hij daar op aangekeken bij de atletiekvereniging?

“Nee, helemaal niet. Eerder het tegendeel, ze wisten het wel te waarderen. Bij een optreden was er een keer een invalide man in een rolstoel. Die kwam uit enthousiasme omhoog. Kijk nou, hij staat!”

Zo zie je maar, rock-’n-roll geneest.

“We straalden een vreugde uit. Een ontwapende benadering van rock-’n-roll waar niemand woedend van werd.”

Jimmy Is Punk – The Story of Panic draait op 18 juni (Ketelhuis, 19:15) en 19 juni (Melkweg, 21:45) tijdens het IN-EDIT festival te Amsterdam; op 26 juni in Eindhoven (LAB-1, 15:00), op 3 juli in Nijmegen (LUX, 19:15) en op 4 juli in Den Bosch (Willem II, 14:45)

 

13 juni 2021

 

MEER INTERVIEWS

IN-EDIT 2021 preview

Van 16 tot en met 20 juni in Amsterdam
IN-EDIT doet het met muziek

door Alfred Bos

IN-EDIT richt zich op muziekdocumentaires. Achttien jaar geleden begonnen in Barcelona is het filmfestival uitgewaaierd over meerdere continenten. De derde Nederlandse editie vindt plaats van 16 tot en met 20 juni in Amsterdam. Een deel van het programma gaat in de weken daarna op tournee door Nederland.

Zoveel soorten muziek, zoveel soorten muziekfilms. Biopics, concertregistraties en documentaires zijn een vast – en in aantal groeiend – onderdeel van het bioscoopprogramma. IN-EDIT toont een keur uit het aanbod dat te obscuur wordt geacht voor een reguliere release. Wat uiteraard niets zegt over de kwaliteit van de film. Of de muziek.

Jimmy Is Punk – The Story of Panic

Jimmy Is Punk – The Story of Panic

Seks, drugs en rock-’n-roll
Neem Jimmy Is Punk – The Story of Panic. Op 3 mei 1978 speelde de Amsterdamse punkband Panic in De Kunstmin in Gouda, een optreden dat op initiatief van zanger Peter ten Seldam werd gefilmd. Tijdens de beeldresearch voor een aflevering van het tv-programma Andere Tijden kwam het materiaal boven water en Duco Donk, video/editor van beroep, vulde het aan tot een documentaire over de meest spraakmakende band van de eerste punkgolf in Nederland.

De film is meer dan een cultuurhistorisch document, hij werkt als een tijdmachine die de kijker katapulteert naar 1978. De energie is verbluffend, de band hecht ingespeeld en Ten Seldam een podiumbeest à la Iggy Pop. De concertregistratie vangt de interactie tussen band en publiek, en toont in het voorbijgaan de kleingeestigheid van de zaaleigenaar. Jimmy Is Punk – The Story of Panic is een parel en kreeg volkomen terecht de onderscheiding voor beste muziekdocumentaire tijdens het DOC LA-filmfestival van 2020.

Ook geworteld in de punkscene van 1978, maar dan in Los Angeles, is de meidenband (zo heette dat toen) The Go-Go’s, die in 1982 als de eerste volledig uit vrouwen bestaande rockgroep de bovenste plaats van de Amerikaanse albumlijst behaalde. Hun debuutalbum The Beauty and the Beat – met de hits Our Lips Are Sealed en We Got The Beat – is verplichte kost voor ieder new wave-liefhebber, en al legden ze het in Europa af tegen The Bangles, in Amerika is de groep een levende legende.

Dat meiden op het vlak van seks, drugs en rock-’n-roll, als ook nijd en na-ijver, niets onderdoen voor jongens, toont de documentaire The Go-Go’s van Alison Ellwood. Excessen, verslaving, psychische nood, botsende karakters—het hoort er kennelijk allemaal bij. Maar ze leven nog en zijn, al is het met onderbrekingen, nog altijd actief.

My Darling Vivian

My Darling Vivian

Correctie op biopic
Vivian Liberto had, naast racisme, ook de maken met de excessen van het muzikantenbestaan, maar dan als eerste vrouw van muziekicoon Johnny Cash. De documentaire My Darling Vivian van Matt Riddlehoover doet recht aan een bestaan buiten de schijnwerpers dat even veel drama kende als dat van menig muziekidool. Liberto, moeder van de Amerikaanse country en rootsrock-ster Rosanne Cash, stond lange tijd in de schaduw van Cash’s tweede vrouw, June Carter, lid van de legendarische Carter-muziekdynastie en moeder van zangeres Carlene Carter.

My Darling Vivian corrigeert het beeld dat James Mangolds biopic Walk the Line uit 2005 (met Joaquin Phoenix als Cash en Reese Witherspoon als Carter) van Liberto schetst. Doorsneden met een schat aan beeldmateriaal uit het familiefilmarchief komen de vier dochters aan het woord over hun moeder – en vader. Wie daar niet genoeg aan heeft, leze Liberto’s autobiografie I Walked the Line. Voor haar schreef Johnny Cash zijn eerste hit, I Walk the Line.

Sisters with Transistors

Sisters with Transistors

Pionieren met ringmodulator en synthesizer
Vrouwen speelden een belangrijke, maar onderbelichte rol in de ontwikkeling van de elektronische muziek. Sisters with Transistors van Lisa Rover geeft in negentig minuten korte introducties van tien vrouwen die pionierden met toongeneratoren en synthesizers. Daphne Oram, Bebe Baron en Delia Derbyshire zijn niet half zo beroemd als Vangelis of Kraftwerk; laat staan dat iemand heeft gehoord van de thereminvirtuoos Clara Rockmore, de Française Eliane Radigue (assistent van de avant-gardecomponisten Paul Schaeffer en Pierre Henry) of de Amerikaanse Laurie Spiegel die de eerste componerende algoritmes schreef.

Daphne Oram was medeoprichter van de vermaarde BBC Radiophonic Workshop, waar intromuziek en geluidseffecten voor radio en tv werden gemaakt met niet-traditionele instrumenten als ringmodulator en bandrecorder. Daar produceerde Delia Derbyshire in 1963 de futuristische themamuziek voor de nog steeds lopende tv-serie Dr. Who. Bebe Baron maakte met de apparaten die door haar man Louis in elkaar werden gesoldeerd in 1956 de eerste volledig elektronische filmsoundtrack, die van Forbidden Planet.

Rode draad door de verhalen van de tien vrouwen: gebrek aan respect, tegenwerking, ze werden (en worden vaak nog) niet serieus genomen. Geboren uit noodzaak maakten ze van de punkattitude ‘do it yourself’ een deugd en creëerden unieke muziek. De enige namen die het publiek mogelijk iets zeggen zijn die van Pauline Oliveros en Wendy Carlos. En die laatste werd geboren als – man.

Rockfield: The Studio on the Farm

Rockfield: The Studio on the Farm

Oase van rust
In 1963, na een vruchteloze ontmoeting met Beatles-producer George Martin, begonnen de boerenzonen Kingsley en Charles Ward een opnamestudio in een stal van het familiebedrijf in Monmouth, Wales. Ze bouwden er een gastverblijf bij en in 1965 werd Rockfield de eerste studio-met-logies ter wereld. Er zijn honderden, zo geen duizenden platen opgenomen; de beroemdste is ongetwijfeld Bohemian Rhapsody van Queen.

De eerste Nederlandse groep die er opnam, was The Bintangs (hun vierde elpee, Genuine Bull, uit 1975), maar die komen we niet tegen in de documentaire Rockfield: The Studio on the Farm. Regisseur Hannah Berryman spreekt gevestigde acts als Black Sabbath, Coldplay, Oasis en Manic Street Preachers; hun verhalen zijn weinig schokkend. Uitzondering zijn Jim Kerr en Charlie Burchill die iets duidelijk maken over de muzikale ontwikkeling van Simple Minds. Queen ontbreekt.

Landelijkheid en rust blijken voor veel muzikanten niet te staan voor inspiratie en door isolement afgedwongen creativiteit, maar vooral voor verveling, zodat de lokale kroeg de voornaamste winnaar blijkt te zijn van de voor gestresste muzikanten ideale situatie, op papier althans. Het wordt triest genoeg geïllustreerd door het verhaal over (niet van) Rob Collins, toetsenman van The Charlatans, die in 1996 zijn auto fataal parkeerde in een weiland.

Folk-‘n-roll
Naast genoemde films biedt IN-EDIT documentaires over onder meer Poly Styrene, zangeres van de Engelse punkband X-Ray Spex (Poly Styrene: I Am a Cliche); New Order, de groep van de klassieker Blue Monday (New Order: Decades); de Amerikaanse singer-songwriter Eric Anderson (The Songpoet); een portret van de Italiaanse zanger Lucio Dalla (For Lucio); twee films over hiphop: American Rapstar en It’s Yours: A Story of Hip Hop and the Internet; en Ibiza: The Silent Movie, waarin regisseur Julian Temple een beeld schetst van partyeiland Ibiza.

Diezelfde Julian Temple is verantwoordelijk voor de film waarmee IN-EDIT haar derde Nederlandse editie op woensdag 16 juni aftrapt. Crock of Gold: A Few Rounds with Shane MacGowan, een filmportret van de voorman van de Ierse folkpunkband The Pogues; hij gaat door het leven met eeuwige dorst. Documentairemaker en clipregisseur Temple, de vader van actrice Juno, is generatiegenoot van Don Letts en eveneens gespecialiseerd in documentaires over muziek en jeugdcultuur. Zijn portret van McGowan is even raak als onthullend.

IN-EDIT vindt van woensdag 16 tot en met zondag 20 juni plaats in de Westergasfabriek, Melkweg en FC Hyena te Amsterdam. Een aantal films is in de weken daarna te zien in andere steden. Klik hier voor het volledige programma en kaarten.

 

9 juni 2021

 
MEER FILMFESTIVAL

David Byrne’s American Utopia

*****
recensie David Byrne’s American Utopia

Van hier naar nergens

door Alfred Bos

David Byrne maakte in 2019 een Broadway-voorstelling rond zijn meest recente album, American Utopia, en regisseur Spike Lee legde het vast op film. Het resultaat overtreft de klassieke concertfilm Stop Making Sense. Betere technologie en een kwarteeuw persoonlijke groei maken het verschil.

Het podium is leeg. David Byrne zit achter een tafel en houdt een model van het menselijke brein in zijn hand. Hij zingt: “Hier is het gebied dat vraagt om aandacht. En hier is het gebied dat doorgaat met leven, ook als de rest zelden wordt gebruikt.” Hij doelt op het zelf, dat zelf is alleen. Hij besluit het lied, Here, met: “En hier is de verbinding met de andere kant.” Letterlijk: de corpus callosum, de balk tussen de twee hersenhelften. Maar vooral figuurlijk: de andere kant is de ander.

David Byrne’s American Utopia

Gaan wetenschap en kunst, logica en poëzie, samen? Alleen als je je hele brein gebruikt. Maar dat is niet het thema van American Utopia, de titel van Byrne’s meest recente soloalbum en bijbehorende podiumvoorstelling. Die voorstelling is op film vastgelegd door regisseur Spike Lee. Voorstelling en film zijn de natuurlijke nazaat van (het logische vervolg op?) Stop Making Sense, de concertfilm uit 1984 rond Byrne’s toenmalige groep Talking Heads.

Net als toen is de nieuwe voorstelling conceptueel van aard en de film droog gedraaid. Maar er is een belangrijk verschil. Stop Making Sense is een verzameling losse liedjes. De twintig nummers van American Utopia – een mix van nummers van het gelijknamige album en bekend Talking Heads-repertoire – vormen tezamen een verhaal. Ze zijn een betoog.

Geestige monologen
American Utopia is meer dan een concert, het is een theatervoorstelling. Met muziek, dans, licht. En gesproken woord. Byrne’s korte monologen tussen de nummers zijn overpeinzingen van een vragende geest, filosofisch en geestig. Ze geven de muziek context en verhelderen het verhaal.

Ze zijn in feite onmisbaar (zoals het bijbehorende livealbum, zonder de babbels, duidelijk maakt). David Byrne, de prater, de communicator—wie had dat gedacht van de pseudo-autistische hork die in de jaren zeventig bekend werd als voorman van die opvallende new wave-act uit New York, Talking Heads?

David Byrne’s American Utopia

En dat is precies het punt van American Utopia: het brein is flexibel, het is lenig, het kan leren, het kan nieuwe connecties maken en nieuwe verbindingen leggen. De twintig liedjes van American Utopia verhalen over een reis van een introvert kind, verbijsterd door de chaos en wemeling van de wereld, naar een mens die zich laaft aan anderen, aan andere mensen. Het is meer dan een humanistische boodschap. Het is een helende boodschap.

Prikkelend schouwspel
De aankleding van de voorstelling is doordacht. Het doet in zijn minimalisme denken aan de theaterproducties van Laurie Anderson en Kraftwerk: het podium is leeg, er is geen decor, geen geluidsapparatuur, geen kabels of snoeren, en, opvallend genoeg, geen beeldschermen voor projecties. Er zijn alleen mensen op het toneel – de muzikanten met hun instrumenten, “that’s the show” – en de mensen in de zaal. De muzikanten bewegen vrij, in choreografie. Het onderscheid tussen muziek en dans valt vrijwel weg.

Dat is door regisseur Spike Lee fraai vastgelegd door de camera zowel voor het toneel (blik publiek vanuit zaal) als achter het toneel (blik muzikanten op zaal) als boven het toneel (onmogelijke blik die de geometrie van de choreografie helder maakt) te plaatsen. Tezamen met close-ups en montage levert dat een prikkelend schouwspel op. Het minimalisme – en de gedachte achter de voorstelling – komt optimaal tot recht. Alleen mensen en hun interactie. Samen creëren ze schoonheid.

David Byrne’s American Utopia

Van persoonlijk naar algemeen
De band telt muzikanten en dansers van drie continenten, is heterogeen van afkomst, huidskleur, sekse en geaardheid. Een afspiegeling van het multiculturele New York, het immigratieland Amerika. “We zijn allemaal toeristen in dit leven”, aldus Byrne. En hop, daar zet Everybody’s Coming to My House in. Er is veel om je over te verwonderen in die wemelende wereld, Everyday is a Miracle. Denk voor jezelf en wees aardig voor elkaar, weet het gerijpte kind.

American Utopia is niet alleen persoonlijk, het wordt ook politiek. Byrne wijst op het belang van meedoen met verkiezingen, laat je stem horen. Hij adopteert Janelle Monáe’s protestsong Hell You Talmbout, over dodelijk politiegeweld tegen gekleurde mensen, in een arrangement van slagwerk en koorzang, en voor dit ene moment zijn er beeldprojecties, om slachtoffers een naam en een gezicht te geven. “We zijn een werk in wording, ons brein is kneedbaar”, en daar volgt de a capella gezongen, utopisch gospel One Fine Day. Een betere wereld is binnen bereik, als we ons ertoe zetten.

Voor het slotnummer Road to Nowhere stappen Byrne en band van het toneel en gaan de zaal in. Het is zeker niet toevallig dat American Utopia eindigt zoals Federico Fellini diens Otto e mezzo afsloot, met een fanfare in polonaise. Net als de regisseur in – en van – die film is David Byrne de kunstenaar die zichzelf geneest, via introspectie en het scheppen van schoonheid. Groter worden triomfen niet.

 

8 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Fugitive from the Past, A

****
IFFR Unleashed – 2005: A Fugitive from the Past 
Auteur zonder handtekening

door Alfred Bos

Tijdens een vliegende storm steken drie mannen in een roeiboot een zeestraat over en slechts één komt aan. Tien jaar later volgt de rekening. A Fugitive fom the Past (1965) van Tomu Uchida verhaalt over karma.

Ook Japan had in de jaren zestig zijn nouvelle vague, met Oshima, Imamura en Suzuki als de bekendste representanten. Een van de beste voorbeelden van nūberu bāgu, de Japanse new wave, is een drie uur durende politieprocedurefilm van een veteraan van de Japanse cinema. A Fugitive from the Past (Japanse titel: Kiga kaikyō) van Tomu Uchida is een toonbeeld van filmisch vakmanschap. Alleen een meester, sereen in zijn kunst, kan de regels zo moeiteloos naar zijn hand zetten. En breken.

A Fugitive from the Past

A Fugitive from the Past (1965) – naar de roman Straits of Hunger van Tsutomu Minakami – volgt de jacht op een misdadiger, het subgenre dat is geïnitieerd door Fritz Langs M. Evenals Akira Kurosawa in High and Low (1963) toont Uchida beide kanten van het verhaal, we volgen de dader en de autoriteiten. De schakel tussen de antagonisten is onderwerp van het middenstuk van de film. Het last heden aan verleden.

In The Third Murder (2017) van Hirokazu Koreeda staat het verhoor van de schurk centraal in de zoektocht naar de waarheid. Boeddhistische spiritualiteit vormt de kern van Kenji Mizoguchi’s Sansho the Bailiff (1954). A Fugitive from the Past doet beide, het is een door en door Japanse film.

Veelheid van stijlmiddelen
Voor de Tweede Wereldoorlog was Tomu Uchida (1898-1970) een in Japan veelgeprezen regisseur van films die vaak zijn gebaseerd op romans. De non-conformistische aanpak en de veelheid van stijlmiddelen – formeel én ad hoc, klassiek én modernistisch – die A Fugitive from the Past typeert, is eigen aan veel van zijn latere films.

Uchida behoort tot de pioniers van de Japanse cinema. Hij debuteert in 1922 met Aa, Konishi junsa (Police Officer Konishi); het is een coproductie met Teinosuke Kinugasa, de regisseur van het avant-gardistische Kurutta Ippēji (A Page of Madness, 1926) en het met een Gouden Palm bekroonde Jogokumon (Gate of Hell, 1953). Hij is een Japanse tegenhanger van Howard Hawks of John Ford.

Het overgrote deel van de meer dan veertig films die Uchida voor de oorlog regisseerde, in dienst van Japanse filmstudio’s, is tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Dat is mogelijk een reden waarom de regisseur buiten Japan – waar zijn werk veel publiek trok – minder bekend is dan zijn generatiegenoten Ozu, Mizoguchi en Kinugasa. De belangrijkste reden is wellicht dat hij, naast zijn imponerende vakmanschap, geen kenmerkende eigen stijl of thema heeft. Uchida is een auteur zonder handtekening.

Het expressionistische Keisatsukan (Policeman, 1933), over twee jeugdvrienden, een gangster en een agent, is zijn enige stomme film waarvan een complete kopie bestaat. Van het sociaal geëngageerde Tsuchi (Earth, 1939) ontbreekt de laatste filmrol. De film is gesitueerd in de regeringsperiode van keizer Meiji (1868-1912), waarin de feodale Japanse samenleving in ijltempo moderniseerde naar westers model. Het persoonlijke drama van de straatarme boeren resoneert met de politieke situatie. In A Fugitive from the Past gebeurt iets dergelijks.

Open voor experiment
Het gemak waarmee Uchida van genre en stijl wisselt, kenmerkt zijn naoorlogse films. Na een afwezigheid van vijftien jaar keert hij in 1955 terug met Chiyari Fuji (Bloody Spear of Fuji Mountain), geproduceerd door zijn filmvrienden Ozu, Mizoguchi en Daisuke Itō, pionier van de chambara (samoeraifilm) en de bewegende camera. De film over een samoerai en diens knechten is jidai-geki (historisch drama), komedie en roadmovie ineen; de speersjouwer is hondstrouw én slimmer dan zijn meester. Cameravoering en mise-en-scène zijn streng formeel en tonen de invloed van kabuki (gestileerd dansdrama) en bunraku (poppentheater).

Kabuki en bunraka staan centraal in de verfilming van het volksverhaal Koi Ya Koi Nasuna Koi (The Mad Fox, 1962), dat animatie mengt met live action; het resultaat is hallucinant. Iets dergelijks deed Uchida drie jaar daarvoor in Naniwa No Koi No Monogatari (Chikamatsu’s Love in Osaka). Met een postmoderne truc voert Uchida de zeventiende-eeuwse poppenspeler Chikamatsu, auteur van het verfilmde toneelstuk, op als verteller én personage. Werkelijkheid en nabootsing vloeien over in elkaar.

A Fugitive from the Past is de meest modernistische film die een regisseur van de eerste generatie Japanse cineasten heeft gemaakt. Het is een bij vlagen avant-gardistische mix van klassiek formalisme en bevlogen experiment. Grootste probleem voor de regisseur is hoe hij het innerlijke leven van zijn personages zichtbaar maakt. Die visualiseert hij door beelden te solariseren, de tonen van zwart en wit om te keren; het kunnen herinneringen zijn, gedachten of ideeën. Ook de moraliteit van slecht en goed keert hij om.

Traditie versus moderniteit
De geluidsband wordt eveneens ingezet voor experiment. Er zijn flarden van elektronische muziek, in 1965 een embleem van modernisme. We horen een sirene (in de film) die zich mengt met percussie (op de soundtrack, buiten de film), het klinkt als een werkstuk van de avontuurlijke componist Edgard Varèse. Uchida maakte eerder op originele wijze gebruik van geluid: in Jibun No Ana No Naka De (A Hole of My Own Making, 1955) vervlecht hij constructiewerk met overvliegende straaljagers. Daar staat het voor vernieuwing, de moderne tijd en de Amerikaanse bezetters. Hier voor chaos, rampspoed en verwarring.

A Fugitive from the Past

De tegenstelling tussen traditie en het moderne Japan, zo typerend voor de gouden eeuw van de Japanse cinema, domineert de structuur van A Fugitive from the Past. De film bestaat uit twee delen die elkaar spiegelen. Het eerste deel speelt in 1947, kort na de oorlog, waarin Japan is bezet door de Amerikanen en de bevolking moet overleven in een verwoeste maatschappij. Het tweede deel speelt tien jaar later, wanneer het land is herbouwd tot moderne, op het westen georiënteerde samenleving.

Er is nog een derde deel, het middenstuk dat zich in een onbepaalde tijd tussen 1947 en 1957 afspeelt, de jaren van de wederopbouw. De nieuwe vrijheid – zonder anker, zonder traditie – leidt tot zielloos hedonisme en nihilisme. Plaats van handeling is Tokio, waar een gastvrouw (voormalige prostituee, nu geisha) weinig hoffelijk wordt behandeld door dronken Japanse nozems en Amerikaanse soldaten.

De Amerikaanse bezetter heeft een corrumperende invloed, de moderne wereld genereert nieuwe misdaad. Als de vrouw zich door de nachtelijke uitgaansbuurt verplaatst , zien we een van boven gefilmd crane shot van tientallen seconden lang. Het verbluffende shot lijkt de overgang van verleden naar heden te suggereren. De camera hangt als een brug boven de werkelijkheid.

De schaduw van het verleden
De hoofdpersoon, Takichi Inukai (gespeeld door de steracteur Rentarô Mikuni), wordt in 1947 verdacht van roofmoord en brandstichting; ook zou hij twee handlangers om het leven hebben gebracht. De politie zoekt hem en hij schuilt bij een prostituee, Sugito Yae (Sachiko Hidari), die hij een deel van de buit schenkt. Tien jaar later is Inukai een succesvol zakenman; hij heet nu Kyôichirô Tarumi. De vrouw, Yae, is hem nooit vergeten; door zijn geschenk heeft zij haar leven op orde gekregen. Wanneer ze in een krantenartikel over de zakenman Tarumi haar redder Inukai herkent, besluit ze hem op te zoeken. Het resultaat is fataal, Inukai/Tarumi doodt opnieuw twee mensen en ditmaal vindt de politie hem.

Net als in High and Low (1963) van Akira Kurosawa zoekt de politie in A Fugitive from the Past een misdadiger. Bij Kurosawa staat de tegenstelling tussen rijke industrieel en arme student centraal. Voor Uchida speelt een andere vraag, hoe lang is de schaduw van het verleden? Het personage van Inukai/Tarumi staat voor Japan: van zwervende sloeber tot geslaagde zakenman, van slachtoffer tot succes. Maar tegen welke prijs? Wanneer Yae hem na tien jaar heeft gevonden en hij haar in eerste instantie niet meent te herkennen, verzucht hij: “Ik ben de zin van het leven kwijt.”

Het derde deel van de film, dat speelt in 1957, stapelt ironie op ironie. Het toeval heeft Inukai/Tarumi een nieuwe toekomst gegeven, maar een daad van medeleven wordt zijn ondergang. Wat hij vreesde, gebeurt tien jaar later – gemotiveerd door liefde – alsnog. Het is niet het sterkste deel van de film. Het lange verhoor mist de dynamiek van de eerste twee delen. De spanning komt uit de dialoog, niet uit de beelden. Ook hier is het probleem van Uchida: hoe verbeeld ik het innerlijk van de personages? De film suggereert een boeddhistische boodschap – karma wint altijd – maar weet de motivatie van Inukai/Tarumi niet zichtbaar te maken.

Afwijkend filmformaat
Inukai/Tarumi spreekt over de armoede van het ontredderde Japan waarin hij en zijn moeder in ontbering moesten leven. De naoorlogse schaarste maakt Uchida terloops maar treffend zichtbaar. De detective die op zoek is naar Inukai, heeft last van zijn longen en zijn gezin ruziet over het gebrek aan voedsel. Er is een florerende zwarte markt en jongemannen zien ‘hun’ vrouwen ingepalmd door Amerikaanse soldaten. Tien jaar laten ruziën de zoons van de detective, tieners inmiddels, nog steeds.

A Fugitive from the Past is laatste grote film van Tomu Uchida en hoog geprezen in Japan. In het westen is hij, met een handvol andere films van deze begaafde maar weinig bekende regisseur, slechts beperkt te zien geweest. De film toont Uchida’s volmaakte beheersing van het medium; hij is vloeiend in een veelheid van filmidiomen.

A Fugitive from the Past

Gedraaid in zwart-wit-breedbeeldformaat en geschoten met een draagbare 16-millimeter camera (opgeblazen tot grofkorrelig 35 millimeter), maakt de regisseur optimaal gebruik van het afwijkende formaat. In de slotscène zit een moment waarop de vluchteling uit het verleden en de detectives verspreid staan over het dek van de veerboot tussen het Japanse hoofdeiland Honshu en het noordelijke Hokkaido. Na slingerwegen door Japan – en de tijd – eindigt de film waar hij begon en de compositie van het beeld met de speurder en diens prooi is even uitgebalanceerd.

Japanse nouvelle vague
A Fugitive from the Past opent in pseudo-documentairestijl en is politiefilm, thriller en gendaigeki (eigentijds drama) ineen. Er zijn goed gedoseerde en perfect geregisseerde dolly shots en crane shots. De montage is opvallend modern en sneller dan in 1965 gebruikelijk. Was de film indertijd in het westen uitgebracht, de nouvelle vague-regisseurs en Franse filmcritici zouden hebben gejuicht.

Het verleden spiegelt zich in het heden, wil A Fugitive from the Past vertellen. De film telt diverse beeldecho’s, situaties en scènes uit 1947 die zich herhalen in 1957. De kortstondige ontmoetingen tussen Inukai/Tarumi en Sugito Yae; de storm en het woeste water na de moorden; de schouwing van de doodskisten; de lijken die aanspoelen op de kust.

Maar in drie uur film – en tien jaar filmtijd – is er wel degelijk ontwikkeling. A Fugitive from the Past opent met beelden van woeste golven en sluit af met een serene zee. Daartussen speelt zich het leven af, van geboorte naar dood. De tijd laat zich niet vermurwen.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

16 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Remco Polman over zijn animatiefilm Camouflage

Remco Polman over zijn animatiefilm Camouflage:
“Het is een soort filosofische genrefilm”

door Alfred Bos

De Nederlandse animatiefilm Camouflage is na zes jaar klaar voor vertoning. De filosofische genrefilm gaat online in première tijdens Imagine Film Festival en dingt mee naar de Méliès d’Argent, een Europese filmprijs. Regisseur Remco Polman: “Hoe vaak ik de film heb gezien? Ik zou het niet weten.”

Camouflage duurt 19 minuten en 56 seconden. De handgetekende kortfilm telt 324 shots, zegt regisseur Remco Polman. En 28.641 frames, vult producer Jantiene de Kroon aan. Samen schreven ze het scenario voor de filosofische genrefilm, in de typering van Polman. Het is de zesde film van Mooves, hun bedrijf dat zich toelegt op animatie.

Remco Polman en Jantiene de Kroon

De animatiefilm toont vier dagen uit het leven van Amouf, een schuwe kantoorklerk. Hij leeft in een wereld die wordt geregeerd door angst voor de ander, voor het vreemde. De film heeft bovennatuurlijke trekjes, maar de getekende wereld lijkt erg op de onze.

Camouflage gaat over uitsluitingsmechanismen, groepsdenken, identiteitspolitiek”, zegt Polman. “Zes jaar terug, toen we eraan begonnen te werken, zou de film visionair zijn geweest. Nu is hij heel actueel.” De Kroon: “Remco wilde altijd iets doen met de politieke realiteit van het vervolgen van mensen, verpakt in een genremetafoor.”

Crowdfunding en corona
Het begon met tekeningen. “De wereld van Camouflage is ouder dan het script”, vertelt Remco Polman (Nijmegen, 1969). Hij tekende strips en schreef scenario’s, onder anderen voor Donald Duck en Sjors en Sjimmie. Zijn satirische ridderstrip Heer Floris Steekt de Draak werd in 2015 uitgeroepen tot album van het jaar; een derde aflevering van Heer Floris is in de maak.

Camouflage is zijn derde animatiefilm als regisseur. Mortel was in 2006 de Nederlandse Oscar-inzending voor de categorie korte animatie. Dirkjan Heerst! (2010) deed hij in samenwerking met Wilfred Ottenheijm, met wie hij en zijn vriendin Jantiene de Kroon in 1999 de animatiestudio Mooves oprichtte.

De productie van twintig minuten animatie kostte zes jaar. Dankzij crowdfunding kon de film worden voltooid. Vorig jaar kreeg Polman corona, hij is nog steeds snel vermoeid. Het heeft de productie nauwelijks gehinderd. “Integendeel, door de lockdown heb ik harder gewerkt. De film is eerder afgekomen.”

Camouflage

Dubbelgeslachtelijke wezens
Polman studeerde filosofie. Als striptekenaar en animatieregisseur werkt hij met beeld én tekst. Hoe verhouden die twee media zich volgens hem tot elkaar? “Bij mij is het van nature een soort eenheid. Het beeld kan iets zeggen over wat er in de tekst staat. Die verhouding kan op allerlei manieren werken: het kan schuren, het kan harmoniseren. Het mooiste is als het schuurt, want dan heb je gelijk een paar lagen in je verhaal.”

Het script is van Polman en De Kroon, de dialogen zijn van haar. “Ik een stukje, zij een stukje, feedback uitwisselen. Zij bewaakt als producent het proces, het traject. Ik ben een enorme perfectionist. Ik heb de neiging om te lang op iets te zitten. Dan zegt zij: dit is het.”

“Ik ben op een andere manier met plots en karakters bezig”, zegt Jantiene de Kroon. “De monsters zijn slakachtige wezens en slakken zijn dubbelgeslachtelijk. Wat betekent dat als je man of vrouw bent, dat heeft iets ambiguus. Het oorspronkelijke verhaal was heel cerebraal. De seksuele aspecten komen bij mij vandaan. Mensen met een ander soort genderidentiteit, dat zijn wel mijn thema’s.”

Stijl bewaken
Van het plan om zelf veel te animeren, kwam weinig terecht. Polman was druk met de regie. “Ik ben vooral bezig geweest met de regie van de getekende acteurs. Een deel van de handelingen is eerst als live action geschoten. Niet om te bewerken met Rotoscope, maar als referentiemateriaal voor momenten waar subtiel acteerwerk was geboden: mimiek en lichaamstaal.”

Camouflage is een Nederlands-Vlaamse coproductie, waaraan een batterij tekenaars uit Nederland, België en Tsjechië heeft gewerkt. Polman bewaakte als regisseur de stijl van de film. “Je moet goed opletten dat het een visuele eenheid blijft. In een vroeg stadium was er al een animatic (proefversie van schetsen), dus de ruwe montage is al klaar voor de film is gemaakt. Toch is er in de montage nog veel geschoven. Het ritme wordt anders dan gepland.”

Ronny van der Veer is verantwoordelijk voor het sounddesign. Hij werkte intensief samen met Alex Debicki, die de analoge synthesizermuziek verzorgde.

Camouflage

Architectuur met goede bedoelingen
De wereld van Camouflage is afwisselend schoon en helder, dan wel duister en smerig. Daar zit een bedoeling achter. “Amouf, de hoofdpersoon, zit in een cleane thuissituatie”, aldus Polman. “Dat is zijn safe space, een veilige plek waar hij zichzelf kan zijn. De nieuwbouwwijk waarin hij woont, heeft ook dat cleane. Het is een architectuur met goede bedoelingen. Denk aan de Bijlmer, aan het voormalige Oostblok. Vanuit idealisme wordt een nieuw soort architectuur gepromoot die eigenlijk niet zo heel goed uitpakt. Het planmatige wordt altijd ingehaald door een evoluerende, organische werkelijkheid.”

“Die goed bedoelde morele component komt steevast neer op sturing. De oude stad is beduidend vuiler. Die heeft meer geschiedenis. De nieuwbouwwijk heeft daarentegen steegjes, waar het ook smerig is. Dat zijn de kieren in het beton. Daar gebeuren dingen waar de planmakers geen rekening mee hebben gehouden.”

Dankzij de pandemie vindt de première van Camouflage online plaats. Remco Polman: “Dat is een beetje raar als je vijf jaar toe hebt zitten werken naar het feestje. Het zat er aan te komen, dus we liggen er niet wakker van. De komende weken ga ik veel uitslapen.”

Camouflage is woensdag 14 april om 17.00 uur online te zien in het programma Nieuw Nederlands Peil van Imagine Film Festival.

 

13 april 2021

 

Imagine Film Festival 2012 – Horror
Imagine Film Festival 2021 – Sputnik
Imagine Film Festival 2021 – Komische films
Imagine Film Festival 2021 – Sciencefiction
Imagine Film Festival 2021 – Mysterie & Suspense

 

MEER INTERVIEWS

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik:
Angst is de sleutel

door Alfred Bos

Het debuut van de jonge Russische regisseur Egor Abramenko is gelaagder dan je van een genrefilm zou verwachten. In Sputnik, over een buitenaardse verstekeling, zijn spanning en maatschappelijk commentaar kundig met elkaar verweven.

Aliens zijn er in allerlei soorten en maten. Aan de fantasie van filmmakers en hun ontwerpers zijn de galactische dierentuin van Star Wars, de insectoïden van Starship Troopers en de inktvissen van Arrival ontsproten. En de ultieme griezel, de shapeshifter van Alien. Ultiem, want de soortnaam is zijn eigennaam geworden.

Sputnik

Allemaal voorbeelden van een westerse – meer precies: Amerikaanse – voorstelling hoe intelligent buitenaards eruit zou kunnen zien. In het voormalige Oostblok, de Sovjet-Unie en haar satellietstaten, reikt de verbeelding verder. Daar treffen we aliens als een bezielde oceaan (Solaris), teleporterende sneeuwmannen (Devil’s Pass) en de empathische rakker van Sputnik. De laatste benadert op de griezelindex de alien van Alien. Hij staat de mens niet naar het leven, hij wil zijn leven. Pardon? Meer verklappen zou een flink deel van de pret bederven.

Koude Oorlog op kookpunt
Sputnik is de debuutfilm van de Russische regisseur Egor Abramenko. Vergeet de generieke filmtitel, die is meer marketing dan inhoud. Sputnik is een harde sf-film rond een buitenaardse verstekeling, gesitueerd in en om een onderzoeksinstituut in de woestenij van Kazachstan, ver van Moskou en de zittende macht.

Het jaar is 1983, als de Koude Oorlog een, ahum, kookpunt bereikt. De Russen hebben Afghanistan bezet en in Amerika probeert president Reagan met zijn ‘empire of evil’-retoriek de massa tot bereidwilligheid te masseren voor diens SDI (strategic defence initiative), oftewel bewapening van de ruimte. Dat is context, in de film wordt er niet expliciet naar verwezen.

De meest directe toespeling is de opmerking van een gestaalde legerofficier: “Wapens brengen vrede”. We kennen dat soort krompraat uit Orwells roman 1984. Het tekent de sfeer van Sputnik, de politiek is gemilitariseerd. Paranoia is koning.

Claustrofobische sfeer
Bij terugkeer op aarde blijkt de tweekoppige bemanning van de Orbita-4 sonde besmet. Terwijl de enige overlevende, kosmonaut Veshnyakov (Pyotr Fyodorov), verdwijnt in een geheim laboratorium, maken de autoriteiten op de beeldbuis goede sier met de ‘helden van het volk’. Er is iets met Veshnyakov, maar wat? Onderzoeker Rigel (Anton Vasilev) komt er niet uit en zijn baas, de legerofficier kolonel Semiradov (Fedor Bondarchuk), vraagt psychologe Tatyana Klimova (de Russische filmster Oksana Akinshina) het raadsel te verhelderen.

Sputnik oogt retro, zowel qua aankleding (computers waren in 1983 niet het summum van gelikt design) als genre-interpretatie. De interieurs suggereren een samenleving die is blijven steken in de jaren dertig. Beelden van monitors en CC-TV versterken de claustrofobie. Kosmonaut Veshnyakow wordt niet behandeld als patiënt, maar als laboratoriumrat. Dat is, leren we later, luxe vergeleken bij het lot dat andere gevangenen wacht. In één opzicht is Sputnik allesbehalve retro, de vrouwelijke protagonist is moediger dan de meeste mannen in de film.

Sputnik

Dubbelspel
Ieder van de vier hoofdpersonages – psychologe, kosmonaut, kolonel en wetenschapper – heeft zijn eigen agenda en probeert een geheim verbond met elk van de anderen aan te gaan. Intrige en dubbelspel staan centraal. En dat dubbelspel geldt ook, zelfs letterlijk, voor de alien. Is het een parasiet? Of een symbioot die de kosmonaut gebruikt als kostuum? Hij heeft in ieder geval iets van een vampier, want hij kan slecht tegen licht. En iets van een kameleon, want hij kleurt naar zijn gastheer. Er zijn echo’s van de sf-klassieker The Thing from Another World.

Sputnik houdt de spanning op peil door, alweer als een kameleon, te moduleren van sciencefiction, naar spy-fi thriller, naar horror, naar actie, naar melodrama. Op de achtergrond is er een cruciaal subplot over de kosmonaut en diens invalide zoon in een weeshuis, en het zal geen toeval zijn dat de alien, net als het zoontje, niet kan lopen. Ook is het geen toeval dat de alien wordt gestimuleerd door cortisol, het angsthormoon. Angst is de sleutel.

Sputnik staat in een traditie. Net de broers Arkady en Boris Strugatsky, wier romans Roadside Picnic en Hard to be a God zijn verfilmd door respectievelijk Andrej Tarkovski en Aleksey German, gebruikt regisseur Abramenko het sciencefictiongenre om zijn ideeën te uiten over het Sovjet-systeem. Dat doet hij met een relatief goedkoop gemaakte, onderhoudende en bij vlagen originele B-film die smaakt naar meer. Al is het alleen maar omdat dit soort klassieke, niet-spektakelgerichte sciencefiction in het westen, helaas, bijna is uitgestorven.

Online te zien vrijdag 9 april 17.00 uur.

 

8 april 2021

 

Imagine Film Festival 2012 – Horror
Imagine Film Festival 2021 – Komische films
Imagine Film Festival 2021 – Sciencefiction
Imagine Film Festival 2021 – Interview Remco Polman over Camouflage
Imagine Film Festival 2021 – Mysterie & Suspense

 

MEER FILMFESTIVAL