Films hoog in de hemel
door Bob van der Sterre
The Dead Mountaineer Hotel ♦ Downhill Racer ♦ Black Narcissus
Bergen zijn nogal impopulair in de cinema. Te rotsig, te weinig mensen, te geïsoleerd, te lastig om te filmen. Maar als je goed zoekt, vind je ook films die zich afspelen op grote hoogten, en niet alleen maar films over bergsport, zoals Touching the Void. Op die grote filmhoogten zijn een paar totaal uiteenlopende pareltjes te vinden.
In The Dead Mountaineer Hotel (originele titel ‘Hukkunud Alpinisti’ hotell) uit 1979 gaat commissaris Peter Glebsky naar een verlaten hotel midden in de Alpen. De politie heeft een bericht ontvangen dat er iets vreemds is gebeurd. Een desolaat, winters gebied. De wegen zijn niet begaanbaar. Een The Shining-achtig probleem.
De melding blijkt vals alarm. De hoteleigenaar weet van niets. Maar Glebsky kan door de storm ook niet meer vertrekken en maakt van de gelegenheid gebruik om met de gasten kennis te maken.
Mysterieuze thriller met bizarre ontknoping
De gasten zijn nogal rare snuiters. De TBC-lijder Hinckus die iets te verbergen lijkt te hebben. De wetenschapper Simon Simonet die juist verklapt dat hij iets te verbergen heeft (‘Ik werk bij project Midas, echt topgeheim’) en ervan houdt om tegen muren op te klimmen. Het jonge verliefde stelletje Olaf Andvarafors en Brun. En ten slotte de heer en mevrouw Moses. Dan komt nog ene Luarvik Luarvik binnenzeilen.
De eerste maaltijd in het hotel begint met een gesprek over Erich von Däniken, de schrijver van wilde theorieën over buitenaards leven. Wilde theorieën worden besproken. Glebsky, de nuchterheid zelve, weet niet goed wat hij ermee moet.
Opeens wordt Olaf levenloos aangetroffen. Dus toch een moord. Glebsky probeert uit te vogelen wie erachter zit. Maar dat valt niet mee. De karakters lopen over van mysterie. Olafs vriendin Brun is nauwelijks benaderbaar en ook de andere karakters lijken niet oprecht te zijn.
Een prettige, mysterieuze thriller met bizarre ontknoping. Wat je vooral niet ziet aankomen bij een Estische film uit 1979 is deze frivole filmstijl. Het is lichtspel voor gevorderden. De close-ups van angstige blikken zijn intens. De muziek is ronduit geweldig. (Muzikant Sven Grünberg, toen tweeëntwintig, was op dat moment dé hippe elektronica-artiest van de Sovjet-Unie.)
De film doet wat denken aan Diva (1981) van Jean-Jacques Beineix, met dezelfde schitterende neonkitsch. De film zal met al het uitbundige licht en overdreven acteerspel moeilijk te verdragen zijn voor de liefhebbers van soberheid. Die kijken even de andere kant op wanneer Simon Simonet hysterisch begint te gillen als hij de kamer van mevrouw Moses binnenloopt.
Geen wonder dat mensen zeggen dat het verfilmde boek van Boris Strugatsky een stuk beter moet zijn. Maar toch kan ik me moeilijk voorstellen dat mensen zich vervelen bij deze helaas vergeten film. Voor wie liever gaat gamen: dat kan ook. In een Russische game met dezelfde naam uit 2011 kun je Glebsky spelen.
Het leven van een topskiër
David Chappellet leeft ook in de bergen. Hij moet wel, hij is een skivedette. Hij kauwt kauwgom, zegt weinig, koopt nonchalant broodjes in de trein met ski’s op de schouders, kan niet slapen als hij een slecht startnummer krijgt.
Downhill Racer (1969) is een documentaireachtige beschrijving van twee seizoenen in het leven van een topskiër. Chappellet (Robert Redford) skiet met zijn team afdalingswedstrijden in Kitzbühel. Het uiteindelijke doel: een gouden medaille op de Olympische Spelen.
Hij is de dark horse van de Amerikaanse skiselectie. Snel maar roekeloos. Een individualist met arrogante rafelrandjes.
Chappellet wint hier en daar wat maar verpest ook wat wedstrijden met zijn roekeloosheid. Zijn coach, gespeeld door Gene Hackman, is aldoor nogal geïrriteerd. Chappellet is verre van de modelskiër als bijvoorbeeld Johnny Creech, de andere vedette in het Amerikaanse team. Maar als Creech geblesseerd raakt, moeten de coach en de skivedette door een deur zien te kunnen.
Het draait om wedstrijden winnen, reizen van A naar B. Het gaat dus niet om een eigen leven hebben. Wat heeft een topsporter daaraan? Vrouwen interesseren hem dus ook maar matig. Ze verdwijnen allemaal plotseling uit zijn leven, net zoals die interviewster, of dat vriendinnetje van thuis. Hij moet winnen, of het nu om een vrouw of een wedstrijd gaat, maar wat hij daarna moet, hij heeft geen idee.
Een aangename film om op een winterdag de tijd voor te nemen. Wat prettig dat de actiefilms van de jaren zeventig in de eerste plaats over mensen gingen – oeh, wat ouderwets! Gene Hackman is aangenaam als aldoor lichtelijk geïrriteerde coach. Velen roemen ook het heerlijke acteerwerk van Camilla Sparv als een vriendinnetje van Chappellet. Charmante vrouw? Hier, een blauwdruk.
En Redford is hier goed op dreef als arrogant mannetje. Dat vind ik zo mooi aan film, die illusie dat het Redford is die je ziet afdalen. Je gelooft het wel doordat je hem eerder in de skilift naar beneden zag kijken, met de nonchalante blik van de topsporter.
Maar het is de montage die echt zegeviert in deze debuutfilm van Michael Ritchie (die compleet andere films zou gaan regisseren, zoals Fletch en The Golden Child). Neem het begin. Alles loopt naadloos in elkaar over en ieder beeld voegt iets toe. En zo blijft het de hele film doorgaan. Omdat Downhill Racer toen al een snelle film moest zijn, is de film nú niet verouderd. Zelfs in het YouTube-tijdperk is die impressie vanuit het perspectief van de skiër (hoge snelheden en snelle ademhaling) nog griezelig.
Ik vroeg me af of het verhaal expres zo oppervlakkig is. Dat is precies wat ik me voorstel bij het leven van een topsporter. Chappellet weet zich geen raad met interviews. Hij spreekt met zijn benen. Dat is immers wat van sporters verlangd wordt. Deze film zou wel eens over de spreekwoordelijke leegheid der overwinnaars kunnen gaan: die hebben immers verder weinig andere idealen dan de top bereiken, eerste zijn, met de gele trui rondfietsen, de wereldbeker vasthouden.
Zo zou je dit verhaal ironisch kunnen opvatten. De grootste leegte zit hem dus bij de mensen die de grootste krantenkolommen vullen.
Zelden was kleur zo essentieel
Black Narcissus is weer een totaal ander soort film. Geen kleurenkitsch, geen actie, maar rust en sereniteit; dat wat je eigenlijk met bergen associeert. Maar als je beter kijkt, zie je dat er van alles gaande is.
Een aantal zusters vestigt zich in het Indiase hooggebergte om zieltjes voor hun geloof te winnen. In het hooggelegen klooster lopen de spanningen tussen de zusters Clodagh (Deborah Kerr), Philippa (Flora Robson), en Ruth (Kathleen Byron) al snel op. Ze hebben hard de hulp nodig van Mr. Dean, een doorgewinterde Himalaya-ganger. Een intelligente en vrijzinnige kerel die de perfecte tegenpool is voor de rigide nonnen. Zowel zuster Ruth als zuster Clodagh worden tot hem aangetrokken.
Ondertussen hebben de zusters steeds grotere problemen met de geïsoleerde locatie in de bergen. ‘Er zit iets in de lucht dat alles zo op de spits laat drijven’, zegt Mr. Dean. De lokale cultuur geeft ook niet bepaald mee. Zij worden de vreemden in een andere cultuur – een cultuur die ze juist willen overwinnen met hun eigen geloof.
Mr. Dean adviseert ze dan ook meermalen om te vertrekken. Maar zuster Clodagh wil er niets van weten. Je bent op een missie of niet.
Michael Powell en Emeric Pressburger, die de film regisseerden in 1947, waren de Kubricks van hun tijd. Veel prachtig gestileerde boekverfilmingen. Black Narcissus is ook zo’n boekverfilming, naar Rumer Goddens roman uit 1939. Ook al gaan hun films over onderwerpen die me lang niet altijd aanspreken (oorlog, balletdanseressen, zigeuners, alleenstaande vrouwen), ze zijn allemaal het aanzien waard.
Black Narcissus is in hun handen – anders dan je bij dit onderwerp gewend bent – een toonbeeld van subtiele erotiek. Wie wordt niet meegesleurd door de verhouding van Mr. Dean, zuster Clodagh en zuster Ruth? Het gaf Black Narcissus, niet voor het eerst bij films van regisseurs Powell & Pressburger, een schandalig karakter. The Life and Death of Colonel Blimp (1943) schoot tijdens de oorlog in zo’n verkeerd keelgat bij Churchill dat hij de film probeerde te laten verbieden.
De echte prestatie zit hem in de illusie van het hooggebergte. De film werd grotendeels in een Londense studio geschoten, met uitzondering van sommige scènes die in een park werden gefilmd. En als je soms denkt: ‘zijn die bergen geschilderd?’ is het antwoord: Ja. De bergen zijn geschilderd, op glas, zodat Powell en Pressburger meer controle over de kleuren in de film konden houden.
De prachtige Technicolor-kleuren hebben de film zijn bijzondere reputatie gegeven. Ze zijn bewonderd, niet alleen door de filmbezoekers van die tijd, ook door critici en filmmakers later. Martin Scorsese putte er bijvoorbeeld inspiratie uit voor de kleuren in The Color of Money. En het is waar, je hoeft de film er maar voor aan te zetten: zelden was kleur zo essentieel voor een film.
Ja, het is een melodrama van jewelste, maar voortreffelijk melodrama, dankzij alle oog voor detail. De acteurs zijn ook geweldig. De film heeft een fraaie joker in de vorm van David Farrar als de onconventionele Mr. Dean. Een charisma-kanon in zijn tijd. Maar je ziet ook Deborah Kerr in een van de beste rollen in haar loopbaan, Jean Simmons in een verrassende rol en wie kent er een betere vertolking van een geflipte vrouw als deze variant van Kathleen Byron? Die waanzinnige blik, die vergeet je niet snel meer.
8 september 2014