Hyperrealisme als tovermiddel 

Bob van der Sterre – Film- en kunstcriticus

Bob van der Sterre is schrijver van film- en kunstkritieken. Hij schrijft onder anderen voor Tubelight, Jegens & Tevens en Planeetcinema.be. Zijn eigen website is Indipendenza.nl. Hij maakt samen met George Vermij teksten voor een fotoboek over de Haagse ijssalon Florencia. Onlangs verscheen van zijn hand Het lef van Altman (filmessays).

 

Hyperrealisme als tovermiddel 

Films en tv-series worden alsmaar realistischer. Niet de acteerprestaties doen ertoe, maar hoe realistisch het wel is wat je ziet. Hyperrealisme, zo noem ik zelf dit fenomeen. Waar komt dit vandaan en moeten we er blij mee zijn? En begint de documentaire ondertussen niet steeds meer te lijken op een speelfilm?

Begin 2006 in een filmzaal in Den Haag had ik net met gemengde gevoelens de film London To Brighton gezien. Een misdaadverhaal. Realistisch als wat. Ongepolijst. Ongewone karakters. Onverzinbaar. Maar ook geen één karakter waar ik om gaf.

Toen viel ineens een kwartje. Films worden steeds minder gemaakt om je te amuseren, en steeds meer om je de werkelijkheid zo werkelijk  mogelijk voor te schotelen. Ineens zie ik een rechte lijn van de acrobatische fantasie van Douglas Fairbanks naar films die echter ogen dan een documentaire, zoals Lilja 4-ever (2002). De onverzinbaarheid van harde feiten – het is alsof de cinema daarvan in de ban is geraakt.

Gastblog Bob van der Sterre - London to Brighton

Met London to Brighton had ik eigenlijk een documentaire in fictievorm gezien. Geen nadruk op acteurs die acteren  maar op karakteristieke personen. Hyperrealisme! Personen die zo onverzonnen lijken, zo onfictief, zo wáár. Meer realisme betekent meer geloofwaardigheid.

Kenmerken
Een paar kenmerken keren steeds terug bij zulke films. Bij de casting ligt de nadruk op hoe passend de rol is. Vaak amateurs. We kijken steevast naar een hard en ongepolijst portret van een bepaald wereldje. Rauwheid zet de toon. De toon is zakelijk – stilisme hoort hier niet thuis. En natuurlijk de bewegende hand held-camera.

Zelfs de ‘kwaliteitsfilm’ is in de ban van hyperrealisme. Wie kent ze niet, die Roemeense, Chileense of Afghaanse films vol met rottige beroepen, onsympathieke mensen, schokkende gebeurtenissen en amper een zin dialoog? Zo is dus het echte leven, niks romantisch, maar rauw en onopgesmukt! Of we dat willen zien? Is dat überhaupt een kwestie?

De trend is natuurlijk niet van gisteren. Nota bene de ‘oudste speelfilm’, The Birth of a Nation (1915), zou je een hyperrealistische film kunnen noemen. Veldslagen, oud-Amerikaanse stadjes, kostuums: daar zat veel werk in om de film zo echt als mogelijk te maken. Mensen in die tijd zullen ongetwijfeld stomverbaasd zijn geweest over de film: zo echt  kan visuele fictie aanvoelen.

Die trend is alleen maar doorgezet. In de jaren dertig en veertig had je ook mensen die het echte leven wilden schetsen: de neorealisten. In 1935 maakte Jean Renoir – een van mijn lievelingscineasten – de film Toni. In 1943 volgde Visconti met Ossessione en in 1946 schiep Rossellini Roma, città aperta. De realisten van de jaren dertig en veertig hadden ook het doel om de werkelijkheid te laten zien, de armoede, de gewone mensen. Toch zijn deze films nog op een bepaalde manier naïef. Je ziet er de stijl van de romantische wereldliteratuur in terug.

Gastblog Bob van der Sterre - Roma, città aperta

The War Game (1965) is misschien de eerste, echte aanzet tot het moderne hyperrealisme. Peter Watkins, documentaireregisseur, kreeg de opdracht om een Engeland te schetsen van ná het vallen van een kernbom. Hij deed dat ongelooflijk realistisch. Met zijn amateuracteurs en lowbudget filmtechnieken joeg hij mensen de stuipen op het lijf. Ook die van de BBC, die terugdeinsden om de film uit te zenden. Als speelfilm kwam hij uiteindelijk in omloop.

The War Game zat feitelijk net voor de grens van de realistische speelfilm maar achter de grens van de documentaire; oftewel: dit was een namaakdocumentaire. Deze stroming gebruikt de stijl van de documentaire: een voice-over en schokkende camerabewegingen. Maar de inhoud is verzonnen. Makkelijk te maken, goedkoop te produceren. Klassiekers in het genre: David Holzman’s Diary (1967), Real Life (1979) en F is for Fake (Orson Welles, 1973).

Genre
In de jaren negentig werd het ineens zijn eigen genre. Bob Roberts (1992), Fear of a Black Hat (1992), C’est arrivé près de chez vous (1992), The Blair Witch Project (1999), Zusje (1995), Halbe Treppe (2002) zijn enkele voorbeelden. En wat te denken van de namaak reality tv-serie The Office (2001)? Nogal wat mensen zwoeren dat deze comedy echt was.

Intussen zijn hyperrealistische films niet meer weg te denken in het genre van de misdaadfilm. Een tijd geleden zag ik The Criminal (1961) van Joseph Losey. Bruut! Schokkend! Het echte gangsterbestaan! Intussen oogt die film al zo ouderwets. Je bent gewend geraakt aan mensen die plotseling door het hoofd geschoten worden. Voor minder dan dat doe je het niet. Van Mean Streets (1973) van Scorsese, The Long Good Friday (1980) met Bob Hoskins, tot Cidade de Deus (2002) en dus Brighton to London. Er is een duidelijke evolutie naar geloofwaardige, harde, realistische portretten van de misdaad.

Gastblog Bob van der Sterre - Cidade de Deus

Ook de oorlogsfilm ontsnapt er niet aan. In Saving Private Ryan (1998), Schindler’s List (1993) en The Pianist (2002) zien we de oorlog zoals The Guns of Navarone (1961) ons hád willen schetsen. Als de mogelijkheden er toen waren geweest. Je zit hier echt aan het front, of in een concentratiekamp, of in een getto. Geluiden, beelden, impressies: alles was echter dan we ooit hadden gezien.

Tv-series
Maar films staan in realisme nog zelfs in de schaduw van tv-series. Neem nu The Wire. Deze serie volgt alle met misdaad betrokken personen in Baltimore op de voet. De agenten en de gangsters, natuurlijk, maar ook journalisten, havenarbeiders, onderwijzers, politici. Zelfs gangsters blijken pragmatische, menselijke personen. Agenten met een drankprobleem. In welke film hebben detectives nou te maken met bezuinigingen? In hyperrealisme is The Wire nauwelijks te overtreffen.

Wereldjes doen het trouwens erg goed in tv-series. Door de enorme lengtes kunnen in die series alle onderdelen van bepaalde wereldjes aan bod komen; een voordeel tegenover anderhalf uur film. De doodgraverswereld in Six feet under. De reclamewereld in Mad Men. De maffiawereld in Soprano’s. De ziekenhuiswereld in ER. De spionagewereld in Spooks. De soldatenwereld in Irak in Generation Kill. Alles enorm zakelijk als een waargebeurd verhaal maar met de focus op karakters zoals je dat kent uit fictie.

Liegen
Het ironische is dat de documentaire intussen steeds meer op een speelfilm begint te lijken. Steeds vaker ligt de nadruk op een menselijk verhaal en op karakters. De selectie is subtiel: wat niet past, wordt weggemoffeld. Deze onverzinbare verhalen zijn een betere speelfilm dan de speelfilm zelf. Wat een aantrekkelijke filmavond!

Tijdens de laatste IDFA zag ik Kill your Darling. Een moord die al dan niet door een schilderende bouwvakker zou zijn gepleegd. Hij tekent onthoofdingen maar zegt onschuldig te zijn. Waarom zou hij immers zijn eigen tekeningen bewaren? Hij is toch veroordeeld. Mysterieuze karakters alom. Niemand in Hollywood zou een spannender script kunnen verzinnen.

The Imposter

Een ander voorbeeld: The Imposter. De film gaat over een man die zich voordoet als een lang verloren gewaande zoon van een familie. Hij komt ver. Het wordt gekker wanneer je weet dat het verhaal van The Imposter ook verfilmd is geweest als speelfilm (The Chameleon, 2010) maar ook dat er nogal wat acteurs zijn gebruikt voor fictiestukken in deze film. En ook al wordt Frédéric Bourdin – de bedrieger – ietsje ouder naarmate de film vordert, hij draagt nog steeds dezelfde trui, alsof de opname uit een stuk bestaat.

Urenlange discussies worden hierover gevoerd op IDFA: wat is nog documentaire en wat niet? Zijn er regels? Zoals met alle discussies: je hebt preciezen en rekkelijken. Je noemt de naam Michael Moore en hele volksstammen worden witheet van woede. Waarom? Omdat hij nogal speelt met feiten in zijn films. Maar zijn we vergeten dat de eerste documentaire in 1922, Nanook of the North, ook gedeeltelijk in scène was gezet?

Hybride
Film heeft een zwakte: het is niet echt  genoeg. Documentaire heeft ook een zwakte: het is niet gemaakt  genoeg. Cinema is nu hard bezig in beide filmvormen die verschillen uit te wissen en komt op de proppen met een hybride: hyperrealisme.

Voor mij is – en zal altijd blijven – cinematografie vooral stijl, kunst en virtuositeit. Voor mij tien keer liever 8 ½ dan London to Brighton. Van Fellini’s film kan ik genieten van de eigenzinnige regie – van London to Brighton ga ik me vooral ergeren aan de vervelende mensen in de film. Dan kan ik net zo goed over straat gaan lopen met een camera in mijn handen: dat is pas realistische cinema.

 

8 augustus 2013

 
 
MEER ESSAYS