Bizarro film: hoe, wie en wat?

Ondertussen, op de redactie:

Bizarro film: hoe, wie en wat?

ALFRED:

Ik wil het hebben over een bepaald slag films dat ontsnapt aan de vertrouwde categorieën. In Fabric, de nieuwe van Peter Strickland, is zo’n film die het postmodernisme voorbij is. Hij speelt met genres, mengt horror en komedie met satire en surrealisme, en is op sommige momenten bepaald bruut in zijn beelden. Ik noemde het, in het stuk over Strickland en zijn nieuwe werkstuk, bizarro film.

De term bizarro fiction is van recente datum. Hij komt uit de (Amerikaanse) literatuur en staat voor – ik vertaal het wiki-lemma – een eigentijds, dus eenentwintigste-eeuws, literair genre dat elementen van absurdisme, satire en het groteske (dus over de top), als ook popcultuur, surrealisme en genreclichés, gebruikt om vreemde, subversieve en vermakelijke werken te scheppen. Bizarro fiction is het postmodernisme duidelijk voorbij, het speelt daar een spelletje mee.

De films die ik, vooralsnog bij gebrek aan een beter woord, bizarro film of bizarro cinema noem, spelen ook een spelletje. Met de traditie, met de afspraken, met de bestaande genres, met de ‘gevestigde orde’. Ze willen ontregelen. Als reactie op de chaos en het absurde van het bestaan in de eenentwintigste eeuw, waarin alle vertrouwde waarden op los zand (b)lijken te zijn gebouwd? Als oefening in nerdy spitsvondigheid? Kijk mij eens, zie wat ik allemaal weet van de ‘canon’ en hoe ik daar mee kan goochelen? Als antwoord op gebrek aan coherente ideeën? Als schaamlap voor leeghoofdigheid? Elke regisseur zal zijn eigen redenen en motieven hebben.

Rubber (2010)

Rubber (2010)

Wie ik niét bizarro wil noemen, is Quentin Tarantino. Die is meta en postmodern, op stereotiepe wijze zelfs. De films van Quentin Dupieux daarentegen vallen zeker onder de noemer bizarro. Maakte Strickland een film over een moordende jurk, in 2010 kwam Dupieux met Rubber, over een moordlustige autoband. Wrong Cops (2013) gaat over, hoe kan het anders, foute flikken. En het even briljante als knotsgekke Réalité was in 2015 voor ons van InDeBioscoop de film van het jaar.

De Belgische regisseur Tim Wielants heeft ook zo’n film gemaakt, De Patrick. Die speelt op een nudistencamping, Wielants noemt het een kostuumdrama. Maar dan zonder kostuums. Zelf wijst hij op Bruno Dumont, de man van Ma Loute en tv-serie P’tit Quinquin, als voorbeeld, naast de films van Alex van Warmerdam en Jos Stelling.

Aan het werk van Dupieux, Dumont en Mielants kun je de films van Yorgos Lanthimos (The Lobster, The Killing of a Sacred Deer, The Favourite), de Mexicaan Amat Escalante (La región salvaje) en de Argentijn Benjamín Naishat (Rojo) toevoegen. En op strip gebaseerde tv-series als Preacher en American Gods, en de ultragewelddadige superheldenstatire The Boys. Allemaal voorbeelden van bizarro cinema. Het lijstje is verre van volledig.

Graag hoor ik jullie ideeën. Ben ik scheel of heb ik paddenstoelenthee gedronken? Zie ik geesten en moet ik mijn koortsige brein deppen met ijsblokjes? Of zien jullie gaandeweg en ongemerkt een nieuw genre of nieuwe stijl ontstaan, een stijl die onmiskenbaar en helemaal van deze tijd is? Als dat het geval is, laat me weten of jullie meer voorbeelden van bizarro cinema kunnen noemen.

 

SJOERD:

Een interessante aanzet van Alfred. Ik denk niet dat hij teveel paddenstoelenthee op heeft.

Films als In Fabric lijken terug te grijpen op wat filmtheoreticus Tom Gunning omschreef als de “Cinema of Attractions”. Waar narratieve cinema volgens hem draait om de absorptie in een op zichzelf staande wereld, draait de cinema of attractions om het tonen en stimuleren. Het heeft een exhibitionistisch karakter en de directheid maakt het aantrekkelijk voor de avant-garde. Denk maar aan The Man With a Movie Camera bijvoorbeeld.

Volgens Gunning was dit de vroege tendens van cinema, onder andere doordat het een soort kermisattractie was voor 1906. Daarna kreeg volgens hem de narratieve cinema de overhand. Of dit historisch allemaal accuraat is doet in ieder geval niet af aan deze bruikbare tweedeling.

In Fabric (2018)

In Fabric (2018)

Ik zou zeggen dat bizarro cinema zoals Alfred het omschrijft de kijker wil overdonderen met spektakel, op basis van het vrijelijk mixen van popcultuurelementen. Daarmee ligt wel het risico van navelstaarderij op de loer, iets waar In Fabric zich ook schuldig aan maakt (zie mijn recensie op Cine als ik mag linken naar een andere site ;)). In plaats van te reflecteren op het leven en de wereld worden dit soort films een reflectie op zichzelf. Wie de knipogen begrijpt, kan zichzelf op de borst kloppen. Het is een benauwend denken over een specifieke praktijk in plaats van over de wijde wereld. Wie de knipogen niet begrijpt, kan er niet zoveel mee.

Twin Peaks: The Return past ook zeker in de bizarro cinema. Het is een 18 uur durende verzameling YouTube-clipjes met David Lynch-stokpaardjes, pure stimulatie gebaseerd op chaos.

 

TIM:

Interessante aanzet, Alfred. Ze zegt iets over de wens (en misschien zelfs de nood) om groepen films samen te scholen en te categoriseren, maar net als Sjoerd denk ik niet dat je teveel paddenstoelenthee naar binnen hebt gewerkt. Bizarro cinema is een boeiende verzamelterm met grenzeloze cultpotentie, en de voorbeelden die je noemt helpen absoluut om me een idee te vormen. Had er nog niet eerder van gehoord; vul maar in of dat aan mij ligt of aan de (nog relatieve?) onbekendheid van de term.

Waar zit mijn weifeling? Enerzijds vraag ik me af of we sommige regisseurs niet teveel eer geven als we ze boven het postmoderne uittillen. Wanneer slaat een gebrek aan betekenis om naar een spel met datzelfde gegeven? Als zo’n spel zich al laat onderscheiden, rest telkens de kritische vraag of de regisseur hiermee daadwerkelijk iets nieuws vertelt, of dat deze ‘bizarro cinema’ enkel het aandeel versterkt van exhibitionistische filmmakers die vooral geïnteresseerd zijn in hun eigen (al dan niet absurde) referenties.

Een ander punt is dat ik postmodernisme an sich een ambigue term blijf vinden om regisseurs en oeuvres te omschrijven (laat staan een term die dat ontstijgt). Idealiter heeft een filmmaker altijd ‘iets’ te vertellen, hoe gefragmenteerd ook, als hij/zij alle vormen van deconstructie eenmaal voorbij is. Ik vraag me steeds af hoeveel filmmakers zichzelf écht postmodern noemen en hoe vaak het label van de criticus komt.

Suspiria (1977)

Suspiria (1977)

Om af te sluiten met een andere noot: voor mij was In Fabric onder meer Suspiria met mode, maar ik las naderhand dat juist deze inspiratie volgens Strickland niet bewust was geweest, ondanks zijn waardering voor Argento. Ben ik de enige die dat vreemd vind? Het geeft onder andere aan hoe lastig het soms kan zijn om referentiële films nauwgezet te ontwarren.

PS: Sjoerd, lees ik nu echt goed dat je Vertov’s The Man With a Movie Camera als een voorbeeld van Gunning’s ”Cinema of Attractions” ziet? Ik denk dat Vertov zich zou omdraaien in z’n graf ;)

 

COR:

In tegenstelling tot Sjoerd en Tim verdenk ik Alfred wel van het drinken van een aardige slok paddenstoelenthee. Ook ik kende de term ‘bizarro cinema’ niet, maar die komt vast uit het brein van iemand met een voorkeur voor sterkere middelen: ik gok ayahuasca.

Ook met een term als postmodernisme kan ik overigens bar weinig. Ik ken de beeldende kunst van Jef Koons en wat literatuur van Thomas Pynchon, maar wat moet ik met “postmodernistische films” als Monty Python and the Holy Grail (1975), Zelig (1983) en Holy Motors (2012) die in hetzelfde rijtje worden gepropt met The Blues Brothers (1980), Marie Antoinette (2006) en La La Land (2016)? Hier is overduidelijk sprake van meer dan slechts het drinken van bedwelmende middelen.

L'Âge d'or (1930)

L’Âge d’or (1930)

De door Alfred genoemde Rubber, Ma Loute en La región savalje mag je van mij best bizarro cinema noemen (ik lees simpelweg: films met een bizar tintje), evenals films als Skins en A Pigeon Sat on a Branch Reflecting on Existence (dat in geheel nuchtere toestand al krankzinnig genoeg klinkt). Volgens mij bestaat de gemeenschappelijk factor van deze als zodanig geïntroduceerde nieuwe kunststroming vooral uit een combinatie van absurdisme en surrealisme. Misschien is het in dit verband goed om toch maar (weer) eens Un chien andalou en L’Âge d’or van de plank te trekken. Bijna een eeuw oud zijn Luis Buñuels films zowel het postmodernisme als de bizarro cinema allang voorbij – nog voordat die stromingen überhaupt door iemand werden verzonnen.

 

BOB:

Een huis opruimen, ik heb het de laatste weken weer eens een keer gedaan en ik kan het iedereen aanraden. Alles bekijken of het je nog plezier geeft. Zo niet, dan weg ermee. Keihard zijn.

Zo ook met essayisme. Als ik alle essayisme opruim in mijn hoofd, verdwenen termen als postmodernisme en bizarro cinema en blijft er de liefde over voor mooie films, en die worden meestal gemaakt door ‘auteurs’, dat wil zeggen, mensen met een eigenwijze visie op dingen, en die iets nieuws willen proberen, meestal geholpen door hun voorbeelden, mensen uit het verleden die ook weer iets nieuws wilden proberen. En anderen vinden daar dan wat van, schrijven essays en verzinnen termen om die auteurs en hun ideeën op scherpzinnige wijze bij elkaar te kunnen voegen, waar je bijna van gaat stotteren, zoals het postpostmodernisme en postpostpostmodernisme.

We zijn een fijn voorbeeld van wat je in de biologie wederzijds parasitisme noemt. Wat moet een artiest in een wereld zonder reflecterende critici? Maar een wereld met alleen maar critici – oef, dan neem ik ook zo snel mogelijk mijn ruimteschip (aardeachtige planeten toch in overvloed vandaag de dag).

Het punt is soms dat het pad van experimenten na 100 jaar soms wel een beetje plat is gelopen voor de nieuwste auteurs. Dan komen we blijkbaar uit bij absurde horrorachtige films over dingen, zoals jurken, autobanden. Terecht ziet Alfred dat als iets nieuws. Het is ook iets nieuws. Een nieuw genre is geboren, bizarro cinema of spullenhorror, ik vind het allemaal prima, ik heb er net als Cor geen echt gevoel bij.

De Noorderlingen (1992)

De Noorderlingen (1992)

Wel kijk ik graag naar de bizarre fantasie die de bron is van die experimenten. Dat is die briljante bron waar het moois van Buñuel, Dupieux (Wrong en Realité vooral), Kaufman en Van Warmerdam vandaan komt. Fantasie met een scheut satire en absurdisme. Soms horror, soms komedie, vaak ongrijpbaar. Een van de stijlen waarin je het scherpst je auteurschap in kunt uitdrukken.

Het is alleen niet zonder risico. Publiek dat het vaak niet begrijpt (ik herinner me de nuchtere Hollandse reacties na Shinboru en Wrong nog goed), critici die het soms ook niet helemaal kunnen plaatsen. Maar wel artiesten die gelukkig zijn met hun maffe breinen en hier en daar een tevreden filmkijker. Dat houdt film levend!

Fijn weekend allen & als het te hard regent: ga eens lekker opruimen! Of een film kijken natuurlijk.

 

PAUL:

Misschien is het nuttig om twee in deze gedachtewisseling uitgezette lijnen, een hedendaagse en een historische, inhoudelijk nog wat steviger aan elkaar te knopen.

Het belangrijkste kenmerk van film is beweging. Dat wisten de surrealisten en zelfs hun voorgangers al. Wanneer beweging centraal staat, kan het onderscheid tussen levende (menselijke) wezens en bewegende, levenloze objecten vervagen. We zien het reeds in het pre-surrealistische Ballet mécanique (1924).

Als je dan die grote tijdssprong maakt, zie je dat niet alleen de beweging, maar ook de beweegreden (het motief) kan gelden voor zowel levende wezens als levenloze (?) objecten. In films, welteverstaan.

Halverwege die tijdssprong en ongetwijfeld veel goede voorbeelden overslaand, kom ik nog even langs The Love Bug (1968), één van de eerste films die ik als kind in de bioscoop zag. Protagonist was Herbie, een Volkswagen Kever met een eigen wil. Sloeg Herbie aan het moorden of verkrachtte hij weerloze Dafjes? Nee hoor, niets dat mijn tere kinderzieltje kon beschadigen. Herbie was een schattig karretje. Waarom ook niet?

The Love Bug (1968)

The Love Bug (1968)

En tegenwoordig maakt het geanimeerde object dan als moordlustige jurk of autoband zijn opwachting binnen de sjablonen van het horrorgenre. We hadden natuurlijk al Chuckie (Child’s Play (1988) en sequels). Maar een pop is nog een afgeleide van de mens. Terwijl we inmiddels zijn aanbeland bij het kwaadaardige ding an sich. De spullenhorror, om Bob’s term te gebruiken, die tot hem kwam toen hij zijn huis aan het opruimen was. Gezien de geijkte kaders waar het ‘nieuwe’ in is geperst, lijkt me die term geschikter dan het geflatteerd feeëriek klinkende bizarro cinema.

Alfred noemde in zijn aanzet echter ook De Patrick. Een nudistisch kostuumdrama, als ik het goed begrepen heb. Dezelfde weg wordt afgelegd, maar dan in omgekeerde richting. Huid is als textiel en daarmee krijgt het levende wezen in toenemende mate de eigenschappen van een levenloos object. Geen horror, dit keer. Dus toch bizarro cinema? Ach, etiketten…. Voor een nudist is een moordlustige jurk hoe dan ook de ultieme nachtmerrie.

 

ALFRED:

Dank voor de reacties!

Ik kan Cor geruststellen, verder dan nicotine en suiker gaat mijn zelfmedicatie niet en daar maakt de overheid zich al druk genoeg over. ‘Postmodern’ is inderdaad een vaak onkundig gebruikte en daardoor onbruikbaar geworden term. Over postmodernisme valt genoeg te zeggen, maar dat is niet het punt van deze Ondertussen.

Ik geef Bob groot gelijk dat hij zijn hoofd leegmaakt en alle theoretische (voor)kennis over genres, stromingen en stijlen voor even vergeet, wanneer hij een film gaat kijken. Zo maakt hij van zijn brein een leeg scherm waarop zijn verbeelding de film kan projecteren. Er is echter een slag films dat vals speelt. Het is een karaktertrek van de postmoderne film dat hij de kijker er juist toe aanzet – soms zelfs dwingt – om zijn filmkennis wél aan te spreken.

De prikkel daartoe zijn verwijzingen naar andere films of zichzelf, zoals Jean-Luc Godard, in de jaren van de nouvelle vague, via filmische kunstgrepen de kijker eraan herinnert dat hij niet uit het raam kijkt, maar naar een film. Niet iedereen herkent de verwijzingen, zoals ironie (tegenwoordig steeds vaker) niet altijd wordt begrepen. Wat geen regisseur zal weerhouden zo’n film te maken, alleen in de Disney-bijbel staat geschreven dat cinema een allemansvriend moet zijn.

Sjoerd vindt dat al dat verwijzen naar het medium zelf een tikje navelstaarderig en wereldvreemd. Op zich heeft Sjoerd wat mij betreft gelijk, dat spel met referenties kan ontaarden in een narcistisch spiegelpaleis dat heel tevreden is met zichzelf, maar tevens zo leeg als een lekke fietsband. Het is het verwijt dat honderd jaar geleden werd gemaakt aan de l’art pour l’art opvatting over schoonheid. Kunst als louter vorm is decoratie.

En veel eigentijdse film is inderdaad voornamelijk vorm, inhoudelijk leeg—film als entertainment, om de tijd te vullen. En dan rest er slechts spektakel. Of gezwijmel over esthetiek. Het is een van de redenen waarom ik mezelf dit jaar minder vaak in de bioscoop terugvond dan in voorgaande jaren.

Der Golem (1915)

Der Golem (1915)

Paul verwijst naar een belangrijke troop van de vroege cinema, het simulacrum. Denk aan De Golem (bezielde kleipop) of Der Student von Prag (spiegelbeeld dat uit de lijst stapt en dubbelganger wordt). Sciencefiction en gothic novel (Frankenstein) maken er eveneens graag gebruik van. Ook J. L. Borges, de Argentijnse auteur en vader van het postmodernisme, jongleerde met fictie en non-fictie, met echt en gespeeld. Honderd jaar terug was er vrees voor het simulacrum, tegenwoordig wordt het omarmd, is het zelfs iets om na te streven. Dat zegt veel over deze tijd.

Tim heeft wat mij betreft een punt als hij stelt dat het teveel eer is om sommige regisseurs kwaliteiten toe te dichten die ze vooralsnog missen. Geen enkele regisseur ziet zichzelf als een bizarro cineast of denkt: ik ga een bizarro film maken. Wat we in de bioscoop zien, zijn aanzetten van een nieuwe, eenentwintigste-eeuwse filmstijl.

Voor alle duidelijkheid, bizarro cinema is een stijl, geen genre. Zoals film noir en nouvelle vague een stijl zijn en geen genre. De in stilistisch opzicht vreemde vermenging van genres, vol popculturele (niet alleen film)verwijzingen, is relatief nieuw. En in dat opzicht kenmerkend voor het huidige, chaotische, multifocale post-9/11 tijdgewricht. Ik verwacht nog veel ‘gestoorde’ films in de bioscoop, al dan niet zo bedoeld of het resultaat van pretentie dan wel incompetentie. We sluiten af met goed nieuws: op 19 december komt de nieuwe Quentin Dupieux, Le daim/Deerskin, uit in Nederland. 

 

13 oktober 2019

 

Meer ‘Ondertussen, op de redactie’