**
recensie Journal d’une femme de chambre
Genoeg reden om Buñuels versie nog eens te kijken
door Cor Oliemeulen
Hoe breng je de belevenissen en vernederingen van een dienstmeid ruim honderd jaar later op het witte doek?
Benoît Jacquot is de derde regisseur die de satirische roman ‘Le Journal d’une femme de chambre’ voor de bioscoop verfilmde. Dit in 1900 gepubliceerde ‘Dagboek van een kamermeisje’ van Octave Mirbeau gaat over de Parijse Célestine die komt te werken bij de familie Lanlaire in Normandië. Door overpeinzingen en flashbacks leren wij hoe zij in eerdere betrekkingen talloze vernederingen moest ondergaan. Zo herinnert zij zich hoe haar eerste werkgever gruwelijk stonk toen hij op haar kwam liggen en Célestine als dank een sinaasappel kreeg. Ook bij de Lanlaires is haar afhankelijkheidspositie flagrant. De vrouw des huizes blaft haar af en de mannelijke aandacht neemt ziekelijke vormen aan.
Moderne slaaf
De trotse en pragmatische Célestine is zich bewust van zowel haar verschijning als haar lot. Ze blijkt bedreven in het psychologische machtsspel van aantrekken en afstoten, vooral ten opzichte van mannen. Tegelijkertijd beseft ze dat ze als dienstmeisje altijd een moderne slaaf van de maatschappelijke bovenklasse zal blijven, niet in staat de nukken en uitbuitingen te vermijden. Daarom heeft Célestine zich voorgenomen een rijke man te zoeken. De vraag is of zij die uiteindelijk zal vinden in de persoon van de antisemitische knecht Joseph, die Célestine wil meenemen naar zijn gedroomde café in de havenstad Cherbourg. Het boek van Mirbeau eindigt met een trieste boodschap: terwijl je zou mogen verwachten dat Célestine in haar hoedanigheid van bazin aardig en correct met haar werknemers zou omgaan, vertoont ze dezelfde deemoedige aanpak waarmee ze als dienstmeid werd geconfronteerd.
In zijn filmadaptatie blijft Benoît Jacquot de destijds omstreden roman redelijk trouw, hoewel hij enkele wezenlijke gebeurtenissen, zoals het oorspronkelijke verhaaleinde, weglaat. Zijn Journal d’une femme de chambre richt zich vooral op de sociale en persoonlijke misstanden waarmee Célestine te maken krijgt. De focus ligt geheel op haar innerlijke wereld en de manier waarop zij probeert om te gaan met het abjecte gedrag van de bourgeoisie.
Sleutelgatscènes
De machtswellust en minachting is prachtig verbeeld in de scène waarin mevrouw Lanlaire aan Célestine vraagt of zij boven een schaar wil halen, vervolgens een naald en direct hierna ook garen. Nadat het kamermeisje voor de derde keer amechtig de lange trap is afgedaald, zou je ook als toeschouwer het irritante belletje van mevrouw Lanlaire willen stoppen op de plaats waar geen zonlicht komt.
Waar Jacquot niet in slaagt, is het vertellen van een consistent verhaal: zijn drama is een allegaartje van fragmenten, waarbij de chronologie niet goed te volgen is en sommige plotelementen lukraak zijn ingevoegd en karig uitgewerkt. Zo wordt Joseph plotseling in verband gebracht met een misdrijf, waar bijvoorbeeld de filmversie van Luis Buñuel uit 1964 uitgebreid suggereert hoe de trouwe knecht tot die perverse daad zou zijn gekomen. Ook van de vijandige buurman van de Lanlaines, een ex-legerkapitein, is niet veel te merken. En terwijl Jacquot het taalgebruik van de personages in de moderne tijd heeft geplaatst, zou je – in navolging van de vele sensuele pikanterieën van het dagboek – ook wat meer sleutelgatscènes mogen verwachten, zeker als je de beschikking hebt over Léa Seydoux (La vie d’Adèle, 2013). Meer frivoliteit had het drama goed gedaan.
Boeiende filosofie
Journal d’une femme de chambre is even vlak en invalide als Jacquots vorige film 3 Coeurs: hij weet zijn boeiende filosofie niet goed naar het witte doek te vertalen. Hoe anders deden zijn voorgangers het. The Diary of a Chambermaid (1946) van Jean Renoir is amusant en meer een kluchtige romance dan een drama. Hierin vertolkt Chaplin-muze Paulette Goddard lekker zwierig de rol van Célestine, die de avances van de oude buurman in de wind slaat, verliefd wordt op de gebrekkige zoon van de familie Lanlaire en niets moet weten van de knecht Joseph, die aan het eind zelfs door een boze menigte wordt gelyncht.
Luis Buñuel maakt het in zijn superieure Le Journal d’une femme de chambre minder bont, maar zijn draaiboek getuigt van veel meer lef en originaliteit dan dat van de recente verfilming van Benoît Jacquot. In Buñuels versie die zich ontpopt als een heuse whodunit, blijkt meneer Lanlaire een schoenenfetisjist die dood op zijn bed wordt aangetroffen met een laars van Célestine in zijn mond, is ook de zoon des huizes een eersteklas geilneef (wie anders dan Michel Piccoli?) die zijn handen niet kan thuishouden, beweegt Célestine (Jeanne Moreau) zich perfect tussen haar mannelijke aanbidders en krijgen bourgeoisie en katholieke kerk (let op de vloekende en zuipende pastoor), zoals gebruikelijk bij Buñuel, flink op hun falie. Jeanne Moreau speelt bovendien een veel geloofwaardigere Célestine dan Paulette Goddard en Léa Seydoux bij elkaar.
20 juni 2015