Beau Travail

****
recensie Beau Travail
Masculiene fata morgana

door Yordan Coban

Mannelijke onzekerheid is misschien wel het gevaarlijkste wapen dat er is. Een man verteerd door zijn onvermogen om zich te uiten, om een mens te zijn, is spoedig tot excessief geweld te buigen. Beau Travail (1999, nu als 4K-restauratie in de bioscoop), het meest geroemde werk van Claire Denis, verkent dit concept in de aanwezigheid van een groep Franse soldaten tijdens een missie in de Franse oud-kolonie Djibouti. Onuitgesproken spanningen gecombineerd met nodeloze militaire oefeningen komen samen in deze masculiene fata morgana.

De film speelt zich af als een herinnering uit het leven van ex-sergeant Galoup (Denis Lavant) ten tijde van een missie aan de kust in Oost-Afrika. We zien de dagelijkse routine van het legioen waarover Galoup leiding geeft. Het legioen is vrij divers en kent een passende gelijkenis met de Franse samenleving en al haar koloniale uitwassen. Op de achtergrond komt telkens commandant Bruno Forestier (Michel Subor) in beeld. Hij doet denken aan Marlon Brando in Apocalypse Now (1979). Een man van weinig woorden voor wie Galoup enorme bewondering uit.

Beau Travail

Dan is er ook nog Gilles Sentain (Grégoire Colin), een enigmatische nieuwkomer in het legioen. Een jonge soldaat die – in de beleving van Galoup – het gezag van de onzekere sergeant ondermijnt. Er ontstaat een concurrentiestrijd tussen de twee waarbij Galoup zijn overwicht als sergeant misbruikt, wat uiteindelijk leidt tot zijn ontslag.

Absurditeit van militaire onderwerping
Bij het zien van Claire Denis’ beelden van de eindeloze taken die de militairen moeten uitvoeren, bekruipt de kijker een gevoel van zinloosheid. Wat zijn deze mannen nou eigenlijk aan het doen daar in de woestijn aan de andere kant van de wereld? Er wordt niet gevochten, slechts geoefend. De zinloosheid van het militaire bestaan begint gedurende de film naar de voorgrond te treden, zo ook de uitgesproken spanningen die geleidelijk subtiele homo-erotische trekjes krijgen.

Er wordt weinig gesproken, wat de kijker de ruimte geeft om te observeren en te interpreteren. De stilte en de onuitgesproken sentimenten denken aan het feministische meesterwerk Jeanne Dielman 23, quai du Commerce, 1080 Bruxelles (1976). Ook Chantal Akerman maakte gebruik van het nodeloos herhalen van taken om de kijker tot reflectie te bewegen. In beide films zien we hoe de zichtbare onderdrukking van emotie tot een kookpunt komt. De kracht van Beau Travail en Jeanne Dielman zit echter voornamelijk in de verwerking van de film naderhand, niet per se in de meest directe kijkervaring.

De discipline en hiërarchie van het leger zijn daarbij instrumenteel voor het scheppen van het spanningsveld dat de absurditeit van de militaire onderwerping zichtbaar maakt. Het strijken van de kleren, het strak opmaken van het beddengoed, de yogagroepssessies, de ijdele nadruk op het dragen van het uniform, allemaal kluchtige portretten van de militair en zijn masculiene profiel.

Beau Travail

Machtige climax
Claire Denis heeft een bijzondere relatie met het continent Afrika, dit vinden we ook terug in haar oeuvre. Als dochter van een koloniaal ambtenaar in Kameroen spendeerde zij een groot deel van haar jeugd aan de West-Afrikaanse kust. In eerdere werken als Chocolat (1988) en S’en fout la mort (1990) en het latere White Material (2010) onderzoekt Denis telkens de relatie tussen Frankrijk en haar oude kolonies. In Beau Travail paraderen de militairen door het landschap van Djibouti, onder het toeziend ook van de lokale bevolking, als een enigszins komische herinnering aan het koloniaal verleden.

De slotscène geeft de film een machtige climax. In de meeste films over masculiene impotentie wordt er gekozen voor een geweldsexplosie, zoals bijvoorbeeld in Taxi Driver (1976). Claire Denis kiest echter juist voor een uitbarsting van een meer vrouwelijke kracht. Galoup, in al zijn aandoenlijke verwarring over het verleden, laat zich voor even helemaal gaan op het ritme van de nacht.

 

21 februari 2024

 

ALLE RECENSIES

Het gezicht van Georges Franju – Deel 1

Het gezicht van Georges Franju – Deel 1:
Van het slachthuis tot een onbereikbare liefde in de metro

door Paul Rübsaam

Weinigen zullen de betekenis van de Franse regisseur Georges Franju voor de Franse cinema betwisten. Franju staat echter vooral bekend als hoeder van het Franse cinematografische erfgoed en als vervaardiger van enkele werken die vaak weggezet worden als genrefilms. Toch had hij als filmmaker een intrigerend eigen profiel.  

Georges Franju (1912-1987) was lange tijd voorzitter van het fameuze filmarchief ‘La Cinématheque Française’ en richtte met cinefiel en filmarchivist Henri Langlois in de jaren dertig van de vorige eeuw de filmclub ‘Cercle du Cinema’ en het tijdschrift Cinematographe op. Als regisseur is hij het meest bekend van het ijzingwekkende Les yeux sans visages (1960), een film die meerdere bioscoopbezoekers deed flauwvallen.

Georges Franju met actrice Edith Scob op de set van 'Les yeux sans visages' (1960)

Georges Franju met actrice Edith Scob op de set van ‘Les yeux sans visages’ (1960)

Voor het overige leek Franju als cineast terug te grijpen op oude stijlen en in vergelijking met vernieuwende en hippe land- en tijdgenoten als Alain Resnais, Jean-Luc Godard en François Truffaut op safe te spelen. Zijn eigen filmtitels indachtig (naast Les yeux sans visages ook Nuits rouges uit 1973) scheen hij aanspraak te maken op de twijfelachtige kwalificatie ‘regisseur zonder gezicht’. Maar schijn bedriegt, zoals ik in deze driedelige verhandeling aannemelijk hoop te kunnen maken.

Nog voorafgaand aan zijn zes speelfilms in zwart-wit tussen 1959 en 1965 – met afwisselende genrekenmerken en thema’s als identiteitsverlies, gevangenschap en de verhoudingen binnen beter gesitueerde families – schreef Georges Franju rond 1950 drie baanbrekende documentaires op zijn naam. Hierin vormt de ontmenselijking van de moderne maatschappij de rode draad. Deze documentaires komen in dit eerste deel aan bod, gevolgd door een bespreking van de korte film La première nuit uit 1958, die de overgang van documentaire naar fictie in het werk van Franju markeert.

De chronologie houd ik tevens aan bij de bespreking van de zes speelfilms, in deel twee en drie. Die volgorde doet de onderlinge samenhang tussen die films minstens zo goed tot uitdrukking komen als onderverdelingen tussen drama’s, horrorfilms, en thrillers, die in het geval van Franju betrekkelijk zijn.

Aan het slot van het derde (en laatste) deel wordt het hoogstpersoonlijke profiel van Franju, dat door al zijn films tezamen vorm krijgt, nader uitgewerkt. Terugkerende elementen als zijn voorkeur voor zwart-wit, de betekenis van maskers en de sterke verwantschap tussen de protagonisten in zijn verschillende speelfilms zullen dan in hun onderlinge samenhang worden bezien. Als vormen zij de neus, mond en ogen van het gezicht van Georges Franju als filmmaker.

De ‘schoonheid’ van het slachthuis in Le sang des bêtes
De eerste van drie documentaires van Georges Franju (vaak als drieluik aangemerkt) is het onthutsend grafische, maar tegelijkertijd bij momenten surrealistische Le sang des bêtes (1948). Met muziek van Joseph Kosma, camerawerk van Marcel Fradetal en een opmerkelijk genoeg door de Franse natuurfilmer Jean Painlevé (1902-1989) geschreven commentaartekst zien we hierin onverbloemd het wrede lot van paarden, koeien en schapen in een slachthuis. Maar ook de vervreemdende arbeid van de mensen die met toch bewonderenswaardige behendigheid hun werk doen in het abattoir.

Georges Franju, een fervent voorstander van filmen in zwart-wit, verklaarde ooit in een interview dat de documentaire als hij in kleur was gefilmd slechts walging bij de kijker teweeg zou brengen, terwijl het zwart-wit van de film juist recht deed aan de ‘schoonheid’ ervan.

Le sang des bêtes (1948)

Le sang des bêtes (1948)

Dat iemand durft te spreken over de ‘schoonheid’ van beelden van angstige en weerloze dieren die gedood en in stukken worden gehakt, waarbij hun voor consumptie ongeschikte lichaamsdelen oneerbiedig in een hoek worden gesmeten, zou verwondering kunnen wekken en zelfs tot morele verontwaardiging kunnen leiden, Maar Franju gebruikte die term in de ruimere betekenis van beeldende zeggingskracht.

Voor het filmen in het abattoir had hij de maand november uitgekozen. Het werk van de slagers vond dan bij elektrisch licht plaats, met scherpe contrasten als gevolg. Bovendien waren in de vrieskou de dampen van het overvloedig stromende, hete bloed van de geslachte dieren goed zichtbaar.

De nauwgezette impressies van de slachtpraktijken in het abattoir zijn verrassend genoeg ingebed in een naar het romantische neigende vertelling over wat er zoal te beleven valt in het omliggende Parijse havengebied, met zijn verlaten spoorwegterreinen, uitzichten over de Seine, onbestemde lege vlaktes, rommelmarkten en rond dolende geliefden. Bij die buitenscènes wordt het commentaar voorgedragen door een vrouw (Nicole Ladmiral), met een melodieuze, ietwat kinderlijk stemgeluid. Bij de scènes in het abattoir horen we de stem van Georges Hubert, een man wiens spreektrant de (oudere) Nederlandse kijker doet denken aan die van Philip Bloemendal van het Polygoonjournaal.

Eerder dan met de ironische bedoelingen waar ze de schijn van hebben, zet Georges Franju al zijn stijlmiddelen in om ons op een ‘ongewone’ (de term ‘insolite’ lag hem op de lippen bestorven) en daardoor verontrustende manier met de eigenlijke werkelijkheid te confronteren. Dat ‘ongewone’ onderstreept hij nog eens met behulp van een impressie aan het eind van de documentaire. Een rijnaak die over de Seine vaart, wordt gefilmd vanuit een zo laag camerastandpunt dat het water van de rivier buiten beeld blijft en het wel lijkt of het lange, platte schip over een tarweveld wordt getrokken. Het is maar van waar je er naar kijkt, lijkt Franju met dit beeld te willen zeggen. Maar van waar je er ook naar kijkt (of niet naar kijkt): slachthuizen bestaan echt en we consumeren met velen dagelijks de producten ervan.

Geslacht landschap in En passant par la Lorraine 
Het documentaire-drieluik kwam tot stand in opdracht van een filmbedrijf met de hoopvol klinkende naam ‘Forces et Voix de France’. Vermoedelijk stond die opdrachtgever een documentairereeks voor ogen die het door de Tweede Wereldoorlog geschonden Franse gevoel van nationale trots kon herstellen door bloeiende takken van industrie en stijgende welvaart te etaleren. Naar Franju’s eigen zeggen daarentegen hadden alle drie de documentaires een ‘slachtpartij’ tot thema.

En passant par la Lorraine (1950), het tweede deel van het drieluik, opent met een impressie vanuit een rijdende auto van het lieflijk glooiende heuvellandschap van de Franse grensregio Elzas-Lotharingen. Ondertussen horen we het door een kinderkoor gezongen liedje ‘En passant par la Lorraine’, over een kind dat op klompjes een wandeltocht maakt door de regio. Vervolgens een blik op de barokarchitectuur van regiohoofdstad Nancy, folkloristische festiviteiten in een naburig dorpje en beeldhouwwerken die de uit Elzas-Lotharingen afkomstige Jeanne d’Arc vereeuwigen.

En passant par la Lorraine (1950)

En passant par la Lorraine (1950)

Maar na die doelbewust gehanteerde clichés van de toeristenfolder en zonder weliswaar een onvertogen woord in het opnieuw door Georges Hubert ingesproken commentaar wordt de kijker al gauw meegevoerd in de mijnen, hoogovens en andere al dan niet zwarte rook uitstotende bouwwerken van de na Tweede Wereldoorlog tot bloei gekomen kolen- en staalindustrie in de regio. Van buitenaf gezien doet die industrie op zijn minst het landschap geweld aan. Binnen in de fabrieken roepen de schimmige, in de duisternis werkende arbeiders en de schijnbaar helse machines die zij bedienen associaties op met de onderwereld in Fritz Lang’s Metropolis (1927).

Knap is het wel hoe de arbeiders de door stampende en persende machines buigzaam gemaakte, nog altijd gloeiende staalsintels weten te hanteren. Toch is er geen twijfel mogelijk dat de regisseur allerminst de lofzang heeft willen zingen op de welvaart brengende kolen- en staalindustrie. Daarvoor scheppen de ritmische, maar betrekkelijk trage beelden met sterke licht-donkercontrasten (achter de camera opnieuw Marcel Fradetal) een te duistere en grimmige atmosfeer.

Schijnbaar lieflijk, maar sarcastisch is de epiloog, waarin bewoners van een dorpje in Elzas-Lotharingen een nachtelijke fakkeloptocht houden, terwijl we opnieuw het kinderliedje van de openingsscène horen. De fakkels zijn als de laatste lichtpuntjes in het ten behoeve van het opdelven van steenkool en ijzererts geslachte landschap.

Verschrikkingen die je niet aan mag raken in Hôtel des Invalides 
In Hôtel des Invalides (1952) volgt Franju de omgekeerde weg als in Le sang des bêtes. In plaats van verschrikkingen die normaliter buiten ons zicht blijven als ‘bezienswaardigheid’ te etaleren, registreert hij de grimmige aspecten van een locatie die juist moet functioneren als bezienswaardigheid: het oorlogsmuseum annex verzorgingstehuis voor oorlogsveteranen, waar de titel van de documentaire naar verwijst.

In een eerste scène zien we mussen en duiven rond de hoge koepel van de bij het museum behorende kerk vliegen. Vervolgens brengt de camera (opnieuw Marcel Fradetal) de omgeving in kaart: het centrum van Parijs met La Place de la Concorde, l’Arc de Triomphe, de bruggen over de Seine en de uit de mist opdoemende Eiffeltoren.

Dan volgt het eerste verontrustende beeld. Een over zijn hele lichaam trillende oude man wordt in een ouderwets ogende rolstoel over de binnenplaats naar de ingang van het museum gereden. Vlak langs de ronde muil van een kanon dat op die binnenplaats staat opgesteld. Onwillekeurig breng je als kijker de vuurmond en de toestand waarin de oude man verkeert met elkaar in verband.

In tamelijk donker zwart-wit ontvouwt de documentaire vervolgens de sinistere aspecten van het interieur van met museum. In de zogeheten eerste sectie, waarvan de museumgids met een plechtig gebaar de deuren opent, zien we allerhande wapenrusting vanaf de tijd van koning François I (zestiende eeuw). Harnassen en bijbehorende loodzware helmen, die tezamen doen denken aan metalen mummies, wekken medelijden op met de mensen die zich daar ooit in moesten wurmen. Ondertussen berispt de gids jeugdige bezoekers die het niet laten kunnen die vreemde uitmonsteringen aan te raken.

Hôtel des Invalides (1952)

Hôtel des Invalides (1952)

Vooral van Napoleon Bonaparte, door de rondleider in ademloze bewondering eenvoudigweg als ‘l’Empereur’ aangeduid, wordt in het museum veel bewaard. Zijn veldbed, zijn werktafel, zijn attachékoffertje en zelfs de (opgezette) hond die op Elba zijn huisdier was. Bovenal is er zijn graf in het bij het museum horende Chapelle du Dôme.

Dat Hôtel des Invalides het oorlogsmuseum slechts schijnbaar opvoert als een herinnering aan eer, heldenmoed en vaderlandsliefde, maar in werkelijkheid als een wrang aandenken aan de groteske, van hogerhand bevolen slachting van mensen door mensen die oorlog is, wordt onmiskenbaar door het met opzettelijk misplaatst vrolijke deuntjes in de soundtrack (Maurice Jarre) omlijste vertoon van museumstukken die verwijzen naar de nog relatief recente Eerste Wereldoorlog. Zoals het overgebleven hoofd van het bronzen beeld van generaal Mangin, waarvan de kaak lijkt weg geschoten te zijn. Of het kapotte vliegtuig van oorlogspiloot Charles Gunemer.

Het meest sprekend in dat opzicht is een van de laatste scènes, waarin geüniformeerde, met vele onderscheidingen behangen, maar zwaar verminkte oorlogsveteranen een kerkdienst bijwonen. Dat oorlog niets anders is dan een wrede maskerade zal als thema nog terugkomen in George Franju’s speelfilm Thomas l’imposteur uit 1965.

Parallelle sporen in La première nuit
Na zijn documentaire-drieluik en voorafgaand aan zijn reeks speelfilms van 1959 tot 1965 vervaardigde Franju het wonderbaarlijke La première nuit (1958)In deze korte film komen documentaire-elementen en fictie bij elkaar en houdt Georges Franju een pessimistisch wereldbeeld met een zekere mate van poëzie in balans.

La première nuit registreert het door mensen geschapen universum van de Parijse metro met zijn rijdende treinen, stations, perrons, donkere tunnels, talloze lichten, roltrappen, liften, schachten, conducteurs, aan het spoor werkende arbeiders en alle kanten op stromende, haastige passagiers. Degene die dit ondergrondse labyrint betreedt in de zwijgende korte film mét omgevingsgeluid is echter een fictieve held. Een tienjarig jongetje (Pierre Devis), dat er als een Orpheus op zoek gaat naar zijn Euridyce in de gedaante van een betoverend en nog jonger blond meisje (Lisbeth Persson).

Evenals de protagonisten in Franju’s speelfilms, zoals we nog zullen zien, behoort de tienjarige hoofdpersoon van La première nuit kennelijk tot de bemiddelde klasse. Hij gaat niet lopend naar school, zoals een groep kinderen die we in de eerste scène over een met herfstbladeren bedekte laan hebben zien rennen en komt ook niet met de metro, zoals het blonde meisje. Hij wordt gebracht in een limousine met chauffeur.

La première nuit (1958)

La première nuit (1958)

Als die chauffeur hem weer ophaalt van school weet hij zich te verstoppen, om vervolgens die geheimzinnige trap af te dalen naar de ondergrondse wereld waar hij het engelachtige meisje in heeft zien verdwijnen. Die wereld is voor hem een surreële wereld van eindeloze verbindingen in een netwerk van duisternis, waarin gehaaste volwassenen hun weg zoeken en waarin hijzelf in zekere zin volwassen wordt, op zoek, maar tevergeefs, naar zijn eerste liefde. Zijn subjectieve beleving wordt versterkt door het gebruik van het naar cameraman Eugen Shuftan (geboren als Eugen Schüfftan, 1893-1977) genoemde ‘Schüfftan-proces’, waarbij een spiegel een deel van het door de camera vastgelegde beeld afdekt en objecten en ruimtes vanuit verschillende hoeken zichtbaar maakt.

De jongen dwaalt zó lang rond in het ondergrondse labyrint dat de nacht valt en het metrobedrijf, inclusief de liften en roltrappen, tot stilstand komt.

Tenslotte gaat hij liggen op zo’n tot rust gekomen roltrap en valt in slaap. Vervolgens zijn we er getuige van wat hij droomt. Mechanisch, als door een kracht buiten hem voortbewogen, richt hij zich op en begeeft zich naar de verlaten perrons, Een metro die langs rijdt, is eveneens verlaten. Op één passagier na: het blonde meisje, dat vagelijk naar hem glimlacht. Een volgende metro arriveert, met opnieuw het meisje erin en dan nog één.

Tot er een geheel leeg treinstel arriveert dat als vanzelf zijn deuren voor hem opent. In deze lege, als een slang slingerende trein met zijn schuddende coupés passeert hij een andere trein, met het meisje erin. Met hun gezichten naar elkaar toegewend ieder achter hun ruit staande, rijden ze vervolgens in dezelfde richting over parallelle sporen.

Als hij ontwaakt, gaat ook de metrowereld weer in bedrijf. Het is ochtend en de jongen lijkt monter nu. Hij neemt de trap naar boven, naar de straat en loopt door een park met brede lanen en sloten met fraaie bruggetjes erover, dat er in het ochtendlicht betoverend uitziet. Misschien is hij op weg naar school, maar niet in de auto van zijn rijke vader. Als iemand anders. Iemand die een nieuwe wereld heeft betreden van dromen, fantasieën, desillusies ook, maar tevens van ongekende vergezichten. De wereld van de cinema wellicht.

Evenals in Les quatre cents coups, de iets later verschenen eerste speelfilm van François Truffaut, brengt in La première nuit een jonge jongen een nacht alleen in de stad door. Waar Truffaut een sociaal drama neerzet, draait bij Franju alles om sfeer, locatie, suggestie, en verbeelding. Zijn korte film is daarmee een voorproefje op zijn films met featurelengte die erop zouden volgen en in de volgende twee delen van deze verhandeling aan de orde zullen komen.

 

12 februari 2024

 

Deel 2: Verborgen leed in kapitale panden
Deel 3: Gevangenschap en maskerades

 


ALLE ESSAYS

Filmmarathon: Catherine Deneuve

5 onbekende films van bekende Franse actrice
Filmmarathon: Catherine Deneuve
Twee redacteuren van InDeBioscoop dompelen zich een weekend lang onder in de goede dingen des levens en vijf relatief onbekende films van de Franse actrice Catherine Deneuve.

1. La femme aux bottes rouges (1974)

BOB:
Had ik al gezegd dat ik moe was van de vele kilometers die ik in de Betuwe moest omrijden, Cor? En ik je nu helaas niet kan helpen met afwassen of afdrogen? Ik heb rust nodig maar die krijg ik ook niet met deze eerste film van de filmmarathon. Een paraplu zonder context, er klinken kogelschoten bij een boekenkraampje, een advocaat zit met een schoen op zijn hoofd, ga zo maar door. Na tien minuten ben ik al de weg kwijt.

Stel je voor dat je Jean Luis Buñuel bent. Je vader is Luis Buñuel, wereldberoemd in de cinema en kunst. Zijn surrealistische invloed op jouw denken als kind en tiener is enorm. Jij wilt ook wat nalaten. Jean Luis’ debuut in 1973 (Au rendez-vous de la mort joyeuse, met Française Fabian en Gérard Depardieu) werd gevolgd door deze film. Surrealisme te over en je ziet het talent maar je mist toch satire en ander interessants om het te laten beklijven.

Aan de cast lag het niet. Fernando Rey is een oude Buñuel-bekende. En Catherine Deneuve (schrijfster Françoise LeRoi) speelde zeven jaar hiervoor de hoofdrol in het wereldberoemde Belle de Jour van vader Luis Buñuel. Ze acteert altijd sterk met haar ogen, zoals ook in sommige scènes hier. Die ogen stralen een prettige mafheid uit. Past bij de rollen die haar een kil imago gaven als actrice: Belle de Jour en Repulsion.

Wat is eigenlijk jouw favoriete Deneuve, Cor? De mijne is de komische Deneuve van Touche pas à la Femme Blanche.

 

COR:
Ik heb geen favoriete Deneuve, maar vind wel dat zij door de jaren heen sterker is gaan acteren en veel meer karakter in haar gelaatsuitdrukkingen kreeg. Haar ingehouden stijl, bijvoorbeeld in Le dernier métro, kan me ook wel bekoren. Ik schreef daar al eens over in ‘Een halve eeuw Catherine Deneuve in vijf mooie hoofdrollen’.

In Buñuel junior heb ik me nooit verdiept. Wel grappig dat Jean Luis La femme aux bottes rouges maakte net voordat Luis met pensioen ging. Ik ben het met je eens dat de zoon de satire van de vader mist. Neem bijvoorbeeld het twee jaar eerder verschenen Le charme discret de la bourgeoisie van Luis met al die absurde scènes, dromen en nachtmerries die waren bedoeld om burgerlijk en snobistisch gedrag te ontregelen. En natuurlijk ook de kijker! Zoonlief benadert die atmosfeer wonderwel, maar mist de geniale gekte van pa.

Kijk ook eens naar de filmtitel: bij Jean Luis er is daadwerkelijk een vrouw met rode laarzen (Deneuve). Hoe anders is Luis’ debuutfilm (samen met die andere beroemde surrealist Salvador Dalí) Un chien andalou (1929). Je kunt zo vaak kijken als je wilt, maar er is geen hond te zien, laat staan een Andalusische.

 

2. Et Satan conduit le bal (1962)

COR:
Hopelijk ben je wat bekomen van je fietstocht vanuit Den Haag, Bob, en val je niet in slaap tijdens deze film. Na afloop ga ik uitgebreid koken, en daarna zet ik graag een comfortabele stoel voor je klaar bij de afwas.

Et Satan conduit le bal ademt ook een bepaalde lamlendigheid, in dit geval van jongeren in de jaren zestig, zoals er in die jaren zoveel Europese films daarover werden gemaakt. Deze film is geproduceerd door Roger Vadim. Hij debuteerde in 1956 met Et Dieu… créa la femme waarmee hij van Brigitte Bardot een sekssymbool maakte.

Vadim was getrouwd met Bardot, maar een paar jaar later kreeg hij een relatie met Catherine Deneuve. Zij heeft in Et Satan conduit le bal op een gegeven moment exact hetzelfde kapsel als Bardot, dus Vadim wilde kennelijk ook Deneuve’s carrière als zodanig lanceren. Deneuve is een hele mooie dame, maar geen vurig sekssymbool. Deze enige film van Egyptenaar Grisha Dabat is verre van opwindend. Tóch zou Vadim scoren: een jaar na de opnamen beviel Deneuve van zijn zoon.

De film is gemaakt in een tijd dat Franse filmmakers als Godard, Truffaut en Varda in Parijs de Nouvelle Vague hadden geïntroduceerd. Van hun snelle montage en visuele grapjes zie je in Et Satan conduit le bal weinig terug. Ik zie slechts verwende jongeren die pseudo-intellectueel discussiëren en zich vervelen. En dan heb je natuurlijk nog dat blonde kereltje dat de auto van zijn gewenste schoonvader in de prak rijdt.

Ondertussen vraag ik me af wie wordt bedoeld met de Satan uit de filmtitel. Wat denk jij?

 

BOB:
Satan is natuurlijk de vrijzinnigheid van de jeugd, dat is zonneklaar. Die vrijheid leidt nergens toe: een crash met een auto, verveling, relaties ‘voor de fun’… Kortom: Satan leidt de dans van de luie jeugd. Deze schandaaltitel beloofde meer dan het kon waarmaken. Daarvoor kun je beter terecht bij films als Kids, Heavenly Creatures of The Breakfast Club.

Jij noemt Bardot, maar ik zie Deneuve hier op haar meest Jane Fondaïstisch. Desondanks een van haar minst interessante rollen. Ze is nagenoeg filmbehang – zoals de meeste acteurs trouwens. Een portret van jongeren in 1962: ik zie er geen kwaad in maar ook weinig goeds. Een paar dingen vind ik wel leuk: hoe zelfs petanque een strijd oplevert om een dame; dialogen als ‘We vinden elkaar leuk, wat nu?’ ‘We constateren het’; of ‘Ben ik ten goede veranderd?’ ‘Je bent… tolerabel’.

De vraag van deze film is vooral: wie was Grisha Dabat, wiens enige film deze was? Weer een gemist hoofdstuk voor de encyclopedie voor de minder bekende namen uit de filmwereld.

 

3. Peau d’âne (1970)

BOB:
Het fietsvoorafje van de Vuelta gaat er vandaag wel goed in. Hoe gaat het met je pool, Cor? Had ik al gezegd dat ik onderweg naar Uden ook steile bergen moest beklimmen? De top van Oss, de Narijnense Reus, het monster van Hellouw… Toen moest ik nog zwemmen met de fiets op de schouders omdat het pontje van Varik niet voer… Je snapt dat ik je daarom helaas niet kon helpen bij het bereiden van het smakelijke kopje soep.

Ik genees wel wat sneller dankzij deze film. Met jurken in de kleur van de maan en zon; met smurfkleurige lakeien; Catherine Deneuve die de halve film met de huid van een ezel rondloopt (vandaar de titel); bloedrode paarden en decors die je niet in woorden kunt beschrijven. Leg deze film voor aan om het even wie en diegene zal toch even twijfelen of ze drugs hebben gebruikt.

De decors zijn liefhebberswerk, de kleuren zijn schaamteloos en dan nog de zangpartijen. Tegelijk heeft het oorspronkelijke 17e-eeuwse sprookje van Charles Perrault zijn scherpe, spottende kanten. Die komen terug in dit werk van Jacques Demy (zes jaar eerder schrijver en regisseur van Les Parapluies de Cherbourg, met een jonge Deneuve).

Met alle respect voor de dubbelrol van Deneuve; ik val meer voor de rol van fee door Delphine Seyrig. Maar wacht… is die prins werkelijk dezelfde acteur als dat vervelende joch in Et Satan conduit le bal? Die ik voor deze filmmarathon nog nooit in een film had gezien? Hoe noem je zulk toeval, Cor?

 

COR:
Toeval bestaat niet, Bob. Deze acteur, Jacques Perrin, duikt namelijk decennia later op in veel bekendere producties, bijvoorbeeld als de hoofdpersoon van Nuevo Cinema Paradiso (1988), een van mijn favoriete films. Ik moet bekennen dat ik hem in zijn jonge versie niet had herkend. Tja, ieders uiterlijk verandert wezenlijk met het klimmen der jaren, behalve dat van Catherine Deneuve natuurlijk.

Peau d’âne is een mooi staaltje überkitsch met zoetsappige liedjes en vol sprookjeselementen. Een ezel poept munten en juwelen (voordat die gevild wordt), een oude kol spuugt continu kikkers en de koning moet van zijn vrouw, die op het punt staat te overlijden, trouwen “met een vrouw die mooier is dan ik”. Oeps, laat dat nou net hun dochter zijn. Niet het passen van een glazen muiltje maar een gouden ring zal de suggestie van incest wegvagen.

 

4. Généalogies d’un crime (1997)

COR:
Geef mij maar een sprookje in plaats van deze misdaadthriller. Deneuve heeft hier opnieuw een dubbelrol. Allereerst is zij Solange, een advocaat die rouwt om de dood van haar zoontje Pascal. Dat het joch op zijn vijfde een kat doodde en diens lever eruit haalde, nemen we voor kennisgeving aan. Solange heeft besloten om jongeman René te verdedigen. Hij wordt verdacht van de moord op zijn rijke tante Jeanne. Vervolgens zien we dat Solange de dagboeken van Jeanne leest en steeds meer op haar begint te lijken. Mysterieus? Ja! Is er een touw aan vast te knopen? Nee!

Deneuve’s dubbelrol is niet slecht, maar haar acteerprestaties worden ondergesneeuwd door Michel Piccoli. Hij speelt een psychiater, zo gek als een deur, net als zijn clubje: het Frans-Belgische Genootschap van Psychoanalytici. Verder zie ik een dwangmatige cameravoering in een poging om er iets kunstzinnigs van te maken. Het terugkerende shot van het bordspel Go dat steeds meer stenen telt, is waarschijnlijk een metafoor van de omsingeling van de tegenstander c.q. het oplossen van de moordzaak.

Over metaforen gesproken: Mijn maag brult als een leeuw. Wat eten we voordat we aan onze laatste film beginnen?

 

BOB:
Nou Cor, als je maag zo brult, lijkt het me prima als je een bonenschotel creëert met een stuk zalm voor jezelf. Ik zou normaal gesproken natuurlijk toespringen om te helpen maar mijn overbelaste dijen laten het helaas niet toe. Had ik al gezegd dat ik via Denemarken moest omrijden om hier te komen?

Ja, ik sta ook met dat touw tevergeefs te zoeken het aan iets vast te knopen. Het is zo jammer dat Deneuve deze pracht van een hoofdrol kreeg in een film die omkiept door deze vele symboliek, knipogen en bizarre momenten. Vlinders, poppen, eierschalen, kinderstemmen, shots met opvallende lichtval/schaduwen. Het is echt too much. En absurd-komisch is het ook niet. Raul Ruiz en Pascal Bonitzer (de schrijvers) hadden met wat ‘gewone’ scènes de ambities beter kunnen laten uitkomen.

Toch is het dan wel weer tof van een actrice van Deneuve dat ze graag in het diepe stapte. Ook al lukt het dan niet helemaal, ze voelde zich volgens mij altijd wel aangetrokken tot gewaagde films.

Hoe is trouwens jouw kennis als Deneuvist? Weet je antwoorden op deze vragen (niet spieken!)?

– Houdt Deneuve van tuinieren, koken, kaartspelen of alle drie?
– Voor welke James Bond-film sloeg Deneuve een rol af als Bond-meisje?
– En welke actrice – tevens dochter van Deneuve – zegt over haar: ze is verlegen maar ook ontzettend grappig?

 

5. La choix des armes (1981)

BOB:
Het beste voor het laatst bewaard: een superlevendige Gérard Depardieu, een laconieke Yves Montand, een subtiele Catherine Deneuve. En bijrollen voor Michel Galabru, Richard Anconina, Gerard Lanvin en Jean Rougerie.

Om maar met het laatste te beginnen: het leeuwendeel van de film speelt ze een saaie rol. Vrouw van een rijke kerel die pardoes het middelpunt wordt van dingen. Ze houdt van paarden: dat is zo’n beetje de hele karakterschets. Als zij eindelijk loskomt van die rol en een eigen karakter krijgt, houdt het ook meteen op.

De film heeft moeite met het middenstuk maar trekt weer aan bij het einde. Ranzige flats van Saint-Denis zijn het onverwachte decor. Lang niet zo ingewikkeld als Genealogies d’un Crime (deze film had wel een onsje van die ambitie mogen hebben). Dat kun je verwachten van Alain Corneau. Een schrijver/regisseur van gedegen misdaadfilms. Serie Noire (aanrader) en Police Python 357 zijn bijvoorbeeld ook van zijn hand. Over Serie Noire gesproken: ik voel een enorme behoefte aan een filmmarathon over Patrick Dewaere. Waar ó waar kan ik een handtekeningenactie heen sturen?

Nou nou, die laatste druppel is nu ook uit die spectaculaire rosé. Wat vond je van je eerste ipa ooit?

 

COR:
Aan jouw bespreking van La choix des armes heb ik weinig toe te voegen. Depardieu die als een wervelwind onvermijdelijk afstevent op een tragisch einde en Deneuve die alleen maar mooi hoeft te zijn, vormen de ingrediënten van deze onderhoudende misdaadfilm.

Laat ik afsluiten met de vragen over onze filmmarathon-actrice die je stelde.

Hoewel ik me niet als een Deuvenist beschouw, zijn die vragen niet al te moeilijk. Catherine Deneuve heeft één dochter, Chiara, verwekt door Marcello Mastroianni.

Verder heb ik ooit gelezen dat ze was gevraagd voor de James Bond-film Live and Let Die. Tegenwoordig gaat zelfs het gerucht dat Deneuve (in oktober wordt ze 80) de volgende Bond-girl is!

Of Catherine Deneuve houdt van tuinieren, koken, kaartspelen of alle drie, zou ik moeten gokken. Ik weet in ieder geval dat ze houdt van roken, zelfs na haar beroerte van een paar jaar geleden. Volgens mij houdt zij ook van fietsen, Bob, maar zeker niet van die enorme afstanden die jij aflegt natuurlijk. Wel lullig dat je met dat zuchtje tegenwind straks weer helemaal naar huis moet …met de trein!

 
23 september 2023

 
Meer filmmarathons

Mépris, Le

*****
recensie Le mépris
Minachting of bewondering?

door Yordan Coban

Jean-Luc Godard staat als artiest en boegbeeld van de Nouvelle Vague voor een Europese filmstijl die zich nadrukkelijk afzet tegen de Amerikaanse filmstijl. De overgave aan het marktdenken dat stroomt door de aderen van Hollywood, is de thematische kern van Godard’s meest tot de verbeelding sprekende film: Le mépris (1963), die vanaf 14 september als 4K-restauratie in een aantal bioscopen draait.

Net zoals Fellini dat in datzelfde jaar deed, spiegelde Godard zijn strijd in de zoektocht naar de schoonheid in kunst met zijn verlangens in de liefde.

Brug tussen kunst en liefde
Le mépris is in de eerste plaats een film over de filmindustrie zelf. De film opent dan ook in een filmset met het aantreden van een dichterbij komende camera gevolgd door een introductie van de personages die allen staan voor een andere kijk, een andere benadering, tot het maken van een film.

Le mépris

De hoofdpersoon is de Franse schrijver Paul Javal (gespeeld door Michel Piccoli) die door een Amerikaanse producent Jeremy Prokosch (gespeeld door Jack Palance) benaderd wordt om mee te werken aan zijn nieuwste project, een verfilming van Homer’s Odyssey, geregisseerd door de grote Fritz Lang (die zichzelf speelt). Een op het eerste gezicht onmogelijke verfilming waarbij Prokosch toeziet op het commerciële belang terwijl Lang met hele andere filosofisch georiënteerde ideeën wil werken. Paul’s interesse voor het project is gelieerd aan Lang’s betrokkenheid bij de film, maar toch ook vanwege zijn vrouw en het succes dat er te behalen valt voor hem als schrijver, hetgeen Prokosch bijdehand opmerkt. In deze ingewikkelde verhouding legt Godard een brug tussen kunst en liefde.

Abstracte verlangens
De vrouw van Paul, Camille Javal, wordt gespeeld door de befaamde Brigitte Bardot. Met een verveeld ongenoegen paradeert Bardot door het scherm, terwijl Paul achter haar aan hobbelt, zich continu afvragend wat er in haar hoofd omgaat. Aan de ene kant is Paul – in zijn eigen woorden – tragisch verliefd op haar, maar aan de andere kant lijkt zijn teneur toch ook een zeker onvermogen te dragen. Het onvermogen om onbegrensd van haar te houden. Aangezien hij toch ook oog heeft voor andere vrouwen, en zij toch ondergeschikt aan zijn liefde voor film lijkt.

Haar liefde voor hem moet aanvankelijk verbonden zijn geweest aan de schrijver die hij is (of was), maar lijkt toch ook gekoppeld te zijn aan zijn mogelijke succes en haar materiële behoeftes. Dit lijkt Paul zich goed te beseffen en vormt zijn persoonlijke dilemma dat leidt tot het gissen naar wat zijn vrouw nou werkelijk wil. Heeft ze meer respect voor hem als hij zijn hart als schrijver volgt in dienst van de kunst, of als hij succesvol is door het oog van de markt?

De geveinsde onverschilligheid waarmee Paul Camille in de handen van Prokosch duwt, is onderdeel van het spel dat de twee spelen. De twee partners draaien de hele film meanderend om elkaar heen, en praten in raadsels met abstracte verwijzingen naar hun gevoelens, zoals men kan verwachten van een Godard-film.

Het prachtige landschap van Capri, de toon van de muziek en de enigmatische geverfde Griekse beeldhouwwerken vervoeren het verhaal tot een eigenzinnig, op zichzelf staand geheel zoals dat het geval is bij grote films.

Le mépris

Grootmeester of aansteller?
Le mépris is niet per se origineel in de verbeelde ideeën, daar een film als Sunset Blvd. (1950) een vergelijkbaar verhaal vertelt. Wie Le mépris echter ontleedt, en kijkt naar het aantal personages, locaties, en gebeurtenissen, moet toch concluderen dat er bar weinig gebeurt in deze film.

Des te meer valt de ambivalentie en toch harmonieuze wijze waarop Godard de thema’s aan elkaar vlecht en de kijker geleidelijk met een rijk en subliem gevoel vervoert, te bewonderen als kopstuk van het vakmanschap van deze Franse revolutionair.

Vorig jaar met het overlijden van Jean-Luc Godard laaide de discussie over zijn werk opnieuw op. Filmliefhebbers lijken ernstig verdeeld in de beoordeling van zijn films. Aan de ene kant staan de bewonderaars die stellen dat zijn revolutionaire stijl en kritische benadering hem tot een van de grootste regisseurs maken. Aan de andere kant vindt men dat zijn werk ontoegankelijk is en aanstellerig abstract en alternatief. Alhoewel een aantal van zijn films wel degelijk overeenkomsten kennen met de laatstgenoemde beschrijving, geldt dat niet voor films als Pierrot le fou (1965), Vivre sa Vie (1962), À bout de souffle (1960) en Le mépris.

Enfin blijft het, ondanks de onmiskenbare stilistische bijdrage van de regisseur, een persoonlijke afweging en zal er altijd wel over zijn werk gediscussieerd worden. Ergens impliceert die doorgaande discussie eigenlijk al dat zijn werk de moeite waard is. Godard zal relevant blijven, of we het nou willen of niet.

 

13 september 2023

 

ALLE RECENSIES

Sur les chemins noirs

***
recensie Sur les chemins noirs
Jezelf hervinden op de diagonaal van de leegte

door Paul Rübsaam

In Sur les chemins noirs maakt de door een ongeluk zwaar gehavende schrijver Pierre Girard een voettocht van 1300 kilometer over wandelwegen dwars door Frankrijk. Om fysiek en emotioneel te herstellen, zich te wijden aan bespiegelingen over het moderne en oorspronkelijke Frankrijk en om te schrijven. Maar vormt die pelgrimstocht werkelijk een nieuw begin of deed hij dat altijd al: op pad gaan, risico’s nemen en de pen hanteren?

Tegen beter weten en het advies van artsen, familieleden en vrienden in trekt de na een val van acht meter van een dakgoot nog zichtbaar niet volledig herstelde, moeilijk lopende en met epileptische aanvallen kampende Pierre (Jean Dujardin, The Artist, 2011) de stoute wandelschoenen aan. In het nabij Nice gelegen Nationaal Park Mercantour begint hij aan een wandeltocht die hem uiteindelijk naar de Nez de Jobourg aan de Normandische kust moet brengen.

Hij volgt de op de kaarten aangegeven ‘chemins noirs’: kleine, soms moeilijk begaanbare wandelwegen. Ze voeren hem over de zogeheten ‘Diagonale du vide’ (diagonaal van de leegte): een route van het zuidoosten naar het noordwesten van het land waarop je weinig steden en infrastructuur tegenkomt.

Trekkend door bergen, langs grotten, over weilanden, stenen paden en puinhellingen overnacht Pierre soms in de buitenlucht, soms in een klooster. Af en toe legt hij een stukje van de tocht af in gezelschap van anderen: een vriend, zijn zus of iemand die hij onderweg is tegengekomen. Maar niet al te vaak. Want hij is nogal eenzelvig.

Sur les chemins noirs

Idyllisch landschap
Regisseur Denis Imbert en cameravrouw Magali Sylvestre de Sacy brengen het gewaagde en uitputtende, maar ook het verlokkende, van de tocht overtuigend in beeld. We zien van dichtbij hoe het profiel van Pierre’s wandelschoenen maar nauwelijks greep krijgt op de losliggende zilvergrijze steentjes van een puinhelling en hoe hij hijgend en vloekend met zichtbare krachtsinspanning zijn wandelstokken voor zich uit plant. Maar we aanschouwen ook schilderachtige verlaten dorpjes, kleine kloosters en een afwisselend landschap, met hoogtepunten als de roodstenen terrassen van de Barres de l’Illion, de Gorges d l’Ardèche geheten kloof en de natuurlijke boogbrug Pont d’Arc.

Ondanks kleine ongelukjes en een nogal altijd slepend been kijkt Pierre zijn ogen uit en schrijft hij fanatiek in zijn aantekenboekje. In een voice-over horen we hem uitspraken citeren van grote schrijvers en andere beroemdheden, van Henry David Thoreau tot Napoleon Bonaparte. Volgens Napoleon bestonden er twee soorten mensen: mensen die bevelen geven en mensen die gehoorzamen. Volgens Pierre zelf is er nog een derde soort: de mens die vlucht (zoals hij) en daarmee zijn lot in eigen hand neemt.

Franse subtiliteit
Films waarin iemand een loodzware wandeltocht onderneemt om zo van een trauma te herstellen, vormen welhaast een genre. Vooral Amerikaanse voorbeelden zijn er genoeg. Denk bijvoorbeeld aan Wild (2014) van Jean Marc Vallée met Reese Witherspoon in de hoofdrol en A Walk in the Woods (2015) van Ken Kwapis, met Robert Redford en Nick Nolte. Het verschil tussen ‘before’ en ‘after’ is in dit soort films vaak erg groot. De louterende werking van de zware tocht ligt er dik bovenop.

Van Franse cineasten valt meer subtiliteit te verwachten en wat dat betreft stelt Sur les chemins noirs zeker niet teleur. De film die losjes is gebaseerd op het gelijknamige boek van schrijver, filosoof en avonturier Sylvain Tesson, die met Dans les Forêts de Sibérie (Safy Nebbou, 2016) en The Velvet Queen (Vincent Munier, Marie Amiguet, 2021) eerdere boeken over avontuurlijke reizen naar desolate gebieden verfilmd zag, laat Pierre Girard (geïnspireerd op Tesson zelf) niet alleen oog hebben voor zijn hoogst persoonlijke beslommeringen. Ook zijn treurnis over het verdwijnen van het landelijke, authentieke Frankrijk en de toekomst van het geïndustrialiseerde land, dat volgens hem uitgeput is en zich in een crisis bevindt, komen ruimschoots aan bod.

Sur les chemins noirs

Prijskaartje
Voor die subtiliteit wordt echter wel een prijs betaald. Te weinig wordt duidelijk waaruit het niet fysieke deel van Pierre’s trauma bestaat. Zijn wens om op een tegendraadse manier van zijn verwondingen te herstellen buiten beschouwing gelaten, blijft daardoor ook het doel van zijn onderneming wat vaag. Wat heeft het ongeluk in emotioneel opzicht met hem gedaan en wat is er na zijn tocht aan hem veranderd?

Gedurende de film komen we middels flashbacks het nodige te weten over zijn ongeluk. Niet alleen over de grote lichamelijke schade waar dit toe heeft geleid, maar ook over de oorzaken en de toedracht ervan. Dan blijkt dat de hoofdpersoon altijd al geneigd was tot onvoorzichtigheid, om niet te zeggen: roekeloosheid.

Tevens vernemen we het een of ander over Pierre’s los-vaste relatie met zijn op zijn imago als avontuurlijke schrijver afgekomen vriendin Anna (Joséphine Japy), die vreest dat hij, ongeluk of niet, toch wel weer de benen zal nemen. Pierre’s onlangs overleden moeder passeert eveneens de revue. Ook zij was avontuurlijk ingesteld, maar daardoor wel vaak afwezig.

En nu gaat Pierre dan zelf, iedereen weer achter zich latend en vechtend tegen flauwtes 1300 kilometer door landelijk Frankrijk strompelen. Om ook daar weer een boek over te schrijven. What else is new?, om het in goed Frans te zeggen.

 

6 september 2023

 

ALLE RECENSIES

Fumer fait tousser

***
recensie Fumer fait tousser
Superheldenteam met een rookprobleem

door Bob van der Sterre

De baas van een superheldenteam is niet tevreden over de samenwerking van zijn vijf tabaksstrijders: Methanol, Nicotine, Mercure, Benzène en Ammoniaque. Sommigen worden individualistischer en dat vindt hij niet leuk. Ze moeten fit zijn want bad guy Lezardin staat klaar om de aarde te vernietigen.

Ze gaan naar een kamp voor wat teambuilding. Daar gaan ze elkaar rond een kampvuur enge verhalen vertellen. Het ene na het andere bizarre verhaal komt langs. De vraag is: waar blijft Lezardin? Af en toe houdt hun baas, Didier, een rat die groen slijm kwijlt, hen met videoboodschappen op de hoogte.

Fumer fait tousser

Meer ergeren dan lachen?
Quentin Dupieux, de ‘David Lynch van de komedie’, de muziekproducer die nu ruim een decennium films maakt, heeft altijd een probleem: mensen begrijpen zijn films niet. Lees de reviews maar op IMDb – mensen hebben zich doorgaans meer geërgerd dan dat ze hebben gelachen.

Wat ze volgens mij niet snappen, is dat er niet iets valt te snappen. Als je de bioscoopzaal betreedt met een film van Dupieux moet je de overbekende dramastructuur achter je laten. Er is niet iets in te zien of ergens heen te gaan of emotioneel mee te leven; zo werken zijn films niet.

Er is wat absurdisme en dus wel wat te lachen. Een team van superhelden dat lijkt op de klassieke Ultraman-serie. De 24/7-winkel in een koelkast. De scènes met de robots. Toch zou je het ook niet echt een komedie noemen.

Komisch taartje
De absurde laag is alleen maar de bovenste, krokante korst. Daaronder zit een smakelijk taartje gevuld met filosofische kritiek op menselijke gewoonten.

Deerskin gaat bijvoorbeeld over onze hang om onze vacht met kleding te bedekken. Mandibules gaat over onze ingewikkelde verhouding met insecten. En Fumer fait tousser gaat over de gewoonte van het roken. Daar is weinig geheimzinnigs aan. Kijk maar naar de titel; de tabaksstrijders met hun wapens; hun namen die slaan op het roken (ammoniak bevordert de snellere opname van nicotine; benzeen komt vrij als tabak brandt; kwik is een van de vele chemicaliën in een sigaret). Bij een tegenstander zeggen ze: ‘Laten we hem vernietigen met kanker!’

De moedwillige zelfvergiftiging van roken komt aldoor terug in de film. Didier die groen kwijlt, het meer dat wordt vergiftigd, Lezardin die vergif te eten krijgt. Wie is hier nou eigenlijk de slechterik?

Subtieler
Sommige verwijzingen zijn subtieler. Zoals de zin ‘Als altijd had ik het over salami…’ (dat ook vaak gerookt wordt). De barracuda die op een rokende grill ligt. De sociale druk van het team (geen wonder dat Didier individualisme haat). In het eerste verhaal wordt de rookster als laatste neergestoken (door iemand die door een magische helm ineens anders in het leven staat). In het tweede verhaal krijgt Christophe, al is er alleen nog maar een mond over, zijn eerste sigaret van zijn tante. Hij is gedoemd.

Dan is er de dubbele moraal van de tabaksstrijders. Ze zeggen te strijden voor de aarde en dat ze het goede doen. Ondertussen willen ze griezelige verhalen horen, zijn ze vooral met zichzelf bezig, hebben ze nergens zin in, lachen ze om exploderende marmotten, of als hun robot Norbert 500 zelfmoord pleegt door in het water te duiken.

En dan heb je nóg minder duidelijke symboliek. Verwijst de houtversnipperaar naar het papier van de sigaret? Is er iets te zeggen over de outfits van de tabaksstrijders (hoezo blauw)? Nicotine die hopeloos verliefd is op Didier, en dus blind is voor zijn lelijkheid. Is dat omdat hij de verslaving voorstelt? Ook opvallend is het meeroken van de kinderen in de film. De lugubere verhalen lijken iets te willen zeggen over de schadelijke gevolgen van roken.

Fumer fait tousser

Filmspectrum van regisseurs die je niet meteen begrijpt
En toch weet je niet of dit zo bedoeld is. Dat is ook het aardige, dat je dat niet weet. Dupieux zit in het filmspectrum van regisseurs wiens films je nooit helemaal zal begrijpen. David Lynch zei zelf al eens: ‘Mensen willen dat je de film terugbrengt naar woorden. Maar dat zal nooit werken en nooit helemaal de film zijn.’ De symboliek in een film als Mulholland Drive is ook niet helemaal te interpreteren, al doen er honderden interpretaties de ronde.

Er is maar een schaal waar je Dupieux’ films mee kunt vergelijken: zijn eigen films. Realité en Wrong staan daar wat mij betreft op eenzame hoogte: de meest geslaagde van zijn filosofische komedies. Mandibules en Deerskin waren beide erg vermakelijk.

Fumer fait tousser past bij de stijl van Mandibules en Deerskin maar is wat lastiger om lief te hebben. Het ligt niet aan het acteerwerk. Ook niet eens aan de gekozen stijl van raamvertellingen – wat ik juist wel aardig vond, omdat het iets nieuws is in de films van Dupieux. Het is de chemie van het script, het acteren en de filosofisch-komische inhoud waarvan je nooit van te voren weet hoe het zal uitpakken. Het idee van Mandibules vertaalde zich beter naar humor.

Een ding is zeker: dit jaar gaat niemand een film maken die ook maar een klein beetje op deze film lijkt.

 

31 juli 2023

 

ALLE RECENSIES

Pacifiction

**
recensie Pacifiction
Dreigend onheil in de Stille Zuidzee

door Paul Rübsaam

Op de helft van de aardbol die bijna helemaal blauw kleurt, liggen als stipjes de Frans-Polynesische eilanden. Maar de schijnbaar paradijselijke ruimte aldaar herbergt het afvalputje van het wereldpolitieke krachtenspel. Althans, dat is wat de Catalaanse regisseur Albert Serra ons met zijn ‘arthouse blockbuster’ Pacifiction (Tourment sur les îles) wil doen geloven. Of wil hij alleen maar spelen met de genreconventies van de politieke thriller?

Volgens een hardnekkige complottheorie vormen de machtigen der Aarde gezamenlijk een pedofielennetwerk. Albert Serra, die zich na historische drama’s als La Mort de Louis XVI (2016) en Liberté (2019) met het Franstalige Pacifiction (een samentrekking van Pacific en fiction) op hedendaagse materie gestort lijkt te hebben, wekt de schijn ons te trakteren op een variant van zo’n complottheorie. Onder andere een hoge Franse marineofficier met een duistere militaire agenda en een Portugese diplomaat die zijn paspoort kwijt is, komen in zijn film bijeen rond een Tahitiaanse nachtclub om daar al dan niet als sekstoeristen schemerige conversaties te voeren en zich liederlijk te bezatten.

Pacifiction

Nachtclub
Kind aan huis in de Paradise Night geheten nachtclub met in smetteloos witte niemendalletjes gehuld personeel van beide seksen is de Franse overheidsvertegenwoordiger op het eiland. Een voornaam schijnt deze De Roller (Benoît Magimel) niet te hebben, maar ogenschijnlijk houdt hij er veel vrienden op na. Gekleed in een wit linnen pak met daaronder een Hawaii-shirt en steevast een zonnebril met blauw getinte glazen voor zijn ogen, voert hij werkbesprekingen onder het genot van een copieuze maaltijd of minstens een aperitief.

Zo onderhoudt hij zowel goede contacten met vertegenwoordigers van de internationale politiek, als met de lokale Polynesische bevolking. Van alle markten thuis als hij lijkt te zijn, geeft hij ook nog eens adviezen aangaande de choreografie van een in Paradise Night op te voeren ietwat grimmige dans.

Spin in het web?
Maar is De Roller werkelijk een spin in het web? Of is hij een machteloze stroman die geen flauw idee heeft van wat er om hem heen gebeurt? In de loop van de film begint hij zich langzaam maar zeker te ontpoppen als de volmaakte anti-protagonist. Hij heeft geen greep op zijn omgeving, ontdekt weinig dat de kijker niet al wist en zijn karakter maakt nauwelijks een ontwikkeling door.

Als een klein insect zit hij gevangen in het web dat door de regisseur is gesponnen. Serra’s specifieke werkwijze doet zich hier gelden. De nog altijd honderdzestig minuten die de film beslaat zijn het resultaat van het terugsnijden van vele honderden uren opnames vervaardigd met steeds drie draaiende digitale camera’s en een minimum aan acteursregie. Bijna als zichzelf moesten Magimel en de andere acteurs (waaronder veel lokale niet-professionelen) een weg weten te vinden in het universum dat Serra voor hen heeft geschapen.

Die wereld waarin Serra’s personages zich begeven moeten, is ondertussen een stuk minder realistisch. Het brede palet van blauwtinten van oceaan en lagunes, het intense groen van tropische vegetatie, het rood van de lucht bij ondergaande zon en de donkere silhouetten van de vulkanen zijn opzettelijk opvallend met kleurfilters aangedikt. Dit ‘paradijs’ gaat over zijn eigen top, lijkt Serra’s cinematografie te suggereren. De door de computer gegenereerde onheilspellende geluiden van de soundtrack verlenen die suggestie een dreigend accent. Ze roepen associaties met walvissengezang uit de diepte en onderzeeërs.

Geruchten
Voor zover er sprake is van een plotontwikkeling in Pacifiction gaan er inderdaad geruchten dat er zich een onderzeeër van de Franse marine in de buurt van het eiland bevindt en dat de Franse regering in het geheim nieuwe kernproeven in het gebied voorbereidt. De Roller, die het gesprek probeert aan te gaan met plaatselijke actievoerders tegen deze plannen, vindt dat alles nog eens rustig uitgezocht moet worden. Hijzelf kan daarbij een sleutelrol vervullen, denkt hij.

Hij schakelt de hulp in van een assistent(e): de in Paradise Light werkzame transgender Shannah (Pahoa Mahagafanau), met wie hij een onduidelijke, maar in ieder geval intieme relatie mee krijgt. In opdracht van De Roller begint Shannah tevens een strategische amourette met de aanvankelijk laveloze Portugese diplomaat Ferreira. Wat het nut is van die liaison blijft mysterieus.

Pacifiction

Voorts besluit De Roller met een verrekijker de zee in de gaten te houden. Daar bespeurt hij iets dat veel weg heeft van een boven het water uitstekende golfbreker van een onderzeeër. Samen met een handlanger registreert hij voorts hoe Tahitiaanse meisjes, vermoedelijk prostituees, tegen het invallen van de avond naar een bestemming op zee worden gevaren. Vermoedelijk om daar de bemanning van de onderzeeër te vermaken.

Luxe behang
Maar wat levert het allemaal op? Het lijkt er toch op dat de anti-protagonist De Roller rond blijft lopen in de geopolitieke schemerzone van Polynesië als Lemmy Caution in Jean-Luc Godard’s Alphaville (1965), krampachtig suggererend dat hij als enige de weg weet in dat universum, terwijl hij er meer dan wie ook in verdwaalt.

En wat levert Serra’s af en toe kolderieke web van dwaalwegen, ongerijmdheden en suggesties de kijker op? Minstens moet de regisseur toch beoogd hebben ons te verontrusten of tot nadenken te prikkelen. Dat doet zijn bij momenten intrigerende, maar dikwijls irritatie en verveling opwekkende, over een raamwerk van genrekenmerken van een politieke thriller uitgespannen cinematografisch luxe behang echter weinig.

 

29 mei 2023

 

ALLE RECENSIES

Alma Viva

***
recensie Alma Viva
Benauwend magisch realisme in Portugees bergdorp

door Paul Rübsaam

In Alma Viva heeft Salomé een innige band met haar grootmoeder. Oma’s plotselinge dood zet de verhoudingen tussen de moeder, tantes en ooms van het meisje onder druk. Ook de gehele familie komt ter discussie te staan in het dorp. Niet in de laatste plaats omdat Salomé in de voetsporen treedt van haar van hekserij betichte grootmoeder.

In de eerste scènes van Alma Viva (Levende Ziel), het speelfilmdebuut en familieportret van de Frans-Portugese regisseuse Cristèle Alves Meira (1983), zien we hoe de ongeveer negenjarige Salomé (Lua Michel, dochter van de filmmaakster) stiekem getuige is van een seance waarin haar grootmoeder Avó (Ester Catalão) de dolende ziel van een pas overledene in goede banen tracht te leiden. Al gauw mag Salomé haar grootmoeder ter zijde staan bij het aanroepen van Sint-Joris. Deze heilige moet de levenden beschermen en de demonen in hun omgeving verjagen.

Alma Viva

Sterke band
Salomé woont met haar moeder in Frankrijk, zo blijkt. Maar ze logeert bij haar familie van moederskant in de bergachtige regio Tras-os-Montes in het noordoosten van Portugal. Ook haar vrijgezelle tante Fátima (Ana Padrão), haar blinde, maar visionaire en muzikale oom Dantas (Duarte Pina) en een neefje van Salomé wonen daar nog. Haar met een Franse vrouw getrouwde oom Joaquim heeft er bovendien een buitenhuis. Maar het sterkst is Salomé’s band toch met haar grootmoeder. Die helpt ze niet alleen met het begeleiden van dolende zielen, maar weet ze ook te verleiden tot samen ’twerken’ (dansen met schuddende heupen en billen). Als waren ze twee ondeugende vriendinnen.

De identificatie van Salomé met Avó gaat zo ver dat ze al bij voorbaat weinig moet weten van buurvrouw Gracinda, met wie haar oma een vete heeft in verband met een oude liefdesaffaire. Toch neemt het meisje een door Gracinda bereide vis voor Avó mee. Wordt die mogelijk vergiftigde vis oma fataal? Of is het de taart van oom Joaquim die de suikerzieke oude vrouw gegeten heeft?

Krachten en tegenkrachten
Als familie en bekenden in de hete Portugese zomer samenkomen in de kleine kamer waar Avó zonder koeling licht opgebaard, leidt dat tot hartverwarmende, maar soms ook pijnlijke en groteske taferelen. Het weerzien met Salomé’s snel uit Frankrijk over gekomen moeder Aida (Jacqueline Corado) is hartelijk. Er is echter ook het nodige oud zeer tussen de broers en zussen, die niet allemaal afkomstig zijn van dezelfde vader en het er niet over eens kunnen worden wie op moet draaien voor de kosten van de begrafenis. Ondertussen gaat Salomé’s dikke neefje Rúben met een vliegenmepper manmoedig de vliegen te lijf die al afkomen op het stoffelijk overschot van Avó. Niet iedereen vindt dat geklap onder de omstandigheden even gepast klinken.

Geplaagd door verdriet en schuldgevoel gaat Salomé het liefst onder de doodskist zitten, waar de anderen omheen staan. Met haar ‘ontvankelijke lichaam’, zoals haar grootmoeder dat bij leven uitdrukte, kan ze zich niet losmaken van haar dwalende geest. Nachtmerries en visioenen overtuigen het meisje ervan dat het haar taak is de oude rekeningen van Avó te vereffenen. Dit zet haar aan tot dubieuze daden op nachtelijke dwaaltochten, die haar en haar familie in diskrediet brengen.

Alma Viva

Het ten grave dragen van Avó, een gebeurtenis die onder invloed van verschillende natuurlijke omstandigheden echt niet langer uitgesteld kan worden, zal evenwel krachten en tegenkrachten oproepen. Want Salomé’s grootmoeder was ook een bindende figuur. Niet alleen voor haar familie, maar voor het hele dorp. Zo zijn sommige dorpsbewoners de ‘overspelige heks’ nog altijd dankbaar voor de zorgen waarmee ze hun dierbare overledenen omringde.

Ongemakkelijk
Mogelijk bovennatuurlijke gebeurtenissen worden in Alma Viva weerlegd noch bewezen. Ook wie werkelijk verantwoordelijk waren of zijn voor bepaalde misstanden blijft ietwat mysterieus. Maar dat is niet per se een bezwaar. Vetes en bijgeloof lijken immers een integrerend onderdeel te vormen van de streng katholieke cultuur van de regio Tras-os-Montes, waarin de kijker wordt ondergedompeld.

Verheven of dromerig is de film allerminst. Het is juist een bij uitstek lijfelijke film, op het plastische af. Daardoor kun je je wat ongemakkelijk gaan voelen. Soms echter worden ontroerende momenten wat al te lukraak afgewisseld met impressies die eerder een gevoel van verbijstering, of zelfs weerzin oproepen. Alsof Cristèle Alves Meira zelf nog niet helemaal heeft uitgeknobbeld wat haar eigen overheersende gevoel is met betrekking tot haar familie van moederskant en de streek waar deze vandaan komt.

 

17 april 2023

 

ALLE RECENSIES

À plein temps

****
recensie À plein temps
Maalstroom van een arbeidersbestaan

door Tim Bouwhuis

Op papier is À plein temps een sociaal drama over de maalstroom van een Parijs arbeidersbestaan. Gelukkig komt degene die in dat geval een dertien in een dozijn-film verwacht, bedrogen uit: door de golvende geluidsband en de indringende montage kijkt het op zichzelf alledaagse verhaal weg als een tikkende tijdbom.

Als de treinen tussen stad en platteland door aanhoudende stakingen steeds minder vaak gaan rijden, wordt het voor Julie (Laure Calamy) een almaar hachelijker karwei om op tijd in te klokken op haar werk. Om zichzelf en haar twee kinderen nog wat ademruimte te geven, woont ze op enige afstand van de Parijse binnenstad en is ze volledig afhankelijk van het openbaar vervoer. À plein temps (Full Time; geregisseerd en geschreven door Eric Gravel) begint met een wekker die een sluimerdroom doorbreekt; wat volgt, is een soort hindernisparcours naar het respectabele hotel waar Julie de kost verdient.

À plein temps

Apocalyptische koortsdroom
Door de vluchtige, maar toch uiterst beheerste beeldregie en de golvende (‘pulserende’) geluidsband, die doet denken aan de score van de adrenalinerijke misdaadfilm Good Time (de gebroeders Safdie, 2017), krijgt Julies forensenbestaan de dynamiek van een thriller. De reis van platteland naar stad en terug is voor de modelarbeider in een westerse maatschappij het meest alledaagse tafereel denkbaar, en toch heeft À plein temps gevoelsmatig soms meer weg van een apocalyptische koortsdroom dan van een gemiddeld inkijkje in het dagelijks leven.

Gele hesjes
Op het dieptepunt van de film rijdt er níets meer. Het regent, de nacht valt in, de straten zijn onveilig, de hotels overvol en hun eigenaars onvriendelijk. Ontsnappen is onmogelijk en de spanningen in de stad bereiken hun kookpunt. Felle straatprotesten, de complexe achtergrond even daargelaten, waren met name in aanloop naar de Coronaperiode (2018-2019) diep verankerd in de Parijse werkelijkheid.

Het treffen tussen burgers en autoriteiten wordt onverhuld verbeeld in de confronterende documentaire Un pays qui se tient sage (The Monopoly of Violence; David Dufresne, 2020), die vorig voorjaar exclusief te zien was op streamingdienst Picl. Gravel schreef het script van À plein temps vlak voor de opkomst van de gele hesjes, en liet zich naar eigen zeggen vooral inspireren door de historische arbeidersstakingen van 1995. Toch is de stedelijke chaos in de film vooral voorstelbaar met de gele hesjes in het achterhoofd.

À plein temps

Obstakels van het arbeidersbestaan
Toegegeven, Julie krijgt in anderhalf uur speeltijd daadwerkelijk ook wel met zo’n beetje álle obstakels van het arbeidersbestaan te maken. Haar ex-partner is onbereikbaar en moet nog alimentatie betalen, de bejaarde vrouw die op haar kinderen past kan de drukte niet aan en de bank belt om de haverklap voor de hypotheek. Tegelijkertijd dwingt juist die alomvattende maalstroom een reflectie af op de absolute grenzen van een leefbaar (arbeiders)bestaan. Overeenkomsten met de (Nederlandse) werkelijkheid zijn er ondanks de opgeklopte spanningsboog namelijk in overvloed: het beleid van de NS begint steeds meer op een rampenplan te lijken en in tijden van inflatie is de voedselbank er in extremis straks voor iedereen.

Groundhog Day
Het siert Gravel dat hij zich in de loop van zijn film niet tot politieke uitingen wendt, maar domweg laat zien hoe het arbeidersbestaan sociaal en emotioneel zijn tol eist. Julie is geen typische strijder voor gerechtigheid, en de regisseur maakt van zijn hoofdpersonage geen heilige: in de loop van de film maakt ze een aantal haastige, zelfzuchtige keuzes die mensen in haar omgeving in diskrediet brengen. Je kunt Julie onsympathiek noemen en het op dezelfde tel voor haar opnemen. Ook de eindafrekening van À plein temps is ambigu, vertwijfeld en gespeend van een goedkoop nieuw begin. We kunnen alleen maar hopen dat Groundhog Day de arbeiders van deze wereld elke ochtend weer zo genadig mogelijk is.

À plein temps werd goed ontvangen op verschillende internationale filmfestivals en ontving een prominente prijs op het filmfestival van Venetië (2021). Toch wist de film geen Nederlandse distributeur aan zich te binden. Vanaf 29 december is À plein temps op initiatief van Filmhuis de Spiegel (Heerlen) alsnog op meer dan veertig vertoningslocaties te zien. Kijk hier voor meer informatie.

 

21 december 2022

 

ALLE RECENSIES

La nuit du 12

***
recensie La nuit du 12
Iedere rechercheur heeft een misdaad die hem achtervolgt

door Ries Jacobs

In een Frans Alpendorp wordt de eenentwintigjarige Clara Royer met benzine overgoten en in brand gestoken. Ze overleeft de aanslag niet. Het is aan het team van rechercheur Vivès om de dader te vinden.

La nuit du 12 lijkt aanvankelijk een klassieke whodunnit, een soort Baantjer in de Franse Alpen. Vele verdachten komen in beeld in wat al snel een crime passionel lijkt te zijn. Clara was een romanticus, op zoek naar liefde kwam ze steeds weer in de armen van foute mannen terecht.

La nuit de 12

De politieagenten die op de moord gezet worden, zijn uiterst serieus, maar  hebben tegelijk geen hoge pet op van vrouwen, of in ieder geval niet van de interactie tussen mannen en vrouwen.

Zijn ook zij diep van binnen geen foute mannen? De liefde hebben ze afgezworen, ze waarschuwen een nieuwe collega die onlangs voor zijn vriendin op zijn knieën is gegaan voor de valkuilen van het huwelijk. Opvallend is het personage Marceau. De getatoeëerde rechercheur en zijn vriendin probeerden jarenlang vergeefs een kind te krijgen. Nu is ze zwanger van haar minnaar. Deze zes mannen, murw gebeukt door verloren liefdes en gruwelijke misdaden, hebben de taak om de moord op te lossen.

Feminisme
Dominik Moll maakte ruim 20 jaar geleden een bliksemstart als regisseur. Voor zijn tweede film Harry, un ami qui vous veut du bien (2000) kreeg hij een César, het Franse equivalent van de Oscar, en ook in de jaren daarna werden zijn films goed ontvangen. Een rode draad in zijn oeuvre zijn personages die op zoek zijn naar liefde en intimiteit. Deze lijn zet hij voort in La nuit du 12. De film toont gelijkenissen met Moll’s voorlaatste werk. Ook in Seules les bêtes (2019) hebben we te maken met ongelukkige liefde, een misdaad en een keur aan verdachten.

Ook voor die film schreef de Frans-Duitse regisseur zelf het scenario. Voor La nuit du 12 baseerde hij het script losjes op het boek 18.3. Une année à la PJ van de Franse schrijfster Pauline Guéna. Het centrale thema in het boek, ‘iedere rechercheur heeft een misdaad die hem achtervolgt’, fascineerde hem zodanig dat hij het verwerkte in een film. Toch is dit niet het enige dat hij wil zeggen. 

La nuit de 12

Er zit een feministisch element in de film dat niet goed uit de verf komt. Foute verdachten en vrouwonvriendelijke politieagenten staan tegenover een gewelddadig uit haar jonge leven gerukte blondine, een meisje eigenlijk nog. Moll lijkt de onschuld van het meisje tegenover het cynisme van de mannen te willen zetten, maar wat hij nu werkelijk wil zeggen, wordt geen moment duidelijk. 

Verval en verveling
Dit had Moll in zijn scenario beter uit moeten diepen. Nu is er een lichaam van een aan de liefde verslaafde vrouw en een allegaartje van mannen die de liefde hebben afgezworen. Deze verhaallijn leidt nergens naartoe. Het acteerwerk is oké, maar geen moment leef je mee met de nabestaanden of met de getroebleerde politiemannen. Het lukt de regisseur niet om dicht op de huid van zijn personages te zitten.

Ook wat betreft de beelden lukt het niet om La nuit du 12 voldoende sfeer te geven. Het camerawerk is eenvoudig en droog, je kunt het zelfs afstandelijk noemen. Dat is jammer, want het Alpendecor leent zich uitstekend voor de desolate sfeer van verval en verveling die in de leeggelopen bergdorpjes hangt. Toch kijkt de film lekker weg en verveelt hij geen moment. Alsof je kijkt naar een lange aflevering van Baantjer, maar dan zonder ontknoping.

 

4 december 2022

 

ALLE RECENSIES