Ben ik de dader?
door Bob van der Sterre
Le Voleur des Crimes ♦ The Blue Gardenia ♦ Nightmare
Je hebt veel domme moordenaars in films, maar een van de allerdomste soort is wel de man of de vrouw die het niet heeft gedaan maar ervan overtuigd is dat hij of zij het wel heeft gedaan. Met name Amerikanen blijken goed overweg te kunnen met zulke verhalen.
In Le Voleur des Crimes uit 1969 zien we de geesteszieke Jean (Jean-Louis Trintignant) een jonge vrouw bespieden. Ze hadden een vaag afspraakje gemaakt, vandaar dat hij daar staat. Dan pleegt ze zelfmoord door haar auto in een ravijn te rijden.
Opscheppende maniak
Jean schrijft brieven naar de krant waarin hij opschept over de moord, waarschuwt de politie dat bij een zwembad weer een moord gepleegd wordt (en hij is daar dan ook) en oefent alvast hoe het is om met zijn handen geboeid te zijn. ‘Ik kan jullie onderdanigheid niet meer verdragen, jullie zijn allemaal slaven.’ Zulke gedachten gaan door het asociale hoofd van Jean. Het helpt natuurlijk niet dat sommige vrouwen gefascineerd raken door ‘de romantische geest’ van de maniak.
Jean betrekt zelfs zijn beste vriend in zijn misdadige fantasietjes. Hij droomt van een heldenrol tijdens een rechtszaak. Krantenkoppen met chocoladeletters: ‘De politie heeft de maniak omsingeld.’ Hij geniet ervan. Als hij een vrouw achtervolgt, zegt hij: ‘Haar angst was de mijne, we waren partners in haar moord.’ Aardig om te zien hoe hij zijn eigen getekende profielschets aanpast in een versie die meer gelijkenis heeft.
De film, geschreven en gefilmd door Nadine Trintignant – de vrouw van Jean-Louis – is redelijk maf maar toch net niet briljant. Toch, in een door mannen gedomineerde wereld, is het wel eens aardig om een thriller van een vrouw terug te zien. De score met Latijnse gezangen in een jarenzestigrockjasje is in elk geval eigenzinnig genoeg.
Verrassend actueel is de film ook – sinds Netflix een hausse van series over twijfelachtige bekentenissen over ons uitstort. Een ander pluspunt is de sleutelrol van Florinda Balkan (in de film ook Florinda, lekker makkelijk) – die zo’n mooie en belangrijke rol had in Indagine su un cittadino al di sopra di ogni sospetto. Haar oogopslag behoort tot het meest sensuele die cinema te bieden heeft.
Vergeetachtige vrouw
In The Blue Gardenia (1953) zien we hoe Norah Larkin (Anne Baxter) na een lange nacht twijfelt of zij misschien de dader is. Op een avond eet ze alleen, maar met de foto van haar verloofde (in Korea gestationeerd). Dat is gezellig tot ze een brief van hem leest dat hij met een ander is.
Het romantische ideaal is zo kapot geknald dat ze spontaan een date accepteert met Harry Prebble. Tekenaar van vrouwen op haar werk (telefooncentrale) en geroutineerde vrouwenversierder. Een date in de Blue Gardenia, waar ze een gelijknamige bloem krijgt uitgereikt. Ze raakt stomdronken door de cocktails die Prebble aan de lopende band blijft trakteren.
De volgende dag is Prebble dood. Norah weet vrijwel zeker dat zij hem vermoord heeft, want toen hij haar wilde kussen, verzette zij zich. Maar het moment van de moord kan ze zich niet herinneren. Ze praat erover met de beroemde journalist Casey Mayo. ‘Kan ik je vertrouwen?’ ‘Natuurlijk kun je me vertrouwen!’
In deze film van Fritz Lang vind je een paar verrassende beelden van onder invloed zijn (spel met lenzen), mooie zwart-witstudioshots, sterke vrouwenrollen, een paar grappige dialogen, een klassieker van Nat King Cole en de drie telefonistes die samen in een huis wonen: een film die dus erg prettig wegkijkt. Niet echt briljant, Fritz Lang heeft betere films gemaakt, meer ‘aardig’. Hier en daar word je wel verrast met snedige oneliners: ‘Lucky girl… living a life of passion and violence.’ Of: ‘What’s the problem with your modern men… you can’t hold your liquor.’ En natuurlijk de klassieke zin: ‘Polynesian Pearl Diver and don’t spare the rum’ (gequoot in Django Unchained).
Melodie in nachtmerrie
In Nightmare (1956) denkt jazzmuzikant Stan Grayson (Kevin McCarthy) dat hij een moordenaar is na een nachtmerrie om u tegen te zeggen: een ruimte met alleen spiegels, waar hij een man met het stelen van iets betrapt, in gevecht raakt, hem doodt, zichzelf verbergt, in een zwart gat valt en… badend in het zweet wakker wordt.
Hield Grayson het maar bij een droom, maar nee, hij ‘gaat op onderzoek uit’, wat wij horen via zijn gedachten. Dat komt door duimafdrukken die hij bij zijn keel vindt, beetje bloed op zijn pols en het vinden van een onbekende sleutel. Gelukkig is zijn zwager detective Rene Bressard (Edward G. Robinson). Die reageert nuchter: ‘Je bent zo’n kunstenaar met een artistiek temperament, je drinkt te veel.’ Advies: ‘Neem een vakantie.’
Grayson hoorde ook een melodie in de nachtmerrie. Hij gaat alle bars langs: geen succes. In een huis waar ze zich verbergen tegen de regen, hoort hij toevallig die tune als de plaat langzamer wordt afgespeeld. En daar ook ineens de kamer met de spiegels! Heeft Grayson misschien toch een moord gepleegd? En heeft zijn mysterieuze buurman er toevallig iets mee te maken?
De titel is weliswaar te gewoon voor woorden en de film leunt hevig op het toen populaire noir-genre; toch is er ook veel moois. Een fantastische opening. Originele locatie: New Orleans. De film imiteert soms een swingende stijl (diagonale shots, hysterische jazzmuziek, losse dialogen) en ook al is het allemaal verre van Orson Welles, vergelijk het eens met The Stranger van tien jaar ervoor, vind ik dat voor 1956 toch al heel wat.
En dan nog wat smakelijke dialogen:
– Sorry, ik dacht dat je iemand anders was.
– Niet echt origineel, maar voor een begin is het oké.
– Nee, ik dacht echt dat je…
– …iemand anders was. En dan zeg ik: is dat zo? En dan zeg jij: ja. Die kennis van mij lijkt sprekend op jou.
– Van de rug gezien.
– Van de rug gezien, natuurlijk! En snel daarna zit je naast me en drinken we een glaasje samen. Waarom slaan we de opening niet gewoon over?
De zelfbeschuldigers van moord zijn er als de kippen bij om de schuld op zich te nemen, maar een gratis drankje slaat niemand af.
10 februari 2020