De trieste, mooie wereld van Jim Jarmusch in elf speelfilms (deel 1)
Jim Jarmusch observeert al 35 jaar lang buitenbeentjes, die belanden in bizarre, droogkomische situaties en dialogen. Met vaak minimale middelen, lange shots en deskundige aandacht voor de populaire cultuur. Zijn twaalfde speelfilm is Paterson (Nederlandse première 9 februari), een eenvoudig liefdesverhaal over een dichtende buschauffeur waarin elke nieuwe dag net even anders is dan de dag daarvoor. Het trieste, maar mooie universum van het icoon van de onafhankelijke Amerikaanse cinema in elf speelfilms. Deel 1.
door Cor Oliemeulen
1. – Permanent Vacation (1980)
Deze afstudeerfilm schetst al duidelijk de contouren van het minimalistische – door ogenschijnlijke nietsnutten bevolkte – universum waarmee Jim Jarmusch zich als onafhankelijk filmmaker op de kaart zou zetten. Een jonge jazzliefhebber dwaalt doelloos rond in een bijna uitgestorven New York vol rotzooi, hopen steen en graffiti. De spontane diefstal van een auto verschaft de coole punker de mogelijkheid om zijn heil elders te zoeken. Mooie zwart-wit fotografie van medestudent Tom DiCillo en gemaakt met een schamel budget van vijftien mille.
Jarmusch’ debuutfilm kon mede tot stand komen door regisseur Nicolas Ray (Rebel Without a Cause, 1955). Hij stelde de filmstudent aan als zijn persoonlijke assistent tijdens de productie van Lighting Over Water, de documentaire over zijn terminale longkanker die (de stug door rokende) Ray maakte met Wim Wenders. Toen Jarmusch zijn eerste filmscript aan Ray had voorgelegd, stuurde deze hem terug omdat er te weinig in actie in zat. Na wat aanpassingen bleek er nóg minder actie in het verhaal te zitten, waarmee hij Nicolas Ray overtuigde van zijn eigenzinnige talent.
2. – Stranger Than Paradise (1984)
Shadows betekende in 1959 de doorbraak van de eerste grote onafhankelijke filmmaker, John Cassavetes. Precies 25 jaar later was Stranger Than Paradise van Jim Jarmusch een nieuwe mijlpaal in de independent cinema. In tegenstelling tot het grotendeels geïmproviseerde debuut van Cassavetes volgen de protagonisten in Jarmusch’ doorbraakfilm nauwgezet het zelfgeschreven script. De werkeloze hippe post-punker Willie (John Lurie, die ook de muziek schreef) krijgt tegen zijn zin zijn nichtje Eva uit Boedapest te logeren. Aangekomen in New York verbaast zij zich over Willie’s levensstijl en eetgewoonte. Eva: “Waarom heet het een TV diner?” Willie: “Je wordt geacht het te eten als je tv kijkt.” Als Eva na een aantal dagen vertrekt naar haar tante in Cleveland vindt Willie dat toch wel jammer, want ze hebben immers samen veel tv gekeken en sigaretten gerookt.
Een jaar later besluit Willie om samen met zijn vriend Eddie per geleende auto af te reizen naar Cleveland, waar Eva in een fastfoodtent werkt. Hoewel het er steenkoud is verzucht Eddie: “Da’s gek. Je komt op een heel nieuwe plaats en alles ziet het er hetzelfde uit.” Het drietal besluit impulsief naar het warme Florida te rijden. Stranger Than Paradise is uiterst sfeervol gefilmd, kent talrijke droogkomische scènes en voelt als een beatnikfilm: ‘on the road’, maar verstoken van filosoferen, seks en drugs. De invloed van de door Jim Jarmusch bewonderde minimalistische filmmakers Yasujiro Ozu en Robert Bresson is waarneembaar.
3. – Down by Law (1986)
De zompige sfeer in Down by Law wordt bepaald door cinematograaf Robby Müller, vooral bekend vanwege zijn oogstrelende fotografie voor een aantal films van Wim Wenders (Im Lauf der Zeit, Der Amerikanische Freund, Paris Texas). Müller zou in nog vier andere films van Jim Jarmusch de plaatjes schieten. Ook John Lurie is weer van de partij (muziek en hoofdrol). Hij speelt de pooier Jack die een vrouw krijgt ‘aangeboden’, maar als hij ter plaatse gaat kijken wat voor vlees hij in de kuip heeft, blijkt er een wel heel jong meisje naakt in bed te liggen. Jack wordt onmiddellijk in de boeien geslagen. Ondertussen zwicht elders in de stad de lanterfantende DJ Zack (Tom Waits) voor een lucratief aanbod om een gestolen auto af te leveren, maar ook hij wordt er in geluisd.
Jack en Zack belanden samen in een cel en krijgen gezelschap van de Italiaanse spraakwaterval Roberto (Roberto Benigni). De droogkloterige dialogen en Roberto’s overspannen, positief bedoelde fratsen – hij tekent een raam op een celmuur zodat ze naar buiten kunnen kijken en zingt luidkeels ‘I scream, you scream, we all scream for ice cream’ met vet Italiaans accent – kunnen op de zenuwen gaan werken. Gelukkig lukt het om te ontsnappen, maar het trio verdwaalt in een uitgestrekt moerasgebied. Als in een droom belanden ze uiteindelijk in een afgelegen eethuisje en bloeit er een spontane romance op met de mooie eigenaresse (Nicoletta Braschi). Benigni was tijdens de opnames van Down by Law voor het eerst in Amerika en zou beroemd worden door zijn rol in het komische Holocaust-drama La vita è bella (1997), opnieuw met Braschi aan zijn zijde.
4. – Mystery Train (1989)
Quentin Tarantino had vast het doldwaze Mystery Train gezien voordat hij zijn eerste films ging maken. De symbiose van drie verhalen die zich grotendeels afspelen in een hotel in Memphis (waar de geest van Elvis rondwaart), de zwarte humor, quasi-intellectuele discussies over de popcultuur, hippe muziek uit voorbije jaren en een pistool dat per ongeluk afgaat – met Mystery Train bewijst Jim Jarmusch zijn oorspronkelijke narratieve talent. Bovendien kon het personage van Steve Buscemi met minimale aanpassingen zó in Tarantino’s Reservoir Dogs (1992) en andere meesterwerken als Fargo (1996) en The Big Lebowski (1998) van de Coen Brothers.
Alle rollen in Mystery Train zijn meesterlijk en vooral gortdroog. Allereerst maken we kennis met een Japans koppel (het meisje is gek van Elvis, de jongen idolaat van Carl Perkins) dat voor het eerst in Amerika is. Zij: “Waarom heb je altijd zo’n serieus gezicht?” Hij: “Ik ben gelukkig; dit is hoe mijn gezicht is.” En: “Memphis is eigenlijk net als Yokohama, maar er staan hier minder gebouwen.” In het tweede verhaal botst een welgestelde Italiaanse vrouw letterlijk tegen een praatziek meisje dat is gedropt door een dronken Brit (Joe Strummer, frontman van The Clash), die we in het derde verhaal ‘trigger happy’ terugzien. En wat te denken van de subtiele mimiek van Screamin’ Jay Hawkins als de in rood pak gestoken hotelklerk en Tom Waits die we driemaal om twee uur ’s nachts op de wekkerradio ‘Blue Moon’ horen aankondigen? (Notabene: Hawkins’ klassieker ‘I put a spell on you’ is een leidmotief in Stranger Than Paradise.)
5. – Night on Earth (1991)
Het leuke van scènes in een taxi is dat chauffeur en passagier elkaar (waarschijnlijk) maar eenmaal in hun leven ontmoeten, waardoor de bekentenissen voor het oprapen liggen. De kijker is getuige van vijf taxiritten in Amerikaanse en Europese steden op hetzelfde moment. Steden die Jim Jarmusch eerder bezocht, dus voor elk avontuur wist hij al met welke sfeershots hij elke scène wilde beginnen. Verwacht geen toeristische trekpleisters, maar eerder plaatjes van gevels, reclameborden, auto’s, rotzooi, graffiti en aanzet tot verval, zoals we die kennen uit zijn vorige films. Net als de onderkoelde humor en oprechte emotie (als er al sprake van emotie is).
Op een vliegveld in Los Angeles pikt een sjofele, kettingrokende taxichauffeur (Winona Ryder) een casting director (John Cassavetes-muze Gene Rowlands) op. Er volgt een gesprek over de verwachtingen des levens en een aanbod dat vriendelijk wordt afgeslagen. Hierna maken we in New York kennis met een Oost-Duitse chauffeur (Armin Mueller-Stahl) die niet kan rijden, zodat zijn passagier het stuur overneemt. In Parijs heeft Isaach De Bankolé een blinde vrouw op de achterbank en veroorzaakt een aanrijding omdat hij niet goed uit zijn doppen kijkt. In Rome vertelt Roberto Benigni zijn seksuele escapades aan een priester en heeft hij met zijn ADHD niet in de gaten dat de geestelijke op de achterbank langzaam bezwijkt. En in de sneeuw van Helsinki ontroert een taxichauffeur (Matti Pellonpää) zijn drie dronken passagiers met een droevige herinnering. Niet alle segmenten zijn even sterk, maar het format van Night on Earth is origineel en zien we heden ten dage nog terug in films en tv-programma’s.
6. – Dead Man (1995)
In zijn essay ‘Pillen en Pistolen’ noemt Alfred Bos Dead Man een ‘honderd procent acid western’. “Alles aan deze film is subversief. Het is een in zwart-wit gedraaide vertelling over een man die rondloopt met een kogel naast zijn hart en in feite al dood is, gespeeld door een Hollywood-ster, in een genre dat op dat moment al jaren passé is. Veel meer afstand van de Hollywood-orde kun je als onafhankelijke Amerikaanse filmmaker niet nemen.”
Die afstand komt vooral tot uiting in de genuanceerde zwart-wit fotografie van Robby Müller. Aangezien het hoofdpersonage (de reïncarnatie van dichter William Blake?) langzaam afstand neemt van alles waarmee hij is opgegroeid, kun je beter zwart-wit beelden tonen dan kleur, omdat kleur sneller associaties uit het verleden oproept. Bovendien speelt het verhaal zich af in de negentiende eeuw, dus schept zwart-wit meer historisch kader. En aangezien Jim Jarmusch vond dat de kleuren van de meeste westerns uit de jaren 50 en 60 erg op elkaar lijken, wilde hij liever de sfeer van een Akira Kurosawa-film dan van een Sergio Leone-western. Dead Man is niet alleen subversief, maar vooral bizar, absurd en geleidelijk aan psychedelisch. De begeleidende gitaarklanken zijn van Neil Young, die twee jaar later door Jarmusch zou worden gevolgd in de documentaire Year of the Horse.
4 februari 2017
‘De trieste, mooie wereld van Jim Jarmusch in elf speelfilms’ (deel 2)