Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire (2)

Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire – Deel 2:
Gemartelde dieren, technologische speeltjes en oppervlakkige diepzeeverkenningen

door Paul Rübsaam

Van 1948 tot 1960 verschenen Walt Disney’s True Life Adventures. Een reeks van veertien natuurdocumentaires, aanvankelijk met een lengte van ongeveer een half uur, later met speelfilmlengte.

Zoals het de onderdelen van een serie betaamt, is iedere aflevering opgezet volgens hetzelfde stramien. Er wordt geopend met een animatie-inleiding, waarin een getekende verfkwast losjes het landschap schildert van een (deel van) een continent. Vervolgens worden de dieren en planten die daar leven onder de loep genomen. Vaak functioneert een tot de verbeelding sprekende diersoort als het centrale karakter, zoals bijvoorbeeld in Seal Island (1948), In Beaver Valley (1950) en The African Lion (1955).

Op het eerste gezicht weet de serie door zijn bijzondere opnames van de verschillende dieren en de ingenieuze, vaak ludieke montages nog altijd te imponeren en lijkt het bijna flauw om deze natuurdocumentaires van Disneyhuize te vergelijken met tekenfilms. Toch zit in die vergelijking minstens een kern van waarheid. Na het commerciële succes van naar de natuur gemodelleerde tekenfilmfiguurtjes in bijvoorbeeld Bambi (1942) lijkt men nu op zoek te gaan naar de cartooneske aspecten van de levende natuur zelf. Dat James Elgar, de regisseur van True Life Adventures, eerder furore maakte met onder andere de regie van de beroemde sequentie van de tovenaarsleerling in Walt Disney’s Fantasia (1940) is bepaald geen toeval.

The Living Desert (1953)

The Living Desert (1953)

Suïcidale lemmingen?
Welswaar wordt in True Life Adventures niet volledig verheeld dat het leven van het dier, carnivoor of herbivoor, niet altijd over rozen gaat. Maar ook in zijn oorspronkelijke habitat lijkt het toch in de eerste plaats zijn taak om dansend, vechtend, parend, spelend, vallend en opstaand en onder begeleiding van een soundtrack met vaak ragtime-achtige deuntjes tot verstrooiing van de mens te dienen.

Met de werkelijkheid neemt men het daarbij niet altijd even nauw. Vooral de aflevering White Wilderness (1958) is in dat opzicht later berucht geworden. Om het vermeend suïcidale gedrag van lemmingen te demonstreren, werd volledig in scène gezet hoe deze diertjes zich massaal van een klif storten. De half tamme knaagdiertjes bevonden zich niet eens in het desbetreffende gebied en volgens sommige bronnen zouden de filmmakers een deel van hen zelfs eigenhandig naar beneden hebben geduwd.

Ook in The Living Desert (1953) is weinig wat het lijkt. Gevechten waarbij griezelig ogende dieren als ratelslangen, tarantula’s en steekwespen betrokken zijn, vinden niet zoals gesuggereerd wordt plaats in het uitgestrekte woestijngebied van het zuidwesten van de Verenigde Staten, maar ontstonden door de dieren in gevangenschap tegen elkaar op te hitsen. Veel was blijkbaar toegestaan. Als de boodschap maar overkwam dat het dier weliswaar imposant of vermakelijk was, maar ook altijd hardvochtiger en onnozeler dan de mens.

Hoewel in moreel opzicht verdedigbaar, zou het toch misplaatst zijn om True Life Adventures eenvoudig weg te zetten als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de natuurdocumentaire. Een educatieve functie voor een niet al te geschoold publiek (waaronder kinderen) kon en kan de serie nog altijd vervullen. Bovendien heeft de dierenmanieren-achtige stijl ervan zonder meer school gemaakt. Echo’s daarvan klinken ook in veel hedendaagse natuurdocumentaires nog door.

Oppervlakkige diepzeeverkenningen
Eveneens als naoorlogse mijlpaal op het gebied van de natuurdocumentaire gelden de films van de voormalige marineofficier Jacques-Yves Cousteau (1910-1997).

Terwijl de mens zich halverwege de twintigste eeuw al aan de ruimtevaart begon te wagen, waren de oceanen op Aarde nog goeddeels onbekend gebied. Of oceaan-avonturier Cousteau daar met zijn vermaarde schip de Calypso veel verandering in heeft gebracht, valt echter te bezien. Sterker, wie onbevooroordeeld door Cousteau’s faam Le monde du silence (Jacques Cousteau, Louis Malle, 1956) aanschouwt, kan zijn ogen nauwelijks geloven. Niet door het rijk geschakeerde leven in de diepe zee dat in de film zou worden geopenbaard, maar vanwege de maling die kapitein Cousteau en zijn bemanning daaraan lijken te hebben.

Een opmerkelijk groot aantal minuten van de anderhalf uur durende film wordt gespendeerd aan het trots demonstreren van de technische snufjes aan boord van de Calypso, zoals duikersklokken, een decompressiecabine en een echograaf. Wanneer men eindelijk gaat duiken, blijkt dat om niet ver onder het oceaanoppervlak kreeften aan hun poten en scharen uit oceaangrotten te trekken, waarna de dieren aan boord smakelijk worden opgegeten. Voorts laten de duikers zich door de zee voorttrekken door hun armen om het schild van grote zeeschildpadden te slaan. Dat de schildpadden dit niet leuk vinden, is voor de kijker pijnlijk goed zichtbaar.

Le monde du silence (1956)

Le monde du silence (1956)

Ronduit onthutsend is de scène die volgt als de bemanning van de Calypso een groep walvissen ontwaart. Nadat ze één van de volwassen walvissen hebben geharpoeneerd, komt een walviskalf in aanraking met de schroef van de Calypso. ‘Vervuld van medelijden’ helpen Cousteau c.s. het zwaargewonde jonge dier met een geweerschot ‘uit zijn lijden’. Vervolgens komt een school haaien op het bloed af en begint zich te goed te doen aan het kadaver. Wild is de slachting die de dappere mannen van de Calypso met harpoenhaken, knuppels en roeispanen aanrichten onder de haaien, ten einde het arme walvisjong te ‘wreken’ (sic!). Het wekt al bijna geen verbazing meer als de mannen zich later op een onbewoond eiland een ritje op de rug van verbouwereerde landschildpadden niet laten ontgaan.

Bevat Le monde du silence dan helemaal geen tot de verbeelding sprekende, belangeloze onderwateropnames? Toch wel, maar een belangrijk deel hiervan wordt in beslag genomen door registraties van een op de oceaanbodem gezonken scheepswrak. In cinematografisch opzicht zijn die beelden fraai genoeg, maar ze hebben weinig te maken met niet menselijk leven in onze diepe zeeën. Pas als de film al bijna ten einde is, mogen we nog een paar niet met soortnamen aangeduide zeevissen aanschouwen.

Onderwatersoap
In Cousteau’s tweede prijswinnende natuurdocumentaire met speelfilmlengte, Le monde sans soleil (1964), is het gebrek aan respect voor het mariene leven minder tenenkrommend. Wel is er opnieuw sprake van een bijna hysterische fascinatie voor technisch vernuft en het menselijk vermogen om te overleven onder uitzonderlijke omstandigheden.

De invloed van de succesvolle Himalaya-expedities in de jaren vijftig en de zich ontwikkelende ruimtevaart doet zich nadrukkelijk gelden. In het kader van het door de petrochemische industrie gefinancierde project ‘Conshelf Two’ volgen we de verrichtingen van ‘aquanauten’ in hun station op de zeebodem, hun ‘duikende schotel’ en hun onderwaterlaboratorium. Veel aandacht is er voor hun dagelijkse leven: hoe men elkaars haren knipt, een spelletje schaak speelt, stofzuigt of zich vermaakt met een meegenomen papegaai. Soms krijg je bijna de indruk naar een onderwatersoapserie te kijken in plaats van naar een natuurdocumentaire.

Toch bevat de film de nodige voor de tijd van vervaardiging verrassende beelden. Opnames op een destijds ongekende diepte van driehonderd meter onder het oceaanoppervlak laten zien dat zich in deze zone waar het zonlicht niet doordringt nog allerlei levensvormen ophouden.

Op het randje van de wereld
Ter verdediging van Cousteau moet worden opgemerkt dat hij er zelf niet gelukkig mee was dat zijn films meer in het teken van de kolonisatie van de oceanen leken te staan dan in het teken van het behoud ervan.

De film Voyage au bout du monde (1976), die hij samen met zijn zoon Philippe (1940-1979) regisseerde, onderscheidt zich nadrukkelijk van zijn twee vorige films met featurelengte. Cousteau hoefde voor de expeditie naar Antarctica waar de documentaire verslag van doet geen rekening te houden met de wensen van de petrochemische industrie of andere financiers. De in 1973 opgerichte Cousteau Society organiseerde zelf de expeditie.

Veel aandacht is er dit keer voor het rücksichtslos uitmoorden door de mens van de walvissen in het antarctisch gebied en de desastreuze gevolgen die dat heeft voor de plaatselijke ecologische systemen. De walvissen worden nu met zichtbaar respect benaderd en gefilmd. Datzelfde geldt voor pinguïns, robben en de vissen en schaaldieren die leven onder het zee-ijs. Daarnaast zijn er onder meer spectaculaire opnames van het interieur van een ijsberg.

Hoewel ook Voyage au bout du monde zich laat bekijken als het verslag van het leven van avonturiers, ontbreken goede bedoelingen ten opzichte van de natuur bepaald niet. Die verandering heeft ongetwijfeld niet alleen te maken met de preferenties en persoonlijke ontwikkeling van Jacques Cousteau. Hij correspondeert tevens met een algehele verandering in de tijdgeest. Het ‘milieu’ dat in de jaren vijftig en zestig nog niet zo’n issue was, was dat in de jaren zeventig nadrukkelijk wel. Vanaf dat decennium zou de mens in natuurdocumentaires een meer schuldbewuste rol op zich gaan nemen, zoals we in het derde deel van deze verhandeling zullen zien.

 

16 januari 2023

 

Deel 1: Geënsceneerde taferelen, menselijke veroveringsdrang en kaasmijten
Deel 3: Evolutie, klimaatschade en het stalken van dieren met zenders
Deel 4: Eerbied en het nostalgisch verlangen naar zuivere aanschouwing

 

ALLE ESSAYS