Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire

Op zoek naar de oorspronkelijke natuurdocumentaire – Deel 1:
Geënsceneerde taferelen, menselijke veroveringsdrang en kaasmijten

door Paul Rübsaam

Met zijn leeftijd van ruim 130 jaar bestaat het medium film lang genoeg voor beeldverhalen over een ongerepte natuur in een tijd dat de Aarde nog niet geheel gekoloniseerd was door de mens. Dat zou je tenminste denken. Een zoektocht naar zo’n oorspronkelijke natuurdocumentaire zou echter wel eens tevergeefs kunnen zijn.

Het scala onder het kopje ‘natuurdocumentaire’ te rangschikken producten lijkt als een pruim zonder pit uiteen te vallen in twee helften. In een helft van vroegere films, die ondanks soms fraaie natuuropnames voornamelijk getuigen van de kolonisatiedwang van de mens; en een helft van latere (meest recente) films, die met een gevoel van spijt de door die dwang aan de natuur aangebrachte schade inventariseren.

Werd de ware wildernis ooit met belangeloze verwondering vanachter de filmcamera geregistreerd? Of traden behoefte aan verrijking, onderwerping van dieren en natuurvolkeren, sensatiezucht, prestatiedrang en vermeende wetenschappelijke bedoelingen al te snel op de voorgrond? Die vraagstelling noopt tot een reis in vogelvlucht terug in de filmgeschiedenis.

In het laatste deel van deze vierdelige verhandeling staan we kort stil bij het meer hedendaagse aanbod van natuurdocumentaires. Want juist de meest sprekende voorbeelden daarvan doen terugverlangen naar de tijd van de oer-natuurdocumentaire, die er misschien wel nooit geweest is.

Nanook of the North (1922)

Nanook of the North (1922)

Kauwen op een grammofoonplaat
Veelzeggend voor de wat mistige geschiedenis van de natuurdocumentaire is de reputatie die Nanook of the North (1922) van Robert Flaherty geniet als stamvader van het genre. Als we dit docudrama over het leven van de Inuk ‘Nanook’ (in werkelijkheid Allakariallak geheten) en zijn familie al een natuurdocumentaire kunnen noemen, is het nog altijd de vraag of het de eerste vertegenwoordiger is van deze filmsoort. Veel beelden uit Herbert Pontings authentiekere, weliswaar later uitgebrachte The Great White Silence (1924), waarover meer in de volgende paragraaf, zijn ouder.

Bovenal blijft het de vraag of Flaherty in Nanook wel blijk gaf van een onafhankelijke kijk op ‘de natuur’. De wordingsgeschiedenis van de documentaire, zoals de regisseur die zelf uit de doeken heeft gedaan, was moeizaam. Eerdere opnames in 1915 en 1916, waarbij hij gepoogd had het leven van een volledige Inuit-gemeenschap in beeld te brengen, gingen verloren. Dus keerde hij terug naar het hoge noorden om zich ditmaal te concentreren op het wel en wee van één man en diens familie.

Dat Flaherty dacht dat dit de dramatische zeggingskracht van zijn verhaal ten goede zou komen, valt wel te begrijpen. Maar het aantal concessies dat hij ten behoeve van die zeggingskracht heeft gedaan, is heel groot. Het interieur van de iglo is niet dat van de iglo waar ‘Nanook’ en zijn familie werkelijk in sliepen. Zijn zogenaamde vrouwen in de film waren zijn vrouwen niet en de wapens waarmee hij op walrusjacht ging, waren niet de wapens die hij werkelijk gebruikte.

Natuurlijk moest de regisseur onder zware omstandigheden werken, met de beperkte mogelijkheden van de filmapparatuur van destijds. Het valt hem dan ook niet kwalijk te nemen dat hij de werkelijkheid soms een beetje hielp. Maar heeft hij ooit de intentie gehad een getrouw beeld van het leven van de Inuit te schetsen? Minstens heeft het er de schijn van dat hij zijn protagonist ‘primitiever’ wilde doen lijken dan deze werkelijk was, omdat dit beter zou aansluiten bij de toen populaire opvatting over natuurvolkeren. Niet alleen gebruikte ‘Nanook’ in de werkelijkheid voor de jacht gewoon een geweer. Ook was het verschijnsel grammofoonplaat, anders dan de documentaire suggereert, allerminst nieuw voor hem. Dat Allakariallak (Nanook) gevraagd wordt daar voor de camera verwonderd een hapje uit te nemen, getuigt niet alleen van een matig gevoel voor humor. Het is bovendien onwaarachtig en denigrerend.

Pinguïns als troost
Met enig cynisme zou je kunnen beweren dat de talrijke en niet zelden opmerkelijke natuurbeelden in Herbert Pontings The Great White Silence uit 1924 vooral diende om een smadelijke nederlaag en een bloedstollende tragedie te camoufleren. Naast het fameuze dagboek van de gesneuvelde expeditieleider Robert Falcon Scott is deze documentaire immers het andere grote document dat bewaard is gebleven van de fataal verlopen Britse Zuidpoolexpeditie van 1911-1912.

The Great White Silence (1924)

The Great White Silence (1924)

Het mag bekend worden verondersteld: Scott en zijn mannen bereikten de pool weliswaar op 17 januari 1912, maar moesten ondervinden dat de Noor Roald Amundsen en zijn mannen hun vlag daar al ruim een maand eerder hadden kunnen planten. Bovendien werden de uitgeputte Britten op de terugweg overvallen door een sneeuwstorm en vonden ze de dood. Wrang genoeg op slechts enkele kilometers afstand van een voedseldepot.

Fotograaf en cineast Herbert Ponting had als taak foto’s van de expeditie te maken en kleine gefilmde nieuwsberichten over het verloop daarvan, die vertoond moesten worden als zogeheten newsreels in de bioscoop. Maar hij filmde veel meer dan voor die journaals noodzakelijk waren. Onder andere over de leefgewoonten en het voortplantingsgedrag van zeehonden, die overigens ook door de bemanning van expeditieschip Terra Nova geschoten en gegeten werden om scheurbuik te voorkomen. Daarnaast komen meeuwen, zwaardwalvissen en vooral pinguïns uitvoerig aan bod.

Pontings gefilmde verslagen van het wel en wee van de toentertijd in de westerse wereld onbekende Adelie-pinguïn zijn opvallend gedetailleerd. We zien de paringsrituelen van het dier, het bouwen van nesten, de gewoonte van de pinguïns om elkaars eieren te stelen en uiteindelijk het grootbrengen van de jongen, inclusief de door de ouders verzorgde zwemlessen. Voorts had de cineast veel oog voor de schoonheid van het antarctische landschap en de verschillende soorten ijsformaties en maakte hij opnames van het invallen van de Antarctische herfst en het aanbreken van de Antarctische lente.

Als je Nanook of the North en The Great White Silence naast elkaar legt, bieden de eerste schermutselingen op het gebied van het verschijnsel natuurdocumentaire met feature-lengte dus een wat rommelige aanblik. Met Nanook werd een authentiek verslag beoogd van het leven van de Inuit, dat onder invloed van Flaherty’s tegenslagen nadrukkelijk werd gemanipuleerd. Ponting daarentegen had een Britse zegetocht in beeld moeten brengen en vervaardigde, al dan niet om het fiasco dat zich uiteindelijk voordeed te verzachten, een documentaire met opmerkelijk authentieke natuurbeelden uit een voor de mensheid in die jaren nog onbekend gebied. Waarbij nog eens moet worden onderstreept dat de meeste van Pontings beelden ondanks de officiële verschijningsdatum van The Great White Silence dateren uit 1911 en dus aanzienlijk ouder zijn dan Flaherty’s impressies.

Achtertuinen en microscopen
Alleen een vergelijking van de oudste documentaires met speelfilmlengte is echter niet zaligmakend. Juist als het om natuurdocumentaires gaat, is die lengte niet zo’n maatgevend criterium. De eerste afleveringen van de Britse serie korte, sterk wetenschappelijk georiënteerde documentaires genaamd Secrets of Nature verschenen ook al in 1922 en lieten een geheel andere kant van het spectrum zien.

Zo toont The Cuckoo’s Secret (Edgar Chance, Oliver G. Pike) een gedetailleerde, op het Engelse platteland gesitueerde studie van het bekende parasitaire broedgedrag van de koekoek. Om een en ander zo goed mogelijk in beeld te brengen en de koekoek niet te storen bij zijn (wan)praktijken verschansen de onderzoekers zich meerdere dagen in een door hen zelf vervaardigd nepbosje. The Battle of the Ants (Geoffrey Barkas) doet minutieus verslag van een oorlog tussen twee kolonies houtmieren en The White Owl volgt het dagelijks leven van een kerkuilmoeder en haar kuikens.

Secrets of Nature, dat van 1922 tot 1933 meer dan honderd afleveringen kende, demonstreerde vooral een voorkeur voor de natuur in het klein. Insecten, bloemen en micro-organismen komen aan bod, waarvan titels als Skilled Insect Artisans (1922), Busy Bees (1926) en Floral Co-operative Societies (1927) getuigen. In Mighty Atoms (1930) valt zelfs te zien hoe kaasmijten zich te goed doen aan een stukje gorgonzola dat iemand ergens heeft laten liggen.

Niet de uitgestrekte en onherbergzame natuur van gebieden als Noord-Canada en Antarctica vormen het decor in de serie, maar de biotopen van de Britse achtertuin en zelfs de micro-natuur die tegen onze zin deel uitmaakt van ons huishouden. Die verschijnselen worden door de cineasten uiterst nauwgezet in beeld gebracht, waarbij ze gebruik maakten van de beste microscopen van hun tijd.

Nanook of the North en The Great White Silence aan de ene kant en Secrets of Nature aan de andere kant vormen de twee extremen van de vooroorlogse voorlopers van de natuurdocumentaire. Na de Tweede Wereldoorlog zouden met name het productiebedrijf van Walt Disney en de avontuurlijke marineofficier Jacques Cousteau vorm gaan geven aan soms twijfelachtige producten, die echter al veel meer gemeen hebben met de hedendaagse natuurdocumentaire. Over hun werk meer in deel twee van deze verhandeling.

 

13 januari 2023

 

Deel 2: Gemartelde dieren, technologische speeltjes en oppervlakkige diepzeeverkenningen
Deel 3: Evolutie, klimaatschade en het stalken van dieren met zenders 
Deel 4: Eerbied en het nostalgisch verlangen naar zuivere aanschouwing

 

ALLE ESSAYS