Deel 3: Pacifistische boodschappen en nazicensuur
Veilige sciencefiction in bang interbellum
door Paul Rübsaam
Alleen de Britse films High Treason (1929) en Things to Come (1936) wisten de Tweede Wereldoorlog te voorspellen. Waren dit visionaire hoogstandjes of toevalstreffers? En waarom ontbraken de wereldoorlogen in andere sciencefictionfilms van het interbellum? In dit derde deel aandacht voor pacifistische boodschappen en nazicensuur.
Hoewel de voortekenen van een Tweede Wereldoorlog zich al vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog aandienden, bracht die eerste grote oorlog een kentering teweeg in de wereldwijde beleving van massale oorlogsvoering. Tot en met het einde van de negentiende eeuw gold de militaire confrontatie tussen staten voornamelijk als een buitenkansje voor jonge mannen om hun vaderlandsliefde, moed en bekwaamheden te demonstreren. Door de zinloze massaslachtingen van de Eerste Wereldoorlog kwam daar verandering in. Die kentering kreeg niet in de laatste plaats gestalte op het witte doek.
Nooit meer oorlog?
De 80 minuten durende, zwijgende Deense film Himmelskibet (A Trip to Mars) uit 1918 is de oudste film met feature-lengte over een ruimtereis. Het door het inktzwarte heelal zwevende ruimtevoertuig Excelsior van de idealistische avonturier Avanti Planetaros vormde met zijn nauwe interieur compleet met stuurwielen en variometers een inspiratiebron voor Fritz Langs eerder besproken Frau im Mond. Ruimtevaart was in 1918 echter nog pure fantasie. Wel nam de luchtvaart in die jaren letterlijk en figuurlijk een grote vlucht. Planetaros is dan ook een gewezen vliegenier.
Maar vooral de wijze waarop de planeet Mars en diens bewoners zijn verbeeld, is niet los te zien van het jaar van vervaardiging van Himmelskibet. Toen de film in productie ging, was de Eerste Wereldoorlog nog in volle gang. In reactie op de gruwelen van die oorlog komt Himmelskibet met een pacifistische boodschap. De Marsbewoners leven onder ideale atmosferische omstandigheden, beschikken over telepathische gaven en wijzen iedere vorm van geweld af. De aanvankelijk schietgrage Aardbewoners volgen uiteindelijk hun goede voorbeeld en nemen zich voor de boodschap van vrede en geweldloosheid bij hun terugkomst op Aarde te gaan verspreiden.
Het Franse J’accuse (Frans voor: ‘Ik klaag aan’) van Abel Gance uit 1919 valt niet tot het sciencefictiongenre te rekenen. Eerder nog kun je deze film waarin talloze op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde soldaten uit hun graven opstaan, aanmerken als de eerste zombiefilm. Maar daarmee zou de inhoud van J’accuse als pacifistisch drama te veel miskend worden.
Gebruikmakend van echte oorlogsbeelden en relatief moderne filmtechnieken wilde Gance kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog de wreedheid en zinloosheid van die oorlog laten zien. Zijn eigen oorlogservaringen vormden een belangrijke inspiratiebron. Nadat hij in 1917 vanwege zijn gezondheidstoestand verlof had gekregen als militair, schreef hij in zijn dagboek: ‘Ik zou de slachtoffers van de oorlog willen zien opstaan, om hun landen te bezoeken en hun huizen, zodat ze konden zien of hun offer zin had gehad’.
De indruk die J’accuse in 1919 bij het publiek achterliet, was zo verpletterend dat beweerd werd dat Gance de Eerste Wereldoorlog had kunnen voorkomen als hij zijn film in 1913 had uitgebracht. De wereld daadwerkelijk verbeteren is de Franse cineast echter nooit gelukt. Zijn als remake van J’accuse bedoelde talkie uit 1938 miste de overtuigingskracht van het origineel. De Tweede Wereldoorlog, waarvan de verschrikkingen die van de Eerste nog overtroffen, kon er niet mee worden voorkomen.
Pacifisme en nazicensuur
In 1930 verscheen er met het Amerikaanse All Quiet on the Western Front van Lewis Milestone (naar het boek Im Westen Nichts Neues van de Duitse auteur Erich Maria Remarque) een nieuwe spraakmakende anti-oorlogsfilm. De film toont de Eerste Wereldoorlog vanuit Duits perspectief, maar heeft een universeel karakter. De erbarmelijke omstandigheden in de loopgraven, het gedwongen oprukken onder mitrailleurvuur over mijnenvelden en door prikkeldraadversperringen, en de man-tegen-mangevechten met bajonetten worden onverbloemd in beeld gebracht.
Maar vooral is de film het verslag van een ontgoocheling. Opgehitst door hun leraar vertrekt een groep Duitse middelbare scholieren aanvankelijk gemotiveerd naar het front. Slechts één van hen, de getraumatiseerde protagonist Paul (Lewis Ayres), keert gedesillusioneerd terug. Als hij opnieuw voor de klas moet verschijnen om over zijn heldendaden te vertellen, weigert hij dat.
Ondanks pacifistische bedoelingen die vergelijkbaar waren met die van J’accuse kreeg All Quiet on the Western Front als Amerikaanse film over de oorlogsmoeheid van Duitse soldaten een veel politiekere lading. Bruinhemden onder aanvoering van Joseph Goebbels verstoorden de Duitse première van de film in december 1930 door onder andere stinkbommen te gooien en ‘Jodenfilm!’ te scanderen. Aanleiding voor dat laatste was, naast het vermeende anti-Duitse karakter van de film, ook de Duits-Joodse afkomst van de producent van de film, Universal-baas Carl Laemmle.
Een week na die tumultueus verlopen eerste vertoning werd de film in Duitsland verboden. Enige tijd later zou er nog een verkorte versie in de Duitse bioscopen rouleren. Maar in 1933, toen de nationaalsocialisten via verkiezingen de macht daadwerkelijk verwierven, kwam er een definitief verbod op de film dat pas zeven jaar na de Tweede Wereldoorlog zou worden opgeheven. Ook Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Australië verbanden All Quiet on the Western Front in de jaren dertig uit de bioscopen.
Als propagandaminister liet Joseph Goebbels in maart 1933 tevens de vertoningen verbieden van Das Testament des Dr. Mabuse van Fritz Lang. Hierin keert de megalomane psychiater Dr. Mabuse terug, die aan het eind van Langs eerdere film Dr. Mabuse, der Spieler (1922) in schijnbaar krankzinnige toestand gevangen werd genomen. Vanuit het gesticht schrijft hij een handleiding voor een door hem geleid misdaadsyndicaat, teneinde ‘Die Herrschaft des Verbrechens’ (de heerschappij van de misdaad) te vestigen. Goebbels zag dit als een onwelkome vingerwijzing naar te verwachten misdadige praktijken van de nationaalsocialisten.
Tegenover het sciencefictiongenre in zijn algemeenheid stonden de nationaalsocialisten kritisch tot afwijzend. Zogeheten ‘Unterhaltungsfilme’ beschouwden zij echter als nuttig, omdat die het Duitse volk de noodzakelijke verstrooiing konden bieden. Maar andere profetieën dan de voorspelling van een glorieuze toekomst in de vorm van het duizendjarige Derde Rijk waren taboe.
Als criterium voor ‘sciencefictionfilms’ die na de machtsovername door de nationaalsocialisten nog verschijnen mochten, gold dat zij in het ‘Hier und Jetzt’ gesitueerd moesten zijn. Helse machines en andere fictieve technologie waren niet per se verboden, maar het verhaal moest zich afspelen in het actuele Duitsland, zonder verwijzingen naar een andere, al dan niet betere toekomst.
Dit criterium stond niet in de weg aan films als Gold (1934) van Karl Hartl, met Hans Albers en Brigitte Helm in de hoofdrollen, waarin door atoomsplitsing lood in goud wordt omgezet. En evenmin aan de films Ein Unsichtbarer geht durch die Stadt (1933), Der Herr der Welt (1934) en Die Welt ohne Maske (1934) van regisseur, acteur en stuntman Harry Piel, waarin respectievelijk onzichtbaarheid (vergelijk het Amerikaanse The Invisible Man van James Whale uit 1933), robots en het toen nog toekomstige medium televisie een rol speelden.
Schaarse tegengeluiden
Het Tsjechische Bílá nemoc (Skeleton on Horseback, 1937), naar een toneelstuk van Karel Čapek en van en met regisseur/acteur Hugo Haas, is een van de weinige speelfilms van voor de Tweede Wereldoorlog die, weliswaar in bedekte vorm, waarschuwt voor het nationaalsocialisme. In de film neemt dat nazisme de vorm aan van een mysterieuze, besmettelijke ziekte die een in oorlog verkerend, niet met name genoemd, Europees land teistert. De pacifistische arts Dr. Galen (vertolkt door Haas) heeft een medicijn tegen de ziekte ontwikkeld en probeert met die troefkaart in handen de machthebbers van het land te bewegen tot het ondertekenen van een vredesverdrag.
Het mede door James Whale geregisseerde The Road Back uit datzelfde jaar, een vervolg op All Quiet on the Western Front, is de enige film uit het interbellum die het vermoedelijk uitbreken van een nieuwe wereldoorlog schetst als onafwendbaar gevolg van de Eerste Wereldoorlog en de in de daaropvolgende jaren oplopende internationale politieke spanningen. Whales oorspronkelijke versie van The Road Back nam zelfs tamelijk onverbloemd stelling tegen het nationaalsocialisme. Maar al tijdens de productiefase van de film dreigde de Duitse regering met een boycot. De nieuwe studiobazen van Universal (Carl Laemmle sr. en jr. waren inmiddels vervangen) vreesden een financieel debacle en lieten een andere regisseur dan Whale opdraven die de film ontdeed van aanstootgevende passages en verluchtigde met oubollige humor.
We volgen in The Road Back opnieuw de van het front teruggekeerde Duitse soldaten uit All Quiet on the Western Front. In de film, die de periode van 1918 tot 1925 beslaat, zijn we getuige van hun pogingen om weer een plaats te verwerven in de door economische crisis geteisterde Duitse samenleving. Een wat cryptische slotscène die overeind bleef in de gecensureerde versie maakt voor de goede verstaander duidelijk dat de makers zelf niet geloofden in de ogenschijnlijk uitgedragen vredesboodschap. Als we zijn aangekomen in het jaar 1925 spreekt de verloofde van een van de protagonisten een belofte van vrede uit. Vervolgens is er een flashforward naar 1937, het productiejaar van de film. We zien een reeks krantenkoppen uit dat jaar die verhalen over de ongekend omvangrijke defensiebudgetten van Amerika, de Sovjet-Unie, Frankrijk, Engeland en Italië.
Voorzichtigheid
Over de gehele linie heeft directe of indirecte censuur door de nazi’s in Duitsland er ongetwijfeld toe bijgedragen dat er ook in andere landen weinig films werden gemaakt die zich waagden aan uitdrukkelijke toekomstvoorspellingen, laat staan aan de voorspelling van een Tweede Wereldoorlog. Die voorzichtigheid werd tevens in de hand gewerkt door het bij uitstek internationale karakter van de filmwereld in de vroege jaren dertig. Films die in het ene land gemaakt werden, moesten in andere landen verkocht en vertoond kunnen worden, terwijl er in die beginjaren van de geluidsfilm van ondertiteling of nasynchronisatie nog geen sprake was. Films werden daarom vaak meertalig opgenomen, dat wil zeggen: met dezelfde regisseurs en sets, maar met acteursgezelschappen uit verschillende landen. Dit leidde tot tal van producties waaraan niemand aanstoot kon nemen.
Vooraanstaande filmlanden als Italië (onder heerschappij van Benito Mussolini) en Frankrijk volgden op filmgebied een koers die niet ver afweek van de Duitse. De Amerikanen stortten zich ondanks hun onafhankelijke en machtige positie na All Quiet on the Western Front evenmin in gewaagde filmavonturen. Ook zij wensten met de internationale afzetmarkt rekening te houden. Bovendien werd in de Verenigde Staten in 1934 de zogeheten Motion Picture Production (Hays Code) ingevoerd. Deze vorm van (zelf)censuur had weliswaar in de eerste plaats betrekking op het zedelijke gedrag in Amerikaanse films (met name seksualiteit, geweld en drugsgebruik), maar was ook niet bevorderlijk voor de productie van Amerikaanse films waaraan buitenlandse mogendheden zich zouden kunnen storen.
Het filmland dat zo’n beetje overbleef om een wat moedigere rol te vervullen was Groot-Brittannië. In dat opzicht is het niet verwonderlijk dat High Treason en Things to Come (zie het eerste deel) Britse producties waren. Zoals in het laatste deel van dit essay nog nader zal blijken, moeten we ons van het ‘moedige’ karakter van deze twee oorlog voorspellende films ook weer niet te veel voorstellen.
6 februari 2021
Deel 1: Visionaire hoogstandjes of toevalstreffers?
Deel 2: Dodelijke stralen, mechanische mannen, krankzinnige geleerden en uitzinnige decors
Deel 4 (slot): Uitzonderingen die de regel bevestigen