Terugblik filmjaar 2020 – Deel 3:
Film op rantsoen
door Alfred Bos
In het jaar van de pandemie is alles anders, dus ook het bezoek aan de bioscoop (reserveren en mondkapje af wanneer je zit) en het aanbod van films. Als je al een kaartje kunt krijgen.
Ik las dit jaar meer boeken dan ik films heb gezien. En dat terwijl een boek uitlezen toch aanzienlijk meer tijd kost dan een film bekijken. Weinig was normaal dit jaar.
Het normale leven stond – en staat nog steeds – op slot. Alle tijd voor jezelf. Alle tijd om via dvd en streams thuis op de bank eindeloos veel films te kijken. Maar het omgekeerde gebeurde. Via het kleine scherm zag ik minder films dan voorheen.
Ik wist het al en weet het nu nog beter: ik zie film bij voorkeur op het grote scherm, in een donkere zaal, met andere mensen. Film is droom en dromen doe je in het donker.
En dat kon dit jaar slechts een beperkt aantal maanden, bij een beperkt aantal films. De laatste film die ik zag voor de bioscoop op slot ging, was The Wild Goose Lake. De eerste film die ik zag nadat het sein op veilig ging, was Bacurau.
Je zou denken: na maanden van gedwongen onthouding is de honger groot, maar dat viel mee. Of eigenlijk, tegen. En dat lag niet alleen aan mij. Het aanbod nieuwe films was op rantsoen, zo leek het. De pandemie had het releaseschema volledig onderuit gehaald: blockbusters – niet mijn eerste keuze – uitgesteld; genrefilms en arthouse verplaatst of uit het schema verdwenen.
Moderne klassiekers en winkeldochters
Na de (onderbroken) heropening van de bioscopen was er nog veel onduidelijk en iedereen speelde op safe. Distributeurs hielden hun kruit droog en de belangrijke releases, geheide krakers van gekende namen of populaire ‘merken’, achter de hand. Filmzalen hadden niet zoveel om uit te kiezen; bovendien was hun voortbestaan in het geding.
Wat overbleef, was een niet bijster uitnodigend mengsel van moderne klassiekers en winkeldochters. De moderne klassiekers had ik al gezien en in de winkeldochters – arthouse by numbers, normaal gesproken goed voor vertoning op filmfestivals en te ‘niche’ voor een reguliere release – ben ik niet geïnteresseerd. Vóór corona niet en tijdens of na corona ook niet. Het leven is te kort, ook al heb je alle tijd aan jezelf.
Tijdens de zomermaanden programmeerde mijn buurtbioscoop een reeks sciencefiction- en horrorfilms uit de jaren vijftig. Een mooie gelegenheid om kennis te nemen van genreklassiekers, of om ze nu eens op het grote doek – en niet via dvd – te zien.
Them! (1954), over monsterlijke mieren, is los van de stuntelige effecten nog steeds sterk en het eerste half uur, wanneer het nog niet duidelijk is wat er speelt, kan qua spanning wedijveren met elke thriller van nu. Creature from the Black Lagoon (1954), inspiratiebron van Guillermo del Toro’s The Shape of Water, telt scènes met schitterende onderwaterfotografie. William Castle, de man van griezelklassieker Haunted House on the Hill uit 1959, speelde in datzelfde jaar met The Tingler een postmodern en nog steeds functioneel spel met de kijker. Don Siegel’s Invasion of the Body Snatcher (1956) is qua regie, montage, belichting en verteltechniek een wonder van economie.
Meer films van vrouwen
Goed, dat was van toen. Een boffertje, want de jaren vijftig zijn mijn favoriete filmperiode. Maar het nieuwe werk, hoe zat het daar mee?
Shirley Jackson, de schrijfster van onder meer Haunted House on the Hill, is historisch gezien de link tussen twee giganten van het griezelverhaal, H.P. Lovecraft en Stephen King. Ze is het onderwerp van Shirley van regisseur Josephine Decker en wordt vertolkt door Elisabeth Moss. Ik kan me voorstellen dat de film met zijn afwijkende blik (onscherpe camera, vreemde hoeken) niet ieders kopje thee is, maar voor mij illustreerde dit portret van een geprangd mens dat er alle ruimte is voor en nood aan films geregisseerd door vrouwen. Die doen het vaak toch net even anders, zie bijvoorbeeld het fantastische You Were Never Really Here van Lynne Ramsay.
Of het ontluisterende The Assistant (zie ook verderop), het soort film dat door je hoofd blijft spoken, misschien ook omdat hij vrijwel geheel binnenkamers speelt, bij kunstlicht, en ik hem zag in het donkere jaargetijde terwijl het leven zich, noodgedwongen, grotendeels thuis afspeelt. Maar met een man op de regiestoel was het nooit zo’n indringende film geworden. Zonder Julia Garner in de (briljante) hoofdrol overigens ook niet.
A Girl Missing van Kôju Fukada staat wat mij betreft voor het soort film dat het etiket arthouse géén glans geeft. Nadruk op vorm, minder oog voor inhoud. Slordige structuur, oppervlakkige karaktertekening, clichématige verbeelding. Zo worden er films per dozijn gemaakt en honderden filmfestivals wereldwijd vechten om hun vertoning. Arthouse volgens de checklist, het voelt als kiespijn.
Heeft Christopher Nolan last van Asperger?
Tenet van Christopher Nolan was de eerste publieksfilm in roulatie nadat de filmzalen weer onbeperkt publiek, zij het op twee stoelen en één rij van elkaar, mochten ontvangen. Een praktijkproef voor de filmindustrie en, stelden sommigen dramatisch, de film die de industrie zou redden. Ik ben gaan kijken tijdens lunchtijd, in een lege zaal; er zaten twee bezoekers waar er honderdvijftig in kunnen.
En was niet onder de indruk. De achtervolgingsscène in Tallinn, Estland is fraai en heel slim gevonden (en gedraaid), maar Kenneth Branagh als Russische schurk is volstrekt ongeloofwaardig. Overbodige derde akte en een overvol script dat nauwelijks is te volgen, mede door het bizar slechte geluid. Zelfs de ondertiteling hielp niet. Ik waardeer het dat Nolan als filmliefhebber zo hangt aan celluloid, maar je wordt geen Kubrick door diens Asperger na te apen.
Bacurau, ik zou het bijna vergeten, was heel aardig, alleen al omdat het de clichés uit de weg gaat zonder te forceren, want dat is die andere valkuil waar veel regisseurs van arthousefilms neigen in te trappen: zijn ze niet veel te braaf, dan zijn ze juist geforceerd anders of overdreven stout. Bacurau houdt het midden, is onvoorspelbaar zonder grillig te worden en geeft terloops ongezouten kritiek op de Amerikaanse cultuur van consumentisme, imperialisme en nihilistisch geweld. Het is de perfecte film om het idee van bizarro cinema mee te illustreren.
Spontaniteit is zoek
Filmfestivals zijn aan mij nauwelijks besteed, want ik vind één film per dag (bij hoge uitzondering twee) wel genoeg. Dit jaar speelden de festivals zich noodgedwongen voor het overgrote deel online af en dat beperkt, zoals eerder uitgelegd, de filmervaring. In het concept hybride geloof ik niet. Films draaien voor de paar mensen die naar binnen mogen, of een kaartje hebben kunnen bemachtigen, en de rest blijft thuis—ik snap het wel, maar het is een non-starter. Dat brengt me op de laatste verzuchting over dit unieke, en laten we hopen eenmalige filmjaar.
Verschillende films zag ik op een ander moment dan bedoeld, want – het is naast het verplichte mondkapje van deur tot stoel en vice versa – een andere bijkomstigheid van het coronagedoe: de spontaniteit is zoek, je moet reserveren. En de maximale zaalbezetting is beperkt tot dertig stoelen; ook die zijn op rantsoen. Gevolg: regelmatig zijn films op het door jou gewenste moment uitverkocht. Soms zelfs dagen van tevoren. Dat maakt van de gang naar de cinema onbedoeld een geagendeerde hindernisloop. En van de filmfestivals een tombola met veel nieten.
Dan denk je, tijd voor een boek!
Jaarlijstje 2020
Jaarlijstjes zijn persoonlijk en nooit representatief – je ziet veel meer niet dan wel – en in het jaar van de pandemie-met-de-exponentiële groeifactor geldt dat niet dubbel, maar dubbeldubbel.
De trend was er al en is door het virus extra duidelijk gemaakt: streams via het kleine scherm (tv, laptop, tablet, telefoon) zijn in opkomst; de klassieke filmconsumptie via het grote doek in een donkere zaal – laten we het, naar analogie met de situatie rond tv, lineair kijken noemen – raakt in de knel. Lineair kijken wordt één van de manieren om film te nuttigen en is niet meer automatisch de standaard of de dominante wijze van distributie. Dat lijkt me eerder slecht nieuws voor de cinemaketens in multiplexen dan voor de filmhuizen op B-locaties. Uitgaanscentrum versus buurt, popcorn versus wijn, zal ik maar zeggen.
Ik zag dit jaar nauwelijks twee dozijn films in de bioscoop, nog geen kwart van gewoonlijk. Het is niet gepland en er zit geen idee achter, maar toen ik mijn favoriete films van 2020 voor mezelf opsomde, werd er een patroon zichtbaar.
La vérité
De Japanse regisseur Hirokazu Koreeda stapt uit zijn comfortzone, maar toch ook weer niet—of is zijn comfortzone universeel? La vérité (De waarheid) is gedraaid op een voor hem vreemd continent en binnen een hem niet vertrouwde filmcultuur: in Frankrijk, met Franse steractrices en een voormalige Hollywood pretty boy. Maar zoals in zijn Japanse films staan familie en familierelaties centraal. Catherine Deneuve speelt een Franse steractrice op leeftijd en daar begint direct het spel met feit en fictie, want in werkelijkheid is Catherine Deneuve een Franse steractrice op leeftijd. La vérité is de titel van haar (de actrice, niet de actrice Deneuve die een actrice speelt) zojuist gepubliceerde autobiografie, waarin alles is gelogen.
De wispelturige diva heeft een ongemakkelijke relatie met haar dochter (Juliette Binoche), schrijver van filmscripts die is getrouwd met een Amerikaanse acteur (Ethan Hawke). Die relatie wordt gespiegeld in de nieuwe film die de actrice opneemt, wanneer dochter en haar echtgenoot uit New York naar Parijs overkomen voor familiebezoek. En via haar rol in die film realiseert de actrice haar rol als moeder in het echt. Ze ontdekt de waarheid over zichzelf via fictie. Deneuve is meesterlijk, met een simpel zenuwtrekje van haar mond kan ze een mijnenveld van emoties evoceren.
En Koreeda’s spel met feit en fictie – en de rol die doen-alsof speelt in de werkelijkheid – is al even meesterlijk. Met afstand de beste film die ik dit jaar zag. Dit is de vierde keer op rij dat er een film van Koreeda – van huis uit schrijver van romans, fictie – in mijn jaarlijstje staat, al dan niet bovenaan. Ik begin te geloven dat de man mijn favoriete nog levende filmregisseur moet zijn.
Mank
Hollywood-legende Herman Mankiewicz (1987-1953) schreef het script voor Citizen Kane van Orson Welles, diens debuut als filmregisseur en lange tijd stijf bovenaan de canon van beste films ooit gemaakt. Mank van David Fincher, naar een indertijd niet gerealiseerd script van diens vader Jack, is een biopic over de schrijver die in afzondering in de Mojave-woestijn werkt aan het scenario voor wat Orson Welles’ – en zijn – meesterwerk zal worden. Die verhaallijn wordt afgewisseld met geënsceneerde scènes van voorvallen uit het leven van Mankiewicz.
We zien de krantenmagnaat William Randolph Hearst (Charles Dance); diens dochter, de actrice Marion Davies (Amanda Seyfried) met wie Mank het goed kan vinden; Mankiewisz’s broer Joe (Tom Pelphrey), een Oscar-winnende regisseur annex scenarist en filmproducer; filmmagnaat Louis B. Mayer (Arliss Howard); Orson Welles (Tom Burke) uiteraard en een reeks historische personages uit het Hollywood van de jaren dertig, waaronder de producenten David O. Selznick en Irving Thalberg.
Gary Oldman is weergaloos als geniaal drankorgel in de titelrol, met als hoogtepunt de scène waarin hij ladderzat een galadiner van Hearst en diens Hollywood coterie binnenwaggelt en iedereen, Hearst voorop, ongezouten de waarheid in het gezicht smeert. Het is het verhaal achter Citizen Kane in fictievorm, gedraaid in schitterend zwart-wit en tot de filmtitels aan toe gepresenteerd in de vorm van die tijd, 1941.
Hoe tijdloos en veelzeggend het relaas van Citizen Kane is, blijkt uit de machinaties rond de Californische gouverneursverkiezingen, het verwijst naar de actualiteit. En wie de terloopse referentie aan Eisenstein opmerkt, verdient een vetleren filmfan-Oscar. David Fincher revancheert zich voor het mateloos gekunstelde Gone Girl. Mank draaide kort in de bioscoop en is te zien via Netflix. Voor filmfreaks: rosebud is een koosnaam van Hearst voor de clitoris van zijn maîtresse Marion Davis.
The Assistant
Zo grandioos opgetuigd als Mank is, zo sober is The Assistent, het speelfilmdebuut van de Amerikaanse regisseur Kitty Green. Ze maakte eerder enkele documentaires en dat is terug te zien aan haar film over een stagiaire van een New Yorks filmproductiebedrijf. Mentaliteit en mores van het filmbedrijf worden openlijk en tegelijkertijd verbloemd getoond: vorm en inhoud zijn analoog aan elkaar, want achter de glamour en het prestige gaat een zieke moraal schuil. Dat betreft niet alleen seksisme en ongewenste intimiteiten, maar ook uitbuiting.
We zien een dag uit het leven van de stagiaire, Jane, een ijzersterke rol van Julia Garner. Ze gaat voor dag en dauw naar kantoor, vertrekt daar als laatste en is zo drukbezet dat ze geen tijd heeft om haar vader te bellen en hem te feliciteren met zijn verjaardag. Op kantoor is ze de sloof annex voetveeg en leert te overleven in een slangenkuil van ego en ambitie. Green vertelt Jane’s verhaal grotendeels via beelden, er is weinig dialoog. Haar visuele stijl is droog en zakelijk, vol close-ups en veelzeggende details. Julia Garner excelleert door te acteren met haar ogen en mimiek.
De film toont het Amerika anno nu, een slagveld waar de zwakkeren worden gekleineerd door zelfvoldane blaaskaken en het menselijke dreigt te worden vermorzeld in de botsing van waan en werkelijkheid. Na het indringende slotbeeld – Jane loopt eenzaam het donkere New York in – blijft de film nog lang nazinderen.
Drie films die over film en de relatie tussen feit en fictie gaan. Wat is hier aan de hand?
26 december 2020
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 1: Het jaar van de vrouw
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 2: Beste lezer, over 25 jaar…
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 4: Een beetje escapisme kunnen we wel gebruiken
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 5: Gecontroleerd uitrazen
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 6: Herwaardering collectieve ervaring
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 7: Blikvangers en donkere spiegels
Terugblik filmjaar 2020 – Deel 8: Vijf films die ik voor het eerst zag