Sun Children

****
recensie Sun Children
Het optimisme van de straat

door Ries Jacobs

‘Deze film is opgedragen aan de 152 miljoen uitgebuite kinderen’ staat te lezen voordat Sun Children echt van start gaat. Wordt dit een snotterfilm waarin kinderen met een gouden hart worden uitgebuit door de grote boze wereld, maar uiteindelijk overwinnen? Gelukkig vermijdt regisseur Majid Majidi deze clichés.

Omdat de straatjongen Ali bij een crimineel in het krijt staat, draagt deze hem op een schat te vinden die onder de lokale begraafplaats zou liggen. Daarvoor moet hij zich aanmelden op de naastgelegen school, om van daaruit een tunnel te graven. Ali en zijn drie vrienden melden zich aan op de school, een met donaties opgebouwd particulier initiatief dat als doel heeft om straatkinderen een toekomst te geven. Dit doen ze met tegenzin, want ze hangen liever rond op straat en sprokkelen hun kostje bij elkaar in een autowerkplaats of in de criminaliteit.

De komst van de straatschoffies in de klas levert avontuur en pijnlijke situaties op, zoals het moment dat de verslaafde vader van Ali’s vriend Mamad heisa maakt en onwel wordt, waarna de leraren zich over hem ontfermen. Ook pijnlijk om te zien is hoe de idealistische leraar Rafie de vier jongens van Ali’s gang verder wil helpen, niet wetende wat de werkelijke motieven van de jongens zijn.

Sun Children

Geen klaagzang
Rouhollah Zamini won met zijn vertolking van Ali de Marcello Mastroianni Award die op het festival van Venetië jaarlijks wordt uitgereikt aan een opkomend talent. De sterke cast maakt van Sun Children een realistisch geheel, dat het als Iraanse inzending voor de Oscar tot de tussentijdse shortlist van vijftien films schopte.

Zoals in veel van zijn films toont Majidi zijn verhaal ook nu door de ogen van kinderen. Ali en zijn vrienden denken echt dat er een schat te vinden is en nemen je mee in hun wereld. In de hem kenmerkende eenvoudige stijl vertelt Majidi de geschiedenis van de vier jongens zonder gebruik van flashbacks, symboliek of filosofische overpeinzingen. De camera registreert slechts de gebeurtenissen rondom de uitgebuite straatjochies, die zich desondanks vlot en optimistisch door de wereld bewegen.

Majidi heeft een zwak voor de verschoppelingen van de Iraanse samenleving. In Children of Heaven (1997) waren het stedelijke armen, in Baran (2001) Afghaanse vluchtelingen en in Colour of Paradise (1999) en The Song of Sparrows (2008) lichamelijk beperkten die de hoofdrol speelden.

Sun Children

Wegwerpkinderen
Ook in Sun Children legt hij de vinger op de zere plekken van de Iraanse samenleving die voor ons nagenoeg onbekend zijn. De vier jongens hebben allen een vader die overleden, verdwenen of aan de drugs is. Voor ons is Iran het land van de Ayatollahs, dat het land een gigantisch drugsprobleem heeft, is velen niet bekend. Naar schatting 6,5 miljoen Iraniërs zijn verslaafd, op een bevolking van 85 miljoen. De laatste jaren heeft het gebruik van XTC en chrystal meth een vlucht genomen en daarnaast is buurland Afghanistan de grootste papaverproducent ter wereld.

De ruim 900 kilometer grens die Iran deelt met dat land zorgt voor nog een probleem. Iran herbergt, legaal en illegaal, ongeveer vier miljoen Afghaanse vluchtelingen. Majidi laat ons door de ogen van Ali’s Afghaanse vrienden Abolfazl en Zahra zien hoe de vluchtelingen in Iran behandeld worden als tweederangs inwoners en voortdurend in angst leven.

Sun Children breekt een lans voor de vluchtelingen en de straatkinderen. Iedereen maakt misbruik van Ali en zijn vrienden. Criminelen gebruiken ze om hun vuile klusjes op te knappen, voor de autowerkplaats zijn het goedkope arbeidskrachten en in de metro verkopen ze prularia aan forensen waaraan ze nauwelijks iets verdienen. In zekere zin gebruikt zelfs de bevlogen leraar Rafie de straatkinderen om zijn eigen idealen vorm te geven. Majidi maakt ons duidelijk dat in een land waar drugsmisbruik bijna besmettelijker is dan corona, weinig mensen echt iets geven om deze wegwerpkinderen.

 

26 januari 2022

 

ALLE RECENSIES

Songs of Repression

***
recensie Songs of Repression

Levend verleden

door Tim Bouwhuis

Een kleine tien jaar geleden gaf de Brits-Amerikaanse regisseur Joshua Oppenheimer ons historische denken over trauma en herinnering een impuls met zijn verbijsterende The Act of Killing (2012). Dat zijn visionaire aanpak ook andere filmmakers inspireert, bewijst het door Oppenheimer geproduceerde Songs of Repression.

Aan de Chileense voet van het Andesgebergte volgen de generaties van Duitse immigranten elkaar al ongeveer een halve eeuw op. In 1961 stichtte de geboren Duitser Paul Schäfer er de nederzetting Colonia Dignidad, die later werd omgedoopt tot Villa Baviera. Mede door de afgelegen ligging en de dwingende autoriteit van Schäfer kon dit bescheiden baken van de Duitse diaspora uitgroeien tot een religieuze sekte waarin seksueel misbruik aan de orde van de dag was. Na de geslaagde staatsgreep (1973) van Augusto Pinochet werd Colonia Dignidad door het nieuwe gezag gebruikt als detentiekamp voor politieke gevangenen. De Duitse regisseur Florian Gallenberger maakte over deze schrijnende geschiedenis de (helaas weinig subtiele) speelfilm Colonia (2015).

Songs of Repression

Nalatenschap van een dader
De excessen van Schäfer en zijn volgers stopten pas in de jaren negentig. Schäfer vluchtte (1997) onder het bewind van Eduardo Frei Ruiz-Tagle, de toenmalige president van Chili, en werd pas in 2005 gevonden en gearresteerd. Songs of Repression laat impliciet zien dat de dood van een dader (vijf jaar later, in 2010) nooit volledig louterend kan werken voor mensen die decennialang door een manier van leven getekend zijn.

Regisseurs Estephan Wagner en Marianne Hougen-Moraga verbleven en filmden achttien relatief recente maanden onder medeplichtigen en slachtoffers (voor zover het mogelijk is die labels toe te kennen) die de nederzetting nooit hebben verlaten. De meesten van hen zijn op leeftijd of verblijven al in het ouderenhuis. Bedrieglijk simpele ontmoetingen maken en gebaren inzichtelijk hoe het verleden in Villa Baviera altijd is blijven leven.

Collectief bewustzijn
In de geest van Oppenheimer proberen Wagner en Hougen-Moraga grip te krijgen op de complexiteit van het begrip ‘collectief bewustzijn’. Door het vertrouwen van de bewoners te winnen, kunnen zij met sommigen spreken over hun herinneringen aan de jaren onder Schäfer. De onderliggende gedachte is dat psychologie de bepalende factor zou moeten zijn in het doorgronden van trauma. Termen als ‘dader’ en ‘slachtoffer’ kunnen de lading nooit volledig dekken, omdat een omlijnd politiek-historisch en moreel kader in de lange periode van misbruik ontbrak. Zo vertelt een van de misbruikte mannen dat hij niet besefte wat er fout was aan het wenken van Schäfer en het gebruikelijke vervolg op diens kantoor. Het was de enige realiteit die hij kende; wat wij zonder enige twijfel slachtofferschap noemen, was vanuit de isolatie en ideologische introductie van Colonia Dignidad niet te bevatten.

The Act of Killing was vooral visionair in zijn haast surreële weergave van zogeheten ‘re-enactments’, waarbij daders uit het verleden situaties met slachtoffers naspeelden en daar vervolgens zelf op reageerden. De regisseurs van Songs of Repression gaan niet zover, maar hun film heeft wel een gelijkaardige theatrale dimensie: de titel hint naar een repertoire van Duitstalige liederen die de bewoners al decennialang zingen. Op het ‘hoogtepunt’ van de documentaire pakt een hoogbejaarde dame in haar ziekbed een mondharmonica om vervolgens met krakende stem Deutschland über alles in te zetten.

Songs of Repression

Gebreken van een schouwspel(?)
Oppenheimer werd er door sommige sceptici van beticht dat hij zijn hoofdpersonen te kijk zetten door hen te laten figureren in hun eigen bizarre schouwspel. In Songs of Repression loopt dat überhaupt niet zo’n vaart, omdat de meer theatrale scènes nooit zo ver gaan of zo diep graven als de meest bepalende re-enactments in The Act of Killing. Er is daardoor minder aanleiding om af te geven op de aanpak van de regisseurs, maar dit gebrek aan controverse legt wel een zwakte van de documentaire bloot: mede door de puur functionele cinematografie (establishment shots van de omgeving, gesprekken vastgelegd in medium shots en close-ups) en de informatieve tussenteksten over de geschiedenis van de sekte voelt de film op momenten toch te oppervlakkig aan.

Die kritiek lijkt buiten bereik bij een film over zo’n pijnlijke geschiedenis, maar misschien heeft het te maken met de beschikbaarheid van vergelijkbare titels en met de keuze van de regisseurs om een aanzienlijk aantal bewoners voor de camera te laten verschijnen. Hierdoor mist het eindresultaat focus en kun je je afvragen of negentig minuten voldoende is om diep tot de psyche van deze mensen door te dringen.

Uiteindelijk zijn het kleine, individuele momenten die voor het meeste ongeloof zorgen en bij zullen blijven waar de documentaire als geheel op sommige fronten tekortschiet. Villa Baviera is al een tijd geen gesloten nederzetting meer, maar toch lijkt een vertrek voor de mensen in Songs of Repression voor eeuwig uitgesloten. Alsof hun getraumatiseerde geest hen in stilte aan dat bedrieglijk serene natuurlandschap heeft gebonden.

 

15 oktober 2021

 

ALLE RECENSIES

Sweat

***
recensie Sweat

‘Shiny happy people laughing’

door Ralph Evers

Het Poolse drama Sweat krabt achter de laag foundation van de succesrijke online fitnessfenomenen. Hier overtuigend vertolkt door Magdalena Koleśnik als Sylwia Zając, waarbij de nadruk gaandeweg meer op de schaduwkanten van haar bestaan komt te liggen.

Voor je goed en wel in je bioscoopstoel zit – oh ironie – worden we energiek opgezweept door een wervelende workout van Sylwia, dynamisch, haast stroboscopisch in beeld gebracht, en dienen zich direct een aantal verwachtingen aan je op. Die zitten verborgen in de subtiliteiten in Sylwia’s blik, de klik die ze heeft met haar collega Arkadiusz en het uitzinnige publiek, dat je voorvoelt dat deze film veeleer een nuchterende kijk op het leven van fitnessfenomenen geeft. Het ontbreekt niet aan glimmende Instagram-berichten en steunende, affirmatieve filmfragmenten voor haar fans. Al gauw wordt het te suikerzoet, te oppervlakkig, terwijl je tegelijkertijd leert dat haar sponsoren een onophoudelijk enthousiasme en positivisme verwachten. Laten we hopen dat er niet teveel clichés zich aandienen.

Sweat

De ondraaglijke leegheid van het bestaan
IJdele hoop. Het is in de façade van de glamour – op haast beklemmende wijze en geloofwaardig uitgedragen door Magdalena Koleśnik – die als een onontkoombare leegheid aan je opdringt, met alle uit te spelen clichés. Sweat verzuimt om meer de psychologische diepgang te verkennen en houdt het bij uiterlijke situaties. Dit is problematisch, omdat de dynamiek die de workouts uitstralen niet vertaald worden naar een evenzo dynamisch uitgewerkt verhaal. Het kan een keuze zijn geweest om op deze manier de leegte te benadrukken, maar daarvoor voelt het te gratuit.

Met name Sylwia’s stalker en hoe het met hem zal aflopen, behoren tot de te voorspellen scenario’s. Ook haar familiebezoek bij haar jarige mama valt op voorhand uit te tekenen. Door ook het verhaal te zwenken naar de onvermijdelijke schaduwkanten van een dergelijke online maatschappelijke rol krijgt het geheel iets meer kleur.

Openlijke nepheid
Het is in deze wending dat een nuchterend beeld naar voren komt waaraan je thema’s als moderne slavernij en onvrijheid kunt plakken. Leven in weelde en glamour, mits je wel overdreven enthousiast de producten van je sponsoren blijft aanprijzen. Haar enige kritiek is op plastic producten. Waar ze verwacht wordt emoties als verdriet, angst of boosheid onbestaanbaar te laten lijken, hetgeen haar niet lukt. En waar ze een uitgekiend dieet erop nahoudt, wat de filmmakers de gelegenheid geeft om de eenzaamheid – waar het verhaal mede omdraait – uit te vergroten.

De vraag die vooral interesseert is: waarom werkt dit, waarom trappen zoveel mensen in zoveel – plastic is fantastic – openlijke nepheid? Een vraag die niet beantwoord wordt, terwijl het eveneens Sylwia’s verlangen is om meer intimiteit te ervaren, de valuta die ze betaalt om voortdurend te mogen schitteren. Ze breekt uit deze gouden kooi in de hoop minder slaaf en meer vrij te zijn, maar haar omgeving zit daar niet op te wachten. Vanuit dit perspectief biedt de film opnieuw voorspelbare kritiek op het neergezette fenomeen.

 

12 augustus 2021

 

ALLE RECENSIES

Saturday Night Fever (1977)

Saturday Night Fever (1977)
De stroboscoop en de opgeheven middelvinger naar het engagement

door Paul Rübsaam

Punks waren zwartgallige hippies met kort haar, vond ik. Alleen het uiterlijk vertoon, de egomanie en de oppervlakkigheid van een ‘disco’ boden een uitweg aan het einde van die afschuwelijke, politiek correcte jaren zeventig. Saturday Night Fever (1977) was niet te missen. Al dansten ze daarin in rijtjes, droeg John Travolta strakke broeken met wijd uitlopende pijpen en ging de film per ongeluk toch nog ergens over.

Als een film uit je jongere jaren je bijblijft, heeft dat doorgaans maar zijdelings te maken met de inhoud van die film. Bij ‘mijn’ Saturday Night Fever, geregisseerd door John Badham, zoals ik pas kort geleden ontdekte, is dat niet anders. Toch wil ik een poging doen mijn persoonlijke betrekkingen met deze dansfilm uit de doeken te doen.

Saturday Night Fever

Te beginnen met mijzelf. Als je het sociale klimaat waarin ik als zo’n beetje jongste babyboomer ter wereld, geboren op 14 oktober 1959, opgroeide in het kort wil typeren, zijn naast ‘jaren zeventig’, ‘Montessori Lyceum’ en ‘Amsterdam-Zuid’ de trefwoorden. Dat wil zeggen: verplicht links, maatschappijkritisch en elitair.

Het was in de tijd dat ik eindexamen deed en daarna staken andere mogelijkheden de kop op. Wie vond dat de Maagdenhuisbezetters van weleer de goede baantjes hadden opgestreken en de wereld geen haar beter hadden gemaakt, kon als punk en/of anarchist een kraakpand betrekken. Voor mij echter waren de hippies met hun lange haren en bloemetjesjurken en de punks met hun korte haar, zwarte kleding en legerkistjes niets anders dan een positieve en negatieve uitvoering van hetzelfde. Juist nooit meer ergens iets van hoeven vinden en met ‘disco’ als geuzennaam een ijdeltuit zijn. Daar droomde ik van.

Geföhnd haar en virtuoze bewegingen
In Saturday Night Fever woont John Travolta’s personage Tony Manero nog bij zijn ouders en werkt hij in een verfwinkel. Als hij aan tafel van zijn vader een oorvijg krijgt, is het enige dat hem zorgen baart dat zijn zorgvuldig geföhnde kapsel daarvan uit model gaat. In de plaatselijke disco waar hij op zaterdagavond met zijn vrienden naartoe gaat, is hij immers de blikvanger en de held van de dansvloer. Daar betoont hij zich lenig en acrobatisch, zonder dat er een al te sterke binding bestaat tussen zijn virtuoze bewegingen en het ritme van de ten gehore gebrachte muziek.

De soundtrack van Saturday Night Fever kwam voor het belangrijkste deel voor rekening van de Bee Gees. Die zingen met kopstemmen disconummers als ‘How Deep is Your Love’, ‘Night Fever’ en ‘Staying Alive’. Terwijl ikzelf de gebroeders Gibb nog kende van langzame, ietwat dreinerige nummers als ‘First of May’ en ‘I Started a Joke’.

Tony Manero heeft er echter niet het minste besef van hoe de Bee Gees ooit waren geweest. Deze op negentienjarige leeftijd als het ware glimmend en swingend uit het ei gekropen Italo-Amerikaan heeft tot verbijstering van zijn danspartner Stephanie (Karen Lynn Gorney), die als receptioniste op een pr-bureau werkt en opschept over haar beroemde kennissen, evenmin ooit gehoord van Cat Stevens en Eric Clapton.

Tijdsbeeld?
Maar in hoeverre schetst Saturday Night Fever werkelijk een tijdsbeeld? Had de film niet even goed in 1974 of in 1986 gemaakt kunnen zijn? Het uitgaansleven in Amsterdam in de jaren 1978 en 1979, zoals ik me dat herinner, zag er in een aantal opzichten heel anders uit dan in de film.

De disco-levensstijl (levensstijl is eigenlijk een te groot woord) lag in het verlengde van het zogeheten ‘ik-tijdperk’. Dat zag je onder andere terug in De Schakel, een discotheek aan de Korte Leidsedwarstraat waar ik in die jaren veel naartoe ging. Voorheen was dat een sociëteit van het COC, waar de naam nog naar verwees. Daar was echter weinig meer van te merken. De gedragscode was eerder dat je geen enkele belangstelling demonstreerde voor welk medemens dan ook, ongeacht de sekse.

In het in ronddraaiende, minuscule witte rechthoekjes verdeelde licht van een stroboscoop danste je daar alsof je alleen was op de dansvloer, volledig gevangen in je narcistische trance. De Bee Gees werden amper ten gehore gebracht. Eerder Chic, Sister Sledge en Anita Ward (‘You can ring my bell’). De eindeloos uitgesmeerde beats van de 12-inch grammofoonplaten (jazeker, dat nog wél) gingen pas naadloos over in die van het volgende nummer als je aan het verschijnsel menselijk contact nog maar een vage herinnering had.

Saturday Night Fever

De inrichting van De Schakel, met smetteloze en sfeerloze zithoekjes rond de dansvloer, leek wel wat op de discotheek die Tony Manero en zijn vrienden bezochten. Maar hoe ze daar in New York dansten… Het solodansen van Manero is herkenbaar als een smeekbede om aandacht, wat voor de ware disco wel de diepste vernedering was. Bovendien vormen de dansenden ineens rijtjes. Wie dat in 1978 en 1979 in Amsterdam deed, zou voor gek zijn verklaard, evenals iemand die in die jaren op Koninginnedag een oranje shirt aantrok.

En dan de kleding. Manero ziet eruit als een ‘soulkikker’, of iets dergelijks. Zijn glimmende leren laarzen en strakke broek met wijd uitlopende pijpen zijn allerminst in overeenstemming met de Nederlandse discomaatstaven van het einde van de jaren zeventig, toen haast ballonvormige bandplooibroeken en wijd vallende overhemden de norm waren.

Geen Greta Thunberg
Wat mij destijds toch gegrepen moet hebben, is dat het in de film draait om jongeren die niet pal staan voor een betere wereld, maar zich slechts willen vermaken om er even niet aan te hoeven denken of ze voor een dubbeltje of een kwartje geboren zijn.

De zorgen van de protagonisten zijn van alle tijden. Tony Manero’s vriend en bewonderaar Bobby (Barry Miller), die op laarzen met plateauzolen loopt om te maskeren hoe klein van stuk hij is, vraagt aan iedereen of hij moet trouwen met een meisje dat hij per ongeluk zwanger heeft gemaakt. En Manero’s oorspronkelijke, door hem afgewezen danspartner Annette (Donna Pescow) ontdekt dat ze diep door het stof moet gaan als ze toch nog aan de man wil komen.

Misschien zou je ter verduidelijking voor mensen van latere generaties kunnen zeggen dat het Greta Thunberg-gehalte van Tony Manero en zijn vrienden uitgesproken laag is. Voor mij was dat destijds een opluchting. Wat niet wegneemt dat de film een heuse dramatische ontwikkeling kent, waarbij rokkenjager Manero onder andere leert dat je met iemand van de andere sekse ook gewoon bevriend kunt zijn. Wanneer je de in retrospectief gezien groteske dansscènes (die in totaal maar zo’n vijftien minuten van de twee uur durende film in beslag nemen) buiten beschouwing laat, is Saturday Night Fever niet eens zo’n heel slechte film.

 

24 juli 2021

 
ALLE ESSAYS

Slag om de Schelde, De

****
recensie De Slag om de Schelde

Beste Nederlandse oorlogsfilm ooit

door Jochum de Graaf

Het had de grote blockbuster van kerst 2020 moeten worden: half december een grootse première in Vlissingen en vervolgens uitbreng in 166 bioscopen. Maar 17 december begon de tweede lockdown en werd keer op keer de bioscooprelease uitgesteld, tot nu, zaterdag 5 juni 2021.

De Slag om de Schelde was bedacht als afsluiting van het herdenkingsjaar 2020, 75 jaar na de Bevrijding, die vooral de jongeren zou moeten aanspreken. Maar de film heeft momentum gemist, vertoning in de herdenkingsmaand mei zat er niet in en nu kan het grote publiek – nou ja, maximaal 50 personen per bioscoopzaal op anderhalve meter afstand op 162 locaties – op een tamelijk willekeurig door het coronavirus bepaald moment genieten van de beste Nederlandse oorlogsfilm ooit.

De Slag om de Schelde

Miserabele vergeten veldslag
Het kan natuurlijk nog verkeren, maar in vergelijking met de uitbreng van De Oost, waar geen dag voorbijgaat voor er weer iets nieuws gemeld wordt, gebeurt er rond De Slag om de Schelde vooralsnog weinig. Net als De Oost is De Slag om de Schelde medegefinancierd door een van de grote streamingdiensten: bij De Oost is dat Amazon, later dit jaar zal Netflix De Slag om de Schelde (als The Forgotten Battle) uitbrengen. Maar bij De Oost waren ze zo slim om het om te draaien, eerst uitbreng via Amazon en daarmee op een doodstil moment in het anders zo drukke mediageweld van de filmwereld enorm veel publiciteit te genereren, met een kort geding van Indië-veteranen, items in talkshows, aankondiging in het NOS Journaal. En dan heeft De Oost natuurlijk een ‘actueel’ thema te pakken, na ruim zeventig jaar aandacht voor de vermeende oorlogsmisdaden van ‘onze jongens’ in Indonesië, waar met het NIOD-onderzoek naar de politionele acties op komst, nog lang niet het laatste woord over gezegd is.

Intussen denken we over de Tweede Wereldoorlog in Europa zo onderhand alles wel te weten. Maar dan doe je De Slag om de Schelde ernstig tekort: het verhaal over de halfvergeten gruwelijke veldslag in Zeeland herfst 1944 om de toegang tot de haven van Antwerpen was cruciaal voor de eindstrijd tegen nazi-Duitsland. Het beeld van die eindstrijd is tot nu toe vooral bepaald door een film als A Bridge Too Far (1977), de spectaculaire maar mislukte strijd om een bruggenhoofd over de Rijn, met luchtaanvallen, parachutisten, man-tegen-mangevechten rond de Rijn. Uitgevoerd met een Hollywood-sterrencast is dat aanmerkelijk sexyer dan de miserabele vergeten veldslag in het modderige Zeeuwse achterland om de Sloedam. Daar kan dus nu verandering in komen.

De Slag om de Schelde

Natuurlijker dan Zwartboek
Het Britse 1917, door velen beschouwd als de beste film van 2019, zette een nieuwe internationale norm voor het genre oorlogsfilms neer. In ons land is Zwartboek (2006), in 2008 uitgeroepen tot de beste Nederlandse film aller tijden, de standaard. Het zijn niet de minste voorbeelden waarmee De Slag om de Schelde – met een budget van veertien miljoen euro de op een na duurste Nederlandse oorlogsfilm – vergeleken zal worden.

In 1917 voel je je onderdeel van de oorlogshandelingen, je loopt als het ware zelf door de Britse loopgraven, achter korporaal Schofield door het niemandsland en de Duitse linies. Met een beperkter budget en minder technische mogelijkheden is die reallife ervaring nauwelijks te evenaren. Maar de raid op de Sloehaven, wanneer gliderpiloot William Sinclair (Jamie Flatters) in zijn Spitfire temidden van een enorm luchtgevecht in de Zeeuwse klei en wateren neerstort, nadert het werkelijk zelf meemaken zeer behoorlijk.

Zwartboek is een zwaar overschatte film. Paul Verhoeven heeft nogal de neiging om de karakters in zijn films clichématig uit te vergroten en een scenario te hanteren waarbij de hoofdrolspelers op opvallend toevallige ontmoetingen en soms onwaarschijnlijke verwikkelingen een tamelijk ingewikkelde plot afwikkelen. De verhaallijnen die Paula van der Oest voor De Slag om de Schelde bedacht, zijn veel natuurlijker, staan op zichzelf, raken elkaar zijdelings, maar horen toch heel goed en gevoelsmatig bij elkaar en geven zonder pathetisch of larmoyant te worden een heel goed en breed beeld van de nadagen van de oorlog.

De Slag om de Schelde

Menselijke karaktertrekken in tijd van oorlog
We volgen de Britse avonturier, piloot William Sinclair, de ontgoochelde Nederlandse SS’er Marinus van Staveren (Gijs Blom), teruggestuurd van het Oostfront, en het Zeeuwse meisje, secretaresse van de burgemeester van Vlissingen, Teuntje Visser (Susan Radder) die in eerste instantie denkt dat neutraliteit een optie is. De losse verhaallijnen – William die zich door de Zeeuwse modder en klei een weg naar zijn eenheid moet vinden, Marinus die ernstig met zijn loyaliteit gaat worstelen en Teuntje die door een onbezonnen daad van haar jongere broer meer en meer bij het verzet betrokken raakt – staan op zichzelf maar vullen elkaar gevoelsmatig toch steeds aan. Bij iedere decorwisseling voel je opnieuw de spanning.

De kracht is dat die drie perspectieven (geallieerden, Duitsers, verzet) niet zwart-wit worden uitgewerkt, maar er alle ruimte is voor bijzondere tinten grijs, zoals in de rol van de vader van Teuntje die met de Duitse Ortskommandantur gaat heulen in een vergeefse poging zijn zoon vrij te krijgen. Nee, De Slag om de Schelde is geen geijkt heldenepos over de WOII, geen verslag van een veldslag waarvan je de afloop van verre ziet aankomen. Het laat onopgesmukt de gruwelijkheden, maar ook de onverschrokkenheid en drang naar vrijheid, de sterke en zwakke menselijke karaktertrekken die in tijden van oorlog naar boven komen in al zijn aspecten en accenten zien. Niet veel vaker het gevoel gehad dat de werkelijkheid zo dicht benaderd werd.

 

3 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Something Must Break

****
IFFR Unleashed – 2014: Something Must Break
Weg met hokjesdenken

door Michel Rensen

Terwijl Ellie op zoek is haar eigen identiteit te ontdekken, wordt ze op slag verliefd op Andreas. Kan de relatie standhouden, terwijl ze zichzelf nog niet kent? En kan iemand überhaupt van haar houden?

De opening van het Tiger Award winnende Something Must Break van de Zweedse regisseur Ester Martin Bergsmark doet vermoeden dat het een doorsnee coming-of-agefilm is met een feestende, rebelse jonge vrouw met geverfd rood-zwart haar en een neuspiercing. De film blijkt al snel een andere invalshoek te hebben als haar huisgenoot met de naam Sebastian verwijst naar het hoofdpersonage, gespeeld door transgenderactrice Saga Becker.

Something Must Break

Lustobject
Het ongemak van deze adressering is van haar gezicht af te lezen. “Ik wil Ellie zijn”, zucht ze even later in eenzame stilte. Een verlangen dat ze nog niet naar anderen durft uit te spreken. De zoektocht naar haar eigen (gender)identiteit is pas in de beginfase, hoewel de afkeer tegen ‘Sebastian’ groeit. Die afkeer tegen zichzelf uit zich niet alleen in haar onzekerheid, maar ook in masochistische seksuele fantasieën en (zelf)destructief gedrag. Als ze controle over de situatie verliest, slaat ze om zich heen of trekt ze zich terug in anonieme seksuele escapades met mannen die haar als niets meer dan een lustobject zien.

Na een transfobe aanvaring in een toilet, ontmoet ze Andreas (Iggy Malmborg), haar redder in nood. De vonk slaat meteen over, maar de relatie tussen de twee blijkt moeizamer te verlopen dan Ellie hoopt. Andreas’ angst voor hoe de buitenwereld tegen hem aankijkt en Ellies eigen destructieve karakter gooien telkens roet in het eten. Een continue afwisseling van aantrekking en afstoting volgt, waarin intieme seksscènes opgevolgd worden door slaande ruzies en obsessieve stalking. Schoonheid en walging liggen steeds dicht bij elkaar.

Liefdevol portret
De film schittert het sterkst wanneer de camera op Becker gefocust is. Haar subtiele acteerwerk maakt een eeuwig gevoel van dwaling invoelbaar, alsof haar personage nergens echt op haar plaats is. Something Must Break laat die onzekerheid zien, maar gaat er slechts beperkt in mee. Hoewel Ellie sterk twijfelt of ze wel écht gezien en geliefd kan worden, laat de camera er geen twijfel over en de film brengt haar op een intieme en liefdevolle manier in beeld. De film lijkt Ellie al te kennen voor ze zichzelf kent.

Something Must Break

Kan Ellies zoektocht naar haar identiteit wel verenigd worden met de ontvlammende liefde? Het lijkt onverenigbaar en leidt steeds weer tot conflict. Andreas voelt zich vooral in het openbaar zeer ongemakkelijk met Ellies androgyne voorkomen. Hokjesdenken compliceert de relatie als Andreas na hun eerste intieme moment abrupt stelt dat hij niet homoseksueel is en Ellie alleen achterlaat. Zijn angst voor de blik van anderen blijkt telkens sterker dan zijn aantrekkingskracht tot Ellie. Haar eigen onzekerheid over haar identiteit maakt het voor de twee nog lastiger.

Enige weg naar vrijheid
Als Ellie haar wens om als Ellie door het leven te gaan aan Andreas vertelt, lijkt hij in eerste instantie haar nieuwe identiteit te omarmen, maar ook hier zitten haken en ogen aan. Binnen Andreas’ heteronormatieve wereld moet elke vorm van ambiguïteit immers verholpen worden.

Andreas liefde is afhankelijk van hoe vrouwelijk ze is, en binnen een heteronormatieve seksuele relaties spelen de geslachtsdelen daarin om de een of andere reden altijd een prominente rol. Gelukkig wordt het Ellie duidelijk dat zijn tere heteroseksuele ziel niet in staat is om haar te accepteren voor wie ze is. De enige weg naar vrijheid is door los te raken uit zijn obsessieve pogingen om haar binnen zijn beperkte kaders te begrijpen, weg van alle hokjes.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 9 juni 2021.

26 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik:
Angst is de sleutel

door Alfred Bos

Het debuut van de jonge Russische regisseur Egor Abramenko is gelaagder dan je van een genrefilm zou verwachten. In Sputnik, over een buitenaardse verstekeling, zijn spanning en maatschappelijk commentaar kundig met elkaar verweven.

Aliens zijn er in allerlei soorten en maten. Aan de fantasie van filmmakers en hun ontwerpers zijn de galactische dierentuin van Star Wars, de insectoïden van Starship Troopers en de inktvissen van Arrival ontsproten. En de ultieme griezel, de shapeshifter van Alien. Ultiem, want de soortnaam is zijn eigennaam geworden.

Sputnik

Allemaal voorbeelden van een westerse – meer precies: Amerikaanse – voorstelling hoe intelligent buitenaards eruit zou kunnen zien. In het voormalige Oostblok, de Sovjet-Unie en haar satellietstaten, reikt de verbeelding verder. Daar treffen we aliens als een bezielde oceaan (Solaris), teleporterende sneeuwmannen (Devil’s Pass) en de empathische rakker van Sputnik. De laatste benadert op de griezelindex de alien van Alien. Hij staat de mens niet naar het leven, hij wil zijn leven. Pardon? Meer verklappen zou een flink deel van de pret bederven.

Koude Oorlog op kookpunt
Sputnik is de debuutfilm van de Russische regisseur Egor Abramenko. Vergeet de generieke filmtitel, die is meer marketing dan inhoud. Sputnik is een harde sf-film rond een buitenaardse verstekeling, gesitueerd in en om een onderzoeksinstituut in de woestenij van Kazachstan, ver van Moskou en de zittende macht.

Het jaar is 1983, als de Koude Oorlog een, ahum, kookpunt bereikt. De Russen hebben Afghanistan bezet en in Amerika probeert president Reagan met zijn ‘empire of evil’-retoriek de massa tot bereidwilligheid te masseren voor diens SDI (strategic defence initiative), oftewel bewapening van de ruimte. Dat is context, in de film wordt er niet expliciet naar verwezen.

De meest directe toespeling is de opmerking van een gestaalde legerofficier: “Wapens brengen vrede”. We kennen dat soort krompraat uit Orwells roman 1984. Het tekent de sfeer van Sputnik, de politiek is gemilitariseerd. Paranoia is koning.

Claustrofobische sfeer
Bij terugkeer op aarde blijkt de tweekoppige bemanning van de Orbita-4 sonde besmet. Terwijl de enige overlevende, kosmonaut Veshnyakov (Pyotr Fyodorov), verdwijnt in een geheim laboratorium, maken de autoriteiten op de beeldbuis goede sier met de ‘helden van het volk’. Er is iets met Veshnyakov, maar wat? Onderzoeker Rigel (Anton Vasilev) komt er niet uit en zijn baas, de legerofficier kolonel Semiradov (Fedor Bondarchuk), vraagt psychologe Tatyana Klimova (de Russische filmster Oksana Akinshina) het raadsel te verhelderen.

Sputnik oogt retro, zowel qua aankleding (computers waren in 1983 niet het summum van gelikt design) als genre-interpretatie. De interieurs suggereren een samenleving die is blijven steken in de jaren dertig. Beelden van monitors en CC-TV versterken de claustrofobie. Kosmonaut Veshnyakow wordt niet behandeld als patiënt, maar als laboratoriumrat. Dat is, leren we later, luxe vergeleken bij het lot dat andere gevangenen wacht. In één opzicht is Sputnik allesbehalve retro, de vrouwelijke protagonist is moediger dan de meeste mannen in de film.

Sputnik

Dubbelspel
Ieder van de vier hoofdpersonages – psychologe, kosmonaut, kolonel en wetenschapper – heeft zijn eigen agenda en probeert een geheim verbond met elk van de anderen aan te gaan. Intrige en dubbelspel staan centraal. En dat dubbelspel geldt ook, zelfs letterlijk, voor de alien. Is het een parasiet? Of een symbioot die de kosmonaut gebruikt als kostuum? Hij heeft in ieder geval iets van een vampier, want hij kan slecht tegen licht. En iets van een kameleon, want hij kleurt naar zijn gastheer. Er zijn echo’s van de sf-klassieker The Thing from Another World.

Sputnik houdt de spanning op peil door, alweer als een kameleon, te moduleren van sciencefiction, naar spy-fi thriller, naar horror, naar actie, naar melodrama. Op de achtergrond is er een cruciaal subplot over de kosmonaut en diens invalide zoon in een weeshuis, en het zal geen toeval zijn dat de alien, net als het zoontje, niet kan lopen. Ook is het geen toeval dat de alien wordt gestimuleerd door cortisol, het angsthormoon. Angst is de sleutel.

Sputnik staat in een traditie. Net de broers Arkady en Boris Strugatsky, wier romans Roadside Picnic en Hard to be a God zijn verfilmd door respectievelijk Andrej Tarkovski en Aleksey German, gebruikt regisseur Abramenko het sciencefictiongenre om zijn ideeën te uiten over het Sovjet-systeem. Dat doet hij met een relatief goedkoop gemaakte, onderhoudende en bij vlagen originele B-film die smaakt naar meer. Al is het alleen maar omdat dit soort klassieke, niet-spektakelgerichte sciencefiction in het westen, helaas, bijna is uitgestorven.

Online te zien vrijdag 9 april 17.00 uur.

 

8 april 2021

 

Imagine Film Festival 2012 – Horror
Imagine Film Festival 2021 – Komische films
Imagine Film Festival 2021 – Sciencefiction
Imagine Film Festival 2021 – Interview Remco Polman over Camouflage
Imagine Film Festival 2021 – Mysterie & Suspense

 

MEER FILMFESTIVAL

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

*
IFFR Unleashed – 1994: Schramm, Into the Mind of a Serial Killer
Fascinerende afschuwelijkheid

door Cor Oliemeulen

We kunnen deze filmbespreking beginnen met een korte opsomming van alle afschuwelijkheden in Schramm, Into the Mind of a Serial Killer, maar dan haken de meeste lezers direct af. Of juist niet?

Waarom zou iemand in de hersenen van een seriemoordenaar willen kijken? De Duitse filmmaker Jörg Buttgereit zei in een interview dat films over seriemoordenaars eigenlijk altijd gaan over politieagenten, die bijvoorbeeld problemen met hun vrouw of een verslaving hebben, en uiteindelijk de seriemoordenaar oppakken. Buttgereit haat dat soort films, want we komen volgens hem veel te weinig te weten over de seriemoordenaar. Tegelijkertijd kun je je afvragen welk nut het dient om überhaupt iets te weten over de impulsen van een zieke geest. Zeker als handelingen niet worden verklaard, zoals dat bijvoorbeeld wel gebeurt bij andere Duitse seriemoordenaars in M (1931), Der Untergang (2004) en Der goldene Handschuh (2019).

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

Perversiteiten
Aangezien Buttgereit – in kleine kring beroemd door zijn films over necrofilie – zelfs te weinig geld had om een politiewagen te huren, koos hij ervoor om zich volledig te concentreren op het lugubere bestaan van een psychisch gestoorde taxichauffeur (collega Travis Bickle in Taxi Driver is met hem vergeleken een zeer mild geval). Deze Lothar Schramm is een einzelgänger, komt niet onsympathiek over buitenshuis, maar in zijn eigen woning geeft hij zich over aan activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen. Voor Buttgereit genoeg reden om ’s mans extreme activiteiten op camera vast te leggen. Natuurlijk met een korrelige 18 mm-camera, want dan lijken alle perversiteiten nóg realistischer.

Aan acteur Florian Koerner von Gustorf (die later een aantal uitstekende films van Christian Petzold zou produceren) de dubieuze taak om te neuken met het onderlichaam van een sekspop en om vrouwen naar binnen te lokken, zodat hij die kan vermoorden, van make-up voorzien en misbruiken. De man is zo gefrustreerd door zijn seksuele stoornissen dat hij, mogelijk om zichzelf te straffen, op een gegeven moment zijn geslachtsdeel aan een tafel vastspijkert. Om aan een en ander kennelijk nog een artistieke betekenis te geven, zijn de beelden schokkerig en repetitief, soms voorzien van kleurenfilters en is de geluidsband al even verontrustend.

Associaties
Eerlijk gezegd heeft de schrijver dezes weinig ervaring met dit type van horror en wordt hij over het algemeen al snel lacherig van de voorspelbaarheid van het verhaal (als dat er al is) en rondvliegend bloed. Het moet gezegd dat Schramm, Into the Mind of a Serial Killer is doordrenkt met een zweem van onsamenhangende authenticiteit, maar dat de bloedballetten nog best meevallen en het uitlepelen van een mensenoog voor weinig extra opwinding zorgt. De montage van beeld en geluid, onverwachte weerzinwekkende handelingen en de algehele teloorgang kun je ongetwijfeld associëren met de hersenen van een krankzinnige, maar de vraag blijft waartoe dit alles dient.

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

Geweld als pornografie? Net zo waarschijnlijk vinden sommige mensen het leuk om te choqueren of om zich te laten choqueren. Voor andere kijkers biedt deze film mogelijk een uitstekende gelegenheid om over nimmer uitgesproken gedachten te fantaseren. Er zijn gelukkig nog geen berichten dat iemand, na het kijken van Schramm, besloot om seriemoordenaar te worden. Misschien dat deze rerelease in het IFFR Unleashed-programma nog een duit in het zakje kan doen.

Smaak
Een groot onderzoek dat in 2015 in The Lancet werd gepubliceerd, over de vraag of (jonge) mensen zich gewelddadiger gaan gedragen nadat ze gewelddadige beelden hebben gezien, wees uit dat een dergelijk kopieergedrag nauwelijks voorkomt. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld het beeld van iemand op straat die zich plotseling met een pistool door het hoofd schiet een onrustige nacht kan opleveren, of simpelweg de mensenziel weer een heel klein beetje donkerder kleurt.

In 1978 verscheen de eerste Faces of Death-mockumentaire – vol fragmenten van wereldburgers die op de meest uiteenlopende manieren om het leven komen – die volgens de statistieken op IMDb voornamelijk bij mannelijke tieners in de smaak viel. We zullen de hang naar het kijken van zeer schokkende beelden maar een typisch gevalletje van intrigerende afschuwelijkheid noemen. Doe jezelf een lol en kijk liever naar de fysieke ongein in die Jackass-films – kun je tenminste nog af en toe lachen om krankzinnige types.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 12 mei 2021.

1 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Sleepwalk

**
IFFR Unleashed – 1987: Sleepwalk
Slaapwandelen door Manhattan

door Cor Oliemeulen

Onafhankelijk filmmaakster Sara Driver brengt in haar speelfilmdebuut Sleepwalk (1986) een ode aan Lower East Side, New York waar ze opgroeide. Denk niet aan een luchtig, hilarisch eerbetoon als Manhattan (1979) van Woody Allen, maar aan in het halfduister verscholen personages en een mysterieus Chinees manuscript in een fantasieverhaaltje.

Sleepwalk mag worden gerekend tot de zogenaamde New Cinema, die medio jaren 70 ontstond. Onafhankelijke filmmakers in Lower East Side, New York spraken liever van ‘no wave’, een stroming die min of meer parallel liep met de opkomst van de (art)punk en new wave in de muziek. Zo zie je in de eerste undergroundfilm van die beweging, The Blank Generation (1976), optredens van Blondie, The Ramones, Iggy Pop, Television en Talking Heads.

Sleepwalk

Blauwdruk Jim Jarmusch
Een van de bekendste filmmakers aldaar, Jim Jarmusch, die in 1980 debuteerde met Permanent Vacation (zijn afstudeerfilm), voelde zich als een vis in het water in het New York van de late jaren 70. “Alles leek mogelijk. Je kon een film of een plaat maken, parttime werken en een appartement voor 160 dollar per maand huren. Gesprekken gingen over ideeën. Niemand sprak over geld. Het was fantastisch en ik ben blij dat ik daar was.”

Ondertussen had Jim Jarmusch een relatie gekregen met Sara Driver (met wie hij 20 jaar zou samenwonen), die Permanent Vacation (en een aantal andere van zijn films) produceerde. Op zijn beurt deed Jarmusch het camerawerk van Drivers korte filmdebuut You Are Not I (dat draaide op het IFFR van 1982) en ook deels voor Sleepwalk. Je kunt er gif op innemen dat hij de beelden schoot van de uitgestorven straten vol rommel, oude panden vol graffiti en glimpen van een brug en een rivier bij nacht. De zon lijkt er letterlijk en figuurlijk nooit te schijnen. Zo vormen Drivers eerste films qua atmosfeer een blauwdruk van die van Jarmusch.

Maar in diezelfde films gebeurt er ook verdomd weinig en hangen de personages ogenschijnlijk maar een beetje rond. Jarmusch verkent de contouren van existentialisme en nihilisme (op een droogkomische manier), terwijl Driver haar karakters laat ronddwalen in een spookachtige droomwereld. Hoofdrolspeelster Nicki (Suzanne Fletcher) van Sleepwalk werkt op een schimmig, slecht verlicht kantoor. Ze verwerkt medische data in een bakbeest van een computer, haar zweterige baas heeft drie telefoons op zijn bureau en eet tussen de gesprekken door een zak chips leeg en een collega scheurt met een liniaal repen van een rol computerpapier (let ook op een van de eerste rolletjes van Steve Buscemi). Alles is ogenschijnlijk doelloos, met de nadruk op mysterieus.

Sleepwalk

Stijloefening
De geheimzinnigheid neemt toe nadat een Chinese man en zijn lange, donkere assistent (met een paar afgehakte vingers in een bebloed verband) plotseling voor Nicki staan met een Chinees manuscript, dat zij tegen betaling mag vertalen in het Engels. Nicki heeft een Chinees zoontje, dus dat moet vast wel gaan lukken. Hoewel. Vanaf het moment dat ze ’s avonds na haar werk op het verlaten kantoor aan de klus begint, gaat een vinger spontaan bloeden en worden haar pupillen af en toe groen. In haar omgeving ruikt men een amandellucht. Een geslaagd magisch-realistisch ritje in een goederenlift en de nachtelijke gang naar haar al even miserabele appartementje versterken de onheilspellende, droomachtige sfeer.

Films kunnen in beginsel zonder plot, echter Sleepwalk blijft hangen in die sfeer zonder maar een enkele van de schaarse handelingen of gebeurtenissen te verklaren. Dat mag de kijker natuurlijk doen. Als vriendin en flatgenootje Isabelle na een bezoek aan de manuscript vertalende Nicki al haar haren verliest, gaat ze niet naar de dokter (ze is een illegaal) om de oorzaak te achterhalen, maar wil ze zich gewoon een tijdje terugtrekken in de hoop dat haar haren gaan aangroeien. En als in de tussentijd ook nog eens Nicki’s zoontje per ongeluk wordt ontvoerd, denkt niemand aan de politie. Het abrupte open einde past prima in deze bescheiden stijloefening van suspense, die blijft steken in de experimentele fase.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

20 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Stop Making Sense

*****
IFFR Unleashed – 1985: Stop Making Sense
Van nerd naar funkbeest

door Alfred Bos

De klassieke concertfilm van Jonathan Demme is nog altijd even spectaculair als op de dag dat hij in 1985 verscheen. Dat komt volledig op het conto van Talking Heads en hun voorman David Byrne.

Stop Making Sense was bij verschijning in 1985 in Nederland – in de USA een jaar eerder – een baanbrekende concertfilm. Woodstock (1970) is de registratie van een historisch muziekfestival. The Last Waltz (1978) is de registratie van een concert, het laatste van The Band. Stop Making Sense is de registratie van een theatervoorstelling. Het documenteert een concept.

Stop Making Sense

In 1977 was Talking Heads een opvallende debutant, buitenbeentjes binnen een nieuwe lichting rockgroepen uit New York. Van die nieuwe golf werd Blondie wereldberoemd, The Ramones een punklegende, Television een gewaardeerde cult-act. De groep rond zanger David Byrne volgde een ander traject, het verlegde grenzen.

Avant-pop
Het keurslijf van de populaire muziek heeft David Byrne nimmer gepast. Hij is een observator à la Lou Reed, een conceptueel kunstenaar als Laurie Anderson. Onder zijn leiding ontwikkelde Talking Heads zich in luttele jaren van new wave-trio tot negenkoppig funk-orkest. Voor de muziekliefhebber was het adembenemend.

Begin jaren tachtig begon het rockcorset te knellen. Byrne maakte met de Britse studiovisionair Brian Eno een baanbrekend album dat preludeerde op sample-muziek. De andere twee van het oorspronkelijke trio, het echtpaar Tina Weymouth (bas) en Chris Frantz (drums), scoorde als Tom Tom Club internationale hits. Avant-garde en pop gaan bij Talking Heads hand in hand.

In 1983 kwamen ze terug met hun beste album, Speaking in Tongues, en een reeks opzienbarende optredens. De nieuwe show was geen traditioneel rockconcert, het was een concept waarin muziek, choreografie, kostumering, belichting en multimedia samenkwamen. Het werd door regisseur Jonathan Demme vastgelegd als de concertfilm Stop Making Sense.

Orgie van funk
Alles aan het optreden en de film is conceptueel. Byrne deconstrueert het fenomeen rockconcert door het te reconstrueren. De film opent met een close-up van een schaduw in de coulissen en eindigt met een blik vanaf het podium op een zaal met extatisch publiek. Doek. Tijdens de aftiteling zien we vanuit de verlaten zaal hoe toneelassistenten het decor afbouwen.

Het optreden opent met David Byrne op een leeg toneel. Hij begeleidt zichzelf op akoestische gitaar, geholpen door een ritmebox die vanaf een cassette uit een gettoblaster klinkt. Anderhalf uur later sluit het concert zinderend af met een orgie van funk. Op het scherm heeft zich de evolutie van de groep – dat wil zeggen, de emancipatie van David Byrne – ontrold.

In de tussentijd speelt de groep zeven van de negen nummers van Speaking In Tongues, aangevuld met een nummer van hun debuutalbum, drie van hun tweede album, twee van hun derde album, twee van hun vierde album en één nimmer opgenomen nummer. What a Day That Was is alleen hier te horen.

We zien de transformatie van David Byrne, van wereldschuwe nerd tot bezeten funkmeister. Treffend is Once in a Lifetime, waarin hij, compleet met bril, de extase van een Amerikaanse plattelandsdominee verbeeldt. Net als David Bowie, die andere theaterman van de rock, zingt hij zijn nummers niet, hij acteert ze. Zijn theater is, alweer als Bowie, tegelijkertijd naturel en conceptueel.

Stop Making Sense

Gortdroge registratie
Stop Making Sense, concertfilm en gelijknamig livealbum, markeerde het artistieke hoogtepunt van de groep. Na de tournee van 1983 zouden ze nooit meer optreden. Ze maakten nog drie albums, maar haalden nimmer het niveau van Speaking in Tongues en de daarop volgende concertfilm. De fut leek eruit en eind jaren tachtig was het voorbij.

Paolo Sorrentino liet zich door Stop Making Sense inspireren voor zijn This Must Be The Place, de film die voorafgaat aan La Grande Bellezza. Het gelijknamige nummer – David Byrne herhaalt in Sorrentino’s film zijn enscenering in de concertfilm – is in het nieuwe millennium uitgegroeid tot het populairste liedje van de groep, inmiddels meer dan veertig keer gecoverd.

Stop Making Sense inspireerde ook David Byrne. Regisseur Spike Lee filmde op diens verzoek Byrne’s Broadway-voorstelling American Utopia, een performance waarin muziek en choreografie samenvloeien. (De film was te zien tijden IDFA 2020 en verschijnt binnenkort in de Nederlandse bioscoop.)

Jonathan Demme’s concertfilm uit 1983 is gortdroog, het eerste publiekshot is op een uur en 24 minuten. Dat is een wijze aanpak, want de voorstelling is zo doordacht van opzet en uitvoering dat een simpele registratie genoeg is om er spektakel van te maken. En voor wie Talking Heads nog niet kent, is Stop Making Sense een overweldigende kennismaking met de beste band van de wave-generatie.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

16 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR