Sans soleil

***
IFFR Unleashed – 1984: Sans Soleil
Herinneringen van een rusteloze premiejager

door Cor Oliemeulen

Chris Marker wordt beschouwd als een van de meest innovatieve film- en documentairemakers van de jaren 60 en 70. Maar zijn meest gewaardeerde productie is Sans soleil uit 1983 waarin de menselijke herinnering centraal staat.

Dit moeilijk te duiden filosofische beeldessay van de Franse cineast en videokunstenaar Chris Marker komt tot de kijker als een persoonlijk dagboek dat wordt voorgelezen door een vrouwenstem. Het leidt tot een film over subjectiviteit, dood, identiteit en bewustzijn. Markers toenmalige kijk op de wereld voedt zich met levenservaring die hij jarenlang opdeed in alle uithoeken van de wereld.

Sans soleil

Raakvlakken en associaties
Sans soleil focust vooral op Tokio, maar maakt kleine uitstapjes naar andere continenten. Op een hoogst originele manier legt Marker verbanden die alle kanten opschieten. Zo leren we van de voice-over dat de kunstenaar het beeld van drie kinderen op een weg in IJsland in 1965 voor hem het ultieme geluk uitstraalt. Dat beeld wordt direct gevolgd door rijke, gehaaste Japanners op het vliegveld en op een veerboot. We horen hoe Marker zich voelt als een rusteloze premiejager, die na enkele malen rond de wereld te hebben gereisd, mogelijk alleen nog maar oog lijkt te hebben voor het banale, hoewel dat bij hem soms juist abnormaal lijkt.

Van emoes in Île de France, meisjes op de Bissagoseilanden van Guinee-Bissau die zelf hun verloofden uitkiezen, rouwende bezoekers van een Japans kattenkerkhof naar een door bier van gefermenteerde melk bedwelmende alcoholist die al regelend het verkeer ontregelt. Ogenschijnlijk losse beeldfragmenten die middels filosofische beschouwingen plotseling raakvlakken en onverwachte associaties krijgen.

Ook de Afrikaanse vrouwen op een markt lijken in eerste instantie zo gewoon en op afstand, totdat ze heel kort in de camera kijken en daardoor een gezicht krijgen. En dan weer terug naar Tokio, een stad die door Markers lens voelt als een stripverhaal. Een snelle gedachte aan een film van Godard, een toneelstuk van Shakespeare en een vijftiende-eeuws gedicht van Basho. Al even gemakkelijk en acceptabel linkt een uitspraak van filosoof Rousseau aan de Rode Khmer in Cambodja. ‘Is het toeval of historisch besef?’, citeert de vertelster.

Sans soleil

Gefragmenteerd wereldbeeld
De filosofische overpeinzingen verwijzen regelmatig naar beroemde films, zoals Apocalypse Now waarin we het personage van Marlon Brando horen zeggen dat horror een gezicht en een naam heeft, en dat je daarom van horror je vriend moet maken. Marker voegt er dan direct aan toe dat je je van horror kunt bevrijden door het een andere naam en een ander gezicht te geven, om vervolgens in te gaan op Japanse horrorfilms. Ook het uitstapje naar San Francisco waar we alle filmlocaties van Hitchcocks Vertigo bezoeken, lijkt volstrekt willekeurig, echter blijkt toch op de een of andere manier te passen in Markers gefragmenteerde wereldbeeld van herinneringen.

Qua aanpak en vormgeving doet Sans soleil heel af en toe denken aan het caleidoscopische Koyaanisqatsi dat in hetzelfde jaar 1983 werd gemaakt. Echter waar documentairemaker Ron Fricke kiest voor grote groepen mensen als naamloze individuen in een immens, vaak verontrustend, decor koppelt Chris Marker de mens aan andere plaatsen en tijden. En waar in Koyaanisqatsi de beelden sfeervol worden begeleid door de minimalistische synthesizermuziek van Philip Glass, hoor je in Sans soleil experimentele elektronische interpretaties van muziekstukken van de Russische componist Moessorgski (onder andere Sunless = sans soleil) met een onthechtende uitwerking en als doel sommige herinneringen van de maker te vernietigen.

De subjectiviteit van herinneringen en observaties, de muziek en de soms hallucinerende videokunst (onder meer abstract gekleurde beelden van kamikazepiloten boven Pearl Harbour) maken van Sans soleil een transcendent filmessay dat een nieuwe trend zette in de non-fictiefilm. Een persoonlijk monument, dat bewust wat op afstand blijft door de maker in de derde persoon te introduceren (Chris Marker wilde ook niet voor niets niet als regisseur op de aftiteling worden vermeld). Op die manier blijft er voldoende ruimte voor de kijker om diens eigen herinneringen en associaties op de meanderende beelden en woorden los te laten.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

14 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Scenic Route, The

****
IFFR Unleashed – 1979: The Scenic Route
Dromen boetseren de realiteit

door Sjoerd van Wijk

In The Scenic Route vervlechten de buiten- en belevingswereld dermate innig dat de film een eigen terrein afbakent. Mythe en droom maken daar de dienst uit en geven een gestalte aan het vervreemde leven van de personages.

Estelle leeft als jonge alleenstaande vrouw in New York nadat haar huwelijk op akelige wijze eindigt. In haar kale appartement met sterrenbehang deelt ze per voice-over haar bespiegelingen over het leven, de liefde en de moeizame verhouding met haar zus Lena die een tijd heeft vastgezeten. Ze rommelt wat aan met de stille Paul, die haar vanaf de eerste ontmoeting enigmatisch aanstaart.

The Scenic Route

Als deze gecompliceerde relatie eindigt staat Lena opeens voor de deur op zoek naar onderdak. Daarmee vangt een delicate driehoeksverhouding aan. Want een tijdje later neemt Lena onwetend over Estelles relatie Paul mee naar huis. Voor zowel Estelle als Lena is het aanleiding verder te reflecteren over hun getroebleerde verleden waar liefde ook een rol speelde.

Mythologisering
Refererend naar de mythe van Orpheus en Eurydice analyseren de zusters met de hoop dat zij wel vooruit blijven kijken. Het creëert de achtergrond voor een verhandeling waarin de personages vastzitten in de dagelijkse mythologisering van een stedelijk Amerika. De camera glijdt van designerbehang en muffe kamers inspecterend naar de schilderkunst aan de muren tot aan de personages die zelf bij tijd en wijle als een model staan en staren.

Hun denkbeelden zitten vast in gemeenplaatsen over de romantiek zijn zo gepolijst als die beelden. Soms waait een zweem van realiteit langs in de vorm van geweld, vaak meegedeeld vanaf de televisie. Dat gaat door tot allegorische hoogtes, wanneer bijvoorbeeld op straat een in de rug gestoken slachtoffer in Estelles armen loopt in een buitenissige scène.

Ironie
Haar wapperende haar voor dat moment suggereert nog een breken met alle gedruktheid binnenskamers, maar de plastische close-up van Estelles paniekerige gezicht trekt de film bruusk terug in dromeriger sferen. Zo vervlecht regisseur Mark Rappaport de innerlijke belevingswereld met een gestileerde buitenwereld. Tussen de fantasiescènes met onder anderen opera en geënsceneerd aandoende uitwisselingen aan de ontbijttafel zit een dunne scheidingslijn, waartussen de illustratieve muurdecoraties een gammele brug vormen.

The Scenic Route

Niet louter ernstig distantieert de film zich door middel van subtiele ironie. Als de drie personages keurig gepositioneerd zitten met indringende blikken als paspoppen bevat dat iets geestigs. In een van de indringender scènes dansen ze netjes op de maat van een swingend nummer. Mechanisch bewegen zij met een nimmer van hun kant wijkende camera heen en weer, op gezette tijden de sleur doorbrekend met net onhandig getimede handklappen. Zo met elkaar een geworden komen zij allen over als manifestaties van een nooit gespecificeerd vierde personage.

Sociaal wenselijk
In The Scenic Route boetseren dromen zo de realiteit. In die vervreemdende wereld vol zelf aangeprate routines in de liefde of andere sociale omgangsvormen zitten Estelle en Lena vast, niet alleen aan Paul. Hun verhalen lijken vooral rationalisaties voor ingesleten gedragspatronen. Wat de zussen zichzelf vertellen, schijnt vaker aangeleerd dan een oprecht karakter. De gestileerde worstelingen als vervreemding in een mythologiserende wereld werken in, altijd scherp gebalanceerd op een draadje waar sociaal wenselijke dromen en de harde persoonlijke realiteit van karakter met elkaar strijden om de overhand te krijgen.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 7 april 2021.

5 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Singing Club, The

**
recensie The Singing Club

Zingen met of zonder mondkapje

door Cor Oliemeulen

The Singing Club volgt de platgetreden paden van een Engelse filmtraditie die met een lach en een traan terugblikt op een historische gebeurtenis met de bedoeling dat de kijker er kracht en een voldaan gevoel uit put. De ene keer lukt dat beter dan de andere keer.

Als je getrouwd bent met een militair die wordt uitgezonden naar een conflictgebied in het buitenland moet je niet zeuren dat je moederziel alleen thuis achterblijft en de kans aanwezig is dat je op een dag slecht nieuws krijgt. Om te tijd te doden en afleiding te vinden, kun je samen met de andere vrouwen gaan breien, een boekenclubje beginnen of gaan zingen in een koor. Zingen kan immers gevoelens van stress, depressies en isolatie temperen, terwijl saamhorigheid en verbondenheid het gemis kunnen verzachten.

The Singing Club

Onderhoudend maar voorspelbaar
De makers van The Singing Club, met regisseur Peter Cattaneo (van The Full Monty, 1997) voorop, dachten vast dat het publiek in deze onzekere tijd van pandemie wel een feelgoodfilm kon gebruiken. Hoewel de geschiedenis over deze achtergebleven soldatenvrouwen die gaan zingen en door hun finale optreden in de Royal Albert Hall vele harten beroerden en door alle media-aandacht ook over de landsgrenzen veel navolging kenden, is dit komische drama zeer voorspelbaar.

Onlangs verscheen een andere Engelse feelgoodfilm in de bioscoop (en tegenwoordig vaak direct op video on demand): Misbehaviour, waarin de opkomst van de vrouwenemancipatiebeweging centraal staat. Waar in die productie de verschillende typetjes feministen (variërend van de stoere rosse krullenbol die de meeste mannen beschouwt als seksisten tot en met de keurige studente die zich aanvankelijk aarzelend opstelt maar nadien het hardst leuzen schreeuwt) zijn de vrouwelijke leden van The Singing Club al even gemêleerd, maar biedt het verhaal nauwelijks diepgang.

The Singing Club

Officiersvrouwenfittie
Lichtpuntje is Kristin Scott Thomas, die door haar bilingualiteit even gemakkelijk kan excelleren in zowel Franse drama’s (Il y a longtemps que je t’aime, 2008) als Engelse komedies (Four Weddings and a Funeral, 1994) en vaak een genot is om naar te kijken. Als vrouw van een officier die het hoogst in rang is, voelt Kate zich geroepen om een koor uit de grond te stampen en een verantwoord (lees: saai) repertoire te onderrichten. Getourmenteerd door het verlies van haar zoon onderdrukt zij haar emoties voor de goede zaak. Met haar ogenschijnlijke arrogantie en kilheid roept ze de nodige weerstand op.

De plot van The Singing Club draait om haar conflict met de andere officiersvrouw Lisa (Sharon Horgan) die een totaal andere aanpak voor ogen heeft. Zingen doe je voor de lol, en dat het niet altijd even zuiver is, maakt niets uit. Terwijl Kate zich als een volleerde dirigent opstelt voor het zootje ongeregeld, geeft Lisa achter een keyboard met twee vingers de melodie aan. Uiteindelijk ontstaat er een aanstekelijk repertoire van zowel klassieke liederen (Ave Maria) als lekker in het gehoor liggende popdeuntjes uit de jaren 80 (Only You van Yazoo, Time After Time van Cyndi Lauper). Best jammer dat je tegenwoordig van Rutte niet meer keihard mag meezingen in de bioscoop.

 

1 november 2020

 

ALLE RECENSIES

Wat The Shining niet laat zien

Kubrick versus King
Wat The Shining niet laat zien

door Alfred Bos

Op 30 oktober 1980 verscheen The Shining in de Nederlandse bioscoop, de film van Stanley Kubrick naar de roman van Stephen King. Cinema is een ander medium dan literatuur. Zit daar Kings probleem met de film van Kubrick of is er meer aan de hand?

The Shining is, zoals meer films van Stanley Kubrick, gebaseerd op een boek. Na Barry Lyndon, de film uit 1975 naar de roman van de negentiende-eeuwse Engelsman William Makepeace Thackeray, wilde Kubrick de archetypische griezelfilm maken, de gouden standaard voor het horrorgenre. Hij pakte een stapel boeken en koos voor de derde roman van een jonge Amerikaanse auteur, Stephen King.

The Shining

King was op dat moment al verfilmd (Carrie: boek 1974, Brian De Palma-film 1976) en zijn romans en verhalen zouden nadien nog talloze malen worden vertaald (hertaald) naar beeld; anno 2020 staat de teller op veertig. The Shining, boek én film, hebben sinds hun verschijning een reputatie verworven, maar de schrijver heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij geen bewonderaar van de film is. Dat nodigt uit om het boek te lezen en vervolgens de film – opnieuw – te zien.

Waarschuwing: spoilers!

Tussen boek en verfilming zit altijd spanning. Een tekst kun je woord voor woord en zin voor zin omzetten in een andere taal, maar een boek kun je niet een-op-een ‘vertalen’ in film. Cinema is een ander medium dan literatuur en de ‘vertaling’ is op zijn best een hertaling naar een ander medium. Schuilt daar Kings probleem met de film van Kubrick of is er meer aan de hand?

Het bovennatuurlijke en het buitennatuurlijke
Stephen King is er trots op een horrorauteur te zijn en The Shining staat in een lange traditie. De gothic novel (griezelroman) is sinds zijn ontstaan in de achttiende eeuw altijd populair gebleven, met pieken eind achttiende eeuw, rond 1900 en nu. King, met 350 miljoen verkochte boeken wellicht de meest gelezen auteur ter wereld, past in een lijst van klassieke auteurs die nog jaarlijks nieuwe lezers vinden: Mary Shelley (Frankenstein), Edgar Allen Poe (Tales of Mystery and Imagination), Joseph Sheridan Le Fanu (Carmilla), Arthur Machen (The Great God Pan), Bram Stoker (Dracula), M.R. James (Collected Ghost Stories), H.P. Lovecraft (At the Mountains of Madness). En dat zijn slechts de meest bekende namen. Horror is king en King is horror.

Ann Radcliffe, de schrijfster van de nog steeds gelezen gothic novels The Mysteries of Udolpho (1794) en The Italian (1797), maakt in een essay uit 1826 onderscheid tussen terror en horror. Terror staat voor het gevoel van dreigend onheil, het gaat vooraf aan de afschrikwekkende ervaring; tegenwoordig zouden we het suspense noemen. Horror is het gevoel van walging dat volgt op de afschrikwekkende ervaring.

H.P. Lovecraft, de reus van de weird fiction, ziet in zijn essay Supernatural Horror in Literature de angst voor het onbekende als de oudste en krachtigste emotie. Bij hem gaat de walging vooraf aan de afschrikwekkende ervaring: zijn horror valt samen met de terror. Niet alleen daarom is Lovecraft een buitenbeentje, hij creëerde een nieuwe griezelcategorie: kosmische horror en verboden kennis van zaken die niet boven, maar buiten de natuurlijke orde staan.

Levende heggenbeelden
Stephen King is, zoals vrijwel elke nog levende horror auteur, bewonderaar van Lovecraft. In The Shining (het boek) vinden we geen kosmische horror of verboden kennis, maar een scala van bovennatuurlijk fenomenen. King stelt in zijn essaybundel Danse Macabre dat horror de afwijking is van het normale, de routine. Dat is een echo van de Franse filosoof George Bataille, voor wie horror de extase is die het alledaagse transcendeert. En dat gaat weer terug op een idee uit de Romantiek: het sublieme als het ontzagwekkende. Of het groteske.

De griezelroman kent diverse variaties op het bovennatuurlijke. Ondoden staan de sterveling naar het leven: spoken of geesten, demonen (kwade geesten), vampiers; de zombie is een twintigste-eeuwse toevoeging met wortels in de voodoo van Haïti. Daarnaast is er het simulacrum (nabootsing) dat een eigen leven gaat leiden: het spiegelbeeld, de dubbelganger, schaduwen die loskomen, het beeld dat blijkt te leven, het portret dat uit de lijst stapt. En dan zijn er de monsters en de shapeshifters, wezens die van gestalte veranderen, zoals weerwolven.

The Shining

The Shining (het boek) gebruikt alle categorieën. Het gaat over een vader, Jack, een moeder, Wendy, en hun zoontje met bovennatuurlijke gaven, Danny, die verblijven in een afgelegen hotel in de Rocky Mountains. Ze zijn geïsoleerd, door sneeuwstormen afgesneden van de buitenwereld.

De setting is de oertroop van de gothic novel: het afgelegen kasteel (later: landhuis, hier: hotel) waar zich onbetamelijke en onverklaarbare zaken afspelen. Zoontje Danny beschikt over paranormale talenten, de shining: hij ‘ziet’ dingen en gedachten, en heeft een denkbeeldig vriendje, Tony; een dubbelganger, want Danny is Tony. Het hotel is een wespennest – en die metafoor is niet toevallig – van demonen die het op Danny hebben voorzien. Vader Jack is hun instrument, hij transformeert tot monster. Rond het hotel staat een haag van struiken die zijn gesnoeid in de vorm van leeuwen en honden. Ze komen tot leven en bedreigen de personages.

Verwijzingen naar traditie
King is zich ervan bewust in welke traditie hij schrijft. The Shining geeft diverse verwijzingen naar illustere voorgangers, via metaforen en directe referenties. Danny’s paranormale momenten – de termen hallucinaties of visioenen zijn te beperkt – worden beschreven in beeldspraak die is ontleend aan Lewis Carrolls Alice’s Adventures in Wonderland (door het konijnengat vallen) en Through the Looking-Glass (door de spiegel in een andere werkelijkheid stappen).

De setting is die uit de allereerste gothic novel, The Castle of Otranto (1764) van Horace Walpole: het afgelegen oord waar het spookt, en King verwijst naar schrijver en boek (pagina 168 van de geel gekafte filmeditie uit 1980). Er zijn expliciete referenties naar Shirley Jackson (pagina 281), de schrijfster van The Haunting of Hill House (1959), dat in 1963 door Robert Wise is verfilmd als The Haunting. Naar de Engelse auteur van spookverhalen en weird fiction, Algernon Blackwood (pagina 264); naar de gothic novel The Monk (1796) van Matthew Lewis (pagina 298); naar Treasure Island (1883) van Robert Louis Stevenson, de auteur van Strange Case of Dr Jeckyll and Mr Hyde, een roman over een gespleten persoonlijkheid (pagina 372); naar de Frankenstein-film uit 1931 van James Whale (pagina 327). En er zijn meerdere toespelingen op het verhaal The Masque of the Red Death van Edgar Allen Poe.

Het Overlook Hotel waar Danny, Jack en Wendy hun nachtmerrie beleven, is gesitueerd achter de spiegel van Lewis Carroll. Het is een oord waar de tijd anders functioneert, waar het verleden nog leeft en zich indringt in de werkelijkheid van nu. Waar de historie van het hotel, een litanie van liederlijkheid en misdaad, zich heeft verdicht tot destructieve kracht. Wanneer Jack er met vrouw en kind neerstrijkt, om het gesloten hotel tijdens het winterseizoen als huismeester te beheren, wacht hen een verrassing.

The Shining

Metaforen en monologue intérieur
Het boek van King is subtiel van psychologie. De ouders kunnen in het hotel niet aan hun verleden ontsnappen. Jack, kind van een alcoholische en gewelddadige vader, heeft zijn baan als onderwijzer verloren omdat hij een leerling heeft geslagen. Hij heeft de alcohol afgezworen en hoopt in de winterse afzondering zijn loopbaan als schrijver weer op te pakken. Hij werkt aan een toneelstuk dat zijn schoolincident spiegelt.

Wendy is bezorgd over haar huwelijk, over Jack, over haar zoontje Danny (wiens arm door Jack in een beschonken woedeaanval werd gebroken), maar vooral over zichzelf als moeder. Ze meent doorlopend dat ze tekortschiet, ze is emotioneel beschadigd door de eeuwige verwijten van háár moeder. Ze begint te beseffen dat ze haar moeder spiegelt.

Danny begrijpt zijn paranormale gaven niet en trekt zich terug in zichzelf wanneer zijn ouders ruziemaken en elkaar hun zwakheden verwijten; ze overwegen een scheiding. Als de spanning toeneemt, krijgt Danny een boodschap door: ‘redrum’, murder in spiegelbeeld.

Stephen King bouwt de psychologie van zijn personages en hun sluipende destabilisering secuur op. Hij gebruikt monologue intérieur en flashbacks om het innerlijk van de personages te schetsen. Dat innerlijke leven kan de film niet laten zien. De film toont de buitenkant, blijft aan het oppervlak.

Een voorbeeld van Kings aanpak: wanneer Jack het dak van het hotel repareert, vindt hij een wespennest. Hij rookt het uit en geeft het Danny cadeau; zelf heeft hij van zijn vader ooit een leeg wespennest gekregen. Maar het nest blijkt niet leeg en Danny wordt ’s nachts aangevallen. Het schijnbaar verlaten nest dat nog steeds actief is—het is een metafoor voor het Overlook Hotel. Het ontbreekt in de film.

Roman als matroesjka
Wat de film niet kan bieden en het boek wel: de zorgvuldige opgebouwde achtergrond van de personages en het spookhotel. Verleden en heden spiegelen, thema’s herhalen zich op verschillende niveaus. Het boek leest als een matroesjka, de Russische pop waarin een reeks kleinere en identieke poppen zit verstopt.

De roman is semi-autobiografisch. Stephen King deed de inspiratie op tijdens een vakantie in de herfst van 1974, toen hij en zijn vrouw de enige gasten waren in het Stanley Hotel in Colorado. Ze aten in een verlaten restaurant, net als Jack en Wendy in het boek. En hij dronk aan een lege bar, bediend door een barman genaamd Grady. Barman en Grady komen in het boek terug. Net als het romanpersonage Jack is King een ex-alcoholist die van zijn pen probeert te leven. Als kind is Kings arm gebroken door een agressieve vader. Het autobiografische element voegt een extra matroesjka toe: feit en fictie verstrengeld.

Het is het belangrijkste thema van The Shining: de kracht van verbeelding. Jack en Wendy creëren hun problemen door te piekeren, hun gedachten werpen blokkades op, worden obsessies die hun werkelijkheid vervormen. Danny’s paranormale gaven zijn zijn redding, maar hij begrijpt zijn talent niet. Fantasie is een tweesnijdend zwaard. Fictie heelt. En vernietigt.

The Shining

Labyrint
In het boek is Jack een getroebleerde, maar liefhebbende vader die door de kwalijke invloed van het hotel langzaam ontspoort. Stanley Kubrick heeft van hem een boeman gemaakt, het toonbeeld van wat tegenwoordige giftige mannelijkheid heet.

Spiegelt het boek het verleden in het heden van de personages, Kubricks film maakt handig gebruik van spiegels. Vroeg in de film zit Danny voor de spiegel van de badkamer, hij is zijn denkbeeldige vriendje Tony. Danny/Tony spreekt met een hoog stemmetje en beweegt zijn wijsvinger op en neer als Tony praat. (Steven Spielberg zag The Shining vijfentwintig keer en leende de wijsvinger voor E.T. the Extra-Terrestial: ‘phone home’.) Kubrick opent verschillende scènes met een spiegelbeeld, om vervolgens uit te zoomen.

De heggen die zijn gesnoeid als groene dieren, ontbreken in de film. Kubrick heeft ze vervangen door het labyrint, een klassieke troop van de gothic novel en een sterke vondst. Het doolhof bestaat uit groene heggen, als in het boek, en spiegelt de verwarring van de personages, zoals het boek innerlijk van de karakters en uiterlijk van de situatie spiegelt. In het hotel staat een maquette van het doolhof (simulacrum, een horrortroop) en we zien een droneshot – gemaakt toen er nog geen drones waren – van Wendy en Danny in het labyrint.

Het labyrint is de setting van de climax en daarin wijkt de film sterk – en volgens de auteur zelfs op cruciale wijze – af van het boek. Jack vriest dood in het doolhof, Wendy en Danny ontsnappen via de sneeuwmobiel, het hotel blijft leeg achter. Stephen King heeft het Overlook Hotel een ander einde toebedacht. Het hotel is inherent instabiel, de verwarmingsketel in de kelder is verouderd en moet dagelijks handmatig worden bijgesteld om oververhitting te voorkomen. Tijdens de climax van het boekverhaal explodeert de ketel en gaat het hotel – het wespennest – in vlammen op.

Vrieskist
Zoals Stephen King heeft opgemerkt: in het boek eindigt het hotel als een brandende hel, in de film als ijzige vrieskist. Je kunt je afvragen of Stanley Kubrick het boek heeft begrepen. Hij heeft het zeker gelezen, de filmdialogen komen uit de roman en veel details zijn verwerkt in het script. Maar Kubrick heeft weinig zicht op de psychologie van de boekpersonages.

Kubrick maakt van Jack een gestoorde bruut en verandert daarmee de motivatie van diens gedrag: in het boek komt het kwaad van buiten, niet uit Jack. Daardoor blijft de sinistere invloed van het hotel onduidelijk en is de film soms onbegrijpelijk. Ook maakt Kubrick van Tony, Danny’s denkbeeldige vriendje, een boze geest. Dat slaat nergens op en vertroebelt het verhaal.

Kings opmerking over de vrieskist versus de hel snijdt hout. The Shining van Stanley Kubrick is een kille, onbarmhartige film. De cinematografie is fraai, er zitten verschillende klassieke ‘Kubrick-shots’ in: Jack in de pantry, Wendy en Danny in het doolhof, de waterval van bloed. In de woorden van King: een prachtige auto zonder motor. Een esthetische film zonder hart.

Stephen King is gepokt en gemazeld in het genre van de griezelroman en kent diens rijke geschiedenis. Stanley Kurbick is een belezen regisseur, die ter voorbereiding van The Shining psychologische studies las. Bruno Bettelheims The Uses of Enchantment, een Freudiaanse uitleg van sprookjes, is geen Castle of Otranto. Hoe goed de film ook moge zijn, het boek is beter.

The Shining (40th Anniversary Extended Edition) draait sinds 28 oktober in de bioscoop.

 

29 oktober 2020

 
ALLE ESSAYS

Sweet Thing

***
recensie Sweet Thing

Te vroeg volwassen

door Yordan Coban

Alexandre Rockwell en haar gezin brengen ons een ingetogen en visueel in het oog springende film over kinderen die vroeg geconfronteerd worden met de akeligheden uit de boze grotemensenwereld.

Deze gezinsfilm speelt zich af rond kerst maar mist de stemming ervoor. Het merendeel van de film is in zwart-wit. De sporadische verschijning van kleur is gekoppeld aan de ontlading van emotie van de kinderen. De film vloeit ook voort uit hun perspectief. Dromerig en speels. De kinderen zijn Billie (gespeeld door Lana Rockwell) en Nico (gespeeld door Nico Rockwell). Ze wonen bij hun vader Adam (gespeeld door Will Patton) wiens leven een goot te noemen is. Vader drinkt heel veel en verdient heel weinig. Moeder Eve (gespeeld door Karyn Parsons) is nog in beeld, maar lijkt vooral voor zichzelf gekozen te hebben. Een rolverdeling die normaal gesproken omgedraaid is.

Sweet Thing

Billie Holiday
Billie is vernoemd naar Billie Holiday. Niet omdat Holiday mooi kon zingen maar omdat het zo uniek klonk, legt haar vader uit. Mensen die vernoemd zijn naar een bekend persoon zijn daar vaak niet heel enthousiast meer over in later stadium van hun leven. Het is dan vaak verdrongen tot een vermoeiende triviale referentie. Ergens is dat fenomeen wel kernachtig voor deze film. Het perspectief van Billie is nog hoopvol, nog niet bedorven.

In een interview geeft Alexandre Rockwell aan dat haar intentie was om het verhaal vanuit de beleving van de kinderen te vertellen. Het geeft de lens een filter van onschuld zoals we dat ook zien in films als The Florida Project (2017) en George Washington (2000). De keerzijde is echter dat dit in enkele scènes onnatuurlijk voelt. Scènes die moeten illustreren dat er lol gemaakt wordt, komen nep over.

In films met vergelijkbare onderwerpen, films als Shoplifters (2018), Lean on Pete (2017) en Chop Shop (2007) zien we dat de kinderen gedwongen worden om vroeg op te groeien, sterk te zijn. In Sweet Thing is dit voornamelijk vanwege het niet functioneren van de ouders en de armoede binnen het gezin die dat teweegbrengt.

Sweet Thing

Ensemblestuk
Het is niet de eerste keer dat dit gezin samen een film maakt. In haar eerdere films Little Feet (2013) en Pete Smalls is Dead (2010) speelden Rockwells kinderen ook al mee. Karyn Parsons acteert al wat langer dan vandaag. Haar rol als Hilary Banks in The Fresh Prince of Bel-Air (1990-1996) is de meest memorabele.

De film lijkt ook kort in te haken op het maatschappelijke debat dat ontstaan is na de protesten tegen het politiegeweld in de Verenigde Staten. Zo doet zich in de film een ontspoorde arrestatie voor zoals dat al zo vaak is voorgekomen. De film gaat er verder niet op in. Dit heeft ook eigenlijk geen plek in een kinderwereld. Rockwell wilde de weerbarstigheid van kinderen tonen. Wiens vermogen om plezier te maken onbegrensd lijkt. Allemaal kinderen die puzzelend kijken naar de absurditeit van de wereld van de volwassene.

 

20 oktober 2020

 

ALLE RECENSIES

Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert

***
recensie Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert

Weesliederen uit de gotische koffer

door Alfred Bos

Stevie Nicks introduceert haar nieuwe livealbum met een concertfilm die wereldwijd op twee avonden in geselecteerde zalen is te zien. Er is niet alleen muziek, maar ook een zangeres op haar praatstoel.

In 1981 zei Stevie Nicks tegen haar collega’s van Fleetwood Mac: ‘Ik zal de groep altijd trouw blijven en ik ga een soloplaat maken.’ Dat album, Bella Donna, was in Amerika goed voor drie hits. Opvolger The Wild Heart leverde eveneens drie (Amerikaanse) hits op en zo werd Stevie Nicks de eerste vrouw die tweemaal zou worden opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame: met Fleetwood Mac én op eigen kracht, als soloartiest.

Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert

Er zijn weinig muzikanten in geslaagd om buiten een succesvolle groep om gelijktijdig een eigen pad naar bijval en roem te navigeren. Dat zegt iets over Nicks’ talent en, vooral, over haar karakter. Sterke vrouw, onafhankelijk en eigenzinnig, vlinderend door de ijlste regionen van het popbedrijf. Romantisch gelieerd aan meerdere muzikanten van de grootste Amerikaanse bands van de jaren zeventig, Fleetwood Mac en The Eagles, maar slechts éénmaal – en dan voor slechts drie maanden – getrouwd en bewust kinderloos gebleven. Gewone stervelingen schenken de wereld kroost, Stevie Nicks geeft de wereld muziek.

Praatgraag
Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert documenteert de tournee van 2017 die in het teken stond van het 24 Karat Gold album uit 2014, een verzameling nummers afkomstig uit (in Nicks’ woorden) ‘the gothic trunk of lost songs’, liedjes over relaties die om uiteenlopende redenen nooit eerder waren uitgebracht. Niet op de langspelers van Fleetwood Mac, omdat de groep met drie componisten materiaal genoeg had. Niet op Nicks’ soloplaten, omdat ze de tijd niet rijp achtte.

De concertfilm is opgenomen in Indianapolis en Pittsburgh, in zalen met de intimiteit van een sporthal. Begeleid door haar vaste band sinds de jaren tachtig, onder muzikale leiding van gitarist Waddy Wachtel, staat Nicks dik twee uur op het toneel voor een selectie bekende nummers uit de vroege jaren tachtig (Bella Donna, Stop Draggin’My Heart Around, Edge of Seventeen, Stand Back) en weesliederen uit de gotische koffer (Starlight, Belle Fleur, I Don’t Care).

Tussendoor vertelt Nicks ontspannen en niet gehinderd door gêne over de achtergrond van een aantal liedjes. Een enkele maal is dat onbedoeld hilarisch, zoals het verhaal over de plaatopnamen van Fleetwood Mac in een Frans kasteel ‘zonder airco en ijsblokjes’. Nicks is in haar woorden ‘a reporter, I chronicle things, I archive things’. Ze is ook brutaal genoeg, zo blijkt, om Prince te bellen en hem te vertellen dat ze een van diens composities heeft herschreven met een eigen tekst en nieuwe muzikale draai: Little Red Corvette werd Stand Back.

Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert

Soundstage Sessions
In visueel opzicht is de concertfilm vergelijkbaar met de tv-registraties van Soundstage, de concertreeks van de Amerikaanse publieke omroep waarvan een aantal op dvd zijn uitgebracht (in 2009 de aflevering met Stevie Nicks) . Belichting en montage zijn conventioneel, ondergeschikt aan de performance. De enige concessie aan theatrale presentatie is het – voor stadionconcerten bijna verplichte – levensgrote beeldscherm als achterwand.

De zangeres laat haar publiek na twee uur en twintig minuten niet naar huis gaan zonder haar bekendste en meest gewaardeerde bijdragen aan Fleetwood Mac te hebben gezongen: Gold Dust Woman (wellicht haar signature song), Rhiannon en het gelauwerde Landslide. Het geeft haar ook de kans om haar elfje-op-acid derwisjdans te etaleren. Ondanks haar status heeft Stevie Nicks op haar achtenzestigste nog steeds iets te bewijzen. Daar zal geen fan om rouwen.

Stevie Nicks’ 24 Karat Gold: The Concert is op 21 en 25 oktober in deze bioscopen te zien. Het gelijknamige album verschijnt op 30 oktober.

 

18 oktober 2020

 

ALLE RECENSIES

Sidik en de panter

****
recensie Sidik en de panter

De bergen als enige vrienden

door Paul Rübsaam

Koerdistan is officieel geen land, maar heeft wel een eigen taal, een eigen leger en een beeldschoon berglandschap. In Sidik en de panter van Reber Dosky zoekt Sidik Barzani in dat landschap naar de uiterst zeldzame Perzische panter. De vondst van het dier zou volgens hem de redding van de geplaagde Koerdische bevolking betekenen.

Van afstand nemen we een man waar die met een lange wandelstok voortploegt over besneeuwde hellingen, waar kale bomen uit omhoog steken. Van dichtbij gezien blijkt hij ergens in de vijftig te zijn. Hij draagt een donkergroen windjack en om zijn hoofd een Koerdische sjaal.

Sidik en de panter

Samen met hem kan de kijker het landschap van de autonome Koerdische regio in Noord-Irak verkennen. Dat blijkt afwisselend: hoge bergen met steile wanden, grillige rotsformaties en groene valleien. Steenbokken, eekhoorns, wolven uilen en gieren vallen er te spotten, maar ook fraaie kleine vogels.

Indrukken
De natuurvorser en pelgrim Sidik Barzani, het centrale personage in de geëngageerde natuurdocumentaire
Sidik en de panter, bedient zich hoofdzakelijk van een verrekijker die nog van zijn grootvader is geweest, een kleine aantekenboekje en een ballpoint. Met behulp van dat laatste instrument schat hij tevens de afmetingen van een pootafdruk in de sneeuw, die naar hij hoopt afkomstig is van de Perzische panter waarnaar hij al vijfentwintig jaar op zoek is.

Sidik noteert niet alleen zijn feitelijke bevindingen, ook zijn gedachten over de natuur, de mens en Koerdistan schrijft hij op. Voorts legt hij zijn indrukken vast van de ontmoetingen die hij onderweg met anderen heeft: ouderen, jongeren, oorlogsweduwen, boeren en gelukszoekers. De gesprekken gaan over de lang verbeide panter, maar ook over de bewogen geschiedenis van de mensen die in het gebied wonen. Ondanks het huidige zelfbestuur van de Koerden ligt de terreur van de voormalige dictator Saddam Hoessein bij velen, waaronder Sidik zelf, nog vers in het geheugen.

Sidik en de panter

Gedenkteken
Ook Reber Dosky, de regisseur van de documentaire, meldt zich om aan Sidik zijn verhaal te vertellen. Hij doet dat als de natuurvorser is aangekomen bij de plaats waar Dosky’s grootvader als Peshmergastrijder in 1975 (het jaar van Dosky’s geboorte) in een hinderlaag liep, waarna hij door Saddams mannen wreed werd vermoord. Onder de vaderlijke leiding van Barzani zien we een geëmotioneerde Dosky met keien en veldbloemen een gedenkteken voor zijn grootvader maken.

Een niet te strikte scheiding tussen de mensen achter de camera of andere verslaggevers en de direct betrokkenen bij het verhaal dat verteld wordt, zou je een handelsmerk kunnen noemen van de Koerdisch-Nederlandse documentairemaker Reber Dosky. In zijn eerdere documentaire Radio Kobanî (2016) kreeg de jonge Koerdische radioverslaggeefster Dilovan Kîko door een van haar studiogasten bijvoorbeeld de vraag voorgelegd hoe ze zelf de bezetting door IS en de latere bevrijding van de Koerdische stad Kobanî in Noord-Syrië had beleefd.

Evenals Dilovan Kîko was de protagonist van Sidik en de Panter al eerder een bekende van de regisseur. Deze had zich tot hem gewend nadat hij Dosky’s documentaire De Lokroep (2013) had gezien. Afgaande op een poster van die film (over de mislukte hereniging van een vader en zijn zoon in Koerdisch Oost-Turkije) dacht Barzani dat de Koerdische natuur daarin centraal zou staan. Tot zijn teleurstelling bleek dat niet het geval te zijn. Met Sidik en de Panter heeft Dosky dit op zijn eigen manier rechtgezet.

Sidik en de panter

Vertwijfeling en hoop
Het contrast tussen Sidik en de Panter en met name Radio Kobanî lijkt op het eerste gezicht immens. De beelden van het opgraven van half vergane lijken onder het puin van Kobanî in laatstgenoemde documentaire zijn verbijsterend. In Sidik en de Panter daarentegen zien we zelfs niets van de jacht die de alom aanwezige dieren op andere dieren maken. Maar terwijl Radio Kobanî hoopvol eindigt, vormen in Sidik en de Panter de vertelde verhalen een virtuele wond in het ogenschijnlijk zo fraaie landschap.

‘De bergen zijn de enige vrienden van de Koerden’, luidt een door Peshmergastrijders ondertekende tekst die Sidik ergens in de wand van een grot gekrast ziet staan. Het is niet direct een boodschap waarvan je vrolijk wordt. Toch is Sidik ervan overtuigd dat in die bergen de verlossing zich zal aandienen. Als het vrede blijft en de natuur zich verder herstelt, keert de panter hoe dan ook terug. Koerdistan zou dan de status van nationaal park kunnen krijgen en nooit meer gebombardeerd worden.

Wie scherp wil slijpen, ontwaart in Sidik en de panter wellicht een zweem van naïviteit. ‘Koerdistan’ is een lappendeken verspreid over vijf verschillende landen, de Koerden zelf zijn onderling verdeeld en in de Koerdische gebieden wonen tal van mensen met een andere etniciteit. Het neemt niet weg dat Reber Dosky er zonder meer in is geslaagd de barrière te slechten tussen de vaak voor escapistisch versleten liefde voor ongerepte natuur en de soms al te verstedelijkte atmosfeer van gangbaar politiek engagement.

 

5 september 2020

 

ALLE RECENSIES

Sing me a Song

***
recensie Sing me a Song

De verlokkingen van Bhutan

door Paul Rübsaam

Tot eind vorige eeuw nog was er in het Himalayastaatje Bhutan geen elektriciteit en geen televisie. De ontwikkelingen daar zijn echter razendsnel gegaan. In de documentaire Sing me a Song is de jonge boeddhistische monnik Peyangki non-stop in de weer met zijn smartphone en droomt hij van de meisjes in het hoofdstadje Thimphu.

‘Heer der Heren, u overwint al het kwaad. U straalt de zoete levensgeur uit en onderwerpt de schaduwen der onwetendheid…’ Een groep jonge monniken in kleermakerszit, waaronder de zeventienjarige hoofdpersoon Peyangki, brengt zingend deze en andere gebedsstrofen ten gehore. Ondertussen zitten de jongens, niet één uitgezonderd, met een smartphone te chatten of een videogame te spelen. Het is één van de opmerkelijke scènes uit de geromantiseerde documentaire Sing me a Song van de Franse regisseur Thomas Balmès.

Sing me a Song

Monnikenbestaan
Eerder kreeg de samenwerking tussen Balmès en zijn protagonist gestalte in de documentaire Happiness (2013). Daarin zien we Peyangki als onbevangen klein jongetje dat met hart en ziel voor het monnikenbestaan heeft gekozen, maar wel blij is als er eindelijk in het dorpje Laya, waar hij vandaan komt en waar ook de tempel is gevestigd, een elektriciteitsnet en een asfaltweg worden aangelegd. Verschillende fragmenten uit Happiness keren in Sing me a Song terug als flashbacks.

Eigenlijk begon de voorgeschiedenis van Sing me a Song nog eerder. In 1998 al, toen de toenmalige koning van Bhutan, Jigme Singye Wangchuck, het groene licht gaf voor de komst van elektriciteit, televisie en internet in het traditionele boeddhistische koninkrijk. Of zelfs daarvoor nog, toen Balmès zonder aan Bhutan en de nog niet geboren Peyangki te denken al rondliep met plannen voor een film over de ingrijpende gevolgen van de ontwikkelingen in de communicatietechnologie.

Liefdesliedjes
In Sing me a Song zien we Peyangki nog altijd braaf de ontelbare kaarsjes in de gebedsruimte van de tempel aansteken. Ook probeert hij de teksten van de belangrijkste gebeden op te schrijven en uit zijn hoofd te leren. Maar van dat laatste brengt hij weinig terecht, tot ergernis van zijn leermeester en zijn moeder, die af en toe op bezoek komt.

Sing me a Song

Hij verkeert namelijk in andere sferen. Met de verkoop van de medische paddenstoelen die hij in het hooggebergte plukt, hoopt hij een eigen bestaan op te kunnen bouwen. Maar vooral is hij in de ban van Ugyen, een meisje dat hij via de chatbox WeChat heeft leren kennen. Ze treedt op als zangeres in Thimphu en zingt op zijn verzoek liefdesliedjes voor Peyangki.

Als de jonge monnik op een gegeven moment een lift krijgt naar Thimphu, het hoofdstadje waar het inwonertal de afgelopen twintig jaar bijna is verdrievoudigd naar 115.000, ontmoet hij daar Ugyen in levende lijve. Ze blijkt wat ouder dan hij. Haar carrière als zangeres is niet datgene wat hij zich ervan voor had gesteld. Bovendien draagt ze van een eerdere relatie nog de sporen met zich mee en koestert ze plannen om Bhutan te verlaten. Voor Peyangki dreigt zich een desillusie af te tekenen.

Steriel
De beelden van de hoogvlaktes in de Himalaya, het klooster in het op vierduizend meter hoogte gelegen Laya en het rap moderniserende Thimphu zijn indrukwekkend. Tevens valt het niet moeilijk sympathie op te vatten voor de introverte Peyangki met zijn melancholieke, grote bruine ogen. Een gevoel van verbijstering is voorts onontkoombaar als het de snelheid betreft waarmee het traditionele, ongerepte Bhutan en zijn inwoners veranderen.

Toch maakt Sing me a Song een ietwat steriele indruk. Mogelijk heeft dat te maken met de achter de schermen te aanwezige regisseur, die zelf het televisiekijken geheel heeft afgezworen en niet alleen met Happiness, maar ook met eerdere documentaires als Maharadjah Burger (1997) en Christ comes to the Papuans (2001) al de twijfelachtige invloed van de westerse wereld wilde schetsen op verre landen met een rijke culturele en religieuze traditie.

Sing me a Song

Neem de eerder beschreven scène met de biddende en chattende monniken. Zou er in werkelijkheid niet één zijn geweest die tijdens het gebed niet met zijn smartphone zat te spelen? Een bepaalde mate van enscenering moet een rol hebben gespeeld. En dat gevoel heb je vaker. Kijken we werkelijk naar het leven van Peyangki, of eerder naar diens uitbeeldingen van Balmès’ beweringen over de teloorgang van traditionele beschavingen?

Ook als Sing me a Song de ontwikkelingen in Peyangki’s leven getrouw weergeeft, kun je je afvragen of die ontwikkelingen zo dramatisch zijn. Wordt het zuivere joch door de moderne communicatietechnologie ten gronde gericht? Of maakt hij op zijn manier mee wat opgroeiende jongens overal en altijd meemaken en komt het wel weer goed met hem? Het zijn vermoedelijk niet de vragen die Balmès ons mee wilde geven.

 

27 juli 2020

 

ALLE RECENSIES

Somebody Up There Likes Me

**
recensie Somebody Up There Likes Me

Leve de lol en excuses voor de brokken

door Alfred Bos

Sympathieke, maar rommelige documentaire over de schilderende schelm van de Britse rockaristocratie, Stones-gitarist Ron Wood. “Waarschijnlijk vind ik dingen te lekker.”

Sommige mensen zwijnen door het leven. Neem Ron Wood, gitarist van The Rolling Stones en bon vivant par excellence. Zijn vader een onverbeterlijke pretletter, zijn beide broers alcoholist, hijzelf misbruiker van meerdere substanties. Maar ook: intiem met de Britse rockroyalty, altijd op het juiste moment op de juiste plek, heel sociaal, te aardig om boos op te worden.

En getalenteerd. Dubbel zelfs, als muzikant en beeldend kunstenaar, net als zijn tien jaar oudere broer Art. Ron Wood (1947) is van de Britse generatie arbeiderskinderen die na de oorlog via de kunstacademie aan hun milieu konden ontsnappen, evenals collega-Rolling Stone Keith Richards, Who-voorman Pete Townshend, meestergitarist Eric Clapton en vele anderen.

Somebody Up There Likes Me

En ook: het jongste broertje, letterlijk en figuurlijk. Nooit de brandhaard zelf, wel altijd dicht bij het vuur te vinden. En genoeg feestnummer om de kachel op te stoken wanneer de vlam dreigt te smeulen. Het boefje dat door iedereen wordt vergeven, omdat—wel, wat heeft hij eigenlijk kwaad gedaan? We hadden toch lol?

Ron Wood is twee keer opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, in 1989 met The Rolling Stones en in 2012 met The Faces. Iemand daarboven had een oogje op hem.

In de sterren geschreven
In The Rolling Stones is Wood de sparringpartner van Keith Richards, samen vlechten ze het gitaartapijt waarop Mick Jagger danst. Als Stones-fan van het allereerste uur heeft hij die rol altijd geambieerd. Toen Brian Jones in 1969 uit de Stones werd geknikkerd, was hij al in beeld als vervanger. Zijn kans zou later komen.

De derde band waarmee Ron Wood had kunnen schitteren in de Rock and Roll Hall of Fame is de Jeff Beck Group, waarin hij speelde als bassist. Die groep pionierde het geluid waarmee Led Zeppelin wereldberoemd werd. Daar leerde hij Rod Stewart kennen en als The Faces zetten ze begin jaren zeventig nieuwe records op het vlak van feestelijke uitspattingen. In muzikaal opzicht waren The Faces een kloon van de Stones.

Wanneer The Faces op pauze stonden omdat Stewart druk was met zijn solocarrière, toerde Wood met Keith Richards en andere bevriende muzikanten als Woody & Friends. Richards speelde ook mee op Woods eerste soloalbums, I’ve Got My Own Album To Do (1974) en Now Look (1975), evenals Mick Jagger, de andere Stones-gitarist Mick Taylor en voormalige Beatle George Harrison.

Toen Mick Taylor in 1975 de Stones plots verliet, was zijn opvolger snel gevonden. Het stond in de sterren geschreven.

Somebody Up There Likes Me

Ons-kent-ons
De loopbaan van Ron Wood is die van insider in bevoorrechte kringen en jammer genoeg heeft de documentaire Somebody Up There Likes Me een hoog ons-kent-ons gehalte. Niks mis mee, alleen wordt er niets uitgelegd en teveel aan de kijker overgelaten. Geen context, geen achtergrond—het wordt kennelijk bekend verondersteld. Zo is het gesprek tussen Peter Grant, manager van Led Zeppelin, en Malcolm McLaren, manager van de Sex Pistols, voor niet-insiders volstrekte abracadabra en zijn hun opmerkingen over de links tussen gangsters en de Londense muziekscene van de jaren zestig interessant genoeg voor een eigen documentaire.

Er is geen duidelijke tijdlijn en geen helder verhaal. Er zijn clips van toen. We zien Wood in de weer met penseel en gitaar. Rod Stewart is Rod Stewart, ook al gaat het over Ron Wood. Diens problemen met alcohol en drugs worden eufemistisch aangestipt door Mick Jagger, Charlie Watts en Keith Richards, die erg hun best doen om in vleiende termen ’s mans schaduwkanten te schetsen. Het feestvarken zelf, charmant en de vriendelijkheid zelve, constateert dat hij altijd kiest voor avontuur, zonder nadenken. Keith Richards roemt zijn gestel: “Hij heeft een hoge tolerantie voor pijn en een geweldig afweersysteem.”

Somebody Up There Likes Me van de Engelse regisseur Mike Figgis (bekendste werk: Leaving Las Vegas, 1995) stond aanvankelijk gepland als openingsfilm van het muziekdocumentairefestival In-Edit. Veel wijzer worden we niet van deze korte, krap vijf kwartier durende documentaire. Misschien is documentaire een te groot woord voor deze film. Het is eerder een ‘Wij van Wc-eend’ portret van iemand die brokken maakt. En hem veel geluk brachten.

 

29 juni 2020

 

ALLE RECENSIES

Stamping Ground

**
recensie Stamping Ground

Woodstock achter de dijken

door Alfred Bos

Exact vijftig jaar na ‘Kralingen’ is de concertfilm over het eerste meerdaagse popfestival op het Europese continent een weekend lang opnieuw te zien. Maar kan Stamping Ground wedijveren met de fameuze Woodstock-concertfilm?

In het laatste weekend van juni 1970 vond het Holland Pop Festival plaats, het eerste meerdaagse muziekfestival van Nederland. Het is bekend geworden als ‘Kralingen’, naar de locatie van het evenement: het park aan de oever van de Kralingse Plas bij Rotterdam. Kaarten kostten 35 gulden in de voorverkoop (veertig aan de deur) en er kwamen volgens de organisatoren, Georges Knap en Mojo-oprichter Berry Visser, zo’n honderdduizend mensen op af. Kralingen is de geschiedenis ingegaan als ‘het Nederlandse Woodstock’.

Stamping Ground

Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk stond garant voor 25.000 gulden en het gebruik van (soft)drugs werd door de politie gedoogd; alcohol was verboden. Op donderdag 25 juni, daags voor de aanvang van het driedaagse festival, was in de Nederlandse bioscopen de concertfilm Woodstock in première gegaan. Die hadden de hippies die zich dat weekend verzamelden op de zonnewei van Kralingen, nog niet gezien. Maar ze gedroegen zich opmerkelijk identiek aan hun Amerikaanse tegenhangers: zorgeloos, vredelievend en non-conformistisch. Menigeen stapte uit de kleren en dook in de plas.

Chaotisch allegaartje
Kralingen had betere faciliteiten dan het festival in Bethel, New York. Het programma telde enkele prominente acts van het Woodstock-affiche: Santana, Canned Heat, Jefferson Airplane, Country Joe. Er was ook noodweer, net als tijdens Woodstock. En, de overeenkomsten houden niet op, een jaar later draaide er in de cinema een filmverslag van het gebeuren. Stamping Ground (de Amerikaanse titel, in Europa kwam de film uit als Love and Music) was een Duits-Nederlandse productie, geregisseerd door Hans Jürgen Pohland en George Sluizer. Jan De Bont en Theo van de Sande, die nadien carrière maakten in Hollywood, deden – met anderen – het camerawerk. George Sluizer, overleden in 2014, maakte in 1993 Spoorloos (The Vanishing), gewaardeerd door Stanley Kubrick. Van Pohland is weinig meer vernomen.

Vreemd is dat niet. Stamping Ground was in zijn originele versie een tamelijk chaotisch allegaartje van concertbeelden, nietszeggende interviews, shots van festivalpubliek in diverse stadia van ontkleding en—toeristische beelden van molens en bollenvelden? Over dat beeld werden teksten geprojecteerd die de lof zongen van het vreedzame publiek: ‘de helft is tussen de 17 en 22 jaar oud of jonger’, ‘41% van de bezoekers is vrouw’. Tussen de concertfilms van begin jaren zeventig, naast Woodstock onder meer Gimme Shelter (Altamont, met de Stones, te zien op YouTube) en Wattstaxx (het ‘zwarte Woodstock’, te zien op YouTube), is de film van Pohland een losse flodder; het camerawerk niet zelden beroerd, de montage een hutspot, het resultaat – hoe is het mogelijk? – ronduit saai.

Stamping Ground

Amerikaans georiënteerde muziekselectie
De director’s cut, toegeschreven aan George Sluizer en gerestaureerd door EYE Filmmusuem, zet de voornaamste bezwaren recht. De toeristische liflafjes en wervende teksten over het beeld zijn verdwenen. Wat is gebleven zijn de impressionistische montage (van de latere James Bond-regisseur Roger Spottiswoode), de nutteloze interviews (van creatief bloemenkind Laurie Langenbach) en het bij vlagen flodderige camerawerk.

Ook gebleven is de Amerikaans georiënteerde muziekselectie. The Byrds zijn – in de film althans – het muzikale hoogtepunt van het festival. Daar staan terecht vergeten Amerikaanse acts als It’s A Beautiful Day (een soort Jefferson Airplane light) en The Flock (een mislukte poging tot progrock) tegenover. Er is een contingent interessante bands uit Engeland, maar men kiest voor de hippiekarikatuur van Quintessence, terwijl artistieke zwaargewichten als Pentangle, Fairport Convention en Fotheringay worden genegeerd. Van de Nederlandse bijdragen van C.C.C. Inc., Focus en Ekseption geen glimp.

Het missen van Mungo Jerry op zondag is een regelrechte blunder. In the Summertime was dé zomerhit van 1970, het nummer bleek tijdens het weekend van Kralingen de grootste steiger in de Top 40 van Radio Veronica: van 22 naar 5 (twee weken later stond het op de eerste plaats). Zie het voor je: een zonnige festivalwei met freewheelende hippies die meedeinen op de muziek van Ray Dorset en zijn mannen. Maar niemand van het filmteam lette op, er was kennelijk geen redactie. Het had de Stamping Ground-tegenhanger kunnen zijn van het beroemde Fish Cheer-moment met Country Joe uit de Woodstock-film.

Stamping Ground

Culturele revolutie
Nog geen kwart van de bezoekers betaalde voor toegang en de Stichting Holland Pop Festival ging failliet. In 1971 verscheen – naast de film – het boek Kralingen ’70 ’n Grote Blijde Bende. Mojo Concerts groeide uit tot de grootste concertpromotor van Nederland, verantwoordelijk voor een reeks festivals. C.C.C. Inc.-leden Huib Schreurs en Jaap van Beusekom werden directeur van respectievelijk Paradiso en het Nederlands Pop Instituut; Ernst Jansz richtte Doe Maar op. Focus werd wereldberoemd. Interviewster Laurie Langenbach overleed in 1984 aan kanker. In 2013 verscheen aan de oever van de Kralingse Plas een monument ter herinnering aan het eerste meerdaagse festival op het Europese continent.

In de eenentwintigste eeuw werd Kralingen een studieobject van cultuursociologen. Het festival markeert in Nederland het begin van ontzuiling en gedoogbeleid. Het begon met Radio Veronica en Provo en eindigde op een grasveld bij een Rotterdamse plas: de culturele omwenteling van de jaren zestig was voltooid. Holland Pop Festival alias Kralingen is inderdaad ‘het Nederlandse Woodstock’. In 1970 al was Nederland het ijverigste jongetje van de klas als het gaat om Amerika nadoen.


De gerestaureerde director’s cut van
Stamping Ground is op vrijdag 26, zaterdag 27 en zondag 28 juni, exact vijftig jaar na het evenement, als stream te zien via Pathé Thuis en in enkele bioscopen. De oorspronkelijke versie van de film is te zien op YouTube

 

22 juni 2020

 

ALLE RECENSIES