Slag om de Schelde, De

****
recensie De Slag om de Schelde

Beste Nederlandse oorlogsfilm ooit

door Jochum de Graaf

Het had de grote blockbuster van kerst 2020 moeten worden: half december een grootse première in Vlissingen en vervolgens uitbreng in 166 bioscopen. Maar 17 december begon de tweede lockdown en werd keer op keer de bioscooprelease uitgesteld, tot nu, zaterdag 5 juni 2021.

De Slag om de Schelde was bedacht als afsluiting van het herdenkingsjaar 2020, 75 jaar na de Bevrijding, die vooral de jongeren zou moeten aanspreken. Maar de film heeft momentum gemist, vertoning in de herdenkingsmaand mei zat er niet in en nu kan het grote publiek – nou ja, maximaal 50 personen per bioscoopzaal op anderhalve meter afstand op 162 locaties – op een tamelijk willekeurig door het coronavirus bepaald moment genieten van de beste Nederlandse oorlogsfilm ooit.

De Slag om de Schelde

Miserabele vergeten veldslag
Het kan natuurlijk nog verkeren, maar in vergelijking met de uitbreng van De Oost, waar geen dag voorbijgaat voor er weer iets nieuws gemeld wordt, gebeurt er rond De Slag om de Schelde vooralsnog weinig. Net als De Oost is De Slag om de Schelde medegefinancierd door een van de grote streamingdiensten: bij De Oost is dat Amazon, later dit jaar zal Netflix De Slag om de Schelde (als The Forgotten Battle) uitbrengen. Maar bij De Oost waren ze zo slim om het om te draaien, eerst uitbreng via Amazon en daarmee op een doodstil moment in het anders zo drukke mediageweld van de filmwereld enorm veel publiciteit te genereren, met een kort geding van Indië-veteranen, items in talkshows, aankondiging in het NOS Journaal. En dan heeft De Oost natuurlijk een ‘actueel’ thema te pakken, na ruim zeventig jaar aandacht voor de vermeende oorlogsmisdaden van ‘onze jongens’ in Indonesië, waar met het NIOD-onderzoek naar de politionele acties op komst, nog lang niet het laatste woord over gezegd is.

Intussen denken we over de Tweede Wereldoorlog in Europa zo onderhand alles wel te weten. Maar dan doe je De Slag om de Schelde ernstig tekort: het verhaal over de halfvergeten gruwelijke veldslag in Zeeland herfst 1944 om de toegang tot de haven van Antwerpen was cruciaal voor de eindstrijd tegen nazi-Duitsland. Het beeld van die eindstrijd is tot nu toe vooral bepaald door een film als A Bridge Too Far (1977), de spectaculaire maar mislukte strijd om een bruggenhoofd over de Rijn, met luchtaanvallen, parachutisten, man-tegen-mangevechten rond de Rijn. Uitgevoerd met een Hollywood-sterrencast is dat aanmerkelijk sexyer dan de miserabele vergeten veldslag in het modderige Zeeuwse achterland om de Sloedam. Daar kan dus nu verandering in komen.

De Slag om de Schelde

Natuurlijker dan Zwartboek
Het Britse 1917, door velen beschouwd als de beste film van 2019, zette een nieuwe internationale norm voor het genre oorlogsfilms neer. In ons land is Zwartboek (2006), in 2008 uitgeroepen tot de beste Nederlandse film aller tijden, de standaard. Het zijn niet de minste voorbeelden waarmee De Slag om de Schelde – met een budget van veertien miljoen euro de op een na duurste Nederlandse oorlogsfilm – vergeleken zal worden.

In 1917 voel je je onderdeel van de oorlogshandelingen, je loopt als het ware zelf door de Britse loopgraven, achter korporaal Schofield door het niemandsland en de Duitse linies. Met een beperkter budget en minder technische mogelijkheden is die reallife ervaring nauwelijks te evenaren. Maar de raid op de Sloehaven, wanneer gliderpiloot William Sinclair (Jamie Flatters) in zijn Spitfire temidden van een enorm luchtgevecht in de Zeeuwse klei en wateren neerstort, nadert het werkelijk zelf meemaken zeer behoorlijk.

Zwartboek is een zwaar overschatte film. Paul Verhoeven heeft nogal de neiging om de karakters in zijn films clichématig uit te vergroten en een scenario te hanteren waarbij de hoofdrolspelers op opvallend toevallige ontmoetingen en soms onwaarschijnlijke verwikkelingen een tamelijk ingewikkelde plot afwikkelen. De verhaallijnen die Paula van der Oest voor De Slag om de Schelde bedacht, zijn veel natuurlijker, staan op zichzelf, raken elkaar zijdelings, maar horen toch heel goed en gevoelsmatig bij elkaar en geven zonder pathetisch of larmoyant te worden een heel goed en breed beeld van de nadagen van de oorlog.

De Slag om de Schelde

Menselijke karaktertrekken in tijd van oorlog
We volgen de Britse avonturier, piloot William Sinclair, de ontgoochelde Nederlandse SS’er Marinus van Staveren (Gijs Blom), teruggestuurd van het Oostfront, en het Zeeuwse meisje, secretaresse van de burgemeester van Vlissingen, Teuntje Visser (Susan Radder) die in eerste instantie denkt dat neutraliteit een optie is. De losse verhaallijnen – William die zich door de Zeeuwse modder en klei een weg naar zijn eenheid moet vinden, Marinus die ernstig met zijn loyaliteit gaat worstelen en Teuntje die door een onbezonnen daad van haar jongere broer meer en meer bij het verzet betrokken raakt – staan op zichzelf maar vullen elkaar gevoelsmatig toch steeds aan. Bij iedere decorwisseling voel je opnieuw de spanning.

De kracht is dat die drie perspectieven (geallieerden, Duitsers, verzet) niet zwart-wit worden uitgewerkt, maar er alle ruimte is voor bijzondere tinten grijs, zoals in de rol van de vader van Teuntje die met de Duitse Ortskommandantur gaat heulen in een vergeefse poging zijn zoon vrij te krijgen. Nee, De Slag om de Schelde is geen geijkt heldenepos over de WOII, geen verslag van een veldslag waarvan je de afloop van verre ziet aankomen. Het laat onopgesmukt de gruwelijkheden, maar ook de onverschrokkenheid en drang naar vrijheid, de sterke en zwakke menselijke karaktertrekken die in tijden van oorlog naar boven komen in al zijn aspecten en accenten zien. Niet veel vaker het gevoel gehad dat de werkelijkheid zo dicht benaderd werd.

 

3 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Something Must Break

****
IFFR Unleashed – 2014: Something Must Break
Weg met hokjesdenken

door Michel Rensen

Terwijl Ellie op zoek is haar eigen identiteit te ontdekken, wordt ze op slag verliefd op Andreas. Kan de relatie standhouden, terwijl ze zichzelf nog niet kent? En kan iemand überhaupt van haar houden?

De opening van het Tiger Award winnende Something Must Break van de Zweedse regisseur Ester Martin Bergsmark doet vermoeden dat het een doorsnee coming-of-agefilm is met een feestende, rebelse jonge vrouw met geverfd rood-zwart haar en een neuspiercing. De film blijkt al snel een andere invalshoek te hebben als haar huisgenoot met de naam Sebastian verwijst naar het hoofdpersonage, gespeeld door transgenderactrice Saga Becker.

Something Must Break

Lustobject
Het ongemak van deze adressering is van haar gezicht af te lezen. “Ik wil Ellie zijn”, zucht ze even later in eenzame stilte. Een verlangen dat ze nog niet naar anderen durft uit te spreken. De zoektocht naar haar eigen (gender)identiteit is pas in de beginfase, hoewel de afkeer tegen ‘Sebastian’ groeit. Die afkeer tegen zichzelf uit zich niet alleen in haar onzekerheid, maar ook in masochistische seksuele fantasieën en (zelf)destructief gedrag. Als ze controle over de situatie verliest, slaat ze om zich heen of trekt ze zich terug in anonieme seksuele escapades met mannen die haar als niets meer dan een lustobject zien.

Na een transfobe aanvaring in een toilet, ontmoet ze Andreas (Iggy Malmborg), haar redder in nood. De vonk slaat meteen over, maar de relatie tussen de twee blijkt moeizamer te verlopen dan Ellie hoopt. Andreas’ angst voor hoe de buitenwereld tegen hem aankijkt en Ellies eigen destructieve karakter gooien telkens roet in het eten. Een continue afwisseling van aantrekking en afstoting volgt, waarin intieme seksscènes opgevolgd worden door slaande ruzies en obsessieve stalking. Schoonheid en walging liggen steeds dicht bij elkaar.

Liefdevol portret
De film schittert het sterkst wanneer de camera op Becker gefocust is. Haar subtiele acteerwerk maakt een eeuwig gevoel van dwaling invoelbaar, alsof haar personage nergens echt op haar plaats is. Something Must Break laat die onzekerheid zien, maar gaat er slechts beperkt in mee. Hoewel Ellie sterk twijfelt of ze wel écht gezien en geliefd kan worden, laat de camera er geen twijfel over en de film brengt haar op een intieme en liefdevolle manier in beeld. De film lijkt Ellie al te kennen voor ze zichzelf kent.

Something Must Break

Kan Ellies zoektocht naar haar identiteit wel verenigd worden met de ontvlammende liefde? Het lijkt onverenigbaar en leidt steeds weer tot conflict. Andreas voelt zich vooral in het openbaar zeer ongemakkelijk met Ellies androgyne voorkomen. Hokjesdenken compliceert de relatie als Andreas na hun eerste intieme moment abrupt stelt dat hij niet homoseksueel is en Ellie alleen achterlaat. Zijn angst voor de blik van anderen blijkt telkens sterker dan zijn aantrekkingskracht tot Ellie. Haar eigen onzekerheid over haar identiteit maakt het voor de twee nog lastiger.

Enige weg naar vrijheid
Als Ellie haar wens om als Ellie door het leven te gaan aan Andreas vertelt, lijkt hij in eerste instantie haar nieuwe identiteit te omarmen, maar ook hier zitten haken en ogen aan. Binnen Andreas’ heteronormatieve wereld moet elke vorm van ambiguïteit immers verholpen worden.

Andreas liefde is afhankelijk van hoe vrouwelijk ze is, en binnen een heteronormatieve seksuele relaties spelen de geslachtsdelen daarin om de een of andere reden altijd een prominente rol. Gelukkig wordt het Ellie duidelijk dat zijn tere heteroseksuele ziel niet in staat is om haar te accepteren voor wie ze is. De enige weg naar vrijheid is door los te raken uit zijn obsessieve pogingen om haar binnen zijn beperkte kaders te begrijpen, weg van alle hokjes.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 9 juni 2021.

26 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik

Imagine Film Festival 2021 – Sputnik:
Angst is de sleutel

door Alfred Bos

Het debuut van de jonge Russische regisseur Egor Abramenko is gelaagder dan je van een genrefilm zou verwachten. In Sputnik, over een buitenaardse verstekeling, zijn spanning en maatschappelijk commentaar kundig met elkaar verweven.

Aliens zijn er in allerlei soorten en maten. Aan de fantasie van filmmakers en hun ontwerpers zijn de galactische dierentuin van Star Wars, de insectoïden van Starship Troopers en de inktvissen van Arrival ontsproten. En de ultieme griezel, de shapeshifter van Alien. Ultiem, want de soortnaam is zijn eigennaam geworden.

Sputnik

Allemaal voorbeelden van een westerse – meer precies: Amerikaanse – voorstelling hoe intelligent buitenaards eruit zou kunnen zien. In het voormalige Oostblok, de Sovjet-Unie en haar satellietstaten, reikt de verbeelding verder. Daar treffen we aliens als een bezielde oceaan (Solaris), teleporterende sneeuwmannen (Devil’s Pass) en de empathische rakker van Sputnik. De laatste benadert op de griezelindex de alien van Alien. Hij staat de mens niet naar het leven, hij wil zijn leven. Pardon? Meer verklappen zou een flink deel van de pret bederven.

Koude Oorlog op kookpunt
Sputnik is de debuutfilm van de Russische regisseur Egor Abramenko. Vergeet de generieke filmtitel, die is meer marketing dan inhoud. Sputnik is een harde sf-film rond een buitenaardse verstekeling, gesitueerd in en om een onderzoeksinstituut in de woestenij van Kazachstan, ver van Moskou en de zittende macht.

Het jaar is 1983, als de Koude Oorlog een, ahum, kookpunt bereikt. De Russen hebben Afghanistan bezet en in Amerika probeert president Reagan met zijn ‘empire of evil’-retoriek de massa tot bereidwilligheid te masseren voor diens SDI (strategic defence initiative), oftewel bewapening van de ruimte. Dat is context, in de film wordt er niet expliciet naar verwezen.

De meest directe toespeling is de opmerking van een gestaalde legerofficier: “Wapens brengen vrede”. We kennen dat soort krompraat uit Orwells roman 1984. Het tekent de sfeer van Sputnik, de politiek is gemilitariseerd. Paranoia is koning.

Claustrofobische sfeer
Bij terugkeer op aarde blijkt de tweekoppige bemanning van de Orbita-4 sonde besmet. Terwijl de enige overlevende, kosmonaut Veshnyakov (Pyotr Fyodorov), verdwijnt in een geheim laboratorium, maken de autoriteiten op de beeldbuis goede sier met de ‘helden van het volk’. Er is iets met Veshnyakov, maar wat? Onderzoeker Rigel (Anton Vasilev) komt er niet uit en zijn baas, de legerofficier kolonel Semiradov (Fedor Bondarchuk), vraagt psychologe Tatyana Klimova (de Russische filmster Oksana Akinshina) het raadsel te verhelderen.

Sputnik oogt retro, zowel qua aankleding (computers waren in 1983 niet het summum van gelikt design) als genre-interpretatie. De interieurs suggereren een samenleving die is blijven steken in de jaren dertig. Beelden van monitors en CC-TV versterken de claustrofobie. Kosmonaut Veshnyakow wordt niet behandeld als patiënt, maar als laboratoriumrat. Dat is, leren we later, luxe vergeleken bij het lot dat andere gevangenen wacht. In één opzicht is Sputnik allesbehalve retro, de vrouwelijke protagonist is moediger dan de meeste mannen in de film.

Sputnik

Dubbelspel
Ieder van de vier hoofdpersonages – psychologe, kosmonaut, kolonel en wetenschapper – heeft zijn eigen agenda en probeert een geheim verbond met elk van de anderen aan te gaan. Intrige en dubbelspel staan centraal. En dat dubbelspel geldt ook, zelfs letterlijk, voor de alien. Is het een parasiet? Of een symbioot die de kosmonaut gebruikt als kostuum? Hij heeft in ieder geval iets van een vampier, want hij kan slecht tegen licht. En iets van een kameleon, want hij kleurt naar zijn gastheer. Er zijn echo’s van de sf-klassieker The Thing from Another World.

Sputnik houdt de spanning op peil door, alweer als een kameleon, te moduleren van sciencefiction, naar spy-fi thriller, naar horror, naar actie, naar melodrama. Op de achtergrond is er een cruciaal subplot over de kosmonaut en diens invalide zoon in een weeshuis, en het zal geen toeval zijn dat de alien, net als het zoontje, niet kan lopen. Ook is het geen toeval dat de alien wordt gestimuleerd door cortisol, het angsthormoon. Angst is de sleutel.

Sputnik staat in een traditie. Net de broers Arkady en Boris Strugatsky, wier romans Roadside Picnic en Hard to be a God zijn verfilmd door respectievelijk Andrej Tarkovski en Aleksey German, gebruikt regisseur Abramenko het sciencefictiongenre om zijn ideeën te uiten over het Sovjet-systeem. Dat doet hij met een relatief goedkoop gemaakte, onderhoudende en bij vlagen originele B-film die smaakt naar meer. Al is het alleen maar omdat dit soort klassieke, niet-spektakelgerichte sciencefiction in het westen, helaas, bijna is uitgestorven.

Online te zien vrijdag 9 april 17.00 uur.

 

8 april 2021

 

Imagine Film Festival 2012 – Horror
Imagine Film Festival 2021 – Komische films
Imagine Film Festival 2021 – Sciencefiction
Imagine Film Festival 2021 – Interview Remco Polman over Camouflage
Imagine Film Festival 2021 – Mysterie & Suspense

 

MEER FILMFESTIVAL

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

*
IFFR Unleashed – 1994: Schramm, Into the Mind of a Serial Killer
Fascinerende afschuwelijkheid

door Cor Oliemeulen

We kunnen deze filmbespreking beginnen met een korte opsomming van alle afschuwelijkheden in Schramm, Into the Mind of a Serial Killer, maar dan haken de meeste lezers direct af. Of juist niet?

Waarom zou iemand in de hersenen van een seriemoordenaar willen kijken? De Duitse filmmaker Jörg Buttgereit zei in een interview dat films over seriemoordenaars eigenlijk altijd gaan over politieagenten, die bijvoorbeeld problemen met hun vrouw of een verslaving hebben, en uiteindelijk de seriemoordenaar oppakken. Buttgereit haat dat soort films, want we komen volgens hem veel te weinig te weten over de seriemoordenaar. Tegelijkertijd kun je je afvragen welk nut het dient om überhaupt iets te weten over de impulsen van een zieke geest. Zeker als handelingen niet worden verklaard, zoals dat bijvoorbeeld wel gebeurt bij andere Duitse seriemoordenaars in M (1931), Der Untergang (2004) en Der goldene Handschuh (2019).

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

Perversiteiten
Aangezien Buttgereit – in kleine kring beroemd door zijn films over necrofilie – zelfs te weinig geld had om een politiewagen te huren, koos hij ervoor om zich volledig te concentreren op het lugubere bestaan van een psychisch gestoorde taxichauffeur (collega Travis Bickle in Taxi Driver is met hem vergeleken een zeer mild geval). Deze Lothar Schramm is een einzelgänger, komt niet onsympathiek over buitenshuis, maar in zijn eigen woning geeft hij zich over aan activiteiten die het daglicht niet kunnen verdragen. Voor Buttgereit genoeg reden om ’s mans extreme activiteiten op camera vast te leggen. Natuurlijk met een korrelige 18 mm-camera, want dan lijken alle perversiteiten nóg realistischer.

Aan acteur Florian Koerner von Gustorf (die later een aantal uitstekende films van Christian Petzold zou produceren) de dubieuze taak om te neuken met het onderlichaam van een sekspop en om vrouwen naar binnen te lokken, zodat hij die kan vermoorden, van make-up voorzien en misbruiken. De man is zo gefrustreerd door zijn seksuele stoornissen dat hij, mogelijk om zichzelf te straffen, op een gegeven moment zijn geslachtsdeel aan een tafel vastspijkert. Om aan een en ander kennelijk nog een artistieke betekenis te geven, zijn de beelden schokkerig en repetitief, soms voorzien van kleurenfilters en is de geluidsband al even verontrustend.

Associaties
Eerlijk gezegd heeft de schrijver dezes weinig ervaring met dit type van horror en wordt hij over het algemeen al snel lacherig van de voorspelbaarheid van het verhaal (als dat er al is) en rondvliegend bloed. Het moet gezegd dat Schramm, Into the Mind of a Serial Killer is doordrenkt met een zweem van onsamenhangende authenticiteit, maar dat de bloedballetten nog best meevallen en het uitlepelen van een mensenoog voor weinig extra opwinding zorgt. De montage van beeld en geluid, onverwachte weerzinwekkende handelingen en de algehele teloorgang kun je ongetwijfeld associëren met de hersenen van een krankzinnige, maar de vraag blijft waartoe dit alles dient.

Schramm – Into the Mind of a Serial Killer

Geweld als pornografie? Net zo waarschijnlijk vinden sommige mensen het leuk om te choqueren of om zich te laten choqueren. Voor andere kijkers biedt deze film mogelijk een uitstekende gelegenheid om over nimmer uitgesproken gedachten te fantaseren. Er zijn gelukkig nog geen berichten dat iemand, na het kijken van Schramm, besloot om seriemoordenaar te worden. Misschien dat deze rerelease in het IFFR Unleashed-programma nog een duit in het zakje kan doen.

Smaak
Een groot onderzoek dat in 2015 in The Lancet werd gepubliceerd, over de vraag of (jonge) mensen zich gewelddadiger gaan gedragen nadat ze gewelddadige beelden hebben gezien, wees uit dat een dergelijk kopieergedrag nauwelijks voorkomt. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld het beeld van iemand op straat die zich plotseling met een pistool door het hoofd schiet een onrustige nacht kan opleveren, of simpelweg de mensenziel weer een heel klein beetje donkerder kleurt.

In 1978 verscheen de eerste Faces of Death-mockumentaire – vol fragmenten van wereldburgers die op de meest uiteenlopende manieren om het leven komen – die volgens de statistieken op IMDb voornamelijk bij mannelijke tieners in de smaak viel. We zullen de hang naar het kijken van zeer schokkende beelden maar een typisch gevalletje van intrigerende afschuwelijkheid noemen. Doe jezelf een lol en kijk liever naar de fysieke ongein in die Jackass-films – kun je tenminste nog af en toe lachen om krankzinnige types.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 12 mei 2021.

1 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Sleepwalk

**
IFFR Unleashed – 1987: Sleepwalk
Slaapwandelen door Manhattan

door Cor Oliemeulen

Onafhankelijk filmmaakster Sara Driver brengt in haar speelfilmdebuut Sleepwalk (1986) een ode aan Lower East Side, New York waar ze opgroeide. Denk niet aan een luchtig, hilarisch eerbetoon als Manhattan (1979) van Woody Allen, maar aan in het halfduister verscholen personages en een mysterieus Chinees manuscript in een fantasieverhaaltje.

Sleepwalk mag worden gerekend tot de zogenaamde New Cinema, die medio jaren 70 ontstond. Onafhankelijke filmmakers in Lower East Side, New York spraken liever van ‘no wave’, een stroming die min of meer parallel liep met de opkomst van de (art)punk en new wave in de muziek. Zo zie je in de eerste undergroundfilm van die beweging, The Blank Generation (1976), optredens van Blondie, The Ramones, Iggy Pop, Television en Talking Heads.

Sleepwalk

Blauwdruk Jim Jarmusch
Een van de bekendste filmmakers aldaar, Jim Jarmusch, die in 1980 debuteerde met Permanent Vacation (zijn afstudeerfilm), voelde zich als een vis in het water in het New York van de late jaren 70. “Alles leek mogelijk. Je kon een film of een plaat maken, parttime werken en een appartement voor 160 dollar per maand huren. Gesprekken gingen over ideeën. Niemand sprak over geld. Het was fantastisch en ik ben blij dat ik daar was.”

Ondertussen had Jim Jarmusch een relatie gekregen met Sara Driver (met wie hij 20 jaar zou samenwonen), die Permanent Vacation (en een aantal andere van zijn films) produceerde. Op zijn beurt deed Jarmusch het camerawerk van Drivers korte filmdebuut You Are Not I (dat draaide op het IFFR van 1982) en ook deels voor Sleepwalk. Je kunt er gif op innemen dat hij de beelden schoot van de uitgestorven straten vol rommel, oude panden vol graffiti en glimpen van een brug en een rivier bij nacht. De zon lijkt er letterlijk en figuurlijk nooit te schijnen. Zo vormen Drivers eerste films qua atmosfeer een blauwdruk van die van Jarmusch.

Maar in diezelfde films gebeurt er ook verdomd weinig en hangen de personages ogenschijnlijk maar een beetje rond. Jarmusch verkent de contouren van existentialisme en nihilisme (op een droogkomische manier), terwijl Driver haar karakters laat ronddwalen in een spookachtige droomwereld. Hoofdrolspeelster Nicki (Suzanne Fletcher) van Sleepwalk werkt op een schimmig, slecht verlicht kantoor. Ze verwerkt medische data in een bakbeest van een computer, haar zweterige baas heeft drie telefoons op zijn bureau en eet tussen de gesprekken door een zak chips leeg en een collega scheurt met een liniaal repen van een rol computerpapier (let ook op een van de eerste rolletjes van Steve Buscemi). Alles is ogenschijnlijk doelloos, met de nadruk op mysterieus.

Sleepwalk

Stijloefening
De geheimzinnigheid neemt toe nadat een Chinese man en zijn lange, donkere assistent (met een paar afgehakte vingers in een bebloed verband) plotseling voor Nicki staan met een Chinees manuscript, dat zij tegen betaling mag vertalen in het Engels. Nicki heeft een Chinees zoontje, dus dat moet vast wel gaan lukken. Hoewel. Vanaf het moment dat ze ’s avonds na haar werk op het verlaten kantoor aan de klus begint, gaat een vinger spontaan bloeden en worden haar pupillen af en toe groen. In haar omgeving ruikt men een amandellucht. Een geslaagd magisch-realistisch ritje in een goederenlift en de nachtelijke gang naar haar al even miserabele appartementje versterken de onheilspellende, droomachtige sfeer.

Films kunnen in beginsel zonder plot, echter Sleepwalk blijft hangen in die sfeer zonder maar een enkele van de schaarse handelingen of gebeurtenissen te verklaren. Dat mag de kijker natuurlijk doen. Als vriendin en flatgenootje Isabelle na een bezoek aan de manuscript vertalende Nicki al haar haren verliest, gaat ze niet naar de dokter (ze is een illegaal) om de oorzaak te achterhalen, maar wil ze zich gewoon een tijdje terugtrekken in de hoop dat haar haren gaan aangroeien. En als in de tussentijd ook nog eens Nicki’s zoontje per ongeluk wordt ontvoerd, denkt niemand aan de politie. Het abrupte open einde past prima in deze bescheiden stijloefening van suspense, die blijft steken in de experimentele fase.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

20 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Stop Making Sense

*****
IFFR Unleashed – 1985: Stop Making Sense
Van nerd naar funkbeest

door Alfred Bos

De klassieke concertfilm van Jonathan Demme is nog altijd even spectaculair als op de dag dat hij in 1985 verscheen. Dat komt volledig op het conto van Talking Heads en hun voorman David Byrne.

Stop Making Sense was bij verschijning in 1985 in Nederland – in de USA een jaar eerder – een baanbrekende concertfilm. Woodstock (1970) is de registratie van een historisch muziekfestival. The Last Waltz (1978) is de registratie van een concert, het laatste van The Band. Stop Making Sense is de registratie van een theatervoorstelling. Het documenteert een concept.

Stop Making Sense

In 1977 was Talking Heads een opvallende debutant, buitenbeentjes binnen een nieuwe lichting rockgroepen uit New York. Van die nieuwe golf werd Blondie wereldberoemd, The Ramones een punklegende, Television een gewaardeerde cult-act. De groep rond zanger David Byrne volgde een ander traject, het verlegde grenzen.

Avant-pop
Het keurslijf van de populaire muziek heeft David Byrne nimmer gepast. Hij is een observator à la Lou Reed, een conceptueel kunstenaar als Laurie Anderson. Onder zijn leiding ontwikkelde Talking Heads zich in luttele jaren van new wave-trio tot negenkoppig funk-orkest. Voor de muziekliefhebber was het adembenemend.

Begin jaren tachtig begon het rockcorset te knellen. Byrne maakte met de Britse studiovisionair Brian Eno een baanbrekend album dat preludeerde op sample-muziek. De andere twee van het oorspronkelijke trio, het echtpaar Tina Weymouth (bas) en Chris Frantz (drums), scoorde als Tom Tom Club internationale hits. Avant-garde en pop gaan bij Talking Heads hand in hand.

In 1983 kwamen ze terug met hun beste album, Speaking in Tongues, en een reeks opzienbarende optredens. De nieuwe show was geen traditioneel rockconcert, het was een concept waarin muziek, choreografie, kostumering, belichting en multimedia samenkwamen. Het werd door regisseur Jonathan Demme vastgelegd als de concertfilm Stop Making Sense.

Orgie van funk
Alles aan het optreden en de film is conceptueel. Byrne deconstrueert het fenomeen rockconcert door het te reconstrueren. De film opent met een close-up van een schaduw in de coulissen en eindigt met een blik vanaf het podium op een zaal met extatisch publiek. Doek. Tijdens de aftiteling zien we vanuit de verlaten zaal hoe toneelassistenten het decor afbouwen.

Het optreden opent met David Byrne op een leeg toneel. Hij begeleidt zichzelf op akoestische gitaar, geholpen door een ritmebox die vanaf een cassette uit een gettoblaster klinkt. Anderhalf uur later sluit het concert zinderend af met een orgie van funk. Op het scherm heeft zich de evolutie van de groep – dat wil zeggen, de emancipatie van David Byrne – ontrold.

In de tussentijd speelt de groep zeven van de negen nummers van Speaking In Tongues, aangevuld met een nummer van hun debuutalbum, drie van hun tweede album, twee van hun derde album, twee van hun vierde album en één nimmer opgenomen nummer. What a Day That Was is alleen hier te horen.

We zien de transformatie van David Byrne, van wereldschuwe nerd tot bezeten funkmeister. Treffend is Once in a Lifetime, waarin hij, compleet met bril, de extase van een Amerikaanse plattelandsdominee verbeeldt. Net als David Bowie, die andere theaterman van de rock, zingt hij zijn nummers niet, hij acteert ze. Zijn theater is, alweer als Bowie, tegelijkertijd naturel en conceptueel.

Stop Making Sense

Gortdroge registratie
Stop Making Sense, concertfilm en gelijknamig livealbum, markeerde het artistieke hoogtepunt van de groep. Na de tournee van 1983 zouden ze nooit meer optreden. Ze maakten nog drie albums, maar haalden nimmer het niveau van Speaking in Tongues en de daarop volgende concertfilm. De fut leek eruit en eind jaren tachtig was het voorbij.

Paolo Sorrentino liet zich door Stop Making Sense inspireren voor zijn This Must Be The Place, de film die voorafgaat aan La Grande Bellezza. Het gelijknamige nummer – David Byrne herhaalt in Sorrentino’s film zijn enscenering in de concertfilm – is in het nieuwe millennium uitgegroeid tot het populairste liedje van de groep, inmiddels meer dan veertig keer gecoverd.

Stop Making Sense inspireerde ook David Byrne. Regisseur Spike Lee filmde op diens verzoek Byrne’s Broadway-voorstelling American Utopia, een performance waarin muziek en choreografie samenvloeien. (De film was te zien tijden IDFA 2020 en verschijnt binnenkort in de Nederlandse bioscoop.)

Jonathan Demme’s concertfilm uit 1983 is gortdroog, het eerste publiekshot is op een uur en 24 minuten. Dat is een wijze aanpak, want de voorstelling is zo doordacht van opzet en uitvoering dat een simpele registratie genoeg is om er spektakel van te maken. En voor wie Talking Heads nog niet kent, is Stop Making Sense een overweldigende kennismaking met de beste band van de wave-generatie.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

16 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Sans soleil

***
IFFR Unleashed – 1984: Sans Soleil
Herinneringen van een rusteloze premiejager

door Cor Oliemeulen

Chris Marker wordt beschouwd als een van de meest innovatieve film- en documentairemakers van de jaren 60 en 70. Maar zijn meest gewaardeerde productie is Sans soleil uit 1983 waarin de menselijke herinnering centraal staat.

Dit moeilijk te duiden filosofische beeldessay van de Franse cineast en videokunstenaar Chris Marker komt tot de kijker als een persoonlijk dagboek dat wordt voorgelezen door een vrouwenstem. Het leidt tot een film over subjectiviteit, dood, identiteit en bewustzijn. Markers toenmalige kijk op de wereld voedt zich met levenservaring die hij jarenlang opdeed in alle uithoeken van de wereld.

Sans soleil

Raakvlakken en associaties
Sans soleil focust vooral op Tokio, maar maakt kleine uitstapjes naar andere continenten. Op een hoogst originele manier legt Marker verbanden die alle kanten opschieten. Zo leren we van de voice-over dat de kunstenaar het beeld van drie kinderen op een weg in IJsland in 1965 voor hem het ultieme geluk uitstraalt. Dat beeld wordt direct gevolgd door rijke, gehaaste Japanners op het vliegveld en op een veerboot. We horen hoe Marker zich voelt als een rusteloze premiejager, die na enkele malen rond de wereld te hebben gereisd, mogelijk alleen nog maar oog lijkt te hebben voor het banale, hoewel dat bij hem soms juist abnormaal lijkt.

Van emoes in Île de France, meisjes op de Bissagoseilanden van Guinee-Bissau die zelf hun verloofden uitkiezen, rouwende bezoekers van een Japans kattenkerkhof naar een door bier van gefermenteerde melk bedwelmende alcoholist die al regelend het verkeer ontregelt. Ogenschijnlijk losse beeldfragmenten die middels filosofische beschouwingen plotseling raakvlakken en onverwachte associaties krijgen.

Ook de Afrikaanse vrouwen op een markt lijken in eerste instantie zo gewoon en op afstand, totdat ze heel kort in de camera kijken en daardoor een gezicht krijgen. En dan weer terug naar Tokio, een stad die door Markers lens voelt als een stripverhaal. Een snelle gedachte aan een film van Godard, een toneelstuk van Shakespeare en een vijftiende-eeuws gedicht van Basho. Al even gemakkelijk en acceptabel linkt een uitspraak van filosoof Rousseau aan de Rode Khmer in Cambodja. ‘Is het toeval of historisch besef?’, citeert de vertelster.

Sans soleil

Gefragmenteerd wereldbeeld
De filosofische overpeinzingen verwijzen regelmatig naar beroemde films, zoals Apocalypse Now waarin we het personage van Marlon Brando horen zeggen dat horror een gezicht en een naam heeft, en dat je daarom van horror je vriend moet maken. Marker voegt er dan direct aan toe dat je je van horror kunt bevrijden door het een andere naam en een ander gezicht te geven, om vervolgens in te gaan op Japanse horrorfilms. Ook het uitstapje naar San Francisco waar we alle filmlocaties van Hitchcocks Vertigo bezoeken, lijkt volstrekt willekeurig, echter blijkt toch op de een of andere manier te passen in Markers gefragmenteerde wereldbeeld van herinneringen.

Qua aanpak en vormgeving doet Sans soleil heel af en toe denken aan het caleidoscopische Koyaanisqatsi dat in hetzelfde jaar 1983 werd gemaakt. Echter waar documentairemaker Ron Fricke kiest voor grote groepen mensen als naamloze individuen in een immens, vaak verontrustend, decor koppelt Chris Marker de mens aan andere plaatsen en tijden. En waar in Koyaanisqatsi de beelden sfeervol worden begeleid door de minimalistische synthesizermuziek van Philip Glass, hoor je in Sans soleil experimentele elektronische interpretaties van muziekstukken van de Russische componist Moessorgski (onder andere Sunless = sans soleil) met een onthechtende uitwerking en als doel sommige herinneringen van de maker te vernietigen.

De subjectiviteit van herinneringen en observaties, de muziek en de soms hallucinerende videokunst (onder meer abstract gekleurde beelden van kamikazepiloten boven Pearl Harbour) maken van Sans soleil een transcendent filmessay dat een nieuwe trend zette in de non-fictiefilm. Een persoonlijk monument, dat bewust wat op afstand blijft door de maker in de derde persoon te introduceren (Chris Marker wilde ook niet voor niets niet als regisseur op de aftiteling worden vermeld). Op die manier blijft er voldoende ruimte voor de kijker om diens eigen herinneringen en associaties op de meanderende beelden en woorden los te laten.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

14 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Scenic Route, The

****
IFFR Unleashed – 1979: The Scenic Route
Dromen boetseren de realiteit

door Sjoerd van Wijk

In The Scenic Route vervlechten de buiten- en belevingswereld dermate innig dat de film een eigen terrein afbakent. Mythe en droom maken daar de dienst uit en geven een gestalte aan het vervreemde leven van de personages.

Estelle leeft als jonge alleenstaande vrouw in New York nadat haar huwelijk op akelige wijze eindigt. In haar kale appartement met sterrenbehang deelt ze per voice-over haar bespiegelingen over het leven, de liefde en de moeizame verhouding met haar zus Lena die een tijd heeft vastgezeten. Ze rommelt wat aan met de stille Paul, die haar vanaf de eerste ontmoeting enigmatisch aanstaart.

The Scenic Route

Als deze gecompliceerde relatie eindigt staat Lena opeens voor de deur op zoek naar onderdak. Daarmee vangt een delicate driehoeksverhouding aan. Want een tijdje later neemt Lena onwetend over Estelles relatie Paul mee naar huis. Voor zowel Estelle als Lena is het aanleiding verder te reflecteren over hun getroebleerde verleden waar liefde ook een rol speelde.

Mythologisering
Refererend naar de mythe van Orpheus en Eurydice analyseren de zusters met de hoop dat zij wel vooruit blijven kijken. Het creëert de achtergrond voor een verhandeling waarin de personages vastzitten in de dagelijkse mythologisering van een stedelijk Amerika. De camera glijdt van designerbehang en muffe kamers inspecterend naar de schilderkunst aan de muren tot aan de personages die zelf bij tijd en wijle als een model staan en staren.

Hun denkbeelden zitten vast in gemeenplaatsen over de romantiek zijn zo gepolijst als die beelden. Soms waait een zweem van realiteit langs in de vorm van geweld, vaak meegedeeld vanaf de televisie. Dat gaat door tot allegorische hoogtes, wanneer bijvoorbeeld op straat een in de rug gestoken slachtoffer in Estelles armen loopt in een buitenissige scène.

Ironie
Haar wapperende haar voor dat moment suggereert nog een breken met alle gedruktheid binnenskamers, maar de plastische close-up van Estelles paniekerige gezicht trekt de film bruusk terug in dromeriger sferen. Zo vervlecht regisseur Mark Rappaport de innerlijke belevingswereld met een gestileerde buitenwereld. Tussen de fantasiescènes met onder anderen opera en geënsceneerd aandoende uitwisselingen aan de ontbijttafel zit een dunne scheidingslijn, waartussen de illustratieve muurdecoraties een gammele brug vormen.

The Scenic Route

Niet louter ernstig distantieert de film zich door middel van subtiele ironie. Als de drie personages keurig gepositioneerd zitten met indringende blikken als paspoppen bevat dat iets geestigs. In een van de indringender scènes dansen ze netjes op de maat van een swingend nummer. Mechanisch bewegen zij met een nimmer van hun kant wijkende camera heen en weer, op gezette tijden de sleur doorbrekend met net onhandig getimede handklappen. Zo met elkaar een geworden komen zij allen over als manifestaties van een nooit gespecificeerd vierde personage.

Sociaal wenselijk
In The Scenic Route boetseren dromen zo de realiteit. In die vervreemdende wereld vol zelf aangeprate routines in de liefde of andere sociale omgangsvormen zitten Estelle en Lena vast, niet alleen aan Paul. Hun verhalen lijken vooral rationalisaties voor ingesleten gedragspatronen. Wat de zussen zichzelf vertellen, schijnt vaker aangeleerd dan een oprecht karakter. De gestileerde worstelingen als vervreemding in een mythologiserende wereld werken in, altijd scherp gebalanceerd op een draadje waar sociaal wenselijke dromen en de harde persoonlijke realiteit van karakter met elkaar strijden om de overhand te krijgen.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 7 april 2021.

5 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Singing Club, The

**
recensie The Singing Club

Zingen met of zonder mondkapje

door Cor Oliemeulen

The Singing Club volgt de platgetreden paden van een Engelse filmtraditie die met een lach en een traan terugblikt op een historische gebeurtenis met de bedoeling dat de kijker er kracht en een voldaan gevoel uit put. De ene keer lukt dat beter dan de andere keer.

Als je getrouwd bent met een militair die wordt uitgezonden naar een conflictgebied in het buitenland moet je niet zeuren dat je moederziel alleen thuis achterblijft en de kans aanwezig is dat je op een dag slecht nieuws krijgt. Om te tijd te doden en afleiding te vinden, kun je samen met de andere vrouwen gaan breien, een boekenclubje beginnen of gaan zingen in een koor. Zingen kan immers gevoelens van stress, depressies en isolatie temperen, terwijl saamhorigheid en verbondenheid het gemis kunnen verzachten.

The Singing Club

Onderhoudend maar voorspelbaar
De makers van The Singing Club, met regisseur Peter Cattaneo (van The Full Monty, 1997) voorop, dachten vast dat het publiek in deze onzekere tijd van pandemie wel een feelgoodfilm kon gebruiken. Hoewel de geschiedenis over deze achtergebleven soldatenvrouwen die gaan zingen en door hun finale optreden in de Royal Albert Hall vele harten beroerden en door alle media-aandacht ook over de landsgrenzen veel navolging kenden, is dit komische drama zeer voorspelbaar.

Onlangs verscheen een andere Engelse feelgoodfilm in de bioscoop (en tegenwoordig vaak direct op video on demand): Misbehaviour, waarin de opkomst van de vrouwenemancipatiebeweging centraal staat. Waar in die productie de verschillende typetjes feministen (variërend van de stoere rosse krullenbol die de meeste mannen beschouwt als seksisten tot en met de keurige studente die zich aanvankelijk aarzelend opstelt maar nadien het hardst leuzen schreeuwt) zijn de vrouwelijke leden van The Singing Club al even gemêleerd, maar biedt het verhaal nauwelijks diepgang.

The Singing Club

Officiersvrouwenfittie
Lichtpuntje is Kristin Scott Thomas, die door haar bilingualiteit even gemakkelijk kan excelleren in zowel Franse drama’s (Il y a longtemps que je t’aime, 2008) als Engelse komedies (Four Weddings and a Funeral, 1994) en vaak een genot is om naar te kijken. Als vrouw van een officier die het hoogst in rang is, voelt Kate zich geroepen om een koor uit de grond te stampen en een verantwoord (lees: saai) repertoire te onderrichten. Getourmenteerd door het verlies van haar zoon onderdrukt zij haar emoties voor de goede zaak. Met haar ogenschijnlijke arrogantie en kilheid roept ze de nodige weerstand op.

De plot van The Singing Club draait om haar conflict met de andere officiersvrouw Lisa (Sharon Horgan) die een totaal andere aanpak voor ogen heeft. Zingen doe je voor de lol, en dat het niet altijd even zuiver is, maakt niets uit. Terwijl Kate zich als een volleerde dirigent opstelt voor het zootje ongeregeld, geeft Lisa achter een keyboard met twee vingers de melodie aan. Uiteindelijk ontstaat er een aanstekelijk repertoire van zowel klassieke liederen (Ave Maria) als lekker in het gehoor liggende popdeuntjes uit de jaren 80 (Only You van Yazoo, Time After Time van Cyndi Lauper). Best jammer dat je tegenwoordig van Rutte niet meer keihard mag meezingen in de bioscoop.

 

1 november 2020

 

ALLE RECENSIES

Wat The Shining niet laat zien

Kubrick versus King
Wat The Shining niet laat zien

door Alfred Bos

Op 30 oktober 1980 verscheen The Shining in de Nederlandse bioscoop, de film van Stanley Kubrick naar de roman van Stephen King. Cinema is een ander medium dan literatuur. Zit daar Kings probleem met de film van Kubrick of is er meer aan de hand?

The Shining is, zoals meer films van Stanley Kubrick, gebaseerd op een boek. Na Barry Lyndon, de film uit 1975 naar de roman van de negentiende-eeuwse Engelsman William Makepeace Thackeray, wilde Kubrick de archetypische griezelfilm maken, de gouden standaard voor het horrorgenre. Hij pakte een stapel boeken en koos voor de derde roman van een jonge Amerikaanse auteur, Stephen King.

The Shining

King was op dat moment al verfilmd (Carrie: boek 1974, Brian De Palma-film 1976) en zijn romans en verhalen zouden nadien nog talloze malen worden vertaald (hertaald) naar beeld; anno 2020 staat de teller op veertig. The Shining, boek én film, hebben sinds hun verschijning een reputatie verworven, maar de schrijver heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij geen bewonderaar van de film is. Dat nodigt uit om het boek te lezen en vervolgens de film – opnieuw – te zien.

Waarschuwing: spoilers!

Tussen boek en verfilming zit altijd spanning. Een tekst kun je woord voor woord en zin voor zin omzetten in een andere taal, maar een boek kun je niet een-op-een ‘vertalen’ in film. Cinema is een ander medium dan literatuur en de ‘vertaling’ is op zijn best een hertaling naar een ander medium. Schuilt daar Kings probleem met de film van Kubrick of is er meer aan de hand?

Het bovennatuurlijke en het buitennatuurlijke
Stephen King is er trots op een horrorauteur te zijn en The Shining staat in een lange traditie. De gothic novel (griezelroman) is sinds zijn ontstaan in de achttiende eeuw altijd populair gebleven, met pieken eind achttiende eeuw, rond 1900 en nu. King, met 350 miljoen verkochte boeken wellicht de meest gelezen auteur ter wereld, past in een lijst van klassieke auteurs die nog jaarlijks nieuwe lezers vinden: Mary Shelley (Frankenstein), Edgar Allen Poe (Tales of Mystery and Imagination), Joseph Sheridan Le Fanu (Carmilla), Arthur Machen (The Great God Pan), Bram Stoker (Dracula), M.R. James (Collected Ghost Stories), H.P. Lovecraft (At the Mountains of Madness). En dat zijn slechts de meest bekende namen. Horror is king en King is horror.

Ann Radcliffe, de schrijfster van de nog steeds gelezen gothic novels The Mysteries of Udolpho (1794) en The Italian (1797), maakt in een essay uit 1826 onderscheid tussen terror en horror. Terror staat voor het gevoel van dreigend onheil, het gaat vooraf aan de afschrikwekkende ervaring; tegenwoordig zouden we het suspense noemen. Horror is het gevoel van walging dat volgt op de afschrikwekkende ervaring.

H.P. Lovecraft, de reus van de weird fiction, ziet in zijn essay Supernatural Horror in Literature de angst voor het onbekende als de oudste en krachtigste emotie. Bij hem gaat de walging vooraf aan de afschrikwekkende ervaring: zijn horror valt samen met de terror. Niet alleen daarom is Lovecraft een buitenbeentje, hij creëerde een nieuwe griezelcategorie: kosmische horror en verboden kennis van zaken die niet boven, maar buiten de natuurlijke orde staan.

Levende heggenbeelden
Stephen King is, zoals vrijwel elke nog levende horror auteur, bewonderaar van Lovecraft. In The Shining (het boek) vinden we geen kosmische horror of verboden kennis, maar een scala van bovennatuurlijk fenomenen. King stelt in zijn essaybundel Danse Macabre dat horror de afwijking is van het normale, de routine. Dat is een echo van de Franse filosoof George Bataille, voor wie horror de extase is die het alledaagse transcendeert. En dat gaat weer terug op een idee uit de Romantiek: het sublieme als het ontzagwekkende. Of het groteske.

De griezelroman kent diverse variaties op het bovennatuurlijke. Ondoden staan de sterveling naar het leven: spoken of geesten, demonen (kwade geesten), vampiers; de zombie is een twintigste-eeuwse toevoeging met wortels in de voodoo van Haïti. Daarnaast is er het simulacrum (nabootsing) dat een eigen leven gaat leiden: het spiegelbeeld, de dubbelganger, schaduwen die loskomen, het beeld dat blijkt te leven, het portret dat uit de lijst stapt. En dan zijn er de monsters en de shapeshifters, wezens die van gestalte veranderen, zoals weerwolven.

The Shining

The Shining (het boek) gebruikt alle categorieën. Het gaat over een vader, Jack, een moeder, Wendy, en hun zoontje met bovennatuurlijke gaven, Danny, die verblijven in een afgelegen hotel in de Rocky Mountains. Ze zijn geïsoleerd, door sneeuwstormen afgesneden van de buitenwereld.

De setting is de oertroop van de gothic novel: het afgelegen kasteel (later: landhuis, hier: hotel) waar zich onbetamelijke en onverklaarbare zaken afspelen. Zoontje Danny beschikt over paranormale talenten, de shining: hij ‘ziet’ dingen en gedachten, en heeft een denkbeeldig vriendje, Tony; een dubbelganger, want Danny is Tony. Het hotel is een wespennest – en die metafoor is niet toevallig – van demonen die het op Danny hebben voorzien. Vader Jack is hun instrument, hij transformeert tot monster. Rond het hotel staat een haag van struiken die zijn gesnoeid in de vorm van leeuwen en honden. Ze komen tot leven en bedreigen de personages.

Verwijzingen naar traditie
King is zich ervan bewust in welke traditie hij schrijft. The Shining geeft diverse verwijzingen naar illustere voorgangers, via metaforen en directe referenties. Danny’s paranormale momenten – de termen hallucinaties of visioenen zijn te beperkt – worden beschreven in beeldspraak die is ontleend aan Lewis Carrolls Alice’s Adventures in Wonderland (door het konijnengat vallen) en Through the Looking-Glass (door de spiegel in een andere werkelijkheid stappen).

De setting is die uit de allereerste gothic novel, The Castle of Otranto (1764) van Horace Walpole: het afgelegen oord waar het spookt, en King verwijst naar schrijver en boek (pagina 168 van de geel gekafte filmeditie uit 1980). Er zijn expliciete referenties naar Shirley Jackson (pagina 281), de schrijfster van The Haunting of Hill House (1959), dat in 1963 door Robert Wise is verfilmd als The Haunting. Naar de Engelse auteur van spookverhalen en weird fiction, Algernon Blackwood (pagina 264); naar de gothic novel The Monk (1796) van Matthew Lewis (pagina 298); naar Treasure Island (1883) van Robert Louis Stevenson, de auteur van Strange Case of Dr Jeckyll and Mr Hyde, een roman over een gespleten persoonlijkheid (pagina 372); naar de Frankenstein-film uit 1931 van James Whale (pagina 327). En er zijn meerdere toespelingen op het verhaal The Masque of the Red Death van Edgar Allen Poe.

Het Overlook Hotel waar Danny, Jack en Wendy hun nachtmerrie beleven, is gesitueerd achter de spiegel van Lewis Carroll. Het is een oord waar de tijd anders functioneert, waar het verleden nog leeft en zich indringt in de werkelijkheid van nu. Waar de historie van het hotel, een litanie van liederlijkheid en misdaad, zich heeft verdicht tot destructieve kracht. Wanneer Jack er met vrouw en kind neerstrijkt, om het gesloten hotel tijdens het winterseizoen als huismeester te beheren, wacht hen een verrassing.

The Shining

Metaforen en monologue intérieur
Het boek van King is subtiel van psychologie. De ouders kunnen in het hotel niet aan hun verleden ontsnappen. Jack, kind van een alcoholische en gewelddadige vader, heeft zijn baan als onderwijzer verloren omdat hij een leerling heeft geslagen. Hij heeft de alcohol afgezworen en hoopt in de winterse afzondering zijn loopbaan als schrijver weer op te pakken. Hij werkt aan een toneelstuk dat zijn schoolincident spiegelt.

Wendy is bezorgd over haar huwelijk, over Jack, over haar zoontje Danny (wiens arm door Jack in een beschonken woedeaanval werd gebroken), maar vooral over zichzelf als moeder. Ze meent doorlopend dat ze tekortschiet, ze is emotioneel beschadigd door de eeuwige verwijten van háár moeder. Ze begint te beseffen dat ze haar moeder spiegelt.

Danny begrijpt zijn paranormale gaven niet en trekt zich terug in zichzelf wanneer zijn ouders ruziemaken en elkaar hun zwakheden verwijten; ze overwegen een scheiding. Als de spanning toeneemt, krijgt Danny een boodschap door: ‘redrum’, murder in spiegelbeeld.

Stephen King bouwt de psychologie van zijn personages en hun sluipende destabilisering secuur op. Hij gebruikt monologue intérieur en flashbacks om het innerlijk van de personages te schetsen. Dat innerlijke leven kan de film niet laten zien. De film toont de buitenkant, blijft aan het oppervlak.

Een voorbeeld van Kings aanpak: wanneer Jack het dak van het hotel repareert, vindt hij een wespennest. Hij rookt het uit en geeft het Danny cadeau; zelf heeft hij van zijn vader ooit een leeg wespennest gekregen. Maar het nest blijkt niet leeg en Danny wordt ’s nachts aangevallen. Het schijnbaar verlaten nest dat nog steeds actief is—het is een metafoor voor het Overlook Hotel. Het ontbreekt in de film.

Roman als matroesjka
Wat de film niet kan bieden en het boek wel: de zorgvuldige opgebouwde achtergrond van de personages en het spookhotel. Verleden en heden spiegelen, thema’s herhalen zich op verschillende niveaus. Het boek leest als een matroesjka, de Russische pop waarin een reeks kleinere en identieke poppen zit verstopt.

De roman is semi-autobiografisch. Stephen King deed de inspiratie op tijdens een vakantie in de herfst van 1974, toen hij en zijn vrouw de enige gasten waren in het Stanley Hotel in Colorado. Ze aten in een verlaten restaurant, net als Jack en Wendy in het boek. En hij dronk aan een lege bar, bediend door een barman genaamd Grady. Barman en Grady komen in het boek terug. Net als het romanpersonage Jack is King een ex-alcoholist die van zijn pen probeert te leven. Als kind is Kings arm gebroken door een agressieve vader. Het autobiografische element voegt een extra matroesjka toe: feit en fictie verstrengeld.

Het is het belangrijkste thema van The Shining: de kracht van verbeelding. Jack en Wendy creëren hun problemen door te piekeren, hun gedachten werpen blokkades op, worden obsessies die hun werkelijkheid vervormen. Danny’s paranormale gaven zijn zijn redding, maar hij begrijpt zijn talent niet. Fantasie is een tweesnijdend zwaard. Fictie heelt. En vernietigt.

The Shining

Labyrint
In het boek is Jack een getroebleerde, maar liefhebbende vader die door de kwalijke invloed van het hotel langzaam ontspoort. Stanley Kubrick heeft van hem een boeman gemaakt, het toonbeeld van wat tegenwoordige giftige mannelijkheid heet.

Spiegelt het boek het verleden in het heden van de personages, Kubricks film maakt handig gebruik van spiegels. Vroeg in de film zit Danny voor de spiegel van de badkamer, hij is zijn denkbeeldige vriendje Tony. Danny/Tony spreekt met een hoog stemmetje en beweegt zijn wijsvinger op en neer als Tony praat. (Steven Spielberg zag The Shining vijfentwintig keer en leende de wijsvinger voor E.T. the Extra-Terrestial: ‘phone home’.) Kubrick opent verschillende scènes met een spiegelbeeld, om vervolgens uit te zoomen.

De heggen die zijn gesnoeid als groene dieren, ontbreken in de film. Kubrick heeft ze vervangen door het labyrint, een klassieke troop van de gothic novel en een sterke vondst. Het doolhof bestaat uit groene heggen, als in het boek, en spiegelt de verwarring van de personages, zoals het boek innerlijk van de karakters en uiterlijk van de situatie spiegelt. In het hotel staat een maquette van het doolhof (simulacrum, een horrortroop) en we zien een droneshot – gemaakt toen er nog geen drones waren – van Wendy en Danny in het labyrint.

Het labyrint is de setting van de climax en daarin wijkt de film sterk – en volgens de auteur zelfs op cruciale wijze – af van het boek. Jack vriest dood in het doolhof, Wendy en Danny ontsnappen via de sneeuwmobiel, het hotel blijft leeg achter. Stephen King heeft het Overlook Hotel een ander einde toebedacht. Het hotel is inherent instabiel, de verwarmingsketel in de kelder is verouderd en moet dagelijks handmatig worden bijgesteld om oververhitting te voorkomen. Tijdens de climax van het boekverhaal explodeert de ketel en gaat het hotel – het wespennest – in vlammen op.

Vrieskist
Zoals Stephen King heeft opgemerkt: in het boek eindigt het hotel als een brandende hel, in de film als ijzige vrieskist. Je kunt je afvragen of Stanley Kubrick het boek heeft begrepen. Hij heeft het zeker gelezen, de filmdialogen komen uit de roman en veel details zijn verwerkt in het script. Maar Kubrick heeft weinig zicht op de psychologie van de boekpersonages.

Kubrick maakt van Jack een gestoorde bruut en verandert daarmee de motivatie van diens gedrag: in het boek komt het kwaad van buiten, niet uit Jack. Daardoor blijft de sinistere invloed van het hotel onduidelijk en is de film soms onbegrijpelijk. Ook maakt Kubrick van Tony, Danny’s denkbeeldige vriendje, een boze geest. Dat slaat nergens op en vertroebelt het verhaal.

Kings opmerking over de vrieskist versus de hel snijdt hout. The Shining van Stanley Kubrick is een kille, onbarmhartige film. De cinematografie is fraai, er zitten verschillende klassieke ‘Kubrick-shots’ in: Jack in de pantry, Wendy en Danny in het doolhof, de waterval van bloed. In de woorden van King: een prachtige auto zonder motor. Een esthetische film zonder hart.

Stephen King is gepokt en gemazeld in het genre van de griezelroman en kent diens rijke geschiedenis. Stanley Kurbick is een belezen regisseur, die ter voorbereiding van The Shining psychologische studies las. Bruno Bettelheims The Uses of Enchantment, een Freudiaanse uitleg van sprookjes, is geen Castle of Otranto. Hoe goed de film ook moge zijn, het boek is beter.

The Shining (40th Anniversary Extended Edition) draait sinds 28 oktober in de bioscoop.

 

29 oktober 2020

 
ALLE ESSAYS