Waarom Wettelen?

**
recensie Waarom Wettelen?
Ja, waarom eigenlijk?

door Bert Potvliege

Er gaat een gezonde argwaan gepaard met het nieuws dat een prozaschrijver een film gaat regisseren. De filmgeschiedenis biedt onderdak aan vele voorbeelden van creatievelingen die over de grenzen van hun medium heen morsen, waarbij de slotconclusie ‘schoenmaker, blijf bij je leest’ vaak op het rapport belandt. Vlaming Dimitri Verhulst, schrijver van De helaasheid der dingen, waagt zich aan het grote doek en valt door de mand met debuut Waarom Wettelen?.

Films die blijken te falen in hun opzet, kunnen ondanks de initiële teleurstelling fascinerende prenten zijn om van naderbij te bekijken. Opsporen waar films de mist ingaan, is autodidactiek van de cinefiel. Vrijwel alle onderdelen van het filmmaken in Waarom Wettelen? vertonen fouten, van een gebrekkige controle over de toon tot een niet te negeren amateurisme. Wat werkt, houdt de film drijvende, maar het is in zijn struikelen dat de film boeiend is om te evalueren. 

Waarom Wettelen?

Op sleeptouw met een lijk
Waarom Wettelen? heeft een reddende engel in de vorm van gortdroge dialogen, die het aanwezige publiek tot luid schateren zullen aanzetten. Het is een meevaller die te verwachten viel, aangezien dit onderdeel nauwst aansluiting vindt bij de achtergrond van Verhulst als auteur. De humoristische toon van de schrijver grenst aan het absurde en het is er heerlijk in wentelen. Peter Van den Begin in de hoofdrol is gelukkig een acteur die weet in wat voor soort film hij zit en als rouwende echtgenoot slaat hij de juiste komische toon. Zijn lichaamstaal – niet in het minst zijn blikken – biedt de juiste ondersteuning om de ondeugende dialogen te doen uitblinken.

Tijdens de begrafenisplechtigheid van zijn echtgenote Christine, komt een notaris weduwnaar Bas (Van den Begin) doodleuk melden dat het de laatste wens was van de overledene om begraven te worden in Wettelen. Niemand weet waarom of waar het überhaupt ligt. Een verbitterde begrafenisondernemer beweert te weten waarheen ze moeten. Met zijn afgekeurde lijkwagen neemt hij de rouwende familieleden mee op sleeptouw voor een dagenlange rouwstoet door het Vlaamse platteland, richting het onbekende Wettelen. Het mag duidelijk zijn dat we in de licht surreële, gezapige wereld van Verhulst terechtgekomen zijn.

De film roept naar zijn maker
Waarom Wettelen? is een komedie van het kolderieke soort, een film die teruggrijpt naar de eenvoudige en laagdrempelige Vlaamse cinema van eind vorige eeuw. Of dit een gevolg is van een nostalgische drang bij Verhulst of van het onvermogen om de film op maat van een hedendaags publiek te snijden, blijft in het midden. Het overgrote deel van de aandacht gaat naar grappen en grollen die verscholen zitten in de dialogen, waardoor de film de pagina en niet het beeld benadrukt. De aandacht houden op het knipogen naar een publiek met taalgrappen, toont dat de lat te laag ligt.

Waarom Wettelen?

De motivatie om film te gebruiken als medium om dit verhaal te vertellen, lijkt op weinig gestoeld. Aangezien film niet het communicatiekanaal blijkt waarmee Verhulst de meest solide affiniteit heeft, stokken een aantal van de verhoopte grappen. Visuele gags, zoals het zonnebaden op het dak van de lijkwagen, blijken vaak maar half te landen. Een woordmopje dat verwijst naar een lokale politicus – en dus enkel werkt in Verhulsts contreien – toont een ondoordacht rekening houden met het publiek.

Het onvermogen van de film om een uniform tonaal geheel te vormen, staat als een paal boven water. Vrij vroeg in de film stond het ons voor de ogen dat Verhulst niet doorheeft dat zijn eigen film schreeuwt naar hem. Terwijl de rouwende familieleden zich over de bochtrijke plattelandswegen voortslepen, krijgen we in de achtergrond een aandoenlijk geromantiseerd Vlaanderen in breedbeeld te zien. Die warme, zachte gloed van zonnige velden vloekt hard met de vaak platvloerse aard van Verhulsts dialoog, alsof het om twee films door elkaar gaat. De rouwende familie slentert door een dorpsstraat, door Verhulst aangevuld met een vlammende song van Zweedse band The Knife op de soundtrack – een onbegrijpelijke keuze en een ingreep die door de film wordt afgestoten. Andere elementen, zoals de poëtische conclusie met de danser bij het graf, slaan als een tang op een varken. Een stap achteruit zetten om de uniformiteit van zijn film te overschouwen en in te grijpen waar nodig, is een talent dat Verhulst niet in zijn arsenaal heeft.

Waarom Wettelen? is geen goede film, maar dat betekent geenszins dat er geen genot uit te halen valt. Wanneer Bas zijn familie inlicht dat ze kunnen overnachten bij de paters, merkt hij tegen de vrouwen fijntjes op dat “sommige paters in geen vijftig jaar een vrouw gezien hebben, dus probeer daar alsjeblief rekening mee te houden”. Het zijn de glooien in het gelaat van Van den Begin die het hem deden, maar wij lagen dubbel bij de zinloze aanbeveling. De schoenmaker achter de camera ongetwijfeld ook.

 

30 oktober 2024

 

ALLE RECENSIES

Daaaaaalí!

***
recensie Daaaaaalí!
Dromen in dromen, films in films, films in dromen en dromen in films

door Cor Oliemeulen

Een journaliste wil de extravagante kunstenaar Salvador Dalí interviewen, maar steeds gaat hun afspraak op het laatste moment niet door. Quentin Dupieux voegt met Daaaaaalí! een heerlijke onzinkomedie toe aan zijn absurdistische universum.

De meeste lezers zullen de Spaanse kunstenaar kennen van zijn schilderij De volharding der herinnering, waarin de gesmolten klokken direct in het oog springen. Dupieux brengt in de openingsscène van zijn film Dalí’s minder bekende schilderij Necrophilic Fountain Flowing from a Grand Piano tot leven. In een woestijnlandschap staat een piano waaruit een waterstroom vloeit. De suggestieve titel en de vervreemdende beelden zijn kenmerkend voor het surrealisme, een kunststroming die een eeuw geleden ontstond en waarvan Salvador Dalí een van de boegbeelden was.

Daaaaaalí!

Bakkersvrouwtje wordt journalist
Hierna maken we kennis met Judith (Anaïs Demoustier, eerder te zien in Dupieux’ Incroyable mais vrai en Fumer fait tousser). Ze vertelt dat ze haar baan als apotheker heeft opgezegd en journalist wil worden. Gedurende de film wordt ze consequent aangesproken als ‘bakkersvrouwtje’. Nu wacht ze in een hotelkamer op Salvador Dalí die ze wil interviewen voor een magazine. Na zijn lange wandeling door een eindeloze gang, waarbij Dalí en passant de belabberde architectuur van het hotel hekelt, maakt de ijdele kunstenaar rechtsomkeert als blijkt dat Judith geen camera heeft geregeld. Ze zal later nog diverse pogingen doen om Dalí te strikken voor een interview, maar steeds tevergeefs.

Dalí oreert in het Frans met een vet Spaans accent (hij verliet destijds zijn vaderland vanwege de politieke situatie aldaar). Dat geldt voor de maar liefst zes acteurs die hem gestalte geven (elke letter ‘a’ in de filmtitel staat voor een andere Dalí), zoals Gilles Lellouche, Edouard Baer, Pio Marmaï en Jonathan Cohen. Die wisselingen werken verrassend goed. Met name de grimassen en tics door Cohen zijn goed getroffen. Al die verbeeldingen samen vormen eerder een ode dan een ridiculisering van het ongrijpbare titelpersonage.

Monty Python en Luis Buñuel
Zoals volgers van Dupieux gewend zijn, is de storytelling op zijn zachtst gezegd een tikkeltje onconventioneel. De pogingen om Dalí te interviewen draaien uit op een loop: dromen in dromen, films in films, films in dromen en dromen in films.

Geholpen door de aanstekelijke, jolige soundtrack van Thomas Bangalter (de ene helft van Daft Punk) zijn alle typeringen en lolligheden gedurende de looptijd van 67 minuten prima vol te houden. Sterkere scènes wisselen af met minder sterkere scènes, regelmatig geïnspireerd door het Britse gezelschap Monty Python. Niet alleen de wandeling door de hotelgang waaraan geen einde lijkt te komen, maar bijvoorbeeld ook de scène waarin Dalí kleiduiven schiet met échte duiven en de scène waarin het honden regent, verwijzen naar het werk van John Cleese en consorten.

Daaaaaalí!

Al even waarneembaar is Dupieux’ inspiratiebron Luis Buñuel, de vader van het filmsurrealisme. Samen met Salvador Dalí schokte hij in 1929 het publiek met de korte film Un chien andalou, een weerslag van de dromen die de twee surrealisten elkaar vertelden. Een beetje filmkenner herinnert zich vast de openingsscène waarin het lijkt alsof iemand met een scheermes door het oog van een vrouw snijdt. Surrealisme gold destijds als een aanval op de heersende waarden van de westerse wereld.

Unieke filmauteur
In Daaaaaalí! maken we ook kennis met een priester. Tijdens een etentje, waarin levende wormen als delicatessen worden opgediend, vertelt hij de kunstenaar een droom. De priester doet sterk denken aan de bisschop in Buñuels komedie Le charme discret de la bourgeoisie (1972), waarin een gezelschap steeds opnieuw een poging doet om samen te eten, maar steeds mislukt dat door misverstanden en toevallige gebeurtenissen. In Buñuels film fungeren dromen en nachtmerries om burgerlijk gedrag te verstoren.

In het werk van Quentin Dupieux zien we die neiging ontegenzeggelijk terug. Het surrealisme dat Dalí en Buñuel bezigden, kun je tegenwoordig beter absurdisme noemen, maar ook in een dergelijk hokje laat Dupieux zich niet graag stoppen. Met zijn verstoring en ontregeling van de filmkijker, maar vooral door zijn eigenzinnige vorm van humor is hij volstrekt uniek tussen de laatste filmauteurs van de hedendaagse Franse cinema, zoals Claire Denis, Leos Carax, Jacques Audiard, Céline Sciamma, François Ozon en Gaspar Noé.

 

20 augustus 2024

 

ALLE RECENSIES

O Brother, Where Art Thou? (2000)

O Brother, Where Art Thou? (2000) 
6 keer genieten 

door Bob van der Sterre

Everett, Delmar en Pete ontsnappen van een chain-gang. Ze maken vreemde ontmoetingen mee, op weg naar een schat die Everett verstopt heeft. De terugkeer naar een tijdloos meesterwerk waar je op verschillende manieren van kunt genieten.

Aan O Brother (2000) heb ik goede herinneringen. Zelfs bij het herkijken (diverse keren) blijft de film goed werken. En dan moet je weten dat deze film kwam na The Big Lebowski (1998) en Fargo (1996). De verwachtingen waren hoog.

Erover analyseren, is een beetje als de ingrediënten voorlezen van een lekker gerecht en niet genieten van de smaak. Liever noem ik 6 dingen waar je van kunt genieten als je de film gaat kijken.

John Turturro, Tim Blake Nelson en George Clooney

John Turturro, Tim Blake Nelson en George Clooney

1. Het virtuoze script
O Brother, Where Art Thou? heeft diverse verhaallijnen die allemaal vaardig en vermakelijk zijn opgeschreven. Gezoek naar een schat, het ontmoeten van allerlei random karakters, achtergrondverhalen van de drie hoofdpersonages, observaties van Mississippi in de jaren dertig tijdens de grote depressie.

Zo is er een verhaallijn over de politieke strijd tussen de nieuwe Homer Stokes die belooft voor de kleine man op te komen (inclusief bezem en klein persoon) en Pappy O’Daniel, die geen idee heeft wat te doen met de populariteit van Stokes. ‘We moeten ook onze achterban optrommelen.’ ‘We hebben helemaal geen achterban!’

Het is niet wat je noemt een sterk of spannend verhaal, maar een blend van verhaallijnen die tezamen iets wonderlijks opleveren. Door deze afwisseling sukkelt de film nergens in – wat vergelijkbaar is met de verhaallijnen in The Big Lebowski. En net als in die film houdt dit script met verrassende wendingen de aandacht vast tot aan de laatste seconde.

O Brother is losjes gebaseerd op Homerus’ beroemde werk: Ilias & Odyssee. Heel losjes, gaven de broers ook toe in een gesprek met interviewer Charlie Rose. Want ze hadden het boek niet gelezen. Soms is de verwijzing een beetje balorig, zoals John Goodman als cycloop (hij draagt een ooglapje). Maar vaak geeft dat idee een verrassende wending aan het best wel gewone zoektocht-naar-geld-verhaal, en zorgt het voor scènes die een ander script misschien niet had aangedurfd. Daardoor is het meer dan ‘een komedie’. Wat het dan is, is lastig te definiëren.

2. De cinematografie van Roger Deakins
Komedies goed verfilmen is moeilijk. Meestal is er niet dat timmermansoog voor beeld als wat ‘serieuze’ films wel hebben. Dan moet de acteur met zijn of haar komische talent al het werk doen, waardoor daar té veel het nadruk op komt, en het resultaat soms tegenvalt.

Hier is de komedie vooral een komische flow – waarbij je het beste haalt uit acteurs, beeld en script. Om dit te bereiken, hadden de Coen-broers jarenlang cinematograaf Roger Deakins. Hij kreeg alle lof voor zijn werk in No Country for Old Men. Toch werkte hij al vanaf Barton Fink jarenlang aan alle andere Coen-films. Zijn inbreng maakte deze films mede waarom ze nog steeds geliefd worden.

Weinig werd aan het toeval overgelaten. De film gaat over Mississippi en werd er ook opgenomen. Het was erg heet tijdens de opnamen. Die broeierigheid zie je terug in beeld. Het Mississippi van de jaren dertig komt af en toe terug in foto’s van fotografe/schrijfster Eudora Welty, die als inspiratie werden gebruikt. Deze foto zou ergens in de film te zien zijn als bewegend beeld.

Een uitdaging voor de Coen-broers was dat Mississippi groener was dan de bedoeling. Deakins bekwaamde zich voor deze film daarom in ‘digital intermediate’. Globaal gezegd is dat het digitaal aanpassen van de kleuren van het beeld. Wat nu schering en inslag is (films zijn allemáál grauw en duister), was toen nog iets nieuws. Lees er meer over in dit interessante interview in IndieWire.

Deakins: ‘De jongens hadden me verteld dat ze het gevoel van een oude, vervaagde ansichtkaart wilden en dat ze vooral het groene wilden verwijderen.’ Het was de eerste Hollywood-film die dit toepaste.

Ondanks al zijn grensverleggende prestaties, kreeg hij slechts een Oscarnominatie voor deze film (Peter Pau zou winnen met Crouching Tiger, Hidden Dragon).

3. Het acteerwerk
Er zijn veel personages in deze film en dus ook veel acteurs. De karakters in deze film worden bij de introductie typerend neergezet.

Zoals wanneer Everett (George Clooney) in een wagon staat en vraagt of er een smid is, ‘of anders iemand met enige kennis van metallurgie’. Deze bizarre bijzin typeert zijn karakter, je beseft meteen dat dit een man is die onwaarschijnlijke zinnen componeert. Hij is zo ijdel dat het vinden van de juiste pommade voor zijn haar gelijk staat aan overleven. Pas later in de film snappen we waarom hij zo is.

Of neem Pappy O’Daniel (voortreffelijke rol van de tien jaar geleden overleden Charles Durning) die bij een radiostation zijn gevolg uitscheldt. ‘Jij domme klootzak! Je vertelt jouw Pappy niet hoe hij het electoraat het hof moet maken. We zijn hier niet alleen… We zijn aan het massacommuniceren!’

Zijn opponent, Homer Stokes (Wayne Duvall), zien we een speech houden als hij met een klein persoon en bezem op een podium staat. Is hij te vertrouwen? Je twijfelt meteen. Duvall houdt in feite drie speeches in deze film – allemaal in een andere context.

John Goodman, die als de vlot babbelende bijbelverkoper Big Dan Teague in een restaurant de boeven hoort praten over geld en zich onmiddellijk in de conversatie mengt.

Charles Durning

Charles Durning

De casting was echt grandioos tot aan de kleinere bijrollen toe. Prachtig vond ik de bijrol van Stephen Root als de blinde radioman. Woooooooo-wee. Boy, that was a miiiighty fine a-pickin’ and a-singin’! Vernon T. Waldrip (Ray Mc Kinnon) als nieuwe partner van Everetts ex-vrouw. Holly Hunter als die eigenwijze ex-vrouw. Sheriff Cooley (Daniel von Bargen) die ‘s nachts een zonnebril in het bos draagt, met reflectie van vuur. (Cooleys karakter was een beetje gebaseerd op Boss Godfrey in Cool Hand Luke.) En de ongeïnteresseerde pommadeverkoper die geen Dapper Dan heeft.

Tim Blake Nelson loofde in een interview de aanpak van de Coens: ‘Het is een blanco lei waarbij je dit ongelooflijke script hebt en je het soort risico’s kunt nemen dat acteurs wíllen nemen maar zelden kúnnen nemen. Bij hen kunnen we dat wel vanwege de sfeer die ze creëren.’

4. De rol van de muziek
De Coen-broers weten in hun meeste films iets bijzonders met muziek te doen. Voorbeelden zijn Inside Llewyn Davis en The Big Lebowski.

Hier is het – zoals de Amerikanen zeggen – on a whole next level. Muziek (bluegrass en country) ís de rode draad van deze film. De drie ontsnapte gevangenen worden een populaire popband van die tijd: de Soggy Bottom Boys. Het gezang van de sirenes (‘Jij en ik en de duivel maakt drie’), het dopen in de rivier (‘Let’s go down, down to the river to pray’), de zingende Klu Klux Klanners (‘Oh dood, wil je me niet overslaan tot volgend jaar’). Muziek en film komen definitief bij elkaar bij het optreden van de Soggy Bottom Boys aan het einde van de film.

Waar de film al een bepaalde snaar raakte bij het publiek, was dat helemaal het geval met de muziek. Van de soundtrack van de film werden zeven miljoen exemplaren verkocht. Deze bluegrass-geschiedenis werd dankzij de film herontdekt door een nieuw, jong publiek.

Wat allemaal grappig is, want Man of Constant Sorrow dateert al uit 1913, en is mogelijk nog ouder (de oorspronkelijke zanger, Dick Burnett, was daar vaag over). Het werd al gezongen door artiesten als Bob Dylan en Joan Baez. De versie in de film is gezongen door Dan Tyminski, een bluegrass-zanger. Clooney had wel geoefend maar zijn stem werd toch gedubd.

5. Het besef van geschiedenis
O Brother geeft een liefdevol en quasi-spottend beeld van Mississippi in de jaren dertig. Het dagblad The Guardian schreef een interessant artikel over de historische context. Want het is niet niets om bijvoorbeeld de Klu Klux Klan te laten figureren in een komedie. Ik ken geen enkel andere komedie die dat aandurfde. (Onder de figuranten zaten trouwens ook zwarte soldaten, die een onwerkelijke filmshoot moeten hebben meegemaakt.)

De mix tussen werkelijkheden en fictie is een van de dingen waar ik het meest van onder de indruk was bij de film. Het stuk van The Guardian legt de links naar de werkelijkheid goed uit en daarom citeer ik dat hele stukje:

“De Coens voegen historische figuren in zoals Tommy Johnson (een zwarte bluesman die beweerde dat hij zijn ziel aan de duivel verkocht) en George “Baby Face” Nelson (een kleine bankrover die samenwerkte met John Dillinger), maar ook fictieve figuren die de duistere aspecten van de Amerikaanse psyche weerspiegelen – waaronder de gewelddadige, stelende bijbelverkoper van John Goodman en een populaire politicus (Wayne Duvall) die lid is van de Ku Klux Klan.”

John Goodman

John Goodman

Een minder opvallende verwijzing naar echte geschiedenis is die naar Wilbert Lee “Pappy” O’Daniel. Een verkoopmanager van een meelbedrijf die dankzij zijn succes op de radio senator werd voor Texas. Dit artikel in Reason.com vertelt dat verhaal: Before Trump, there was Pappy. In deze film wordt hij voor de gelegenheid verplaatst naar Mississippi.

Knipoogjes maken naar geschiedenis is sowieso iets wat de Coens graag doen. De titel van de film verwijst bijvoorbeeld naar de komedie Sullivan’s Travels (1941) van Preston Sturges. De hoofdpersoon in die film is een regisseur die het boek O Brother, Where Art Thou? wil verfilmen. Je raadt het al: een fictief boek over de Grote Depressie. En de grap ‘gaat dieper’ want in Sullivan’s Travels heet de fictieve schrijver Sinclair Beckstein. Dat is een samenvoeging van de bestaande schrijvers Upton Sinclair, Sinclair Lewis, en John Steinbeck.

6. De humor en de dialogen
O Brother is een bijna overdreven tekstuele film. Veel zinnen klinken absurd geweldig, zoals wanneer Big Dan Teague na een maaltijd zegt: ‘Bedankt voor je conversationele hiatus.’

De Coen-broers gingen los met dialogen die tegen het randje van het cartooneske aan zitten. Everett lepelt bijvoorbeeld spontaan dingen op als: ‘Alleen een gek zoekt naar logica in de kamers van een menselijk hart.’ Als hij in paniek is, is hij als een plaat die blijft hangen. Als de schuur in de fik gaat, roept hij achter elkaar uit: ‘Damn! We are in a tight spot.’

Het herhalen van overdreven formuleringen geeft het een poëtisch effect. Pappy O’Daniels die met zijn posse bij een restaurant zit te puzzelen waarom zijn campagne niet aanslaat. ‘Mensen willen die reform. Misschien moeten wij er ook een beetje van gaan doen, die reform.’ ‘Jij idiote sombitch.’

Een goed voorbeeld is ook de herhaling in de dialoog tussen Everett en zijn drie dochters: ‘Mama heeft een nieuwe suitor.’ ‘Hij is bona fide.’

Alleen al het droog lezen op IMDb van alle quotes geeft een twinkeling in de ogen. Een thread op Reddit zorgt spontaan voor een opsomming van allerlei favoriete quotes van de kijkers.

Kortom…
Niet iedereen is zo’n fan van O Brother als ik ben. Ik kan me voorstellen dat het ‘stripboekachtige’ voor sommige mensen too much is. Criticus James Berardinelli schreef in 2000 bijvoorbeeld: ‘O Brother, Where Art Thou? zal niet herinnerd worden als een van de Coens grootste films.’ Meer mensen noemen Fargo als een betere Coen-broersfilm (wat in feite een luxeprobleem is).

Waarom werkt deze film voor mij dan beter dan andere films van de Coen-broers? Ik zat er lang over te peinzen, tot ik deze zinnen las, in het stuk van Luke Buckmaster in The Guardian. Waarom moeilijk doen als iemand het al perfect verwoordt? “I love the film for the same reason Jacques Tati’s Playtime is my favourite feature of all time: it trades in a kind of filmmaking that never really existed.”

Vernieuwende cinema over geschiedenis: de Coens flikten het op de grens van het millennium.

 

4 augustus 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Fargo (1996)

Fargo (1996)
Ongebruikelijke heldin in ijskoud Minnesota

door Cor Oliemeulen

Een autohandelaar met schulden vraagt twee criminelen om zijn vrouw te ontvoeren, zodat hij een deel van het losgeld van haar rijke vader kan opstrijken. Natuurlijk loopt het plan volledig uit de hand. Maar bij Joel en Ethan Coen gaat alles net even anders dan je zou verwachten en valt een droogkomische deken van opmerkelijke personages in barre situaties over het anders zo vredige stadje Brainerd.

Het is vroeg in de ochtend als politiechef Marge Gunderson (Frances McDormand) uit haar bed wordt gebeld. Norm (John Carroll Lynch) wil dat zijn zwangere vrouw eerst wat eet en bakt eieren met spek. Even later rijdt Marge op een verlaten weg door de besneeuwde vlakte. Op de plek waar een auto is gecrasht, staan al enkele politieauto’s met daarin mannen die schuilen voor de ijskoude wind. Een agent geeft Marge een beker koffie. Wanneer zij naar de twee dode lichamen op het plaats delict schuifelt, denkt de agent even dat ze moet overgeven door de aanblik, maar het blijkt slechts de ochtendmisselijkheid van een vrouw in verwachting. Met haar scherpzinnigheid trekt Marge vervolgens de juiste conclusies over wat zich hier heeft afgespeeld. Ze blijkt bovendien zeer empathisch, want ze lacht niet om een vergissing van haar mannelijke collega, maar stelt hem op het gemak door het maken van een grapje.

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

Marge ziet iets wat het daglicht niet kan verdragen

“Yah, you betcha”
In zijn essay over Burn After Reading (2008) schreef collega Bob van der Sterre dat de Coen-broers de baas van een fitnessbedrijf opvoeren als “een baken van redelijkheid tussen alle idioten”. In Fargo (1996) vervult de zwangere politiechef Marge een soortgelijke functie. Ondanks de brutaliteit van de misdaden en de idiote streken van de misdadigers, straalt ze altijd kalmte en professionaliteit uit, een verademing bovendien vergeleken met al die agressieve macho rechercheurs in misdaadfilms.

Verder probeert Marge een vloeiende balans tussen werk en privé te vinden. Zo koopt ze op haar weg terug nog even een zakje aardwormen voor Norm zodat hij weer kan gaan vissen. Bovendien is zij begaan met zijn andere hobby: schilderen. Norm heeft enkele schilderijen ingestuurd voor een wedstrijd waarbij het winnende schilderij zal worden afgebeeld op een postzegel. Als blijkt dat een van zijn schilderijen zal verschijnen op een postzegel van slechts 3 cent, weet Marge ook hier de pijn te verzachten met een aardige relativerende opmerking.

Haar taalgebruik is typisch voor de setting van het verhaal: het landelijke Minnesota, waar de Coen-broers opgroeiden. Marge spreekt met een sterk Minnesotaans accent met lange klinkers en een bijna zingende intonatie dat wordt geassocieerd met de Scandinavische wortels van veel inwoners. Het dialect voegt een laagje ironie toe aan de film. Marge praat eenvoudig, direct en zonder pretentie. Met opmerkingen als “Yah, you betcha”, “Jeez” en “Oh, for Pete’s sake” slaat ze zelfs in moeilijke omstandigheden een optimistische toon aan.

Neerkijken op het gepeupel
Een vergelijkbaar dialect heeft autohandelaar Jerry Lundegaard (William H. Macy), de man door wie alle ellende begint, maar als streekgenoot is hij geen schim van de oprechte en ongecompliceerde Marge. Jerry is een al even grote egoïstische sukkel als de twee criminelen die zijn vrouw moeten ontvoeren: Gaear (Peter Stormare) en Carl (Steve Buscemi). Gaear praat nauwelijks en is een vulkaan die snel op uitbarsten staat, terwijl Carl bijna continu doorratelt en door alle ooggetuigen steevast wordt omschreven als “a funny looking guy”. Ook veel andere personages in Fargo blinken niet uit door een charismatische uitstraling.

Een uitzondering is Paul Bunyan, een metershoge gestalte in een houthakkersblouse en leunend op een grote bijl. Deze figuur uit de Amerikaanse folklore, die synoniem is aan het ruige karakter van het landschap, staat hoog op een sokkel en komt steeds in beeld als iemand Brainerd binnenrijdt. Zijn standbeeld, geplaatst in een besneeuwde, bijna desolate omgeving, vormt een aanzienlijk contrast met alle zwakke, incompetente en moreel corrupte personages die onder hem passeren.

Carl en Gaear als alles nog koek en ei is

Carl en Gaear als alles nog koek en ei is

Eten in Fargo
Waar het standbeeld van Paul Bunyan een onheilspellende, dystopische ondertoon aan de film toevoegt, vormt eten een andere rode draad. Marge wil best boeven vangen, maar niets kan haar lunch verstoren. Natuurlijk, wie zwanger is, moet eten voor twee. Maar in Fargo illustreert eten vooral de persoonlijkheden en sociale achtergronden van de personages. De eetgewoonten van Marge en Norm benadrukken hun bescheiden levensstijl en huiselijkheid. Het eenvoudige geluk dat ze vinden in hun dagelijkse routine contrasteert sterk met de chaotische en gewelddadige wereld van de misdaad waar Marge in haar werk mee te maken heeft. En de criminelen Carl en Gaear? Die eten natuurlijk altijd in een fastfoodtent.

In de familie van Jerry fungeert de eettafel als middel om onderliggende conflicten en frustraties tussen de personages bloot te leggen. Ferry’s relatie met zijn schoonvader Wade is verre van innemend en Jerry’s puberzoon (op zijn kamer hangt een niet heel recalcitrante poster van een bekende accordeonspeler) eet liever met zijn vrienden bij McDonalds dan in dit verstikkende gezelschap.

Er is één moment waarop Marge niet eet. Als ze is uitgenodigd voor een etentje door haar oude schoolvriend Mike nadat hij haar een zielig verhaal vertelde. Vanaf het moment dat hij in het restaurant opdringerig en emotioneel wordt, is haar trek gestild. Maar ook hier zien we direct Marge’s morele kompas. Hoe ongemakkelijk de situatie ook even is, laat ze met een aardige opmerking Mike in zijn waarde. Marge bestelt een colaatje, praat nog wat en gaat de volgende dag gewoon weer verder met het oplossen van de meervoudige moordzaak. “Oh, yah.”

 

26 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

A Serious Man (2009)

A Serious Man (2009)
Onwetendheid is het beste voor de mensheid

door Jochum de Graaf

A Serious Man, de veertiende film van de Coen Brothers, was bij uitkomst een nieuw hoogtepunt in hun oeuvre. Eind jaren tien kenden ze een ongelooflijk productief tempo, met ieder jaar een nieuwe film: dus ook het met vier Oscars bekroonde No Country for Old Men (2007), Burn After Reading (2008) en True Grit (2010).

Hoofdpersoon Larry Gopnik past ook wel mooi in het rijtje schlemielen, dommige figuren als The Dude in The Big Lebowski of LLewelyn Moss in No Country for Old Men die door eigen toedoen, domme of foute beslissingen of een speling van het lot tot over hun nek in de problemen geraken.

A Serious Man (2009)

Amy Landecker als oversekste buurvrouw en Michael Stuhlbarg als de uiterst serieuze Larry

De kunst van het mogelijke
Deze Larry Gopnik (Michael Stuhlbarg) in A Serious Man is inderdaad een heel serieuze man. De veertiger, wiskundeleraar, rustiek wonend in een buitenwijk van Minneapolis, lijkt met vrouw en twee kinderen en een vaste aanstelling op de universiteit in het vooruitzicht zijn leven goed op de rails te hebben. Maar dan komt zijn wereld volledig op de kop te staan. Zijn vrouw Judith (Sari Lennick) blijkt een verhouding te hebben met zijn beste vriend Sy Ableman (Fred Melamed) en wil van hem scheiden. Zijn zoon Danny moet zich eigenlijk voorbereiden op zijn Bar Mitswa, maar komt de dagen vooral straf blowend door. Dochter Sarah steelt geld uit zijn portemonnee om haar ‘nose job’ te bekostigen en ook zijn inwonende broer Arthur (Richard Kind) vertoont ernstig gestoord gedrag. Hij sluit zich overdag in de badkamer op om een cyste in zijn nek te verwijderen en probeert met een numeriek systeem casino’s te kraken.

De buurman rechts houdt er extreemrechtse ideeën op na, maakt een enorm nummer over de grenzen van het gazon tussen de huizen. De nogal wulpse buurvrouw links probeert hem half naakt zonnend in te palmen. Op de universiteit ontvangen ze belastende brieven over Larry en probeert een student hem om te kopen in ruil voor betere cijfers.

Zo stapelen de verwikkelingen zich op in een reeks hilarische en soms tragikomische scènes. Een vertegenwoordiger van  Columbia Records Club belt op. Arthur blijkt lid te zijn en heeft de verplichte maandelijkse afname niet voldaan, zodat Larry opeens wordt opgescheept met Abraxas, het succesalbum van Santana. Hij heeft geen idee hoe zo’n platenclub werkt en heeft al helemaal geen verstand van muziek, laat staan het benul dat Abraxas een van de meest legendarische albums uit de pophistorie is. In de collegezaal kalkt hij een enorm bord vol met onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe. Gevraagd naar de zin ervan moet hij toegeven dat hij er zelf ook niet veel van begrijpt en houdt vast aan zijn overtuiging dat wiskunde de ‘kunst van het mogelijke’ is.

Joodse zelfhaat?
Diep vertwijfeld vraagt Larry zich af waarom het met hem zo allemaal in het honderd loopt. Neemt God hem wel serieus? De Coen Brothers staan bekend om hun zinspelingen en reminiscenties aan hun Joodse achtergrond en A Serious Man, dat boordevol zit met grappen grollen over joden, gojem en ongelovigen, wordt wel als hun meest Joodse film gezien. Bij het uitkomen was er een enorme discussie over de al dan niet joodse zelfhaat en of ze niet over de schreef gingen met de exploitatie van vooroordelen.

In Larry’s wedervaren wordt de vergelijking getroffen met het Bijbelboek van Job, ook een man die door het noodlot wordt getroffen en de nodige beproevingen moet doorstaan. Larry gaat op zoek naar een antwoord op het waarom. Het zou kunnen liggen in de tamelijk idiote beginscène van de film, geheel jiddisch gesproken, waarin een voorouder een dybbuk, een verdwaalde geest van een overledene, in zijn huis laat, waardoor Larry vervloekt zou zijn. Hij gaat te rade bij maar liefst drie rabbijnen, die nogal uitmunten in met veel aplomb gebrachte, onbegrijpelijke orakeltaal die Larry ook geen houvast biedt.

De film zaait constant verwarring over de vraag wat waar is of niet waar. Misschien is de boodschap dat onwetendheid toch eigenlijk maar het beste is voor de mensheid. De opmerking van de meest mysterieuze en mystieke rabbijn komt nog het meest in de buurt van een antwoord die de tekst van het iconische nummer van Jefferson Airplane, Somebody to Love, aanhaalt: ‘When the joy is found to be lies, and all the hope within you dies, don’t you want somebody to love?’.

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Larry met zijn onbegrijpelijke formules over het onzekerheidsprincipe

Minder bekende acteurs
Het bijzondere aan de film is dat er dit keer geen steracteurs als George Clooney, Frances McDormand, Steve Buscemi of John Goodman meedoen, maar een cast van weliswaar behoorlijk goede maar toch relatief onbekende acteurs. Michael Stuhlbarg speelt de hopeloze stuntelaar Larry als man die tegen beter weten in steeds de hoop houdt dat alles goed komt. Richard Kind, vooral bekend van rollen in tv-series, is ijzersterk als de totaal wereldvreemde broer Arthur. Van de vele bijrollen is vooral Amy Landecker als oversekste buurvrouw goed ge(type)cast, maar Fred Melamed, bekend van bijrollen in Woody Allen-films, is geweldig als de vileine, zogenaamd beste vriend van Larry.

Vanwege die onbekende acteurs, maar vooral door de oerjoodse setting, is A Serious Man wellicht wat minder toegankelijk dan andere films, maar al met al is het toch wel weer een fijne, hilarische, eigenzinnige aflevering in de reeks zwarte komedies van de Coen Brothers.

 

24 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Hudsucker Proxy (1994)

The Hudsucker Proxy (1994)
Hoelahoep of snavelbril: de grillen van de consumptiemaatschappij 

door Tim Bouwhuis

The Hudsucker Proxy (1994) heeft zijn geijkte cultstatus mede te danken aan het gemak waarmee de film goochelt met genre, toon en de verwachtingen van zijn publiek. Als de camera in de openingsscène door een besneeuwd New York spookt, voelt dat alsof er een sprookjesboek opent. Toch hoef je niet te vrezen voor het geschuwde sentiment dat zo’n soort verhaal vaak tekent. In een oogwenk maken Joel en Ethan Coen je getuige van een onsmakelijk sterfgeval en is de toon van de komedie gezet.

In dit essay aandacht voor een specifieke verdienste van de gebroeders: ook met jolige ondertoon weten zij namelijk haarscherp te schetsen hoe het kapitalisme in de Amerikaanse consumptiemaatschappij hoogtij kan vieren.

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van  Hudsucker Industries

Tim Robbins als Norville Barnes en Paul Newman als directeur van Hudsucker Industries

Neusstukje verboden?
De Tour de France van 2024 was nog maar drie dagen oud toen Dylan Groenewegen, later die week etappewinnaar in een van de massasprints, aan de start verscheen met een uiterst opvallende fietsbril. Sportfabrikant Scicon had de Nederlands kampioen voorzien van een montuurtje met een heus ‘snavelstukje’, die de drager naar verluidt het nodige aerodynamische voordeel zou moeten brengen. Op sociale media zag de organisatie zijn kans schoon om een “Ik ben Batman”-gifje van de aanblik te maken, en de opvallende inventie zorgde zo in eerste instantie vooral voor hilariteit.

Groenewegen startte de derde etappe met de bril op zijn neus, maar finishte er niet mee. Nog tijdens de rit verbood de verantwoordelijke wielerbond (UCI) hem namelijk om het montuurtje te dragen. De reden: de bril was (nog) niet op de markt! Scicon handelde snel, en twee dagen later prijkte Groenewegen gewoon weer met het markante neusstukje. “Hij is nu op de markt, dus ik mag hem vandaag wel op”, was zijn nuchtere relaas.

Nog een dag later. De bril blijkt gewild bij wielerliefhebbers en andere fanaten, ook al biedt de ploeg hem nog maar twee dagen aan. “Hij verkoopt goed, hij is al uitverkocht”, lacht Groenewegen voor de camera van de Belgische televisie. “Al was de voorraad misschien ook niet zo groot.”

Snode plannen
Het voelt misschien vergezocht, maar het curieuze montuurtje van de topsprinter heeft alles met The Hudsucker Proxy te maken. Zonder de bemiddeling van een bekende wielrenner zou niemand zo gek zijn om een snavelstuk op zijn sportbril te dragen, maar het goede voorbeeld brengt het spel van vraag en aanbod verder op gang. Precies zo gaat het ook in de bedrieglijk luchtige film van de gebroeders Coen, die eigenlijk de grillen van de westerse (en in het bijzonder Amerikaanse) consumptiemaatschappij in kaart brengt.

Het plotse afzwaaien van de bedrijfsbobo bij Hudsucker Industries vraagt in de eerste akte van de film om creatieve oplossingen. Iemand moet het ontstane vacuüm toch op gaan vullen, is de heersende gedachte, en de meest snode uitvoerenden denken direct een slaatje uit die situatie te kunnen slaan. Wat als ze voor de verandering eens een talentloze interim aanstellen, en daarmee de valse indruk wekken dat het bedrijf waardeloos is geworden? De bedrijfsaandelen zullen kelderen, de markt wordt opgeschud en de mensen met voorkennis zijn spekkoper. Als alles op zijn gat ligt, kunnen zij de schijnvoorstelling doorbreken en optimaal cashen.

De joker arriveert
Je kunt er donder op zeggen dat hoofdpersoon Norville Barnes (Tim Robbins) het bedrijfsgebouw binnenwandelt op het moment dat Waring Hudsucker (je zou maar zo heten) zijn einde tegemoet paradeert. De snode uitvoerenden hebben hun talentloze interim te pakken. Norville blijkt alleen een stuk slimmer dan de heren voorzagen, want na zijn intrede (“hoe kon deze man zo laag beginnen en zo hoog eindigen”, opent de voice-over) volgt al snel de scène waar de film mede bekend om staat.

Gewapend met een simpele bloknoot schuifelt onze onwaarschijnlijke held in de richting van de plaatsvervangende leidinggevende, die Norville alleen te woord lijkt te staan omdat hij zichzelf graag hoort praten. Op die bloknoot staat een doodeenvoudige cirkel, maar die doodeenvoudige cirkel blijkt later het Beste Idee van de Verenigde Staten. Enter de hoelahoep, het duizelingwekkende kinderspeelgoed dat vraagt om balans, sjans en uithoudingsvermogen.

Waarde in de praktijk
Op doeltreffende wijze laat The Hudsucker Proxy zien hoe de waarde van een idee niet wordt bepaald door de inhoud (lees: de lumineuze ingeving van een cirkel op een bloknoot), maar door de wijze waarop het zijn publiek bereikt en overwaait naar andere geïnteresseerden (en geïnteresseerden, dat zijn potentiële kopers). Als Hudsucker Industries de hoelahoep gefabriceerd heeft en hem ‘bulletproof’ bij de winkeliers heeft afgeleverd, is er in eerste instantie namelijk geen kind dat het plastic vehikel enthousiast uit de etalage plukt. Het oorspronkelijke prijslabel wordt vervangen door een kortingsticker, de kortingsticker door een nieuwe kortingsticker, en de nieuwe kortingsticker door een net-niet-gratis-sticker.

Het vervolg is (wederom) sprookjesachtig: de hoelahoep belandt op straat, begint te rollen en eindigt voor de voeten van een nietsvermoedend jongetje. Eindelijk belandt de hoelahoep waar ‘ie voor bedoeld was: om het middel van een kind. Uiteraard komen precies op dat moment zijn klasgenootjes de hoek om, en die slaan het tafereel verwonderd gade. Nu het aanbod hen aangereikt wordt, hoeft niemand hen meer te overtuigen: zo’n hoelahoep willen ze zelf natuurlijk ook!

Als auteur beeld ik me in dat u nu nog eens aan het vlotte montuurtje van Dylan Groenewegen denkt. Wat heeft die flitsende bril nu in vredesnaam met de uitvinding van de hoelahoep te maken? In mijn optiek komen beide voorbeelden tot de kern van westerse marktwerking. Onze consumptiemaatschappij draait om vraag en aanbod, waarbij de aanbieders erin gespecialiseerd zijn om de ‘vraag’ voor eigen gewin verder op te voeren. Concreter gesteld: als burger van een westers land word je continu verleid om producten aan te schaffen die je eigenlijk totaal niet nodig hebt.

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Norville Barnes demonstreert de hoepel

Het ‘goede’ voorbeeld
De kinderen in het New York van de Coens hebben geen idee dat ze zitten te wachten op een stuk plastic dat ze om hun as kunnen laten draaien. Tót ze in het eigendom van een ander hun eigen behoeften denken te herkennen, en plots niet meer zonder een eigen exemplaar door het leven willen. Hedendaagse reclames en TikTok-spotjes zouden tonen hoe influencers op een populaire hit dansen met datzelfde stuk plastic om hun middel. “Ik heb er al één”, klinkt het dan, “jij ook?”

Naar het Scicon-sportmontuurtje met snavelstukje zou op een doorsnee weekdag normaal gezien ook geen haan kraaien. Keuze zat voor de amateurfietser, dan rij je liever niet voor lul toch? Maar als de Nederlands kampioen op de weg zo’n bril opzet, dan verandert dat toch de zaak. Plots ben je met dat snavelstukje geen vreemde eend in de bijt, maar een modebewuste trendvolger. En door die trend te volgen spek je de kas van de aanbieders, die de cirkel rond maken door doelbewust op bestaande trends in te spelen en (waar mogelijk) nieuwe trends te initiëren.

Economische duiders
De gebroeders Coen als economische duiders, wie had dat gedacht toen Nicolas Cage met ontploft haar achter het kind van een meubelgigant aanging (Raising Arizona)! Toch weten deze regisseurs in The Hudsucker Proxy heel goed wat ze doen, getuige de duidelijke verwijzingen naar het thematisch verwante Modern Times (Charlie Chaplin) en de engelachtige knipoog naar de politiek geëngageerde Frank Capra (It’s a Wonderful Life).

Inmiddels is de film dertig jaar oud, is de (consumptie)maatschappij verder gedevalueerd en kijken de Coens niet meer naar oudere makers, maar andersom. Slinger Netflix-flick Unfrosted: The Pop-Tart Story (2024) er maar eens op aan: regisseur en komiek Jerry Seinfeld is zelf ouder dan de regisseurs aan wie hij voor zijn regiedebuut schatplichtig is, maar dat weerhield hem er niet van om gretig leentjebuur te spelen. De Amerikaanse Droom is een farce, zoveel is duidelijk, en het geluk is met de dommen. Maar dat wisten de Coens natuurlijk in de jaren negentig al.

 

22 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Burn After Reading (2008)

Burn After Reading (2008)
Het boeiende leven der sukkels

door Bob van der Sterre

Burn After Reading biedt materiaal waar je als liefhebber van de Coen-broers op hoopt: een geestig script op maat van de acteurs. Stijlvolle luchtigheid… Het vervliegt alleen snel.

Burn After Reading bevat een parade van sukkels. Fitness-instructrice Linda Litzke, op zoek naar een relatie (die voor haar staat maar ze niet ziet) en die vastbesloten is om zich te cosmetisch te laten verbouwen. En vervolgens op een makkelijke manier aan het geld wil komen. Door samen met haar collega Chad de ex-geheime-dienst-agent Osborne Cox af te persen. Die is ontslagen en werkt aan zijn niet zo heel interessante memoires. Harry Pfarrer slaapt ondertussen met zijn vrouw, Katie Cox, en met andere vrouwen, terwijl hij overtuigd is dat hij in de gaten gehouden wordt.

Het boeiende leven der sukkels, zoals Kamagurka al eens zei.

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessfanaten

Brad Pitt en Frances McDormand als chanterende fitnessinstructeurs

Kauwgom kauwen en apart kapsel
Laten we beginnen met de kracht van de film: de karakters-op-maat voor acteurs die ze met twee vingers in de neus kunnen spelen. Tilda Swinton speelt haar bekende kille-bitch-rol (met een komische nuance). John Malkovich ontploft een paar keer zoals hij goed kan. Frances McDormand is wat dommig op zoek naar liefde. George Clooney schmiert als halfdwaze en overspelige suburban. En J.K. Simmons probeert er als CIA-directeur een touw aan vast te knopen.

Misschien is Brad Pitt de uitzondering op die regel. Als onnozele en kauwgom kauwende Chad trok hij meer uit zijn komische comfortzone dan normaal. Waar hij vaak wisselende komische prestaties levert, is hij hier inclusief een opvallend kapsel (hij kwam van opname voor een reclame en de Coen-broers vonden het goed staan) verrassend op zijn gemak.

Dan is er nog de straight rol van Richard Jenkins als fitnessbaas die een oogje heeft op Linda. Het is ook een rol die zijn talent uitvergroot, maar op de niet-komische manier. De Coen-broers hadden die rol nodig als baken van redelijkheid tussen alle idioten.

De Coen-broers vatten het samen in dit interview met Uncut-magazine: ‘We schreven het als een oefening in denken welke soort rollen deze acteurs zouden kunnen spelen. Alle rollen waren geschreven voor Brad (Pitt), George (Clooney), Fran (Frances McDormand), John Malkovich en Richard Jenkins.’

De spionagewereld van Washington
De politieke wereld van Washington wordt in Burn After Reading ingenieus in het verhaal betrokken. De film gaat over spionage… maar ook niet. Want er is in feite alleen maar beroerde, mislukte, nergens op slaande spionage. Zoals veel films van de Coen-broers bestaan uit plannen die niet goed uitpakken. Zelfs de geheime diensten begrijpen niet echt waar ze mee bezig zijn.

Waarom spionage? Joel Coen in hetzelfde interview: ‘Eerlijk gezegd wisten we niet waarom. We zeiden gewoon tegen elkaar: Laten we een spionagefilm maken. Ik denk vooral omdat we er nog nooit eerder een hadden gemaakt. Eerlijk waar, het had ook een hondenfilm of een SF-film kunnen zijn.’

Grappige interactie
Schrijf maar eens zo’n script. Het zal niet meevallen om het echt grappig te maken, dat is echt moeilijker dan menigeen denkt. Mijn favoriete drie komische passages van Burn After Reading:

– Als Linda en Chad heel onhandig de met anger management worstelende Osborne Cox proberen af te persen. Terwijl Osborne Cox Chad de les leest, moet Chad lachen omdat Cox zijn merk fiets niet goed heeft (‘Je denkt dat het een Schwinn is!’).
– Hoe David Rasche beschaamd de bizarre wendingen van de affaire probeert uit te leggen aan zijn CIA-baas.
Wat hebben we hiervan geleerd, Palmer?
Ik heb geen idee, sir.
Ik heb ook geen fucking idee. Ik denk dat we geleerd hebben het niet nog eens te doen. Ik zou mijn God niet weten wát we deden.
– Hoe Harry Pfarrer en Katie Cox hun gezamenlijke toekomst bespreken terwijl ze beiden niet echt van elkaar houden.

John Malkovich als geheim agent Osborne Cox

Inspiratie uit de screwball comedies
Mijn favoriete Coen-broers films blijven hun onnavolgbare reeks uit de jaren negentig: Barton Fink, The Hudsucker Proxy, Fargo, The Big Lebowski, ‘O Brother. Voor mijn gevoel de beste komedies in de VS sinds de screwball comedies, waar ze veel inspiratie uit haalden.

Burn After Reading is toch niet helemaal van die categorie. Het is een luchtige film met een vlot script. Maar het is ook een film die wat te gretig op de lachers aanstuurt en snel vervliegt na afloop.

Het gemis aan satire nekt de film een beetje. Volgens de Filmkrant wilden de broers iets zeggen ‘over de CIA en lichaamscultuur’, maar de Coens zijn daar opzettelijk vaag over. Het is in elk geval hooguit een mild satirische film over paranoia en egoïsme – want ieder karakter afgezien van straight guy Ted is egoïstisch.

Misschien wel logisch dat de film zo ‘light’ aanvoelt als je bedenkt dat de film die ze hiervoor maakten een groot succes was bij filmcritici en de Oscars: No Country for Old Men in 2007. Als reactie kwamen ze met dit luchtige verhaal, waar de pret van afspat.

Op de vraag: ‘Was deze film leuker om te maken?’ antwoordden beiden volmondig ‘Ja’. Een film voor de critici in ruil voor eentje voor het publiek.

 

18 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Barton Fink (1991)

Barton Fink (1991)
Is het zo erg dat Barton Fink zichzelf niet kan zijn?

door Paul Rübsaam

Wordt de bevlogen New Yorkse toneelschrijver Barton Fink het slachtoffer van op geld beluste slavendrijvers in Hollywood en zijn gewelddadige buurman in een sinister hotel? Of is de protagonist van de naar hem vernoemde film van Joel en Ethan Coen uit 1991 een pedant ventje dat op karikaturale wijze zijn trekken thuis krijgt? 

Als je een film die je koestert, waarvan je scènes en citaten naar voren pleegt te schuiven in film gerelateerde conversaties, na een flink aantal jaren weer opnieuw ziet, kunnen zich opmerkelijke fenomenen voordoen. Minder overrompeld als je bent door de gekoesterde fragmenten en misschien ook door veranderingen die zich in jezelf voltrokken hebben, gaan bij die latere bezichtiging andere aspecten van de film je meer opvallen.

John Turturro als toneelschrijver Barton Fink

John Turturro als toneelschrijver Barton Fink

Dat zijn in ieder geval mijn ervaringen met de horrorachtige tragikomedie Barton Fink (om maar een term los te laten op deze niet in hokjes te vatten film) van de destijds nog apart als respectievelijk producent en regisseur vermelde Ethan en Joel Coen uit 1991, waarin de titelheld, een New Yorkse toneelschrijver, anno 1941 een contract als scenarioschrijver in Hollywood krijgt aangeboden.

Wie kent zijn Lipnick niet?
Ongetwijfeld ben ik niet de enige die de nodige uitspraken van Jack Lipnick (Michael Lerner) zowat uit zijn hoofd kent. Al bij zijn eerste ontmoeting met protagonist Fink gaat de verschrikkelijke, maar onweerstaanbaar komische studiobaas van filmbedrijf Capitol Pictures helemaal los. Met zijn armen uitgestrekt alsof hij de New Yorkse toneelschrijver omhelzen wil en met zijn ronde buik naar voren gestoken, roept hij uit: “Is that him? Is that Barton Fink? Let me put my arms around this guy!” Even later roept hij enthousiast uit: “The writer is King at Capitol Pictures!” (wat bij uitstek niet waar is!) Minstens zo memorabel is zijn uitspraak: “The important thing (van het script) is it should have that Barton Fink feeling.

Jack Lipnick is een symbool. Een icoon. Iedereen kent op zijn manier wel een Jack Lipnick. Iemand die met de mond belijdt dat hij je alle ruimte geeft. Aan je lippen hangt zelfs. Terwijl het tegenovergestelde het geval is.

Lipnick overdondert niet alleen Fink, hij overdondert ook de onbevangen kijker. Michael Lerners vertolking van Jack Lipnick is dermate briljant dat de vorig jaar overleden acteur daarmee het haast onmogelijke presteert: hij overschaduwt John Turturro als Barton Fink en John Goodman als Charlie Meadows.

Chronische oorontsteking 
Maar John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows leidt de aandacht van de kijker op zijn beurt af van Turturro als Fink. Waardoor de indruk kan ontstaan dat we de protagonist in de eerste plaats moeten zien als iemand die een groot onheil overkomt dat belichaamd wordt door Lipnick en Meadows.

De omvangrijke Charlie Meadows, Barton Finks buurman in Hotel Earle, is als de vlees geworden manifestatie van dat sinistere hotel. Zijn zweterige lijf doet denken aan de vochtige locatie zelf, waar het behang van de muren bladdert. Zijn chronische oorontsteking is als een verstopping van de leidingen van het pand. Toch hoort en weet hij alles wat daar gebeurt. Alsof de infrastructuur van het hotel niets anders is dan de weerspiegeling van Meadows’ brein.

Na een wat schurende kennismaking tussen de twee buren lijkt schijnbaar goeie lobbes Meadows zich te ontpoppen als de enige vriend van de vereenzaamde en vertwijfelde jonge toneelschrijver, die op zijn naargeestige hotelkamer het scenario voor een worstelfilm moet schrijven terwijl hij verlangende blikken werpt op een foto van een vrouw aan het strand in een gele bikini.

Een redder in nood is Meadows zelfs. Hij weet immers het stoffelijk overschot weg te werken van de om onverklaarbare redenen vermoorde schrijverssecetaresse (en eigenlijk ghostwriter) Audrey Taylor (Judy Davis), met wie Fink een keer het bed heeft gedeeld.

Tenslotte zou blijken dat Barton Finks buurman niemand anders is dan de door de grotesk stoere rechercheurs Mastrionotti en Deutsch van het Los Angeles Police Department gezochte psychopaat en seriemoordenaar Karl (Mad man) Mundt, die zijn slachtoffers steevast onthoofdt.

Overspannen brein 
En toch gaat de film Barton Fink bij nadere beschouwing hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend over de karaktereigenschappen van de gelijknamige hoofdpersoon. Gedeeltelijk is deze geïnspireerd op de schrijver en scenarist Clifford Odets (1906-1963). Maar bij fictie kan alles, zoals de uit een gegoed Joods milieu afkomstige Coen-broers zelf plegen te verklaren. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat Ethan en Joel Coen een vorm van zelfspot bedreven met de hoofdpersoon in hun vierde film, waarvoor ze het scenario vlot in elkaar draaiden nadat ze vast waren gelopen met het script van Miller’s Crossing (1990).

Het personage Charlie Meadows (Mundt) zou bovendien ontsproten kunnen zijn aan het overspannen brein van de evenals de Coen-broers met een schrijfblokkade worstelende Barton Fink. Meadows wordt immers door niemand anders gezien dan door de in zijn Polanski-achtige isolement (The Tenant, 1976) verkerende schrijver. Behalve dan door de twee rechercheurs. Maar ook die worden verder alleen waargenomen door de protagonist.

Minachting voor de gewone man 
De soms catatonisch ogende Barton Fink met zijn beginnende Jewfro-kapsel en zwarte uilenbril heeft in ieder geval de hebbelijkheid Charlie Meadows niet uit te laten praten. “I could tell you some stories…” begint de verzekeringsagent nog hoopvol als Fink hem verzekert dat hij zijn zwaarlijvige buurman als echte ‘common man’ graag in zijn gezelschap heeft. Fink is echter liever zelf aan het woord. ‘The life of the mind’, dat is waar hij als schrijver mee bezig is en volgens hem is dat pas echt een gecompliceerde en zwaarwegende zaak.

John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows

John Goodman als verzekeringsagent Charlie Meadows

In het begin van de film zien we hoe Barton Fink zijn tafelgenoten in een New Yorks restaurant wil doen geloven dat het enthousiasme van het upperclass publiek en de lovende recensies naar aanleiding van zijn op Broadway opgevoerde toneelstuk hem onverschillig laten. Zijn missie, zo beweert hij, bestaat uit theater maken voor en over ‘de gewone man’. Maar eigenlijk droomt hij alleen maar van succes, denkt hij vooral aan zichzelf en is de gewone man hem zijn neus uit, al beseft hij dat niet eens. Filmscripts schrijven in Hollywood, alleen maar om geld te verdienen, zou hij beneden zijn waardigheid vinden. Maar hij doet het toch.

Finks misplaatste hoogmoed, zijn neiging om zichzelf te beschouwen als de enige persoon die over een geestelijk leven beschikt, zal zich later in de film nog manifesteren (en wreken) als hij vlak na de Japanse aanval op Pearl Harbor hovaardig weigert zijn vrouwelijke danspartner af te staan aan een dienstplichtige matroos, waarna hij in een vechtpartij betrokken raakt.

Al met al lokt een personage als Barton Fink het bijna uit dat de karikaturale, uiteindelijk brandstichtende en moordende Meadows (Mundt) hysterisch uitbrult: “I’ll show you the life of the mind!

De ban doorbroken 
Blood Simple (1984), het speelfilmdebuut van de Coen-broers, kon als groteske, duistere thriller als veelbelovend worden aangemerkt. Maar hun vervolgfilm Raising Arizona (1987), waarin een ex-gedetineerde en een onvruchtbare politieagente gezamenlijk een kinderwens koesteren, was ronduit matig. En dan die derde (in zekere zin vierde) film: Miller’s Crossing (1990). Het was dat gangsterepos met zijn overdosis geweld en overdreven ingewikkelde plot, waar Joel en Ethan Coen voor wat betreft het scenario aanvankelijk in vastliepen, waarna ze om de geesten los te maken in enkele weken het scenario voor Barton Fink schreven.

De ban gevormd door die eerste drie niet heel grappige en met uitzondering misschien van Blood Simple ook niet zo spannende films werd doorbroken door het even hilarische als verontrustende meesterwerk Barton Fink. Mogelijk kon die gunstige wending plaatsvinden doordat de gebroeders Coen gedurende hun writer’s block zichzelf bevroegen. Uit dat kritisch zelfonderzoek zou de film en het personage Barton Fink kunnen zijn ontstaan.

Worden gangsterfilms, westerns en politiefilms, met andere woorden: films voor ‘de gewone man’ met veel geweld erin ineens ‘grappig’ en hoogstaand als je dat geweld opzettelijk heel erg overdrijft? Dat is maar de vraag. Wat is er eigenlijk aan de hand met iemand die dat denkt? Die wil ‘de gewone man’ bedienen, terwijl hij deze in wezen minacht. Zo iemand is als Barton Fink, zouden de broers gedacht kunnen hebben.

Michael Lerner als studiobaas Jack Lipnick

Michael Lerner als studiobaas Jack Lipnick

Doos 
Als het al dan niet ingebeelde personage Charlie Meadows Barton Fink straft voor zijn hoogmoed, dan doet de letterlijk Finks schoenen likkende studiobaas Jack Lipnick dat des te meer. Lipnick etaleert Finks eigen nauw verholen ijdelheid. Maar snoert hem tevens de mond. Wat Fink op zijn beurt ‘common man’ Charlie Meadows aandoet. Ook van Lipnick krijgt Fink dus een koekje van eigen deeg.

De plot van de vierde film van Joel en Ethan Coen zou eveneens de vrucht kunnen zijn van een vorm van zelfkritische introspectie van de broers. Die ‘ontknoping’ (als je daar al van kunt spreken) is eerder mysterieus dan ingewikkeld. Wat zit er in de doos met bruin pakpapier en een touw eromheen die Meadows bij Fink in bewaring geeft? Een afgehakt hoofd? We kunnen er alleen naar gissen.

In ieder geval krijgt Fink als hij even met deze doos rammelt ineens inspiratie en weet hij in een enkele doorwaakte nacht een naar zijn eigen zeggen briljant script uit zijn Underwood-schrijfmachine te toveren. Wat dat script betreft vernemen we slechts dat Lipnick het waardeloos vindt. Waar het over gaat, blijft onduidelijk.

Die open eindjes dragen ertoe bij dat Barton Fink zich leent voor verschillende interpretaties en dat je de film regelmatig opnieuw wilt zien. Ook in dat opzicht is de schrijfblokkade die Joel en Ethan Coen ervaren hebben bij het schrijven aan het scenario van Miller’s Crossing een vruchtbare geweest.

 

15 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

The Big Lebowski (1998)

The Big Lebowski (1998)
“Vee cut of your Chonson!”

door Bert Potvliege

Natuurlijk kan ik The Big Lebowski van Joel & Ethan Coen bespreken, uitvoerig ingaan op mijn argumenten en staven met vele voorbeelden. Maar een onverlaat zal ongetwijfeld reageren met een “Well, you know, that’s just like… your opinion, man.” Ik zou er staan met een mond vol tanden. Beschouw het volgende dan ook als een vrijblijvende duik in mijn herinneringen, waarbij ik graag inga op de redenen waarom The Big Lebowski de meest ravissante der Coens is.

Ik was veertien toen deze film in de zalen kwam (1998) en niemand kon voorspellen wat voor diepgewortelde affiniteit ik toen al had met de ultradroge humor van de Coen-broertjes, ook al kende ik hen toen nog niet. Hun vorige prent Fargo deed een belletje rinkelen, maar films van hen had ik zeker nog niet gezien. Ik was al fan van hoofdrolspeler Jeff Bridges (Blown Away was a big deal voor me toen ik tien was) en de trailer sprak me aan.

The Dude in The Big Lebowski (1998)

The Dude in The Big Lebowski

Een vliegend tapijt, that really tied the room together, bracht me linea recta naar de bioscoop. Dat ik de geboorte meemaakte van een van de grootste cultfilms van de jaren 1990 (naast Pulp Fiction en Trainspotting) was kristalhelder. Het was heerlijk dat potentieel van de film reeds te voelen bij het prille begin – de pijn in mijn zij van het lachen was het bewijs. De wereld kwam er pas iets later achter, dus het was alsof ik een geheim wist.

Smokey, this is not ‘Nam. This is bowling. There are rules.
Ik was op slag verknocht aan de film, met dat hazy detectiveplot in de traditie van Raymond Chandler. In het L.A. van de vroege jaren 1990 treffen we hoofdfiguur Jeffrey Lebowski (Bridges), een halfversleten stoner die zichzelf ‘Dude’ noemt. Hij spendeert zijn dagen met bowlen en meedingen naar de wisselbeker ‘meest luie mens op aarde’. Nadat een onverlaat op zijn tapijt urineert (don’t ask) wordt hij onbedoeld meegezogen in de ontvoeringszaak van Bunny, pornoster en vrouw van een filantropische naamgenoot van Jeffrey.

Dat op zich smaakt al best vreemd, maar de Coens smukken hun wereld verder op met een karrevracht absurde nevenpersonages. Ze allen zien sukkelen met het proberen ontwarren van de knoop die de ontvoeringszaak is, doet me het op een gieren zetten. De onophoudelijke stroom aan schlemieligheden is ronduit ongenadig voor de lachkrampen. The Big Lebowski is ondertussen meer dan vijfentwintig jaar oud, maar zelfs na tientallen kijkbeurten blijft het mijn favoriete komedie, die bovendien endlessly quotable is.

Een korte schets van enkele nevenpersonages:

  • Walter Sobchak, bowlingvriend van Dude en Vietnamveteraan met een kort lontje: “I told that kraut a thousand fucking times: I DON’T ROLL ON SHABBAS!”
  • Maude Lebowski, dochter van de filantroop, tevens feministe en kunstenares: “My art has been commended as being strongly vaginal. Which bothers some men.”
  • Jesus Quintana, pedofiel en bowlingvijand van Dude: “I see you rolled your way into the semis. Dios mio, man.”
  • Uli Kunkel, Duitse nihilist en mislukte crimineel met een verleden in de porno-industrie: “Mein dizbatcher says zere iss somezing wrong mit deine kable.”

En dan heb ik het nog niet gehad over Woo, Donny, Marty, Jackie Treehorn, Brandt, Smokey, Larry Sellers, Da Fino, Knox Harrington en uiteraard The Stranger, die a whole cowboy thing goin’ heeft. Die vele figuren zijn als een cascade aan lekkernijen, stuk voor stuk heerlijk ontworpen figuren met ronduit fantastische dialoog gekoppeld aan de juiste casting.

I – the royal we, you know, the editorial – I dropped off the money.
Neem het scenario er eens bij, dat online te vinden is, en vergelijk het met het eindresultaat. Het is de manier bij uitstek om vast te stellen dat de Coens exact werken en nauwelijks een woord afwijken van wat op papier staat. Hun films zijn bovendien doorgaans tot in de puntjes op storyboard gezet. Je mag dan ook verwachten dat die exacte aard van de manier waarop ze film benaderen zich doortrekt in alles. In die zin vind ik de casting van hun films altijd heel fascinerend en dat is nergens meer geslaagd dan hier. Er is geen valse nooit te vinden in het hele arsenaal aan steengoede acteurs.

Dit brengt ons bij Jeff Bridges, die absoluut perfect gecast werd als de overjaarse stoner die tegen wil en dank meegezogen wordt in een knotsgek avontuur. Het is een castingkeuze die even sterk is als Mickey Rourke in The Wrestler of Michael Keaton in Birdman, waarbij de grens tussen acteur en personage lijkt te vervagen, tot het punt dat geen enkele andere acteur ooit de rol zou kunnen invullen op een geloofwaardige manier.

Ik zou epistels kunnen schrijven over de cast, maar laat ik het erop houden dat John Goodman, Steve Buscemi, John Turturro, Julianne Moore en nog vele anderen hun gewicht waard zijn in dirty undies (“The ringer can’t look empty.”).

The Dude in The Big Lebowski (1998)

Jeff Bridges, Steve “Shut the fuck up Donny!” Buscemi en John Goodman

I am the Walrus.
The Big Lebowski meemaken was een belangrijke stap in mijn vormingsjaren als cinefiel, want de films van de Coens zouden daar essentieel in blijken te zijn. Hun werk is van even groot belang voor filmfans van mijn leeftijd als dat van onder meer Paul Thomas Anderson en Quentin Tarantino. De Coen-broers zullen in die vormingsjaren bij velen een van de hoogste schavotjes bekleden, want wat een kwalitatieve output hebben die twee gerealiseerd doorheen de jaren: Blood Simple, Miller’s Crossing, Barton Fink, Fargo, No Country For Old Men, A Serious Man en nog zoveel meer.

De Coens hebben zoveel moois gerealiseerd dat het gebikkel onder cinefielen welke hun beste is waarschijnlijk even grote proporties zal aannemen als de discussie of je Charlie Chaplin dan wel Buster Keaton verkiest. The Big Lebowski spant wat mij betreft de kroon, want het is een cultureel verankerd fenomeen. In navolging van de film ontstond het dudeïsme, een (parodie op) religie gebaseerd op het hoofdpersonage uit de film. De leer, een gemoderniseerde vorm van taoïsme, pleit er vooral voor het rustig aan te doen (“The Dude abides”). Je kan je bovendien online laten inwijden tot dudeist priest. Reeds 600.000 volgelingen gingen je voor. Er is ook het jaarlijkse Lebowski Fest waar veel gebowld wordt – de cast is er zelfs eens opgedoken. In Reykjavik heb ik me ook eens neergeploft in de Lebowski Bar, een hamburgertent waar elke maaltijd naar een personage wordt genoemd. Om maar te zeggen, de film leeft.

Brother Shamus? Like an Irish monk?
Enkele maanden na de bioscooprelease verscheen de film op VHS. Ik repte me naar de videoboer om de film nog eens te bekijken. Later haalde ik de DVD in huis en keek ik nog eens. Toen begin ik de film te tonen aan anderen. En ik keek nog eens. Nog een eind later kocht ik de Blu-Ray. En ik keek nog eens. Tot op de vandaag vind ik het heerlijk nieuwelingen in te wijden. Er gaat geen jaar voorbij zonder dat de film loeihard door het huis speelt. Geen idee wat de houdbaarheidsdatum is van The Big Lebowski, maar de film heeft nog niks aan kracht moeten inboeten. De Dude blijft op de lachspieren werken, ook al is werken niks voor hem.

 

11 juli 2024

 

THEMAMAAND JOEL EN ETHAN COEN

Dogtooth (4K re-release)

****
recensie Dogtooth (4K re-release)
De verstandskies zit los

door Bert Potvliege

Het opnieuw in de bioscoop brengen van gerestaureerde klassiekers is in volle bloei, wat we enkel kunnen toejuichen. Zo kon je vorige maand de 4K-release van The Straight Story meepikken, een kans die we niet lieten liggen. Deze week is het de beurt aan Dogtooth, de uit 2009 daterende doorbraakfilm van de Griek Yorgos Lanthimos, van wie we afgelopen jaar zowel Poor Things als het vorige week verschenen Kinds of Kindness kregen.

Het is fascinerend vast te stellen hoe de bijzonderheden in het recente werk van Lanthimos terug te traceren zijn naar het vijftien jaar oude Dogtooth. De verbeeldingskracht van de ondertussen wereldberoemde cineast is behoorlijk getikt, waarbij het gadeslaan van de mens die niet zelden ontdaan is van sociale conventies aanleiding geeft tot gortdroge humor. De protagonisten die de werelden van Lanthimos bevolken zijn doorgaans van het zonderlinge soort, als kinderen die zelden weten wat moraliteit is en zuiver instinctief door het leven schrijden. In die zin was de eerste binnenkopper van de Griek een blauwdruk voor al het moois dat erna zou komen.

Dogtooth (4K re-release)

Spelen in de zandbak
In Dogtooth volgen we een manipulatieve vader die met vrouw en drie volwassen kinderen op een afgelegen landgoed woont, weg van de bewoonde wereld. Voor redenen die we niet te weten komen, houdt de vader zijn gezin hier weggeborgen. De kinderen hebben nog nooit een voet in de drukke buitenwereld gezet en zijn niks anders gewend dan deze schijnbaar veilige cocon. Ze zijn wereldvreemd en lijken als peuters gevangen in het lichaam van een volwassene, terwijl moeder en vader hen de meest absurde leugens vertellen over hoe de wereld in elkaar zit. Vliegtuigen hoog in de lucht zijn speelgoed dat naar beneden tuimelt als de kinderen zich gedragen, katten zijn de meest gevreesde dieren op aarde en zullen je genadeloos verscheuren…

De levensstijl van dit gezin is ronduit bizar om gade te slaan, wat nog extra in de verf wordt gezet doordat snoodaard Lanthimos geen duimbreed toegeeft in het toelichten van het waarom van dit alles. De insteek van de plot is fascinerend om mee aan de slag te gaan, maar het ontbreken van een verklaring kan tot knarsetanden leiden bij het publiek. De film is ongetwijfeld frustrerend voor sommige kijkers, maar bevrijdend voor de filmmaker. Door onbekommerd te zijn over een pointe, geeft Lanthimos zichzelf alle vrijheid om naar hartenlust te spelen in het stukje zandbak dat hij voor zichzelf opeiste.

De pot op met conventies
Net als in Poor Things, waarin Emma Stone uitmuntend gestalte geeft aan Bella Baxter, wordt hier een setting gecreëerd die de acteurs toelaat het kind in zichzelf te omarmen. Doordat de kinderen in Dogtooth hun hele leven afgesloten zijn van de samenleving, is sociaal wenselijk gedrag hen onbekend. Het instinctieve en dierlijke gedrag komt vervolgens naar de voorgrond, wat Lanthimos grotesk vertaalt in vlagen van geweld en seksuele uitspattingen.

Zo brengt vader regelmatig een jongedame mee naar huis om zoonlief seksueel te behagen. De film gaat zelfs morsig om met de grenzen van pornografie. Wanneer twee kinderen ruzie hebben, deinst de ene er niet voor terug de andere met een mes in de arm te snijden. Een scène van zelfverminking – iets met een tand die eruit moet – zal zelfs velen doen wegkijken.

Dogtooth (4K re-release)

Samen naar het circus
Lanthimos wentelt zich met gemak in zijn stijl en het gaat hem bijzonder goed af. We beelden ons in dat hij het op een gieren zet wanneer de dochter aan de mama vraagt wat een kut is, om vervolgens de moeder droogjes te horen antwoorden: ‘een kut is een grote lamp’. Dat de bizarre film een Oscarnominatie in de wacht sleepte voor beste film in een andere taal doet ons steil achterover vallen.

Maar de film is meer dan een zonderlinge prent. Zij die voorbij het tot fronsen aanzettend verhaal en de groteske verbeelding kijken, zullen een film aantreffen met uitgekiende breedbeeldkaders, kurkdroge acteerprestaties en een soepele vertelling waarbij Lanthimos de kijker bespeelt. Want wat als een eigenzinnige prent lijkt, is eigenlijk een wonderlijke rit op maat gesneden van een publiek dat er voor open staat. De filmmaker is een poppenspeler die ons naar eigen hand zet.

Het eindresultaat is een uitdagende film, een ogenschijnlijke dwarsligger, maar van hoog niveau. De films die Lanthimos hierna nog zou maken, bevestigden enkel zijn talent als circusmeester die ons in zijn greep houdt.

 

8 juli 2024

 

 

ALLE RECENSIES