Old Oak, The

*****
recensie The Old Oak
Hoop voor gepolariseerde samenleving

door Jochum de Graaf

The Old Oak, de afscheidsfilm van Ken Loach (87), legt nog eenmaal haarscherp een uiterst actueel maatschappelijk vraagstuk bloot: migratie. Een schitterende zwanenzang van zijn imposante ruim zestig jaar omspannende oeuvre.

TJ Ballantyne, (innemende rol van Dave Turner) de getormenteerde kroegbaas van The Old Oak, de enige nog enigszins lopende pub in Durham, Noordoost-Engeland, loopt vanaf het strand de zee in, want hij is van plan een eind aan zijn leven te maken. Hij waadt naar de plek waar zijn vader jaren eerder hetzelfde deed. Vanuit een ooghoek ziet hij een klein hondje vrolijk aan komen lopen, keffend, kwispelend. Aangetrokken door de levenslust van het hondje besluit hij van zijn zelfmoordplan af te zien. Het wordt zijn trouwe kameraad en hij noemt het Marra, de benaming in de Noord-Engelse mijnstreek voor de persoon op wie je altijd en overal kunt vertrouwen, van wie je op aan kon bij het zware leven onder de grond. Het is een scène die als voorspelbaar, sentimenteel, larmoyant zelfs, kan worden opgevat. Maar omdat we dan al weten hoe het met Marra afloopt, is er geen enkele reden om dit als spelen op vals sentiment te benoemen. 

The Old Oak

Sociale voorzieningen verdwenen
The Old Oak is van minimaal hetzelfde niveau als het hooggewaardeerde Sorry We Missed You dat gaat over de pakketjes-economie en Gouden Palm-winnaar I, Daniel Blake over het uitkeringssysteem. Het is ook het slotstuk van een trilogie, films die zich alle drie afspelen in het verkommerde en verpauperde Noordoost-Engeland. Sinds de jaren tachtig, toen in de Thatcher-tijd na een keiharde strijd met de vakbonden de mijnen werden gesloten, is de streek langzaam maar zeker teloorgegaan. De overheid heeft zich teruggetrokken. Er is geen werk meer en de meeste sociale voorzieningen zijn gestript. Scholen, winkels en kerken zijn dicht, de woningmarkt, zo weten ze in de pub te vertellen, is ontwricht door ‘een bedrijf op Cyprus’. Voor een spotprijs zijn de huizen van weggetrokken bewoners opgekocht, waardoor de achterblijvende huisbezitters geen kans meer krijgen om elders een beter bestaan op te bouwen.

De mijnwerkersclub, in een bijzaal van de pub, waar foto’s en vaandels herinneren aan het glorieuze arbeidersverleden, is inmiddels opgedoekt. Schimmel en spinrag bedekken de vloer en het achtergelaten meubilair. The Old Oak zelf staat op instorten en wordt financieel ternauwernood overeind gehouden door een groepje locals, dat iedere middag zijn gram komt spuien over alle kwaad dat hen door de buitenwereld is aangedaan. Bij de vele pinten Bitter voeren boosheid en bitterheid de boventoon in hun rauwe kroegpraat. De treurnis om het verlies van de vertrouwde wereld uit zich bij tijd en wijle in vreemdelingenhaat. Het is het bekende mechanisme: wanneer mensen geen grip op hun leven ervaren, compenseren ze dat door zondebokken te zoeken.

Syrische vluchtelingen
En dan arriveert een groep Syrische vluchtelingen in het dorp, moe en uitgeput van een lange reis. Gelijk al als ze uit de bus stappen, gaat een gast in een Newcastle-shirt heftig tekeer tegen ze: ‘wat kom je hier doen, ga toch terug naar je eigen land.’ Het is 2016, het jaar nul voor de Brexit. De Syriërs worden door een deel van de bevolking, waaronder TJ Ballantyne, barmhartig opgevangen. Hij raakt bevriend met Yara (Ebla Mari, weer een van de door Loach zo vaak gevonden natuurtalenten), een fotografe met een dramatisch vluchtverhaal en grote zorgen om haar achtergebleven vader.

The Old Oak

Voor de locals in de pub is hun komst aanleiding om nog eens extra te zwelgen in hun misantropie en xenofobie. ‘Zij krijgen alles, zomaar, gratis, pikken onze huizen en banen in’; ‘we gaan toch niet meemaken dat die tulbanden hier de dienst gaan uitmaken?’. Als Yara even in de The Old Oak geweest is, klinkt ‘dit is onze pub niet meer’. Een Syrisch jongetje wordt er van beschuldigd dat hij te veel naar de Engelse meisjes in zijn klas kijkt en een stuk of vier opgeschoren kapsels nemen hem fiks te grazen.

Zoals vaker bij de komst van een asielzoekerscentrum of de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen (Albergen, Loosduinen!), willen de locals het initiatief nemen om een bewonersavond voor de plaatselijke bevolking te organiseren. Dat zou dan plaats moeten vinden in het zaaltje van de mijnwerkersclub, maar TJ Ballantyne weigert hieraan mee te werken.

Twee getraumatiseerde groepen
Om de oplopende spanningen een halt toe te roepen, bedenkt hij samen met Yara en hulpverlener Laura een plan om de twee getraumatiseerde groepen nader tot elkaar te brengen. En in een dergelijk warmbloedig scenario blinken Ken Loach en zijn vaste scenarioschrijver Paul Laverty uit. Niet zwart-wit de tegenstellingen in sjablonen uitvergroten, maar vooral ook met verschillende tinten grijs te laten zien dat er toch ook nog de nodige menselijkheid in onze maatschappij bestaat.

Het is een ragfijn spel met alle bekende vooroordelen uit het migratiedebat. Sommige verwikkelingen zie je van ver aankomen, maar ook met wendingen die je emotioneel raken. Ken Loach’ laatste woord is een spijkerhard oordeel over de net als in Nederland zwaar gepolariseerde samenleving dat toch hoop biedt. Bij ons klinkt tegenwoordig de roep dat we beter zouden moeten luisteren naar wat al die PVV-stemmers bewogen heeft. Ik zou iedereen vooral willen aanraden The Old Oak te gaan zien.

 

20 december 2023

 

ALLE RECENSIES

Camera Obscura Special: Londen in voor- en tegenspoed

Camera Obscura Special:
Londen in voor- en tegenspoed

door Bob van der Sterre

Londen is dé plek in Britse films en series. Geen enkele andere Britse stad kwam zo vaak op het witte scherm. Laten we het beroemde Londen van films als Four Weddings and a Funeral, Notting Hill, Match Point even links liggen, en zoeken we het échte, rauwe film-Londen op.

Londen… Welke film of serie je ook kijkt, Londen staat voor duur, chique, posh, exclusief. Moderne wolkenkrabbers domineren de skyline. En dat klopt ook wel: in lijstjes van duurste steden in Europa staat Londen derde na Genève en Zürich. Harold Shand vertelde in The Long Good Friday (1980) al waar het heen zou gaan.

Blow-Up (1966) - de beste films in en over Londen

Dat is natuurlijk niet altijd zo geweest. Tot en met de jaren zeventig was Londen vaak nog een rommelige stad. Getekend door de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog. In Pool of London – al uit de jaren vijftig – staren we nog naar putten van bombardementen midden in Londen.

Een film als Pressure laat zien hoe Londen er uitzag als je van West-Indische afkomst was en in de jaren zeventig in een wijk als Notting Hill opgroeide.

Al deze films geven tezamen een mooi beeld van een stad die in de twintigste eeuw verschillende metamorfosen heeft doorgemaakt. Als Londen een artiest zou zijn, zou de documentaire London Nobody Knows (1967) het sleutelwerk zijn.

Let op: dit zijn geen recensies of analyses van films! Ook geen top tien. Ik wil alleen een verhaal vertellen over de samenhang tussen film en stad en kies daarvoor per decennium een passende film. Ik heb ook niet alle films ter wereld gezien, dus hier en daar zal ik een uitstekende film gemist hebben.

Dit artikel is gratis. Graag hoop ik dat de lezer zich als tegenprestatie wil opgeven voor de nieuwsbrief, of zich verdiept in culturele longreads.

 

Westminster Bridge, London (1896)

Westminster Bridge, London (1896): paardentrams met bovenbalkonnetjes

Locatie: Westminster

Wat zou je als oudste film over Londen kunnen beschouwen? De oudste bewaarde film ter wereld, Roundhay Garden Scene uit 1888, is niet in Londen gefilmd maar in Leeds. Zijn tien frames voldoende om voor film door te gaan? Trafalgar Square in 1890. Een ultrakorte opname van wat paard en wagens van Wordsworth Donisthorpe.

Meer filmische bang voor je buck krijg je met deze video van Piccadilly Circus uit 1896 (de gebroeders Lumière). Zij waren ook verantwoordelijk voor deze film van de Westminster Bridge (ook 1896). Let op de paardentrams met bovenbalkonnetjes. Wie wat filmt, bewaart wat. Die trammetjes komen ook voor in deze heerlijke video van oude Londense straatscènes, geüpload door de British Film Institute.

 

The Unfortunate Policeman (1905)

The Unfortunate Policeman (1905): vroege achtervolgingsfilm 

Locatie: Muswell Hill (Haringey)

Tijdens een koffiepauze van schilders gaat een politieagent flirten met de vrouw die de koffie brengt. Een van de schilders trekt dat niet en werpt een pot verf over hem heen. De agent sprint achter hem aan. Ze springen over wasgoed heen, lopen een vrouw die terugkomt van shoppen omver, botsen tegen de melkman op, en zo verder.

The Unfortunate Policeman is een vroege achtervolgingsfilm, die toen zo’n beetje ontdekt werd en in de jaren erna via slapstick meer zou evolueren. Deze film van iets meer dan drie minuten wordt leuk na anderhalve minuut, als ze de stad in rennen. Dat is de wijk Muswell Hill, een buitenwijk in het noordwesten van de stad, niet ver van Hampstead Heath.

R.W. Paul maakte de film, die na 1912 niet meer gemaakt kon worden. De British Board of Film Censors bepaalde toen dat je de autoriteit niet meer zo mocht bespotten.

A Visit to the Seaside uit 1908 is een klein stukje Britse filmgeschiedenis dat we echt even moeten noemen, ook al is het Brighton en niet in Londen. Je kijkt naar kinemacolor, de voorloper van technicolor.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=KGUE0XloM4Q
Meer lezen: http://www.screenonline.org.uk/film/id/1229450/

 

The Sidney Street Siege (1911)

The Sidney Street Siege (1911): shoot-out maar dan echt

Locatie: Shadwell (Tower Hamlets)

In de periode tot 1920 werden in het Verenigd Koninkrijk veel korte films gemaakt. Check de lijst op Wikipedia. Ik kies voor de rauwe realiteit van The Sidney Street Siege van British Pathé. Ook al is het geen echte film met een verhaal, het heeft wel documentaire-achtige waarde.

In 1911 had een bende zich verschanst in Sidney Street, in de wijk Shadwell (vlakbij Whitechapel). Dat liep uit tot een schietpartij tussen hen en de politie. Winston Churchill, toen minister van Binnenlandse Zaken, bemoeide zich ermee, en is ook te zien in de opnamen (en op de foto tweede van links).

De film heeft geen geluid maar hier kun je goed zien hoe krachtig beeld kan zijn. Want je krijgt de sloppenwijk goed te zien, de mensen, de straten, de actie. Dat vertelt het verhaal beter dan een encyclopedie zou kunnen.

Nog meer geschiedenis? In 1913 moest suffragette Sylvia Pankhurst door de politie ontzet worden. Bekijk de video. Let ook op de bussen na ongeveer een minuut.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=v0wPKpAVDGE
Meer lezen: https://www.historic-uk.com/HistoryUK/HistoryofEngland/The-Siege-of-Sidney-Street/

 

Piccadilly (1929)

Piccadilly (1929): stroom van beelden in studio-Londen 

Locatie: Westminster

Een grote club aan Piccadilly Circus. De dansact Mabel en Victor trekt veel bezoekers in een club. Shosho werkt in de keuken en danst liever dan ze afwast. Als er dan een vlekje op een bord wordt gevonden, vliegt zij eruit.

Het vertrek van danser Victor verandert de zaken. Mabel kan niet alleen publiek trekken. Shosho mag terugkomen om het een keer te proberen. Directeur Valentine maakt er een serieuze Chinese dansattractie van. Natuurlijk is het een hit. Hoe moet hij dat nu alleen aan Mabel brengen, met wie hij een relatie heeft? Het wordt ingewikkelder als Valentine gevoelens krijgt voor de koude en ambitieuze Shosho, en zij ook goed geld begint te verdienen.

Het aardige van de film is dat het meer wegkijkt als een stroom van beelden. Dansen. Mabel die ondeugend van een koekje knabbelt. Een briefje dat Mabel niet mag zien. Een partner die zich onder een krant bedekt.

Regisseur E.A. Dupont hield van expressionisme maar ik zou dit zacht-expressionisme noemen want het is nergens te experimenteel of serieus voor de gemiddelde kijker (toen en nu). Het drama van de ijdele Mabel heeft ook wel iets grappigs.

Wat zien we zoal van Londen? Betoverende neonbeelden van Piccadilly Circus. Een bushalte. We rijden mee met een Londense bus. We gaan naar een huis en winkel in Limehouse, waar veel Chinezen wonen. En we zien louche straten rondom Piccadilly inclusief een volkse bar. ‘Dit is ons Piccadilly…’ zegt Valentine. Leuk maar praktisch alles is in de studio gefilmd.

De film speelt soms een beetje met het racismethema omdat Shosho Aziatisch is en ze omgaat met de rijke (en blanke) Valentine. In een bar wordt een man boos als een vrouw met een donkere man danst. ‘Je weet dat je hier niet met een blanke vrouw mag dansen!’ Gelukkig is de film bij de tijd en bijt de vrouw van zich af (zoals vrouwen in de jaren twintig zelfstandiger waren dan de meeste mensen denken, net als dat Shosho hier heel zelfbewust is).

Het was best opmerkelijk dat de Chinees-Amerikaanse actrice Anna May Wong zo’n gelaagde rol kon spelen. Een gelukkige keuze want ze past perfect bij de rol van Shosho. Het was een tijd dat Aziatisch-Amerikaanse vrouwen amper rollen kregen. Ze speelde ook in Shanghai Express van Josef von Sternberg. Lees haar biografie.

Al met al domineert het racismethema de film niet en gaat het meer over algemeen menselijke thema’s, zoals jaloezie en ambitie. Toch blijft de film af en toe ook luchtig. ‘He started this club and made it. He also started Mabel, and made her too…’ En op het laatst zien we borden langskomen die aan een zekere Monty Python-film doen denken…

Ook mooi: het beeld van ondergronds Londen in de jaren twintig in Underground (1928), uiteraard over de metro. Bekijk een klein stukje van die film.

Film: https://www.youtube.com/watch?v=E-omm7T48xY
Meer lezen: http://www.screenonline.org.uk/film/id/486639/index.html

 

Sabotage (1936)

Sabotage (1936): apocalyptisch verlangen

Locaties: Westminster, Regent’s Park (Westminster/Camden) en Islington

Op een avond valt in heel Londen het licht uit. Verloc, de uitbater van Cinema Bijou, is de dader, maar doet of hij op dat moment lag te slapen. De groenteboer naast de bioscoop werkt als spion voor Scotland Yard en moet buurman Verloc in de gaten houden.

Bij films over Londen moet je toch minstens één productie van Alfred Hitchcock nemen. Hoewel Hitchcocks films meer in de studio zijn gemaakt – ook in Sabotage zien we vooral veel studiowerk – zien we hier wel een paar buitenlocaties van Londen. De London Zoo in Regent’s Park, Trafalgar Square, het warenhuis Selfridges (onderwerp van de serie Mr. Selfridge), Oxford Street en Chapel Market. Uiteraard de klassieke sprong in een rijdende stadsbus. Je krijgt het idee dat in Londen nooit iemand normaal in de bus stapt.

Hitchcock bood het publiek samen met Charles Bennett (scriptschrijver) wat meer grapjes dan in zijn vroegere werk. Een absurde dialoog over kanaries (doet denken aan Monty Pythons Dead Parrot-sketch). Verrassend mooie cinematografie (van Bernard Knowles). Zoals het aquarium dat verandert in een apocalyptisch verlangen van Verloc. Of de close-up van de opkijkende Verloc (wenkbrauw). Of de quote als de detective-sergeant wordt ontmaskerd.

De casting was ook verzorgd. Oskar Homolka is sterk als saboteur Verloc (duister Duits accent, sardonische blik); William Dewhurst alias The Professor en Sylvia Sidney (die al bij twee films voorkwam in de Camera Obscura Special over New York). Hitchcock baalde alleen wel dat hij de acteur Robert Donat niet kon krijgen voor de belangrijke Scotland Yard-rol.

Zelf vond Hitchcock de verfilming van het boek van Joseph Conrad niet zo geweldig. Hij vond de explosie in de bus ‘een enorme fout, omdat zo de suspense uit de film werd gehaald’. De bom is inderdaad behoorlijk bruut maar ik ben het toch niet eens met Hitchcock: cinema is waar het (altijd) om draait. En de beelden van de straatklokken compenseren zijn ‘fout’ meer dan genoeg. 

Film: https://www.youtube.com/watch?v=Nm0xkgHv5Ds
Web: https://www.brentonfilm.com/alfred-hitchcock-collectors-guide-sabotage-1936

 

Passport to Pimlico (1949)

Passport to Pimlico (1949): brutale volkswijk eist zelfstandigheid

Locaties: Pimlico (Westminster) en Lambeth

Pimlico: een doodgewone volkswijk ten zuiden van Westminster. Getroffen tijdens de oorlog. Op een stuk braakland ligt een nog onontplofte bom. Tot die wél ontploft.

Een schat wordt zichtbaar. Daarin vinden ze ook een oud verdrag tussen Pimlico-voorgangers en de Bourgondiërs. De rechter die de schat wil verdelen, is stomverbaasd. ‘Je bedoelt dat deze mensen Bourgondiërs zijn?’ Geen halve maatregelen bij de kersverse Bourgondiërs. Douaneposten, paspoorten, een eigen munteenheid. ‘Dit is Bourgondië, hier bepaal ik hoe laat de bar dicht gaat.’

Het klinkt geweldig maar het is al snel een stuk minder leuk als de wijk wordt overlopen door zwarte marktverkopers. ‘Echte gestolen nylons! Wie maakt me los?!’ En dat is maar het begin van de problemen.

In Passport to Pimlico valt vooral het geestige script van T.E.B. Clarke op. ‘Drink je bier eens op, waar is je gevoel voor patriottisme?’ De Bourgondiër die binnen komt lopen en onmiddellijk gaat flirten. De Engelse ministers die het probleem alsmaar doorschuiven naar elkaar. Het duel tussen de megafoons. En deze geweldige quote: ‘We waren altijd Engels, en we zullen altijd Engels blijven, en het is juist omdat we Engels zijn dat we opkomen voor ons recht om Bourgondiër te zijn!’

Met de humor zit het goed, jammer is dat de film toch iets te oubollig is om vernieuwende cinema op te leveren. De film slaagt vooral als soap. Met de wijkagent, de wijkvoorzitter, zijn dochter, een groenteboer, zijn collega (en zangeres), een kledingverkoopster, de bankdirecteur, enzovoort. En we gaan nog met ze meeleven ook, dankzij het enthousiasme van de acteurs. Bekijk eens hoeveel lol ze hadden bij het filmen.

Passport to Pimlico heeft ook een paar buitenscènes. Daarin zien we de ravage van de bombardementen op Londen. Karkassen van huizen en braakland. We zien ook min of meer iconische Londense locaties als Piccadilly Circus, Westminster Bridge en Whitehall. De film speelt zich af in de hittegolf van 1947 maar werd gefilmd tijdens de natte zomer van 1948. Regisseur Henry Cornelius hield in elk geval geen goede herinneringen over aan de film: hij zou nooit meer voor Ealing Studio’s werken.

Alleen een ding… De film werd opgenomen in Lambeth aan de andere kant van de Thames, bij de kruising van Lambeth Road en Hercules Road. Dat zorgde voor deze geestige kop op de website van BFI: Passport to… Lambeth?

Aardig feitje: dertig jaar later putten krakers inspiratie uit deze film voor hun ‘republiek’ Frestonia, in de wijk Notting Hill. En nee, dat zijn niet The Young Ones. Dát huis stond in Bristol.

Film: te zien op Netflix
Meer lezen:
https://www.bfi.org.uk/features/passport-pimlico-locations-ealing-comedy

 

Pool of London (1951)

Pool of London (1951): spanning rondom de Thames

Locaties: City of London, Westminster, Greenwich, Southwark en Docklands

Amerikaanse mariniers meren aan in Londen. Ze zitten in de Pool of London: het stuk van de Thames van de Tower Bridge tot Rotherhide. Ze hebben drie dagen verlof en er is tijd om in de stad rond te dwalen.

Een van hen (Dan) is verwikkeld in smokkelzaken. Hij moet gestolen goederen meenemen naar Rotterdam. Dat doen ze vlakbij St Paul’s Cathedral. De politie heeft het nakijken. Dan schept alleen net iets te veel op tegen zijn vriendinnetje. Dat maakt het weer lastig voor Johnny, die net leuk contact had met Pat.

Aangename film van de ervaren regisseur Basil Dearden. Verzorgde karakters en verhaallijnen. Een heist, romantiek, actie, sfeervolle finale. Acteurs die goed passen bij hun rollen.

En we krijgen ook redelijk wat Londen te zien. Vanaf minuut 35 worden we getrakteerd op 10 minuten buitenopnamen van de omgeving van St Alban’s Church en St Paul’s Cathedral. Bijzonder moment als Johnny en Pat vanaf de kathedraal uitkijken op ruïnes van de oorlog die nog steeds zichtbaar waren. De achtervolging dwars door Leadenhall Market (zie foto) is ook een prachtig plaatje. Die passage ziet er nog net zo uit.

BFI heeft een artikel met de toen en nu’s van de locaties in de film. De dvd-uitgave heeft een handige featurette over alle locaties in de film. Er is veel veranderd natuurlijk. In Tooley Street in een dubbeldekkertram springen op weg naar Tower Bridge… dat was een jaar later na de film al niet meer mogelijk. The Queen’s Theater in East End was ook al in 1965 neergehaald. En een milk bar waar je ‘s avonds laat nog wat hapjes en drankjes bestelt: dat stukje cultuur is ook weg.

De Docks versjofelden in de jaren zestig en zeventig in hoog tempo, om vanaf de jaren tachtig een nieuw (luxe) leven te worden ingeblazen (komen we nog op terug). De St George Wharf komt drie keer in beeld. Die straat ziet er nog vrijwel hetzelfde uit. Het gebied bij de Thames rondom de Tower of London is vooral veel drukker geworden.

Frappant is dat de film weer net als Piccadilly (zijdelings) over racisme gaat. Johnny (Earl Cameron) krijgt te maken met een portie onaardige opmerkingen over zijn donkere uiterlijk. Hij heeft leuk contact met Pat maar tot een affaire komt het niet. Misschien ging dat in 1951 nog te ver voor het Britse publiek?

Meer films trokken in de jaren vijftig naar buiten, zoals deze:

  • We are the Lambeth Boys (Karel Reisz; en een vervolg in 1980)
  • A Kid for Two Farthings (Carol Reed)
  • The Yellow Balloon (J. Lee Thompson)
  • Night and the City (Jules Dassin)
  • The Ladykillers (Alexander Mackendrick)
  • I vinti (Michelangelo Antonioni)
  • En vooral The Blue Lamp van wederom Basil Dearden bevat veel shots van Londen

Film: te zien op Netflix
Meer lezen: https://www.bfi.org.uk/features/pool-london-locations
Aanrader: film over de Londense tram: The Elephant Will Never Forget

 

The London Nobody Knows (1967)

The London Nobody Knows (1967): James Mason bezoekt obscure plekjes

Locaties: zie tekst

In de ‘documentaire’ The London Nobody Knows uit 1967 (uitgebracht in 1969) zien we acteur James Mason rondlopen door de stad. Met paraplu, tweedjasje en pet vertelt hij op geestige wijze over obscure plekjes in Londen.

Hij bezoekt alleen plaatsen in verval. Vrijwel overal waar hij komt, ziet het er verwaarloosd uit. Inclusief de mensen in de film (veel daklozen). De plaatsen die hij bezoekt:

  • Het oude Bedford theater in Camden
  • Tunnels onder Camden Freight Terminal
  • Restanten van een spoorwegemplacement
  • Church Street Market en Chapel Market
  • Urinalen (‘een Victoriaanse wc is een kunstobject’)
  • Begraafplaatsen
  • Leger des Heils
  • Spittalfield (waar de moorden van Jack the Ripper plaatsvonden)

Dit is een speelse film van Norman Cohen, gebaseerd op het boek van Geoffrey Fletcher uit 1962. ‘Daar is voor iedereen die er interesse in heeft een egg breaking plant.’ Vervolgens zien we hoe een pletwals een paar eieren plet. Mason staat bij een oude mannen-wc, wijst met zijn paraplu naar een tank met water. ‘Hier zaten vroeger goudvissen. Deze vissen zitten hier nu natuurlijk niet meer, we hebben ze er alleen ingestopt ter illustratie.’

Schrijver Douglas Anderson legt in 2014 in een terugblik op de film uit wat de waarde ervan is vandaag de dag: ‘De gebieden die The London Nobody Knows bezocht, waren off the beaten track en het is waardevol om ze te zien hoe ze waren.’ De film toont daarmee een uniek Londen van toch slechts vijftig jaar geleden.

De filmstijl past bij de ‘swinging sixties’ of ‘swinging London’. Voor wie er niet mee bekend is: het was een soort culturele revolutie van jongeren. De Britse bevolking was door de babyboom behoorlijk jong: bijna 50% was onder de 30 jaar. Dat schepte mogelijkheden voor nieuwe artiesten. Ze wilden het anders doen: vrijer, moderner, hedonistischer, maffer.

Die beweging stormde door de muziekscene (The Beatles, The Who, The Kinks, The Rolling Stones), de modescene (o.a. minirok) en ten slotte ook de filmscene. De invloed op de popcultuur was immens. Krijg een indruk via deze video van 7 minuten.

De Swinging Londen-films zijn duidelijk door jonge mensen gemaakt: enorm energiek, grappig en maf. Ook al waren de films komisch van toon, ze gingen toch over serieuze zaken als depressies, seksualiteit en relatieproblemen. Zelfs abortus en ongewenste zwangerschappen komen langs (Darling en Georgy Girl). Minpuntjes zijn misschien dat sommige Swinging London-films iets te hard hun best deden om eigenzinnig te zijn, en er soms wel erg makkelijk tussen komedie en drama heen en weer werd geschakeld.

De films speelden zich bijna allemaal af in Londen. Vooral rondom Carnaby Street (Soho) en the King’s Road (Chelsea). Maar ook in Hammersmith, Fulham en Notting Hill. Er valt veel meer over deze korte filmgolf vertellen, maar dat valt een beetje buiten deze rubriek. De liefhebber kan terecht bij deze website.

Mensen beschouwen Blow-Up van Michelangelo Antonioni meestal als de archetypefilm van Swinging London. Maar er zijn er meer:

  • Georgy Girl (Silvio Narezzano)
  • The Knack and How to Get It (Richard Lester)
  • The Pleasure Girls (Gerry O’Hara)
  • The Party is Over (Guy Hamilton)
  • Joanna (Michael Sarne)
  • Alfie (Lewis Gilbert)
  • Morgan, A Suitable Case for Treatment (Karl Reisz)
  • Darling (John Schlesinger)
  • I’ll Never Forget What’s’isname (Michael Winner)
  • Three Hats for Lisa (Sidney Hayers)
  • Smashing Time (Desmond Davis)
  • Bronco Bullfrog (Barney Platts-Mills; uit 1970)

De jaren zestig was een geweldige filmperiode want er was nog veel meer aan Londen te zien dan alleen de Swinging London-films:

  • The Ipcress File (Sidney J. Furie)
  • The Traitors (Robert Tronson)
  • The L-Shaped Room (Bryan Forbes)
  • A Hard Days Night (Richard Lester)
  • The Small World of Sammy Lee (Ken Hughes)
  • What a Crazy World (Michael Carreras)
  • The Servant (Joseph Losey)
  • Peeping Tom (Michael Powell)
  • Nerosubianco (Tinto Brass)
  • Repulsion (Roman Polanski)
  • Victim (Basil Dearden)
  • Piccadilly Third Stop (Wolf Rilla, door de metrotunnels)

Om meer te weten over de locaties waar de films van de jaren zestig zich afspelen, kun je luisteren naar deze presentatie van deze Britse hoogleraar (40 minuten).

Film: https://www.dailymotion.com/video/x5h8w0m
Meer lezen: https://psychogeographicreview.com/the-london-nobody-knows/ en https://www.theguardian.com/film/2003/nov/21/history

 

Pressure (1976)

Pressure (1976): Notting Hill in andere tijden

Locatie: Notting Hill

Londen ontwikkelde zich economisch in de jaren na de oorlog. Maar niet voor iedereen is economisch succes in Londen even realistisch. Voor zwarte Londenaren uit Notting Hill is een baan krijgen al moeilijk. Zelfs Tony, toch wel een intelligente jongen, raakt moedeloos van zijn afwijzingen. ‘Hoe lang ben je al in dit land?’ ‘Ik ben hier geboren, meneer.’

Aan de andere kant past Tony ook niet echt bij zijn Jamaicaanse en Trinidadiaanse straatschoffievrienden. ‘Wil je pattie?’ ‘Nee ik wil geen paté.’ Hilariteit… want pattie is slang voor fish and chips. Tony raakt betrokken bij hun winkeldiefstalletjes. Zijn broer verkondigt ondertussen black power. En snapt niet dat zijn broertje een wit vriendinnetje heeft.

Pressure is een unieke productie: de eerste film die écht het leven van een zwarte Londenaar weergaf. Met alle zaken die daarbij komen kijken: racisme, vooroordelen, verzet. De film kijkt genuanceerd: de witte mensen in deze film discrimineren niet allemaal. En dan met reggaemuziek als verrassende score.

De film is niet foutloos. Het script is vrij simplistisch. Regisseur Horace Ové, zelf in Trinidad geboren, had een documentaire-achtergrond. Dus legt hij een verhaal uit aan zijn filmpubliek, maar iets te didactisch, zoals een reviewer op IMDb treffend zegt. De hulp van romanschrijver Sam Selvon – ook afkomstig uit Trinidad – mocht ook niet baten. Alle moralisme heeft iets saais, zelfs als het terecht is.

Het acteerwerk is ook soms matig – zoals de hysterische moeder van Tony. Dat had ook te maken met de amateurs waar ze mee werkten. Selvon en Ové deden hun best om karakters op straat te vinden. Sommige acteurs in de film waren dus in het echt ook dakloos. Pressure doet daarmee ook wel denken aan Braziliaanse straatfilms als Pixote en Fábula.

De grootste uitdaging – niet vreemd – was het vinden van een budget om de film te maken. Ové: ‘Ze keken me aan of ik gek was dat ik dit verhaal wilde verfilmen.’ British film Institute (BFI) hielp uiteindelijk met de financiering maar veel was het niet. De meeste scènes werden zonder vergunning geschoten. Zelfs het stelen van appels op de markt. We zien wel een realistisch portret van Notting Hill. Met Ladbroke (lange rechte weg in Notting Hill), Portobello Road, Harrow Road. De liefhebber van locaties kan terecht op Reelstreets.

Veel van de film kwam uit Ové’s leven zelf. Hij werkte zelf als schoonmaker in een ziekenhuis, net als Tony. Ook de politie-invallen had hij zelf gezien. En vooroordelen waren hem ook niet onbekend. Hij haatte dat hij ‘zwarte filmmaker’ werd genoemd. ‘Je noemt toch ook niet iemand ‘blanke filmmaker zo-en-zo’?’ En hij werd boos als Trinidad als achterstandsland werd gezien. Ové maakte dus echt zijn eigen film en concludeerde al met al toch positief: ‘Je kunt dus toch films maken over de wereld om je heen.’

De jaren zeventig leverde een gevarieerde oogst op aan Londense films die ook de cultuur van die tijd afspiegelt: zoekende na de vernieuwende jaren zestig.

  • The Rise and Rise of Michael Rimmer (Kevin Billington)
  • Deep End (Jerzy Skolimowski)
  • Frenzy (Alfred Hitchcock)
  • Quadrophenia (Franc Roddam)
  • Melody (Waris Hussein)
  • A Touch of Love (Waris Hussein)
  • The Squeeze (Michael Apted)
  • Nighthawks (Ron Peck)
  • Una lucertola con la pelle di donna (Luciano Fulci, Britse ‘giallo’)
  • Performance (Donald Cammell en Nicolas Roeg, met Mick Jagger)
  • 11 Harrowhouse (Aram Avakian)
  • Death Line (Gary Sherman, horror in een oud metrostation, klinkt goed maar verwacht er niet te veel van)

Film: https://www.youtube.com/watch?v=uqSVGSUC5CI
Meer lezen:
https://faroutmagazine.co.uk/pressure-first-film-black-british-experience/ en https://www.bfi.org.uk/lists/hidden-history-uk-punks-11-films

And now for something completely different…

Special in een special: punkfilms
De 70’s was een moeilijk decennium. Woningproblemen, economische problemen en sociale problemen. Mensen zagen weinig hoop meer in hun toekomst. Dat zou in de jaren 80 alleen nog maar erger worden.

Veel hiervan is nog terug te zien in punkfilms in die tijd. Die vormden een kortstondige Londense filmhype. Extreem laag budget, meestal documentair en ook wel ‘aapjes-kijken’: wie zijn die punkers, hoe leefden ze… De documentairemakers wilden van hun kant de mens achter de punker laten zien aan de conservatieve medemens.

Punk Can Take It is een interessante vreemde eend in deze bijt. Het was een promo voor de punkband UK Subs. Deze mockumentary (twintig minuten, parodieert de propagandafilm London Can Take It) beschrijft de strijd die échte punk moet leveren om te overleven. Daarin zijn punkers net zo trots en verheven als de Londenaren in de oorlogsfilm. De prachtig voice-over van de toen al gepensioneerde nieuwslezer John Snagge is de bonus: ‘Op de zwarte markt zwaaiden de platenmaatschappijen met hun magische chequeboekjes om de nog vrije punkbands te contracteren.’

Regisseur Julien Temple zou later zijn spotternij ook inzetten bij het bekendere Great Rock ‘n’ Roll Swindle rondom The Sex Pistols. Daarna zou hij nog veel muziekvideo’s maken.

Het British film Institute toont 11 échte punkfilms (uit die tijd) via haar player. Die kun je helaas alleen in het Verenigd Koninkrijk kijken maar sommige films kun je vinden op YouTube. Hier een paar tips:

  • Punk in London (Wolfgang Büld)
  • Don’t Dream it – See It (Phil Munnoch, tijdsbeeld van Chelsea)
  • Knights Electric (Barney Broom, uit 1980)
  • Jubilee (Derek Jarman)
  • The Punk Rock Movie (Don Letts)

Meer lezen? Bekijk deze lijst van punkfilms op Pitchfork.

 

The Long Good Friday (1980)

The Long Good Friday (1980): de Docks in opkomst 

Locaties: Docks (Southwark), Canary Wharf/Isle of Dogs (Tower Hamlets), Brixton (Lambeth), Westminster, St Katherine’s & Wapping, Harringay en Lewisham

In The Long Good Friday kijken we naar de zelfingenomen gangsterbaas Harold Shand. Hij staat op het punt om een grote deal te slaan met Amerikanen. ‘Weet je wat dit waard gaat zijn in 1988?’ Het is de kans om ‘legit’ te worden voor Harold (Mister H. voor ondergeschikten).

Er gaat iets mis. Zijn rechterhand Colin wordt vermoord in een zwembad. Overal gaan bommen af. Er is iets gaande met de IRA maar Harold weet niet precies wat. De Amerikanen worden nerveus.

Deze Londense misdaadfilm is niet voor niets beroemd. De energie in het spel van Bob Hoskins, om maar iets te noemen. Ook Helen Mirrens rol doet ertoe. En het misdaadverhaal zelf zit ook goed in elkaar.

De Londense locaties in de film van John McKenzie spelen een belangrijke rol in de film. Dat begint al met Harry’s speech op de boot tussen de torens van de Tower Bridge. Die speelden ook al zo’n grote rol in de film Pool of London. Net als in die film zien we veel van het gebied ten oosten van de Tower Bridge: Isle of Dogs, Wapping en Poplar.

Nog meer in het oog in springt de locatie van de Docks. We zien onder andere St Katharine Docks, Canary Wharf, Wapping High Street. Toen nog afgesloten gebieden waar al tien jaar niets meer gebeurde. Nu een peperdure woonlocatie.

Harolds speech in 1980 raakt de kijker anno nu best hard: ‘This is the decade in which London will become Europe’s capital, having cleared away the outdated. (…) No other city in the world has got, right at its centre, such an opportunity for profitable progress!’ Londen zou daadwerkelijk een van de duurste steden ter wereld worden. Lees een interview met scriptschrijver Barrie Keeffe in The Guardian over deze ‘voorspellende gave’ van de film. ‘Ik heb het gevoel alsof we in het schaalmodel zitten van het nieuwe Docklands op Harolds jacht, bekeken door de agenten en raadsleden.’

Groot is het contrast met Brixton (district Lambeth) dat ook nog even in de film voorkomt. Die Londense achterstandswijk met slechte reputatie wordt in deze film ook vooral geassocieerd met drugsoverlast. Brixton kreeg weinig kans in de Londense cinema maar voor de liefhebber is er wel een film die zich alleen in Brixton afspeelt: Babylon, uit hetzelfde jaar als deze film.

De jaren tachtig lieten verder een rauw en ranzig London zien:

  • The Firm (Alan Clarke)
  • Withnail & I (Bruce Robinson)
  • The Chain (Jack Gold)
  • High Hopes (Mike Leigh)
  • My Beautiful Laundrette (Stephen Frears)
  • An American Werewolf in London (John Landis)
  • 84 Charing Cross Road (David Hugh Jones)
  • Mona Lisa (Neil Jordan)

Filmclip: https://www.youtube.com/watch?v=B90zNzyFk-w
Meer lezen: https://www.bfi.org.uk/features/long-good-friday-london-locations

 

Nil by Mouth (1997)

Nil by Mouth (1997): grofgebekte familie

Locaties: Lambeth, Southwark, Brixton, Lewisham en Camberwell

In een huis woont een grofgebekte familie: Raymond, zijn vrouw Val, haar broer Billy, moeder Jane en oma Kath. Het probleem is dat Billy verslaafd is en dat Raymond daardoor een ‘pakket’ misloopt. Dat is het begin van een neerwaartse spiraal: door een mix van coke en drank wordt Raymond steeds agressiever en komt Billy op straat terecht.

Nil by Mouth toont zonder gêne de aftakeling van deze Londense familie. Drugs, drank, misdaad, mishandelingen, geschreeuw. De sfeer is akelig. Neem de anekdotes van Mark waar Raymond hysterisch om moet lachen, bijvoorbeeld over een pil tegen depressie. Aarrghh… zet twee machomannen bij elkaar en ze zetten al snel hun eigenbelang boven het belang van de familie.

Dit was een persoonlijk project van Gary Oldman. Gary Oldman? Jawel, ook deze beroemde acteur maakte een film. Oldman was schrijver en regisseur en het script was losjes gebaseerd op zijn eigen jeugdige leven in Londen. Echt losjes, benadrukte hij later regelmatig, toen iedereen er een letterlijke biografie in zag.

Waarom deze ellende bekijken? Omdat Oldman – zelf acteur natuurlijk – wel het beste uit deze club acteurs wist te halen. Met name Ray Winstone is immens. Als je het karikaturale masker van zijn rollen in latere misdaadfilms afzet, kom je uit bij deze moeilijke, tragische rol in Nil to Mouth.

Van de stad zien we in Nil by Mouth vooral korte flitsen van Zuid-Londense straten: Lambeth (ook van Passport to Pimlico), Southwark, Brixton, Lewisham en Camberwell. Districten die je nagenoeg nooit in films over Londen ziet. Dit is de achterkant van het populaire Londen ten noorden van de Thames. De website Reelstreets heeft wederom de buitenscènes op een rij gezet.

De krant The Guardian vergelijkt de film met ‘geezer-crime movies of 90s Cool Britannia’, die in het spoor van deze film een commerciëler pad zouden afslaan. In deze film in elk geval geen ‘cool’ stilisme, maar juist een opzettelijk sobere filmstijl, die soms ook irriteert met de overdadige hoeveelheid close-ups van gezichten.

Londen kwam vaak voor in cinema in de jaren negentig. Een speciale vermelding voor de ongelooflijke productie van Mike Leigh in dat decennium. Hij filmde ieder jaar door vrijwel heel Londen – in krakkemikkige huizen en armoeiige straten. Zijn Naked staat te boek als Britse filmklassieker. Ik genoot meer van het warmere Career Girls. Beide films met de veel te jong overleden actrice Katrin Cartlidge. Wie hoopt op een toen-en-nu van Mike Leighs films: BFI heeft precies dat gedaan. Zijn jaren negentig-films:

Andere films uit de jaren negentig met Londense straten: 

  • The Krays (Peter Medak)
  • Lock, Stock & Two Smoking Barrels (Guy Ritchie)
  • Velvet Goldmine (Tod Haynes)
  • Wonderland (Michael Winterbottom)
  • Scum (Alan Clarke, tv-film-versie van de film uit 1979)
  • Riff-Raff (Ken Loach)
  • Notting Hill (Roger Mitchell)

Meer lezen: https://www.theguardian.com/film/2022/nov/03/nil-by-mouth-review-gary-oldmans-overwhelming-study-of-family-violence

 

Fish Tank (2009)

Fish Tank (2009): rebelse tiener in Oost-Londen 

Locaties: Barking, Tower Hamlets en Havering

Mia – een tiener met een grote mond – moet overleven in een verpauperde Londense buitenwijk. Ze komt nogal snel in ruzies terecht. Niemand houdt van haar. Haar moeder heeft ook geen interesse en haar zusjes bekken haar altijd af.

Op een dag komt een nieuwe vriend van haar moeder (rol van Michael Fassbender) de keuken ingelopen. Hij is aardig. Ze krijgt een band met hem. Hij geeft haar een camera en probeert haar te laten geloven in haar danstalent. Maar dan…

Fish Tank van Andrea Arnold is het type film dat ik normaal mijd: het arthousedrama. De scripts ervan zijn zo algemeen dat het door een algoritme geschreven had kunnen worden.

We volgen de hele film één persoon, zittend, pratend, lopend (schokkende camera erachteraan). Die persoon komt vaak uit een verwaarloosd arbeidersmilieu, woont in een slechte buurt, volop gebroken gezinnen, te jonge moeders, mannen die zich als honden gedragen óf juist als goedzakken (zoals Connor). En dan probeert de persoon ‘stand te houden’ via een soort droom (hier het dansen) die uiteraard op het einde in gruzelementen wordt gegooid. Via lompe edits worden de deprimerende scènes aaneengeschakeld. Vergeet niet het schokeffect ergens midden in de film.

Waarom dan toch kijken? We krijgen hier een zeldzaam beeld van de Oost-Londense buurten Dagenham en Barking. Wijken tjokvol armoede (volgens dit online tijdschrift) en misdaad (volgens het forum Reddit). Buurten met verlopen flats, troep op straat en openbare ruzies.

De shots van de Tower Hamlets Estates in Dagenham en de man die daar op zijn balkonnetje zit: daarin zit de kwaliteit. Het matige verhaal moeten we dan maar op de koop toe nemen. Overigens werd niet alles daar opgenomen, ook een stuk in Essex (district ten oosten van Greater Londen).

Opvallend aan de film – zeldzaam in filmproducties – is dat het chronologisch werd opgenomen en de acteurs niet meer dan een week van te voren wisten wat er die week gefilmd werd, en geen idee hadden van het verloop van de film.

Sinds de jaren nul figureert Londen in veel bigbudgetactiefilms. Het was verder niet het beste decennium voor de Londense film. Een paar aardige films hebben nog wel scènes in de stad:

  • Snatch (Guy Ritchie)
  • Shaun of the Dead (Edgar Wright)
  • Happy-Go-Lucky (Mike Leigh)
  • 28 Days Later (Danny Boyle)
  • Kidulthood (Menhaj Huda) / Adulthood (Noel Clarke)
  • Scenes of a Sexual Nature (Ed Blum)
  • Made in Dagenham (Nigel Cole) 

Kortom…

Londen mag blij zijn dat het ook is vastgelegd in economisch mindere tijden. Als je het huidige dure Londen als maatstaf zou nemen, zou je bijna niet meer weten hoe de stad er ooit uitzag. Zelfs de scriptschrijvers van The Long Good Friday hadden zelf vermoedelijk ook niet kunnen denken dat de film zo precies op een grens van arm en rijk Londen zou zijn gemaakt.

Films hebben de diverse kanten van Londen laten zien. Van Soho tot Lambeth, van Notting Hill tot Chelsea. Het is alsof de Londense filmmakers wel geloven dat de mooie, dure stad bestaat maar dat simpelweg weigeren te bevestigen op celluloid. Een stad waar mensen leven en gebruik van maken, is immers veel interessanter om te filmen. 


Overige bronnen

 

10 maart 2023

 

Lees ook deel 1: Camera Obscura Special: Parijs
Lees ook deel 2: Camera Obscura Special: New York
Lees ook deel 4: Camera Obscura Special: Tokio
Lees ook deel 5: Camera Obscura Special: Amsterdam

Boiling Point

****
recensie Boiling Point
Het restaurant als crisiscentrum

door Tim Bouwhuis

Hoeveel kan er in één lange take van anderhalf uur speeltijd misgaan voor en achter de coulissen van een drukbezocht restaurant? Boiling Point laat je door zijn rigoureuze aanpak regelmatig naar adem happen. 

In en rond de keuken van een luxe Londense eetgelegenheid gaan werknemers gebukt onder een onverbiddelijk en schijnbaar onvermijdelijk arbeidsregime. Nog voordat de deuren openen, zet een bliksembezoek van de voedsel- en warenautoriteit de verhoudingen op scherp: het papierwerk is niet in orde, niet alle personeelsleden dragen plastic handschoentjes en het blijkt uit den boze om de handen te wassen in dezelfde wasbak die gebruikt wordt voor de voedselvoorbereiding. Twee keer knipperen met de ogen en de zaak is twee sterren van de keuringsdienst armer. Een fractie later arriveren de eerste gasten.

Boiling Point

Vluchten kan niet meer
Als prestatiedruk en verwachtingsmanagement regeren, moeten werknemers er continu aan herinnerd worden dat ze ook nog steeds mensen zijn. De chef-kok van dienst (Stephen Graham) klampt zich wanhopig vast aan de brokstukken van zijn privéleven; op weg naar zijn keuken, waar hij typisch genoeg te laat arriveert, probeert hij nog een vluchtig telefoongesprekje met zijn zoontje te regelen, waarbij zijn vrouw fungeert als ondankbare tussenpersoon. Langer dan twintig seconden duurt het contact uiteindelijk nooit. Als Andy Jones (op innemende wijze gespeeld door Graham, die volledig tot het gaatje gaat) iets op zijn gemak wil doen, moet hij zich eigenlijk verstoppen, naarstig op zoek naar een gezonde uitweg. In een restaurant is er niemand die niet om de aandacht van de chef-kok vraagt.

Plan voor een aanzoek
Omdat Jones die last niet aankan, maakt hij fouten die het functioneren van het restaurant in de waagschaal stellen. Regisseur Philip Barantini (Villain, 2020), die ook aan het scenario werkte, heeft zo de perfecte protagonist te pakken. Jones is tegelijk een slachtoffer en een schuldige. De lat ligt gewoonweg te hoog; is de enige ‘uitweg’ dan zelfvernietiging? Je kunt deze chef-kok van alles verwijten, maar tegelijkertijd is het bezwaarlijk om hem onvoorwaardelijk te veroordelen.

Toegegeven, Barantini veroorlooft zich wel erg veel complicerende factoren. Zo brengt de voormalige zakenpartner van Jones (Jason Flemyng), precies op de bewuste avond een gevreesde ‘food critic’ (Lourdes Faberes) mee, en zit er aan ongelukstafel dertien een verloofd stel, en daarmee ook een man met een plan. De crisissituatie in het restaurant roept de vraag op hoe geloofwaardig het is dat één avond op zó’n dramatische wijze uit de hand loopt. Hoe dan ook stemt de spanning rond het personage van Jones tot nadenken, en zorgt ze in combinatie met de filmvorm voor enerverende cinema: óók Boiling Point (zie verder bijvoorbeeld Russian Ark, Victoria en Utøya 22. juli) flirt met de mogelijkheden (en productionele moeilijkheden) van een zogeheten ‘long take’, die de werknemers van het restaurant vangt in een voortdurende reis van de camera.

Boiling Point

Reis van de camera
Gelukkig weerstaat Barantini de logische verleiding om constant in het spoor van de overspannen chef-kok te blijven. Zo zijn er momenten dat Jones het kader uitloopt terwijl de camera blijft rusten bij sous-chef Carly (Vinette Robinson), of meedwaalt met een van de jongere bediendes, die de confrontatie moet aangaan met een veeleisende bezoeker. Een dergelijk schema voor regie en camera uitdenken is onnoemelijk complex, omdat alles niet alleen eindeloos gerepeteerd en technisch volkomen uitgevoerd moet worden, maar ook nog eens moet overtuigen in de suggestie van tijdelijke continuïteit.

Boiling Point slaagt in die opzet, en staat zo garant voor een vermoeiend avondje uit, waarin je te gast bent en ook nog eens meekijkt achter de schermen. Als de eindtitels lopen, drink je liever een glas water dan dat je nog begint aan een bord pompoenrisotto.

 

30 september 2022

 

ALLE RECENSIES

Nowhere Special

****
recensie Nowhere Special
Op de drempel van het bestaan

door Tim Bouwhuis

Hoe vertel je je kind dat je terminaal ziek bent? Een brok in de keel is waarschijnlijk bij Nowhere Special, een beheerst, ingetogen drama over de relatie tussen een alleenstaande vader en zijn vierjarige zoontje.

“Mama moest gaan, heel ver weg.” Het zijn de gebruikelijke eufemismen van verleden leed, verteld van ouder op kind om de klap van een blijvend verlies te verzachten. In Nowhere Special is de moeder van Michael (kindacteur Daniel Lamont in zijn eerste rol) dan nog wel in leven, John (doorleefd vertolkt door James Norton) weet heel goed dat ze niet meer naar hen zal terugkeren. Ondanks de voelbare last van het gemis wordt de kennis van deze situatie vrijwel vanaf het begin overschaduwd door de onafwendbare tragedie die de film overspant.

Nowhere Special

Een andere vorm van pijn
Je merkt het aan Johns doorgroefde gezicht, aan de zorgen die hem op het lijf geschreven zijn. Je merkt het aan de vele toespelingen op de dood, de symbolische gebaren (een levenloze kever, een wegzwevende ballon) die Michael zonder woorden leren te begrijpen. En bovenal merk je het aan de zware zoektocht naar een adoptiehuis, die als een rode draad naar de uitgang van het leven (en daarmee naar het einde van de film) leidt.

Nowhere Special speelt zonder meer in op het sentiment van zijn publiek, maar de relevante vraag is of regisseur Uberto Pasolini (Machan, Still Life) de emoties daarbij zodanig ‘bespeelt’ dat hij zijn personages en het ziekteproces van de vader uitbuit. Daarvan is gelukkig geen moment sprake. Zo kiest Pasolini er duidelijk voor Johns lijden niet in de eerste plaats weer te geven als een keten van symptomen en bestralingen, maar als een even pijnlijke als hartverwarmende serie van laatste interacties tussen een liefdevolle vader en zijn pientere kind. Wanneer een film dramatische keuzes maakt, hoeven we niet alle ellende te zien.

Nowhere Special

Leven in de wereld van de dood
Doordachte reflecties op de wetmatigheden van dualiteit – leven en dood, lichaam en geest – maken Nowhere Special een passende opvolger van Still Life (in 2014 ook in Nederland uitgebracht). In die film speelt Eddie Marsan een begrafenisondernemer die uitvaarten regelt voor mensen zonder familie en vrienden. Net als John (twee karaktervolle creaties van Pasolini, die zijn eigen scenario’s schrijft) zoekt hij naar de betekenis en waardigheid van het leven in een wereld die om de dood draait.

De hoofdpersoon van Still Life vindt die betekenis in de kracht van empathie en dienstbaarheid, die uiteindelijk altijd loont, nu of in een volgend leven. John vindt die in het verzekeren van een geborgen toekomst voor het meest waardevolle dat hij op aarde mocht ontvangen. Op bijzonder knappe wijze weten Norton en Lamont via subtiele, vaak non-verbale signalen en handelingen over te brengen dat gevoel en intuïtie in complexe situaties de beste raadgevers kunnen zijn. Opdat de deurbel op de drempel van het bestaan maar op het juiste adres mag rinkelen.

 

20 juni 2022

 

ALLE RECENSIES

This Much I Know To Be True

****
recensie This Much I Know To Be True
Intiemer dan liveconcert

door Jochum de Graaf

UPDATE 9 mei 2022: Net op het moment dat in de documentaire This Much I Know To Be True te zien is dat Nick Cave de dood van zijn zoon Arthur zeven jaar geleden redelijk verwerkt heeft, komt het droevige bericht dat zijn oudere zoon Jethro op 31-jarige leeftijd is overleden. Een wetenschap die de film misschien in een iets ander daglicht zet, maar niet minder waardevol maakt.

 

Nick Cave loopt in een witte jas door zijn atelier, doet een rondleiding langs zijn nieuwste beeldjes. “Hier, dit is de duivel die zijn eerste kind vermoordt. Hier de duivel uitgeteerd op de grond, een jongetje knielend naast hem, een daad van vergeving; The Devil Forgiven, heet het.”

Aan zijn toch al rijke creatieve talenten van schrijver, filmmaker en muzikant heeft hij nu ook keramist toegevoegd, met telkens die fascinatie voor het kwaad en verlossing als doorlopend leidmotief. Een fascinatie die met de jaren meer wordt ingebed in een filosofischer, zachtere kijk op het menselijk bestaan. Aan het eind van This Much I Know To Be True antwoordt Cave op de vraag hoe hij zichzelf zou karakteriseren. Waar voorheen het antwoord ‘muzikant, schrijver’ luidde, is het nu ‘als echtgenoot, mens, vader, burger, vriend’.

This Much I Know To Be True

Fabriekshal
Voorjaar 2021 zou Nick Cave met tegenpool en inspirator Warren Ellis op wereldtournee gaan, ook naar ons land, hetgeen vanwege corona werd afgelast. Als alternatief werd een fabriekshal in Brighton afgehuurd, waarin we Cave en Ellis – bijgestaan door een drummer, koor en strijkers – een twaalftal nummers gelijkelijk verdeeld over de laatste albums Ghosteen en Carnage zien repeteren en uitvoeren. Ellis, al in 1993 als altviolist deel uitmakend van de begeleidingsband Bad Seeds, is de laatste jaren uitgegroeid tot een meer dan volwaardige muzikale partner. Het laatste album, Carnage uit 2021, is  een Cave & Ellis-coproductie.

This Much I Know To Be True is een liveconcert zonder publiek, verfilmd door hun vriend en documentairemaker Andrew Dominik, die naam maakte met One More Time With Feeling (2016), de film waarin hij Cave volgde tijdens de opnames voor het album Skeleton Tree. Toen tijdens die opnames Cave’s 15-jarige zoon Arthur door een val van een klif in Brighton om het leven kwam, werd het tot een indringend document over dat verlies en (slechts gedeeltelijk gelukte) verwerking daarvan.

This Much I Know To Be True is een mooi vervolg hierop. Met name Ghosteen is ook een reflectie op de dood van zoon Arthur, maar biedt vooral een bijzonder inkijkje in het symbiotische samenwerkingsproces tussen Cave en Ellis. Bij de repetities klungelen ze met apparatuur en verstrengelen snoeren, ze kibbelen wat hoe ze een bepaald nummer zullen uitvoeren, hun samenwerking is zoals Cave het uitdrukt: ‘Always on transmit, not for the safe’. Er is een mooi bijrolletje voor Marianne Faithful, die vanuit haar rolstoel en na verwijdering van een zuurstofslangetje met die geweldige stem mooi gedragen het spoken word-gedicht Prayer Before Work voordraagt.

This Much I Know To Be True

38.000 brieven
De songs worden gelardeerd met korte interviews waarin Cave citeert uit de 38.000 brieven die hij kreeg voor de Red Hand Files, het platform waar fans hem hun levensvragen, variërend tussen groot verdriet en geestige opmerkingen voorleggen. Een zekere Billy uit Schotland die door zijn vrouw uit huis is gezet, wordt bemoedigend toegesproken en vervolgens krijgen we een wervelende versie van Hand of God te horen en zien.

Het is echt die muziek en de bijpassende beelden, scherp zwart-wit, die This Much I Know To Be True tot een geweldige ervaring maakt. Die cerebrale atmosfeer, dat getormenteerde hoofd van Cave, Ellis die zittend op de grond briljante geluidsmixages maakt, die weidse gebaren, dan weer indringend gesproken, vervolgens weer de melodieuze zang, bedwelmende muziek, de apotheose met het koor dat invalt. Van Spinning Song tot Balcony Man, er zitten geen zwakke nummers tussen.

De camera cirkelt nu eens rustig en beheerst rond Cave en Ellis in de spotlights, dan weer dynamisch met stroboscopische beelden om koor en muzikanten heen. Het gevoel dat je er bijna onderdeel van wordt, dat je heel dichtbij komt, dichter dan als toeschouwer bij een liveconcert in de Ziggo Dome.

This Much I Know To Be True is op 11 en 15 mei in tachtig bioscopen in Nederland te zien, in sommige steden ook op tussenliggende dagen. Info: thismuchiknowtobetrue.com.

 

9 mei 2022

 

ALLE RECENSIES

Duke, The

***
recensie The Duke
Herinnert u zich die gekke vent nog?

door Paul Rübsaam

In The Duke geeft Jim Broadbent overtuigend gestalte aan de excentrieke Kempton Bunton, die in 1965 terechtstond voor de diefstal van het schilderij ‘Portrait of The Duke of Wellington’ van Francisco Goya. Toch weet de film van Roger Michell niet uit te stijgen boven het niveau van een aardige anekdote. 

Een oudere autodidactische intellectueel, gehuld in een lange regenjas, met een slappe vilten hoed op zijn hoofd en een pijp in zijn mond, die veel, héél veel praat. Niet zonder humor, maar met een vleugje bitterheid stelt hij voortdurend sociale misstanden aan de kaak, ten overstaan van iedereen die dat horen en niet horen wil.

The Duke

Zo’n type was Kempton Bunton (1904-1976), in ieder geval in de interpretatie van acteur Jim Broadbent in The Duke van de Britse regisseur Roger Michell (1956-2021). The Duke toont een werkloze chauffeur, die in 1961 het door de Britse staat voor honderdveertigduizend pond gekochte schilderij ´Portrait of The Duke of Wellington’ van de Spaanse schilder Francisco Goya gestolen zou hebben uit The National Gallery in Londen. 

Podium
In de flash forward van de openingsscène zien we Bunton voor het gerecht staan. Volgens de film was dat een paar maanden na de diefstal, in werkelijkheid vier jaar later. De rol van verdachte van een geruchtmakende kunstroof zou hem het podium kunnen verschaffen waar hij al zo lang naar snakt. In de arbeidersbuurt in Newcastle waar hij woont is hij al een bekende met zijn acties tegen het vragen van kijkgeld aan gepensioneerden en oorlogsveteranen voor televisie-uitzendingen van de BBC.

Bunton schreef toneelstukken, maar die vonden nooit een uitgever. Echter voor een publiek, dat de hele staat vertegenwoordigt, zou hij de show kunnen stelen en aandacht kunnen vragen voor zijn Robin Hood-achtige altruïsme. Want Bunton heeft het losgeld dat hij vroeg voor het ontvreemde schilderij, aangekocht met belastinggeld van de Britse burgerij, nooit voor zichzelf willen houden.

De Buntons
Zal het pleidooi van de verdachte zelf de jury overtuigen, of heeft zijn aanvankelijk zwijgzame advocaat Jeremy Hutchinson (Matthew Goode) ook nog argumenten ten gunste van zijn cliënt? Voor we daar achter komen, leren we meer over het dagelijks leven van Bunton in de tijd voorafgaand aan de kunstroof en de periode waarin hij samen met zijn zoon Jackie (Fionn Whitehead) het ontvreemde schilderij niet alleen voor de buitenwereld verborgen probeert te houden, maar ook voor zijn  ietwat knorrige vrouw Dorothy (Helen Mirren), die tegenwicht probeert te bieden aan haar idealistische, maar onverantwoord handelende echtgenoot.

Naast de nog thuiswonende Jackie hebben Kempton en Dorothy nog een oudere zoon: Kenny (Jack Bandeira). Hij woont in het volgens Dorothy sowieso al twijfelachtige Leeds, waar hij er eveneens twijfelachtige, al dan niet criminele activiteiten op nahoudt. Ook Kenny verschijnt nog regelmatig in zijn ouderlijk huis, soms in gezelschap van zijn niet al te sympathieke vriendin Pammy. Die laatste zou Kempton nog wel eens in de problemen kunnen brengen. De Buntons hadden ooit ook nog een dochter: Marian. Zij kwam dertien jaar eerder bij een verkeersongeluk om het leven.

The Duke

Glimlachje
Er zijn genoeg redenen te bedenken waarom The Duke op onze sympathie mag rekenen. De première is lang uitgesteld vanwege meerdere lockdowns; regisseur Roger Michell overleed in september zonder de vertoning van zijn laatste film in de bioscopen te hebben meegemaakt; de film heeft een plezierige, voor de vroege jaren zestig gepaste soundtrack (met onder andere ‘Walking back to Happiness’ van Helen Shapiro) en Broadbent en Mirren vormen een sterk protagonistenkoppel. Bovendien presenteert de film recentere (maar niet nieuwe) informatie, die de ongerijmdheid kan verklaren dat de tamelijk oude en zwaarlijvige Bunton zich destijds gebruikmakend van een ladder en een klein toiletraampje toegang zou hebben weten te verschaffen tot The National Gallery.

Maar Roger Michell, die bij zijn dood in september 2021vooral herdacht werd als de regisseur van het onvermijdelijke Notting Hill (1999) demonstreert toch te weinig behoefte om een spraakmakend nieuw licht op de oude geschiedenis van Bunton te werpen. Stonden politie en justitie met hun aanvankelijke veronderstelling dat een groep professionele criminelen verantwoordelijk was voor de inbraak destijds niet volledig voor gek? Had Bunton niet een punt met zijn opvatting over een rechtvaardigere besteding van belastinggelden? Vormden zijn familieomstandigheden niet eerder de ingrediënten voor een intens drama, in plaats van dat het allemaal zo grappig en lichtvoetig was?

Een dwingende keuze uit dat soort mogelijke invalshoeken, die redengevend zou kunnen zijn voor het hervertellen van het zevenenvijftig jaar oude verhaal, ontbreekt. Het gevolg is dat je na de aftiteling van The Duke als kijker slechts een obligaat glimlachje produceert en je aandacht al gauw weer richt op actueler en belangrijker lijkende zaken.

 

12 maart 2022

 

ALLE RECENSIES

Belfast

***
recensie Belfast
Bitterzoete thuishaven

door Paul Rübsaam

Het semi-autobiografische Belfast van Kenneth Branagh verbeeldt de lotgevallen van de achtjarige Buddy in de Noord-Ierse hoofdstad anno 1969. Juist in Buddy’s buurt, waar kinderen op straat spelen en iedereen elkaar kent, breken grimmige conflicten uit tussen protestantse en katholieke bewoners.

Kleurrijke luchtopnames van de hedendaagse havenstad Belfast en met warm saxofoongeluid gelardeerde klanken van de stemmig optimistische song ‘Down to Joy’, die peetvader van de ‘Belfast Blues’ Van Morrison componeerde voor de film. Daarmee opent Belfast, wat de kijker meteen het gevoel bezorgt dat de plaats waar Morrison en regisseur en scriptschrijver Kenneth Branagh in respectievelijk 1945 en 1960 het levenslicht zagen ondanks alles een stad is om van te houden.

Belfast

We schakelen terug naar het verleden en naar zwart-wit. Aanvankelijk is er nog weinig reden om het positieve beeld van Belfast bij te stellen. We bevinden ons in augustus 1969 in de Tiger Bay-area, een schijnbaar gezellige arbeiderswijk in Belfast waar kinderen op straat spelen en de volwassenen die daar glimlachend tussendoor lopen ieder kind bij de naam kennen.

Home sweet home?
De achtjarige protagonist Buddy (Jude Hill) wordt door zijn moeder geroepen. ‘Gewapend’ als hij is  met een plastic zwaardje en een deksel van een vuilnisbak die als schild moet dienen, is het toch tijd om naar huis te komen. Buddy heeft aardige,  aantrekkelijke en zelfs danslustige ouders (Caitriona Balfe en Jamie Dornan) en een wat ingetogen, maar niet onsympathieke oudere broer (Lewis McAskie). Voorts twee lieve, inwonende, elkaar nog altijd beminnende grootouders (Judie Dench en Ciarán Hinds), van wie de grootvader, die graag met de deur open op een in een schuur geplaatst toilet zit, altijd luistert en raad weet.

Maar alleen maar idyllisch is het allemaal toch niet. Nog voor Buddy goed en wel thuis is, wordt hij op straat geconfronteerd met een radicale protestantse militie die met stokken, molotovcocktails en autobommen katholieke buurtbewoners uit hun huizen probeert te jagen. Het zijn de begindagen van ‘The Troubles’, oftewel het uiteindelijk dertig jaar slepende Noord-Ierse conflict. Het geweld in de Tiger Bay-area richt zich weliswaar niet rechtstreeks tegen Buddy en zijn familieleden, maar vormt voor hen toch een bedreiging. Ze belijden hun protestantse geloof namelijk weinig fanatiek en leven het liefst in vrede met hun katholieke buurtgenoten.

Wapenstilte 
Nadat een aantal katholieke families inderdaad hun huis hebben moeten verlaten, herstelt het leger de orde. Terwijl straten met prikkeldraadversperringen zijn afgezet om nieuwe geweldsuitbarstingen te voorkomen, pakt de familie van Buddy de draad weer op. Vader werkt in Londen in de bouw en is dus veel van huis.  Het liefst zou hij met zijn gezin naar Engeland verhuizen, of zelfs naar Sidney of Vancouver. In Belfast is het immers niet veilig meer. Ondertussen wordt hij ook nog eens onder druk gezet door de voorman van de protestantse militie om zich uit te spreken voor de protestantse zaak. Hij is toch geen lafaard?

Buddy zelf gaat weer naar school. Hij is verliefd op de katholieke Catherine, het beste meisje van de klas, dat om die reden helemaal vooraan mag zitten. Omdat Buddy letterlijk zo dicht mogelijk bij haar in de buurt wil komen, doet hij flink zijn best op zijn huiswerk. Al kijkt hij liever op de zwart-televisie naar westerns en zelfs naar de ietwat meisjesachtige musical en toenmalige bioscoophit Chitty Chitty Bang Bang (in kleur!) De mannen die in de zomer van 1969 op de maan landden, spreken eveneens tot zijn verbeelding.

Belfast

Geen fusie
Voor generatiegenoten van Buddy en van welke nationaliteit en geloofsovertuiging dan ook biedt Belfast aangenaam veel herkenningspunten. Gelukkig ook krijgt de op het eerste gezicht wat clichématige keuze om de terugblik naar het einde van de sixties in zwart-wit te verbeelden een speelse dimensie. Toneel- en bioscoopvoorstellingen zijn wél in kleur in dat tijdperk dat gedomineerd wordt door de zwart-wittelevisie, die bij Buddy thuis voortdurend aanstaat. De kleuren van een toneelvoorstelling zien we zelfs weerspiegeld in de brillenglazen van oma, die (uiteraard in zwart-wit) in de zaal zit.

Tel daar nog eens de soundtrack bij op, met legio sfeervolle nummers van Van Morrison (onder anderen ook ‘Bright Side of the Road’ en ‘And the Healing Has Begun’) en het even plechtige, als hypnotiserende ‘Do Not Forsake Me, Oh my Darling’ van Tex Ritter (titelsong van de western High Noon uit 1952), en het wordt moeilijk om het warme bad dat Belfast biedt af te slaan.    

Maar als je daar eenmaal in zit, gebeurt er in zekere zin te weinig. Het draait in de film te veel om nestwarmte en buurtromantiek versus narigheid en geweld, die als te gescheiden elementen in het verhaal maar geen fusie met elkaar aan lijken te kunnen gaan. Het gevolg is dat Branagh de valkuil van de sentimentaliteit gaandeweg steeds minder goed weet te omzeilen. Ook voor de spanning en plotontwikkeling heeft die te strikte tweedeling negatieve consequenties. Blijft de familie van Buddy in Belfast omdat ze het er zo fijn hebben, of gaan ze toch de zee over omdat ze het er zo rot hebben? Naar het antwoord dat we natuurlijk krijgen, ben je als kijker minder benieuwd dan de bedoeling zal zijn geweest.

 

20 februari 2021

 

ALLE RECENSIES

King in New York, A

A King in New York (1957)
De lieve wraak van Chaplin

door Cor Oliemeulen

Aanvankelijk leek Limelight (1952) bedoeld als de afscheidsfilm van Charlie Chaplin. De komiek op leeftijd met de naam Calvero is gemodelleerd naar de meester van de pantomime en slapstick zelf. Vijf jaar later had Chaplin kennelijk zijn problemen met de Amerikaanse overheid (en pers) nog niet verwerkt en maakte hij A King in New York (1957).

Charlie Chaplin was van plan om opnieuw als zijn legendarische zwerverstypetje te verschijnen, maar echtgenote Oona en vast vele anderen waren hierop tegen. Het was inmiddels 17 jaar geleden dat hij de fratsen van ‘The Little Tramp’ had vertoond in The Great Dictator (1940). Nu was het tijd om op zijn welbekende charmante en gevatte manier af te rekenen met de haat zaaiende communistenjagers in de Verenigde Staten, het land dat hij vijf jaar eerder voorgoed was ontvlucht omdat hij niet wilde getuigen in de ‘Commissie tegen on-Amerikaanse activiteit’.

Schandalen
Conservatief Amerika had wat moeite met de van oorsprong Engelse komiek en filmmaker. Chaplin was enkele keren getrouwd met hele jonge vrouwen en verwikkeld geweest in geruchtmakende echtscheidingszaken. Hij had geen moeite met communisten (of wie dan ook) en in een interview zei hij dat hij zich nooit Amerikaan had gevoeld. Hij piekerde er niet over om Amerikaans onderdaan te worden, hoewel hij altijd riant zijn belastingen betaalde. Chaplin sprak zich in en buiten zijn films uit over sociale ongelijkheid en deed eens een onhandige uitspraak over de oorlog.

A King in New York (1957) werd gedraaid in slechts 12 weken (Chaplin nam normaliter veel meer tijd) en vertelt de geschiedenis van koning Shahdov die vanwege een revolutie zijn Europese land moet ontvluchten. Het verhaal heeft duidelijke overeenkomsten met Chaplin, die zelf de hoofdrol speelt. Eenmaal aangekomen in een duur hotel in New York blijkt dat een getrouwe er met Shahdovs geld vandoor is gegaan.

Commercials
Via Ann Kay (Dawn Addams), een vlotte jongedame van de televisie, kan het gebeuren dat de koning gaat acteren in commercials. Hij wordt razend populair, juist doordat zijn te verwachten gestuntel in een live-commercial faliekant mislukt. Later neemt Chaplins personage natuurlijk ook andere moderniteiten (zoals harde muziek, breedbeeldfilm, facelift) op de hak, zoals Jacques Tati dat in die jaren in Frankrijk deed.

Pas halfweg komt de film lekker op gang en wordt de komedie een satire. Tijdens een rondleiding op een jongensschool had Shahdov al kennisgemaakt met de 10-jarige wijsneus Rupert (gespeeld door zijn zoon Michael Chaplin, die al eerder met vader Charlie samenspeelde in Limelight) en nu moet hij het jochie van de straat plukken. Rupert staat daar te verkleumen, want zijn ouders worden gezocht, omdat ze communisten zijn. De verwijzing naar The Kid (1921), waarin een volwassen man ook tijdelijk een pienter jongetje onder zijn hoede neemt, is evident.

Satire
De kritiek die je op A King in New York kunt hebben, is dat de film een beetje mosterd na de maaltijd is, omdat bij het verschijnen de communistenjacht in Amerika al redelijk was verstomd. Bovendien zet Chaplin niet zijn eigen personage in om de jagers met terugwerkende kracht te ontmaskeren als een stelletje paranoïde patriotten. Echter de keuze voor de 10-jarige Rupert (letterlijk de nieuwe generatie) is gerechtvaardigd. Zijn ouders, leraren, worden aangeklaagd als communisten. Op een geloofwaardige en bevlogen manier weet het wonderkind zijn opvattingen over vrijemeningsuiting en politieke voorkeuren te verwoorden. Nu is het Rupert die voor een commissie moet verschijnen, terwijl de koning bijna te laat komt, omdat hij op een hilarische wijze in de lift vast komt te zitten.

A King in New York

Naast satire heeft de filmmaker nog wat zelfspot achter de hand. Als koning Shahdov uiteindelijk afscheid neemt van Ann Kay, tussen plagend en flirtend, is dat een dikke knipoog naar de kijker die Chaplins voorkeur voor jongere vrouwen in de tabloids heeft gevolgd.

Ook A King in New York was niet Charlie Chaplins afscheidsfilm, want tien jaar later maakte hij nog het weinigzeggende A Countess from Hong Kong (1967) met zoon Sidney en wereldsterren Sophia Loren en Marlon Brando in de hoofdrollen, maar van zelf acteren zou het niet meer komen.

Chaplins genen
Sinds Charlie is er inmiddels sprake van een heus Chaplin-acteursgeslacht waarvan alleen maar Geraldine Chaplin algemeen bekend is. Een van haar dochters heet Oona, genoemd naar haar oma. De hoeveelheid andere familieleden laat zien hoe het filmvak de Chaplins in de genen zit (en hoe het dus ook met het liefdesleven van de pater familias was gesteld). We noteren slechts de namen van Charlie’s kinderen die actief zijn als acteur en/of producer: Sidney, Charles jr., Josephine, Christopher, Victoria, Eugene, Jane, Annette en Michael (de zoon in A King in New York). Uiteraard kreeg Michael later ook acterende kinderen: Carmen en Dolores. Waar blijft eigenlijk die Oscar voor grootste filmfamilie?

 

21 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Charlie Chaplin was omstreden maar vooral geniaal

Collectie Charlie Chaplin gerestaureerd in de bioscoop
Omstreden maar vooral geniaal

door Cor Oliemeulen

Tien speelfilms van de legendarische Engelse komiek Charlie Chaplin zijn volledig gerestaureerd vanaf 14 oktober te zien in de bioscoop. Op InDeBioscoop lees je deze maand besprekingen van al die films. Chaplin was omstreden, maar vooral geniaal. Omstreden vanwege zijn relaties met zijn veel jongere partners en zijn vermeende anti-Amerikaanse sentimenten; geniaal omdat hij met minimale middelen wist uit te groeien tot de beroemdste filmkomiek ter wereld.

Je moet wel een enorme zuurpruim zijn als je niet kunt lachen om het archetype van de zwerver waarmee Charlie Chaplin wereldberoemd werd. In My Autobiography (1964) schrijft hij hoe ‘The Tramp’ ontstond toen hij de overstap maakte van het theater naar de (korte) film. “Ik had geen idee hoe ik me zou grimeren en kleden. Ik besloot te verschijnen in een slobberbroek, een te nauw jasje, grote schoenen, een wandelstok en een bolhoed. Ik besloot me van een klein snorretje te voorzien dat mij een ouder voorkomen zou geven, zonder mijn gelaatsuitdrukking te veranderen. U moet weten dat het een veelzijdig kereltje is: een zwerver en een gentleman, een dichter en een dromer, een eenzame die altijd hoopt op wat romantiek en avontuur.”

Charlie Chaplin (rechts) als oplichter voor het eerst op het witte doek in de korte film Making a Living (1914) van Keystone Studios.

Charlie Chaplin (rechts) als oplichter voor het eerst op het witte doek in de korte film Making a Living (1914) van Keystone Studios.

The Tramp maakt allerlei jeukende bewegingen, alsof hij vlooien heeft. “Maar die wandelstok heeft mij het meest beroemd gemaakt en ik heb hem bovendien zo leren hanteren dat hij op zichzelf al iets komisch heeft gekregen. Dikwijls heb ik hem bij toeval aan het been of de schouder van iemand vastgehaakt en kreeg op die manier een lachsucces zonder het mij bewust te zijn.” Een ander handelsmerk is zijn springen op één been als hij bij het hard lopen (regelmatig achtervolgd door een agent) op de hoek van een straat komt en de mensen subtiel groet door even zijn hoed op te lichten met de wandelstok achter zijn rug.

Van armoedzaaier tot geslaagde variétékomiek
Charles Spencer Chaplin werd op 16 april 1889 geboren in een achterbuurt van Oost-Londen. Hij groeide op rondom Kennington Road met derderangs musichall-artiesten, zoals zijn vader Charles senior. Zijn ouders scheidden toen Charlie 1 jaar was. Zijn moeder Hannah probeerde zo goed zij kon voor de kleine Charlie en zijn oudere broertje Sidney te zorgen. Vooral vanwege ondervoeding werd moeder opgenomen in een inrichting voor geesteszieken en moesten haar twee zoontjes naar het armenhuis. De jochies zwierven veel op straat rond en woonden dan weer bij hun vader en zijn nieuwe vriendin. Vader stierf op zijn 37ste aan alcoholvergiftiging en moeder zou haar hele leven perioden van depressies blijven houden.

Charlie maakte voor het eerst kennis met het toneel toen hij als baby op de arm van zijn moeder op de planken werd gedragen voor een scène waarin men een baby nodig had. Als 5-jarige zong hij een liedje in het theatertje waar zijn moeder optrad. Officieel debuteerde Chaplin acht jaar oud in een dans op klompen uitgevoerd door de Eight Lancashire Lads. Op zijn zeventiende sloot hij zich aan bij de pantomimegroep van Fred Karno (die ook in Theater Carré zou optreden) en twee jaar later mocht hij zich in Engeland al op 19-jarige leeftijd een geslaagde variétékomiek noemen. In 1909 mocht Chaplin met de Karno Company een maand lang optreden in de Folies Bergère in Parijs, waarna hij begin 1910 mee mocht naar Amerika. Hij was vastbesloten om zich daar voorgoed te vestigen.

Het beloofde land Amerika
“Ik zag Amerika in een ander licht; die hoge wolkenkrabbers, de heldere elektrische lichtjes en de boeiende reclames inspireerden mij met een gevoel van hoop en avontuur. Dit is het, hier hoor ik thuis”, schrijft Chaplin in zijn autobiografie. “Of we nog langer in Amerika zouden blijven, hing af van deze tournee. Als het een mislukking werd, zouden we naar Engeland terugkeren. Ofschoon onze show een mislukking was, kreeg ik zelf dikwijls goede kritieken. Het was een ellendige ervaring iedere avond voor een koel en zwijgend publiek met onze leuke, vrolijke Engelse klucht op te treden. De derde week echter speelden we in de Fifth Avenue voor een publiek dat bijna geheel uit Engelse butlers en bedienden bestond. Tot mijn verbazing hadden we plotseling groot succes. Gedurende die week kwam er een theateragent naar ons toe en engageerde ons voor een tournee van twintig weken in het westen met Sullivan & Considine. Drie shows per dag.”

Na een korte reis terug naar Engeland, alwaar zijn moeder een shocktherapie had gehad, maar later toch zou opknappen, ging Charlie met zijn eveneens acterende broer Sidney naar New York. (Na de Eerste Wereldoorlog zou hun moeder ook in Californië komen wonen, met een verblijfsvergunning voor telkens een jaar.) Keystone Studios probeerde Charlie te interesseren voor het witte doek door hem twee keer zoveel te bieden als hij bij Karno kon verdienen. De korte kluchten van Keystone, waar vele anderen hun filmcarrière begonnen (zoals Harold Lloyd, Gloria Swanson, Ben Turpin en Harry Langdon), konden die ‘eigenzinnige Engelse clown’ wel gebruiken. Maar een echte clown was hij niet. Bij een clown is humor het doel, bij Chaplin het middel.

Onafhankelijk filmmaker
Na zijn succesvolle optredens in tientallen eenakters en tweeakters (later ook bij de filmstudio’s Essanay, Mutual en First National) raakte Chaplin tot de overtuiging dat hij zelf wel een filmscript kon schrijven. Alles wat hij voor een klucht nodig had, was een park, een politieagent en een aardig meisje. Bij iedere mogelijke gelegenheid probeerde hij iets van de filmmakerij te leren en geregeld bezocht hij de ontwikkelkamer en lette nauwkeurig op hoe een film gemonteerd werd. Hij ontdekte dat de plaatsing van de camera niet alleen een psychologisch effect had, maar ook een bepaalde scène kon accentueren. Als de camera te dichtbij of te ver verwijderd was, kon dit het effect verhogen of bederven. Hij schoolde zich in techniek, toneelkunst en bewegingsleer en profiteerde hierbij van zijn ervaringen op de planken.

Chaplin verafschuwde alle door trucs verkregen effecten. “Zoals het fotograferen dwars door een vuurhaard vanuit het gezichtspunt van een stukje steenkool, of opnamen met een rijdende camera naast iemand die door de hal van een hotel loopt, alsof men hem op de fiets begeleidt. Dergelijke effecten vind ik te goedkoop, het ligt er te dik bovenop. Mijn techniek is het resultaat van onafhankelijk denken, van mijn eigen logica en benadering, en niet iets dat ik van anderen heb afgekeken.”

Charlie Chaplin met Jackie Coogan in The Kid (1921), de eerste speelfilm die hij regisseerde.

Charlie Chaplin met Jackie Coogan in The Kid (1921), de eerste speelfilm die hij regisseerde.

Eigengereid en perfectionistisch
In de Keystone-dagen was zijn zwerver vrijer geweest en minder aan het verhaal gebonden. Aanvankelijk hield het instinct van The Tramp zich hoofdzakelijk bezig met de elementaire behoeften van de mens: voedsel, warmte en onderdak. Maar bij iedere verdere film werd hij wat ingewikkelder van karakter en langzamerhand begon het gevoel bij hem een rol te spelen. Chaplins humor bleef het resultaat van een spel met het menselijk leed – zie onder meer The Kid (1920), The Gold Rush (1925) en The Great Dictator 1940) – maar door de manieren waarop kon je het uitstekend van Chaplin hebben. Hij zei ooit in een interview: “Ik zou het liefst mijzelf als een mimisch satiricus willen beschouwen, want ik heb in al mijn komedies bedoeld de mensen belachelijk te maken, of tenminste die mensen wier bestaan in de wereld al een satire is.”

Zoals Chaplin weinig zag in een zijns inziens gekunstelde manier van films maken, was hij al helemaal niet te spreken over de geluidsfilm die in 1927 met The Jazz Singer van Alan Crosland werd geïntroduceerd. “Alles was afgestemd op het spreken en niet langer op het handelen”, aldus zijn autobiografie. “Ik was vastbesloten door te gaan met het maken van zwijgende films, want ik was van mening dat verschillende soorten ontspanning naast elkaar konden blijven voortbestaan. Daar kwam nog bij dat ik een pantomimespeler was; daarin was ik enig en, zonder valse bescheidenheid gezegd, een meester. Ik ging dus rustig verder met het maken van een nieuwe stomme film, City Lights (1931).”

In zijn boek Charlie Chaplin (1955) laat auteur Constant van Wessem Chaplins secretaresse Elsie Codd aan het woord: “Chaplin heeft veel tijd nodig voor zijn films. Gedurende een hele dag dat hij bezig is, worden er vaak niet meer dan twee scènes opgenomen en soms laat hij eenzelfde scène gedurende een hele week honderd keer afdraaien totdat hij er tevreden over is. Hij is voor zichzelf moeilijker dan de scherpste criticus onder zijn toeschouwers.”

Vlucht terug naar Europa
Door de jaren heen ontmoette Chaplin bijna alle groten der aarde uit de politiek, wetenschap, literatuur en kunst. Conservatief Amerika had echter de nodige moeite met de Engelse komiek en filmmaker. Chaplin zei dat hij zich nooit Amerikaan had gevoeld. Hij piekerde er niet over om Amerikaans onderdaan te worden (hoewel hij altijd keurig zijn belastingen betaalde), sprak geen Amerikaans en zijn villa in Beverly Hills zag er uit als een voornaam Engels landhuis. Chaplin sprak zich in en buiten zijn films uit over sociale ongelijkheid, terwijl zijn geringe activiteit in de oorlog hem werd kwalijk genomen, want collega’s als Marlene Dietrich en Bob Hope lieten zich tenminste nog zien bij de Amerikaanse troepen aan het front.

Charlie Chaplin tijdens de opnames van Limelight in 1952.

Charlie Chaplin tijdens de opnames van Limelight in 1952.

Ook Chaplins wispelturige liefdesleven (vele vrouwen, vier keer getrouwd, elf kinderen), spectaculaire echtscheidingsprocessen en gerechtelijke procedures over de toewijzing van zijn eerste kinderen ontketenden de nodige schandaalkopij. Met zijn eerste vrouw, Mildred Harris, trouwde Chaplin toen hij 29 was en zij 16, met zijn tweede vrouw Lita Grey trouwde hij in Mexico omdat zij nog maar 15 was, en zijn vierde en laatste echtgenote (tot zijn dood in 1977), Oona O’Neill, was pas 18 toen Chaplin al 54 was.

Toen hij als vermeende communist in 1952 moest verschijnen voor de ‘Commissie tegen on-Amerikaanse activiteit’, verliet Chaplin het land waarin hij zoveel grote artistieke successen had mogen vieren voorgoed. Zijn laatste film die in Amerika in première ging, was Limelight (1952), waarin de dood van de clown Calvero het symbolische einde van de komiek Charlie Chaplin betekende. Met A King of New York (1957), een satire op de heksenjacht van McCarthy, kwam hij aan het einde van zijn indrukwekkende oeuvre.

In Europa werd Chaplin vervolgens bedolven onder de onderscheidingen, zoals in 1954 de prijs van de Raad voor Wereldvrede waarvan hij het geld schonk aan de armen van Parijs en Londen, alsook de Erasmusprijs uit handen van Prins Bernhard in 1965 en geridderd door koningin Elizabeth in 1975. En de Amerikanen? Die wisten hun schandelijke behandeling van Chaplin enigszins goed te maken in 1972 met de uitreiking van een ere-Oscar, gevolgd door een staande ovatie van 12 minuten.

 

30 september 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Red Road

****
IFFR Unleashed – 2007: Red Road
De nieuwe Schotse hooglanden

door Tim Bouwhuis

Red Road opent met het alziend oog van de hoofdpersoon en een overweldigende wand van videoschermen. De beelden van bewakingscamera’s bieden Jackie, hun voornaamste toeschouwer, de illusie van controle. De grip op haar eigen leven blijkt zij in een vroeger stadium te zijn kwijtgeraakt.

Met een bedrieglijk eenvoudig uitgangspunt creëert debuterend regisseuse Andrea Arnold (Fish Tank, Wuthering Heights, American Honey) een gespiegelde wereld voor haar getroebleerde hoofdpersoon. Als de baan van Jackie (Kate Dickie) model moet staan voor de moderne farce van zekerheid en overzicht door surveillance, gedraagt Jackie zich zelf juist in alle opzichten onberekenbaar. Alsof ze het levende bewijs is dat alomtegenwoordige camera’s de mens niet kunnen temmen.

Red Road

Jackie’s belangrijkste taak bestaat eruit contact op te nemen met de surveillancediensten in de omgeving als ze iets verdachts observeert. Dat gaat al snel mis. Een man lijkt zich op te dringen aan een dame in wat vervolgens een seksuele ontmoeting met wederzijds goedkeuren blijkt te zijn. Bij de belangrijkste observatie van de film liegen de beelden niet. Jackie herkent een man (Tony Curran) die iets in haar losmaakt; verwarring, obsessie, ingehouden agressie. Ze ontpopt zich tot zijn schaduw.

Tussen agressie en passie
Het siert Arnold dat ze zich niet haast te verduidelijken waarom haar hoofdpersoon zo’n fascinatie ontwikkelt voor een man die Jackie op zijn beurt helemaal niet lijkt te (her)kennen. Kijkers worden zo onherroepelijk deelgenoot van Jackie’s onevenwichtige gedrag – schipperend tussen agressie en passie – en kunnen moeilijker ontsnappen aan de door trauma aangedreven zweem van desoriëntatie die zich van haar meester heeft gemaakt. Het loshandige camerawerk, dat de zintuiglijke ervaring benadrukt en uitvergroot, draagt hier nog eens extra aan bij.

Red Road werd ontwikkeld als de opener van een destijds beoogd drieluik, getiteld The Advance Party (de derde film werd uiteindelijk nooit gemaakt), dat schatplichtig moest zijn aan de Deense Dogma-stroming van de jaren negentig. De films moesten verschillende regisseurs hebben maar voortborduren op dezelfde personages, die waren geschreven door de Deense filmmakers en scenaristen Lone Scherfig (An Education) en Anders Thomas Jensen (Adam’s Apples, Riders of Justice).

Red Road

Stijlkenmerken
Het is wellicht tekenend dat ondergetekende er pas na het kijken achter kwam dat deze productie gebaseerd was op een overkoepelend conceptueel project met een dergelijke voorgeschiedenis. Zo voelt
Red Road nooit aan als een geïnstrueerd drama of een stellig vormexperiment, ook al leunt Arnold wel degelijk op stijlkenmerken (geen externe belichting, het eerder genoemde handheld camerawerk) die door Dogma 95 werden gepropageerd. Telkens overheerst de indruk van levensechte personages, zoals die bijvoorbeeld ook terug te vinden zijn in het vroege werk van de Schotse Lynne Ramsay (Ratcatcher, Morvern Callar). Dickie is compleet geloofwaardig in haar hoofdrol.

Het grauwe aanzicht van de film is passend voor een verloederd deel van Glasgow, waar zogeheten ‘high-rise’ flats (die referenties naar J.G. Ballard’s gelijknamige roman uit 1975 – verfilmd door Ben Wheatley – oproepen) als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten. Verwacht hier alleen geen decadente etages die speciaal voor de allerrijksten van alle gemakken zijn voorzien. Een groezelige lift leidt in Red Road naar het appartement van de schim uit Jackie’s verleden. Een schrijnende sociaaleconomische oplossing voor een vastgesteld woningtekort, en kennelijk ook de enige plaats waar Jackie kan afrekenen met het trauma dat ze met zich meedraagt.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

19 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR