Blur: To The End

***
recensie Blur: To The End
De muzikale klik is nooit weggeweest

door Jochum de Graaf

Al in 1993 was er het wat amateuristisch gemaakte Starshaped dat misschien wel bijdroeg aan het megasterrendom van Blur. Het waren de hoogtijdagen van de Britpop, de muziekstroming die na The Beatles en The Stones in de jaren 90 opnieuw de reputatie van Engeland als belangrijkste bron van de popcultuur bevestigde.

Een docu over een energiek bandje, jongens waren ze nog, met live-uitvoeringen van There’s no other way en Popscene, die de tand des tijds overleefd hebben en nog steeds op het repertoire staan. Het aanmerkelijk professioneler gemaakte New World Towers kwam uit in 2015 toen ze na een jarenlange artistieke stilte op tournee waren in Azië en het album The Magic Whip hadden uitgebracht. Met een aantal songs geïnspireerd door het bezoek van zanger-componist Damon Albarn aan Noord-Korea. Beide films zijn nog op YouTube te zien. 

No Distance Left to Run (2010) is de meest geprezen docu over Blur, een goede weerslag van hun ontwikkeling en hun vooraanstaande positie in het cultuurlandschap, gemaakt na de eerste hereniging van de band na zeven jaar, met de legendarische concerten in Hyde Park juni 2009.

En nu is er dus Blur: To The End. Uitgebracht na het goed ontvangen album The Ballad of Darren en het grootste optreden dat ze ooit deden: twee razendsnel uitverkochte concerten voor 90.000 fans elk in het Wembley Stadium, 8 en 9 juli 2023.

Blur: To The End

Interessanter dan Oasis
“Hoe minder we doen, hoe groter we worden”, merkt drummer Dave Rowntree ergens halverwege de film op. Een opmerking die de afgelopen weken nog eens extra bewaarheid werd met de volkomen gekte rond de kaartverkoop voor de herenigingsconcerten van Oasis, de grote rivaal tijdens de Britpop, volgend jaar. Met die wetenschap in het achterhoofd zou je kunnen vaststellen dat commercieel gezien de gebroeders Callagher nu aan het langste eind trekken, maar To The End laat zien dat Blur muzikaal en qua persoonlijkheden aanmerkelijk interessanter is.

De film toont de opmaat naar die ‘once in a generation’ concerten met opwarmoptredens in plaatsen als Wolverhampton en Eastbourne, en wat die plekken voor rol in hun carrière speelden. Innemend is de scène dat ze – na het optreden in het Colchester Arts Centre in de Stanway School waar Damon Albarn en Graham Coxon hun middelbare schooltijd doorbrachten – worden rondgeleid door de schooldirecteur en zien dat het muzieklokaal hun naam heeft gekregen. Maar ze vinden het er een beetje steriel uitzien en stellen voor het met een Paisley-behangetje en wat wietplantjes voor beginnende muzikanten wat op te fleuren, tot afgrijzen van het schoolhoofd.

Regisseur Toby L. heeft een tamelijk rechttoe rechtaan fly on the wall documentaire gemaakt. We zijn bij studio-opnamen, concerten en andere ontmoetingen van alleen de bandleden; producers, technici, journalistieke volgers, commentatoren, vrienden en partners komen niet aan het woord. En zoals in alle bandjesdocu’s zien we de clichébeelden, het onderlinge gekibbel, de irritaties, het onderuit gezakt hangen op stoelen en banken, gepiel op de instrumenten, het lange wachten en verveeld om zich heen kijken tot ze weer eens aan de beurt zijn.

Familiegevoel van vroeger
Maar we krijgen ook een inkijkje in de nogal uiteenlopende persoonlijkheden van de band. Ze hebben elkaar weliswaar jaren niet gezien, zijn aardig uit elkaar gegroeid maar vallen vanaf de eerste herontmoeting terug op het familiegevoel van vroeger. De branie, de bravoure en het gevoel van onverwinnelijkheid zien we terug in momentopnamen uit de Britpopjaren, waar de tomeloze energie vanaf spat.

De mannen lopen nu tegen de zestig en bespreken met elkaar kwaaltjes en zorgen over rugpijn, zwakke knieën, minder willen drinken, gezonder leven en wat dies meer zij. Bassist Alex James, nog steeds rokend op het podium, houdt zich onledig met het maken van kaas. Grimlachend vertelt hij het verhaal in de pers dat hij misschien wel een miljoen pond aan drank en drugs heeft uitgegeven, ‘hoe moet ik dat aan mijn kinderen uitleggen’.

Blur: To The End

Drummer Dave Rowntree is naast advocaat en politicus sportfanaat en blesseert bij het hardlopen zijn knie nogal ernstig en haalt ternauwernood met dik ingezwachteld been Wembley. Gitarist Graham Coxon is nogal openhartig over de vele angsten die hij heeft en bekent dat hij maar weinig vrienden heeft. En Daman Albarn, het muzikale genie van de band, breekt midden tijdens een studiosessie in huilen uit, denkend aan de recente breuk van zijn langdurige relatie. De andere bandleden weten er niet goed raad mee, vervallen kort daarna weer in de oude gewoonte van irritatie over zijn autoritaire optreden tijdens de repetities.

Maatschappelijk betrokken
Ze bediscussiëren de ramp van de Brexit met elkaar; Dave Rowntree stond de afgelopen verkiezingen nog kandidaat voor Labour in het district Norfolk County. De maatschappelijke betrokkenheid krijgt ook gestalte met het statement dat Pauline Black, frontvrouw van de fameuze skaband The Selecter, in het voorprogramma op Wembley maakt. In het zo veelbelovende Britpoptijdperk leek het alsof racisme, seksisme en andere ismen overwonnen waren, maar in het huidig tijdsgewricht is de strijd daartegen weer uiterst urgent.

Eenmaal op het podium verzorgen ze vanuit de geweldige muzikale klik die ze met elkaar hebben een weergaloos optreden. De hoogtepunten van het meest recent album The Ballad of DarrenSt. Charles Square en The Narcissist – sluiten wonderwel goed aan op meer dan dertig jaar oudere nummers als Popscene, Parklife en titelnummer To The End. En dan is er de apotheose met het iconische Song 2 uit ’97, dat tijdens het afgelopen EK bij ieder doelpunt door de stadions schalde, en een kippenvel opwekkende uitvoering van Tender met het London Community Gospel Choir. 

Blur: Live at Wembley Stadium ging vorige week in Groot-Brittannië in première en zal vanaf 26 september ook in Nederland te zien zijn.

 

11 september 2024

 

ALLE RECENSIES

Holland Pop 1970

**
recensie Holland Pop 1970
Het Europese antwoord op Woodstock

door Jochum de Graaf

De ironie wil dat onlangs twee films in roulatie gingen die het eind van de jaren zestig markeren in de VS en Groot-Brittannië: Gimme Shelter over het Rolling Stones-concert in Altamont in 1970, en Brian Jones and the Rolling Stones over de dood van Brian Jones in 1969. Met Holland Pop 1970 laat regisseur Ferri Ronteltap zien dat in Nederland dat enerverende tijdperk juist in die jaren goed op gang kwam. Het punt is alleen dat hij zich te veel in het detail verliest.

Het slotbeeld moet heel mooi geweest zijn. Georges Knap kan er nu, bijna 55 jaar later, nog lyrisch over worden. De afsluiting van het driedaagse Holland Pop Festival werd verzorgd door Pink Floyd en Soft Machine. Het beeld van de opkomende zon en de nevel boven de velden zal voor altijd op Knaps netvlies blijven. Samen met vriendin Toos van der Sterre en Berry Visser, medeoprichter van Mojo, organiseerde hij het festival in 1970 aan de Rotterdamse Kralingse Plas, dat als ‘Kralingen’ een welhaast mythische status kreeg.

Holland Pop 1970

De grote acts van die jaren
Met een line-up van Jefferson Airplane, Santana, The Flock, Canned Heat, The Byrds, Dr. John the Night Tripper, Country Joe and the Fish, T. Rex, Al Stewart, Mungo Jerry, Fairport Convention, Caravan, Soft Machine en Pink Floyd waren zo’n beetje alle grote acts van die jaren vertegenwoordigd. Van Nederlandse kant stonden Supersister met Robert Jan Stips en CCC Inc. met Ernst Jansz, Oscar Benton, Ekseption en Focus met Jan Akkerman en Thijs van Leer geprogrammeerd, op het bijpodium, dat wel.

We komen bijna alles – voorspel, uitvoering en nasleep – over het festival te weten. Dat het zijn oorsprong vond in de viering van 25 jaar bevrijding en de stad Rotterdam, dat wel een culturele impuls kon gebruiken. We zien beelden van het bombardement, de wederopbouw, de Lijnbaan. De jaren zestig die in Nederland pas aan het eind van dat decennium begonnen: het protest tegen de Vietnamoorlog, dat demonstranten voor de rechter volhielden ‘Johnson Molenaar’ te hebben geroepen, in plaats van het bevriende staatshoofd voor Moordenaar te hebben uitgemaakt. De opkomst van de vrouwenemancipatie, gehuwde vrouwen die pas vanaf 1965 mochten werken, de bevrijdende seksuele revolutie, de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming, die op het festival een consultatiebureau hield waar ze gratis voorbehoedsmiddelen uitdeelde.

De jeugd regeert de jeugd
‘Kralingen’ kan worden gezien als het Europese antwoord op Woodstock. Een mijlpaal in de Europese muziekgeschiedenis, als eerste grootschalige evenement waar bezoekers ook op het festivalterrein konden overnachten. De schattingen over het aantal toeschouwers lopen uiteen. Het zou zomaar kunnen dat in die drie dagen zo’n 100.000 mensen naar het Kralingse Bos kwamen, waarvan pakweg de helft, ondanks de schappelijke toegangsprijs van 35 gulden, door opengeknipte hekken gratis naar binnen kwam. Ze beleefden volop de sfeer van ‘peace, love and happiness’. Dat levert soms een aardig inkijkje in de tijdgeest, toen.

De politiefunctionarissen die in de film benadrukken dat ze opdracht hadden de goede sfeer te bewaren en niet optraden tegen het vrije gebruik van drugs: “Hoor even, wie op het terrein is doet maar waar hij zin in heeft. Zolang niemand bedreigd wordt, zolang er geen last wordt bezorgd, is iedereen vrij. De jeugd moet door de jeugd geregeerd worden.”

De Rotterdamse burgemeester Thomassen was tevreden over het verloop. Bij zijn weten waren er geen calamiteiten, en zijn zoon kon helaas niet gaan omdat hij op zeilkamp moest. Zijn dochter is wel geweest, maar ‘de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zij vannacht in haar eigen bed heeft geslapen’.

Holland Pop 1970

We krijgen te horen dat er per dag 50.000 maaltijden en 10.000 koppen soep werden verstrekt. Om precies te zijn kwamen 578 mensen naar het veldhospitaal, waarvan 205 meisjes en 273 jongens, vooral voor buikklachten, uitdroging, iets te veel drugs gebruikt, maar geen doden. De risico’s die de organisatoren namen met het vastleggen van groepen als Canned Heat zonder dat daar financiële dekking voor was. De omstreden sponsoring met het kapitalistische Coca Cola wordt uitvoerig belicht. En niet te vergeten de kater voor de organisatoren die een lange nasleep hadden met een verlies van ruim 700.000 gulden, waardoor ze failliet gingen.

Heel veel details
Er komt een stoet aan toen en soms nu nog bekende Nederlanders aan het woord die het festival in perspectief zetten. Voormalig Sociaal en Cultureel Planbureau-directeur Paul Schnabel legt uit dat eind jaren zestig de welvaart in Nederland pas goed op gang kwam. Hedy d’Ancona belicht de vrouwenemancipatie en fotograaf Vincent Mentzel werd bekend door het festival (en maakte de foto’s in deze bespreking). De Duitse filmer Hans Jürgen Pohland vertelt hoe het er aan toeging bij de opnamen van Stamping Ground en over de director’s cut die hij samen met George Sluizer maakte en bij het 50-jarig bestaan, vier jaar terug, opnieuw werd uitgebracht.

Toch overheerst bij de meesten het gevoel dat de ‘revolutie’ van de jaren 60/70 niet de blijvende positieve ontwikkeling gebracht heeft die er van verwacht werd. Robert Jan Stips, nog immer actief in onder andere The Nits, geeft er voor zichzelf nog een positieve draai aan. In 1970 geloofde hij nog dat de alternatieve popcultuur de wereld voorgoed zou veranderen, maar het kwam er niet van, en tegenwoordig is hij best tevreden met zijn rol in de alternatieve wereld.

Tegelijkertijd blijkt uit de opsomming hierboven dat regisseur Ferri Ronteltap zich verliest in een te grote aandacht voor het detail en zich beter had kunnen concentreren op een diepgaander verklaring voor de teloorgang van de jaren zeventig die juist in deze woelige ‘rechtse’ politieke tijden zo hoogst actueel is.

 

20 juni 2024

 

ALLE RECENSIES

Nick Broomfield over The Stones and Brian Jones

Nick Broomfield, regisseur The Stones and Brian Jones:
“Het einde van de romantische droom van de jaren zestig”

door Jochum de Graaf

Documentairemaker Nick Broomfield (Londen, 1948) kan bogen op een rijk oeuvre met een kleine veertig films sinds hij in 1971 met een geleende camera zijn eerste film Who Cares maakte. Hij werkt doorgaans met een minimale crew, een of twee camera’s, doet zelf het geluid. Broomfield ontwikkelde zijn eigen filmstijl, ‘direct cinema’, wat je docudrama zou kunnen noemen, waarbij hij niet-acteurs hun eigen rollen liet naspelen op basis van een scenario.

Broomfield maakte films over een seriemoordenaar, over Margaret Thatcher, over prostitutie, over Zuid-Afrika voor en na de apartheid en de nodige muziekdocu’s als Kurt & Courtney, Whitney Houston’s Can I Be Me, (de moord op) Biggie & Tupac, Marianne & Leonard: Words of Love. Op het In-Edit Festival beleefde The Stones and Brian Jones de Nederlandse première.

Nick Broomfield

Nick Broomfield

Aan het begin van de film vertelt Nick Broomfield dat hij als veertienjarige scholier Brian Jones in de trein ontmoette. “Een aardige gast met wie ik aan de praat raakte. Hij was treinspotter, het was 1963. Ik herinner me ook natuurlijk de dag hoe geschokt ik was, toen ik hoorde van zijn tragische dood, zes jaar later.”

Losbandig leven
“Ik had in 2019 de film Marianne & Leonard: Words of Love gemaakt. Vervolgens een film over mijn vader, die fotograaf was, Me and my Father. Als je jong bent, kun je dit soort films niet maken, naarmate ik ouder word heb ik meer de neiging om terug te kijken op belangrijke episodes in mijn leven. Ik wilde deze film maken omdat die ging over de sixties, dat opwindende tijdperk dat ik intensief beleefd heb. Brian Jones is de verpersoonlijking daarvan. Hij was een rebel, leidde een losbandig leven. Hij rebelleerde tegen alles wat autoriteit was, zijn ouders voorop.”

Het is een universeel, bijna bijbels verhaal. Brian werd verstoten door zijn familie, aanbeden door een grote schare fans. Hij was in het begin de meest populaire Rolling Stone, ontving met afstand de meeste fanmail, was vooral geliefd onder vrouwelijke fans. Hij verzon de bandnaam naar een nummer van Muddy Waters. Brian was als muzikant zeer invloedrijk, hij stond aan de wieg van wat de grootste rock-‘n-rollband ter wereld zou worden.

The Stones waren de eerste grote rocksterren. Brian was die eerste jaren erg belangrijk, maar moest het in een muzikaal conflict afleggen tegen Mick Jagger en Keith Richards. Hij was ook niet bestand tegen de enorme roem die op hem afkwam. Hij leidde een zeer losbandig leven, raakte fiks aan de drank en drugs, vereenzaamde ook, kwam niet opdagen bij concerten en werd uit de band gezet. Kort daarna, in juli ’69, stierf hij een tragische dood, verdronken in zijn zwembad.

Je vertelt zijn levensverhaal vooral aan de hand van de vele liefdes in zijn leven, de vrouwen met wie hij meestal een kortstondige relatie had en bij wie hij minimaal vijf kinderen verwekte.

“Het waren er misschien wel zes of nog meer. Linda Lawrence, zijn eerste vriendin, zegt: ‘Wij waren de liefdesgeneratie’. Dan had hij weer een nieuwe vlam, ze kregen een onstuimige verhouding, trok bij haar en haar ouders in, maakte haar zwanger en verbrak dan de relatie om met een andere liefde weer van voren af aan te beginnen. Hij was een zeer goede minnaar. Al die vrouwen die ik sprak, zeiden dat hij geweldig de liefde kon bedrijven, de beste sekservaring ooit. Dawn Molly, moeder van zijn vijfde kind, vertelt in de film dat hij haar bevrijdde van haar katholieke schaamtegevoel voor haar lichaam: ‘Hij zorgde ervoor dat ik me geliefd en speciaal voelde’. En het waren niet de minsten: Marianne Faithfull, Anita Pallenberg, model en actrice, absolute sekssymbolen in die tijd. Marianne Faithfull was ook de vriendin van Mick Jagger. Anita Pallenberg legde het aan met Keith Richards en gaf Brian daarmee een koekje van eigen deeg.”

“Ik koos ervoor ze allemaal buiten beeld te houden; hoe ze er nu uitzien, die oude verlopen koppen leidden toch maar af van wat ze te vertellen hebben over toen. Ik wilde de film in de sixties houden. Ik heb maar een enkeling opnieuw gefilmd: Bill Wyman zie je zoals hij er nu uitziet. Ze waren goede vrienden. Bill stond aan Brians kant in het conflict met Mick en Keith, maar besloot uiteindelijk toch in de band te blijven. Bill geeft aan hoe belangrijk Brian was als arrangeur, hoe hij slide gitaar speelde en als eerste de sitar introduceerde, voor The Beatles.”

The Stones and Brian Jones

The Stones and Brian Jones

Je hebt Mick Jagger en Keith Richards niet opnieuw geïnterviewd.

“Nee, dat leek me niet nodig, maar dat is wel wat iedereen vroeg. Ik ken Mick wel persoonlijk, maar ik had er helemaal geen zin in. Als ik de film bij een van de streamingsdiensten had aangeboden, hadden ze zijn medewerking waarschijnlijk wel als voorwaarde gesteld. Ze willen altijd totale controle over de film en eisen dan dat je afspraken maakt met al die personen die je interviewt, ze willen absoluut geen gedonder. Netflix en dat soort willen worden gevrijwaard van alle mogelijke claims. Ik prijs me gelukkig dat ik altijd met Britse opdrachtgevers als BBC en Channel 4 heb kunnen werken. Die zijn goed kritisch op je scenario, maar laten je als je eenmaal goedkeuring voor het budget hebt, vrij in de uitvoering.”

“Er zijn honderden, zo niet duizenden opnamen van de Stones die ze zelf niet eens gezien hebben, waar je uit kunt putten. De scène dat Brian, ik meen ergens in ’67, eerst geïnterviewd wordt en het antwoord schuldig moet blijven – terwijl Mick en Keith vol flair vertellen over de mooie nieuwe nummers die ze maken en Brian bedremmeld achterlatend – zit er natuurlijk wel in. Dat was een omslag voor de Stones.”

Ondergang
“Kijk, bij The Beatles had je Brian Epstein als manager, die altijd de lieve vrede wilde bewaren wanneer ze bij elkaar waren. Bij The Stones kwam het tot een conflict dat min of meer publiekelijk werd uitgevochten. Brians hart lag bij jazz, blues en zwarte muziek. Andrew Loog Oldham, de manager die The Stones tot grote hoogte bracht, wilde dat The Stones meer populaire rocknummers maakten en koos keihard voor Mick en Keith die daaraan voldeden. Loog Oldham had eigenlijk de pest aan Brian en dat leidde mede zijn ondergang in. Hij maakte zich meer en meer schuldig aan uitspattingen met drank en drugs, was volgens Mick en Keith niet meer te handhaven en werd uit de band gezet.”

Je gaf de film het motto van biograaf Stanley Booth: ‘Brian was a casualty of the war between two generations’.

“Brian had een zacht middle class accent toen ik hem sprak in die trein destijds. Hij was van goede komaf, zijn beide ouders waren zeer muzikaal, zijn moeder was een concertpianiste. Maar ze waren ook zeer conservatief, hielden strak vast aan de naoorlogse waarden en normen. Brian was al vroeg opstandig, zeer intelligent, maar maakte zijn school niet af. Had allerlei baantjes, liftte met weinig geld door Scandinavië, zat in allerlei bandjes. Zijn ouders konden maar niet geloven dat hun zoon niet gewoon een decent job zocht. Brian was zelden thuis, nam geen deel aan het gezinsleven, ze hadden stevige conflicten. Op z’n zestiende werd hij het huis uit gezet, toen hij 20 was had hij al drie relaties achter de rug en drie kinderen verwekt.”

“Die ouders hadden helemaal niets met het ruige rock-‘n-rollleven dat hun zoon leidde. Brians vader haatte zwarte muziek. Ze lazen de tabloids natuurlijk niet maar kregen tot hun afgrijzen genoeg te horen van alle seks-, drugs- en rock-‘n-rollschandalen waar hun zoon bij betrokken was. Ze waren wel op zijn begrafenis, diep geschokt en rouwend. De dominee hield een preek waarin hij Brian beschreef als iemand met weinig ontzag voor autoriteit, conventie en traditie. Hij was zoals zovelen in die tijd een vertegenwoordiger van de generatie die in The Rolling Stones het levensgevoel van die tijd zag.”

“Veertig jaar na Brians dood werd bij Linda Lawrence, Brians eerste grote liefde, op zolder een brief van zijn vader gevonden, waarin hij schrijft dat ze ongelukkige tijden hebben beleefd samen, dat hij in veel opzichten een zeer matige en intolerante vader was. ‘Je groeide zoveel anders op dan ik verwachtte. Ik kan me niet voorstellen dat je me ooit zult vergeven maar ik hoop dat je een beetje de genegenheid die je ooit voor me had op kunt brengen’.”

Gimme Shelter

Gimme Shelter

In de film wordt gesteld dat de dood van Brian Jones het eind van de sixties was. Gimme Shelter – de film over het concert van The Rolling Stones in Altamont, 1970, dat volkomen uit de hand liep met de moord van Hells Angels op een zwarte fan en die nu weer in geremasterde versie in de bioscoop te zien is – wordt anders ook altijd aangemerkt als het einde van het flowerpower-optimisme.

“Tja, Brian was de eerste rockster die aan drugs en alcohol ten onder ging in die tijd. Hij was het eerste lid van de Club van 27, de rocksterren die op die leeftijd dood gingen: Janis Joplin, Jimi Hendrix, Jim Morrison. Het was het eind van een tijdperk, dat positieve levensgevoel dat het goed zou komen met de wereld. Je voelde toen dat er grote veranderingen aan zaten te komen.”

Gimme Shelter, dat was een jaar later toch? Mijn vrouw was bij de opnamen betrokken: de verhalen over de Hells Angels backstage, de gewelddadigheid van die gasten, de enorme hoeveelheden drank en drugs die daar rondgingen. Op een gegeven moment zat er acid in de koffie. Het was een complete nachtmerrie. Dus ja, Gimme Shelter was voor Amerika het eind van de lieflijke jaren zestig. De euforie van Woodstock was in Altamont wel voorgoed voorbij. Maar voor ons in Groot-Brittannië was dat het herdenkingsconcert van The Stones in Hyde Park, 5 juli 1969, het was een soort massale begrafenis. Dat was het einde van de romantische droom van de jaren zestig.”

The Stones and Brian Jones draait vanaf 25 april in de bioscoop.

 

24 april 2024

 

 

MEER INTERVIEWS

Back to Black

****
recensie Back to Black
Grote ellende blijft buiten beeld

door Jochum de Graaf

Grote vraag bij Back to Black, Sam Taylor-Johnsons speelfilm over Amy Winehouse, is of die zich kan meten met de Oscar winnende documentaire Amy (2015) van Asif Kapadia. En komt hoofdrolspeelster Marisa Abela in de buurt van de echte Amy?

Taylor-Johnson was een persoonlijke vriendin van Amy Winehouse en maakte met Nowhere Boy (2009) een film over muzieklegende John Lennon en met A Million Little Pieces (2019) een film over verslaving. Geknipt voor een biopic over Amy Winehouse zou je zeggen.

In de Britse pers is Back to Black afgebrand. De film zou niet laten zien wat voor bijzondere artiest Amy was en de duistere kanten van haar leven matig in beeld brengen. Tyler James, naar eigen zeggen haar beste vriend, stelde in The Sun dat Amy zelf woedend zou zijn geweest over de film. ‘Ze had veel beter verdiend’.

Back to Black

Jeugd
Inderdaad, Amy’s getroebleerde jeugd (met vader Mitch die er een langdurige buitenechtelijke verhouding op nahield en op Amy’s negende het huis verliet, de leeftijd waarop ze voor het eerst aan zelfmutilatie deed), de boulimia op wat latere leeftijd, haar bipolaire stoornis en de zware drank- en drugsverslaving worden weinig expliciet in beeld gebracht. Net als de zich aankondigende ondergang, de dronken optredens en dat ontluisterende concert in Belgrado een kleine maand voor haar dood juli 2011.

Daarin zal zeker meegespeeld hebben dat de erven van Amy, haar naaste familie, hun medewerking aan de film hebben verleend. Mitch Winehouse (Eddie Marsan), in Amy  afgeschilderd als nogal proleterige patser die van zijn dochters roem trachtte te profiteren, komt in Back to Black naar voren als de liefhebbende vader die zijn dochter weliswaar niet vaak zag, maar op cruciale momenten haar in zijn taxi naar belangrijke concerten of onderhandelingen met platenmaatschappijen bracht en haar beschermde tegen de almaar toenemende paparazzi.

Grote liefde
Maar een speelfilm hoeft zich natuurlijk niet aan de keiharde letterlijke waarheid te houden. Back to Black concentreert zich op het hartstochtelijk meeslepende en tegelijkertijd ontluisterende verhaal tussen Amy en haar grote liefde Blake Fielder-Civil. Jack O’Connell maakt een gelaagd portret van de man die haar weliswaar aan de heroïne bracht, maar haar ook op eigenzinnige wijze inspireerde. Ze hadden een onstuimige knipperlichtrelatie, zetten na iedere goedmaking een bijzondere nieuwe tattoo, trouwden zonder dat de familie op de hoogte was hals over kop in Miami en scheidden na twee jaar. Blake keerde terug naar zijn oude liefde, Amy wilde opnieuw trouwen, maar uiteindelijk was het niet meer te redden. Amy was larger than life geworden, onbereikbaar voor Blake en betaalde de tol van de roem met haar vroegtijdige dood.

Back to Black

Er is die mooie scène waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten in de The Good Mixer-pub in Camden Town, de plek van de Britpop in de jaren 90 met bands als Blur. Blake is zijn gokwinst bij de paardenraces aan het verbrassen, Amy valt bij binnenkomst als een blok voor hem, daagt hem uit voor een spelletje pool, terwijl hij veinst haar niet te kennen als de grote opkomende ster in die tijd. Hij troeft haar af in muzikale kennis door Shangri-Las’ Leader of the Pack in de jukebox op te zetten en extravagant het nummer te playbacken.

Muzikale ontwikkeling
Een ander interessant spoor van de film is Amy’s muzikale ontwikkeling tot superster. Op haar 18e tekent ze een contract bij 19 Entertainment, de muziekstal van Simon Fuller die de meiden van The Spice Girls bij elkaar zet en later binnenloopt met het concept voor Idols. Het zijn de tijden van de girlpower, maar  Amy is wars van dit in haar ogen pseudofeminisme en zet zich af tegen de in haar ogen al te commerciële aanpak. Ze is meer jazz en soul dan rock-‘n-roll, kiest haar eigen weg en groeit tot ongekende hoogte.

We zijn getuige van de ontmoeting met sterproducer Mark Ronson, wat leidde tot het iconische album Back to Black, een van de best verkochte albums ooit. Ze heeft dan al het kenmerkende suikerspinkapsel, geïnspireerd door de Shangri-Las, en krijgt in 2008 vijf Grammy Awards die haar via de satelliet worden uitgereikt tijdens een concert in Londen, omdat ze vanwege alle drugsschandalen de VS niet in mag.

Gaandeweg groeit Marisa Abela in haar rol en ga je meer en meer geloven in haar gloedvolle maar ook tedere vertolking van de onstuimige opkomst en de tragische neergang van Amy Winehouse. Geweldig is ook de door haar gezongen veelzeggende titels als What Is It About Men, Stronger Than Me, Love Is A Losing Game en Tears Dry on Their Own van Amy zelf, het ook al zo toepasselijke All of Me door Billie Holiday en als toegift het door Nick Cave en Warren Ellis speciaal voor de film geschreven nieuwe nummer Song for Amy.

 

15 april 2024

 

ALLE RECENSIES

Movies that Matter 2024 – Deel 2: Je jazz of je leven

Movies that Matter 2024 – Deel 2:
Je jazz of je leven

door Tim Bouwhuis

Twee documentaires uit de programmaselectie van Movies that Matter 2024 delen veel meer dan alleen een plekje in dezelfde competitie. They Shot the Piano Player en Soundtrack to a Coup d’Etat gaan allebei over het verband tussen muziek en politiek, waarbij de vraag steeds is of passievolle, veelgevraagde muzikanten de dans kunnen ontspringen als hun creatieve inspanningen worden bedreigd door onrust en onrecht. Beide films ontmantelen zo een ideaalbeeld: ook de meest vrije artiesten werken in een vogelvrije wereld.

In het kleurrijke They Shot the Piano Player van Fernando Trueba brengen animaties een muzikaal verleden tot leven. Een sleutelterm is bossanova, een bedeesde, maar ritmische stijl die invloeden ontleent aan de Amerikaanse jazz en de Braziliaanse samba. De titel van de film is een dikke knipoog naar het bijna gelijknamige nouvelle vague-drama van François Truffaut. Shoot The Piano Player (Tirez sur le pianiste, 1960) kwam uit in de periode die de muzikale handtekening van veel Braziliaanse jazzmuzikanten bepaalde. Truffauts volgende film Jules et Jim wordt in de animatie gretig bij naam genoemd.

They Shot the Piano Player

They Shot the Piano Player

Vermist en vergeten
Toch is de hoofdpersoon van de film geen jazzmuzikant. They Shot the Piano Player begint met een boekpresentatie van muziekjournalist Jeff Harris, die zich rond 2010 afvraagt hoe het met een vermiste en vergeten jazzpianist is afgelopen. Ténorio jr. was een kompaan van Vinicius de Moraes, een van de artiesten die de Braziliaanse bossanova groot maakte. In 1976 verdween hij plotsklaps, maar niet in Brazilië: de muzikant werd voor het laatst gezien in buurland Argentinië, precies ten tijde van een militaire coup.

Harris’ geanimeerde speurtochten in Rio de Janeiro brengen hem naar lounges, huiskamers en platenwinkels. Verwanten en getuigen brengen de puzzelstukjes bij elkaar. Buenos Aires was in de periode dat Ténorio er speelde een “compleet bezette plek”, en toch speelde hij er graag: de omstandigheden waren er niet per definitie minder grimmig dan in thuisland Brazilië, waar hij door zijn vertrek werd beschouwd als een banneling. “Niemand begreep waarom iemand die het ene land ontvlucht in een ander land om het leven kon worden gebracht”, klinkt het in een van de vele gesprekken. En de precieze verdachtmakingen dan? Die blijven ook vandaag nog vaag en kwalijk onbestemd.

Twee landen, twee dictaturen
Het is jammer dat het They Shot the Piano Player ontbreekt aan een overtuigende vorm. Het is begrijpelijk dat de makers hebben gekozen voor animatie, een detailrijke optie die het ontbreken van geschikt archiefmateriaal maskeert. Daar staat tegenover dat de technische afwerking (voornamelijk waar het de mimiek betreft) soms hapert, en dat de droge voice-over van Jeff Goldblum (de enige echte) te veel overheerst. Stilistische keuzes leiden op die manier een beetje af van de relevante kern: muzikanten die ‘gewoon muziek wilden maken’ konden in een spel van twee dictaturen niet ontsnappen aan de politiek van twee landen.

Soundtrack to a Coup D'Etat

Soundtrack to a Coup d’Etat

Zo’n spel van meer landen zien we ook in Soundtrack to a Coup d’Etat, een documentaire die eveneens onderstreept hoe moeilijk het is om als artiest ‘afzijdig’ te blijven. Louis Armstrong, ontegenzeggelijk een van de beroemdste jazzmuzikanten aller tijden, arriveerde in 1960 in de republiek Congo (heden: DR Congo), die toen nét onafhankelijk was van België. Later kwam de trompettist erachter dat zijn aanwezigheid was gebruikt als rookgordijn. Een belangrijk kind van de rekening was Patrice Lumamba (1925-1961), een partizaan en politiek leider die enkele maanden na Armstrongs komst werd geëxecuteerd.

Politieke wurggreep
Regisseur Johan Grimonprez benadert zijn bronmateriaal met een precisie en ambitie die respect afdwingt. Tientallen geannoteerde academische artikelen en archiefstukken – die opvallend genoeg niet worden bewaard tot de eindcredits – onderbouwen een snijdend betoog: politieke bemoeienis van de Verenigde Staten (lees ook: de CIA), de Verenigde Naties en de staat België moeten vraagtekens plaatsen bij ons historische begrip van ‘onafhankelijkheid’. Grimonprez laat zien hoe de geld- en grondstoffenzucht van een privaat mijnbedrijf (waarvan de aandeelhouders zo hun politieke lijntjes hadden) ook ná 1960 een streep zette door de prioritering van de Congolese bewoners.

Het is niet vreemd als het je tijdens de tweeënhalf uur schaduwpolitiek even duizelt. De montage van de documentaire moet een uiterst taaie klus geweest zijn: breng maar eens duidelijk over hoe een vrouwenprotest bij de Verenigde Naties, een benoeming bij de Belgische ambassade, een trip van Nina Simone naar Nigeria en het vermeende complot tegen Lumamba zich nu exact tot elkaar verhouden.

Een spion met een saxofoon
Hoe treffend is het dan, dat Grimonprez de titel van zijn film vrij letterlijk heeft genomen. De jazz die in Soundtrack to a Coup d’Etat zorgt voor een constante zweem van spanning, is niet alleen een stilistisch middel, maar ook een concreet filmthema. In een zee van informatie behoudt de Belgische maker zo een continu focuspunt. Armstrong, Simone, Gillespie en Ellington; ze passeren stuk voor stuk de revue, en allemaal raakten ze verwikkeld in een politiek spel dat groter was dan hún spel. “Vandaag heeft hij een saxofoon, morgen is hij een spion”, dicteerde de paranoia. Aan zulke logica is ook voor de grootste creatievelingen geen ontsnappen mogelijk.

They Shot the Piano Player en Soundtrack to a Coup d’Etat, beiden te zien op Movies That Matter, worden later dit jaar ook regulier uitgebracht. De release van They Shot the Piano Player staat gepland op 18 april, die van Soundtrack to a Coup d’Etat op 21 november.

 

23 maart 2024

 

Movies that Matter 2024 – Deel 1: Activisten in Irak, Nieuw-Zeeland en Kenia
Movies that Matter 2024 – Deel 3: Gaza: haat is niet het antwoord
Movies that Matter 2024 – Deel 4: Leren leven met oorlog Oekraïne
Movies that Matter 2024 – Deel 5: Het lot van advocaten en media in Rusland

 


MEER FILMFESTIVAL

Bob Marley: One Love

**
recensie Bob Marley: One Love
Persoonsverheerlijking verdient beter

door Jochum de Graaf

Van het leven van reggaesuperster Bob Marley had een geweldige biopic gemaakt kunnen worden. One Love is een nogal tegenvallend hagiografisch portret dat geen recht doet aan zijn boeiende, complexe persoonlijkheid.

Eind 1976 staat Jamaica op de rand van een burgeroorlog. De linkse Peoples National Party (PNP) en de meer rechtse Jamaica Labour Party (JLP) strijden om de verkiezingswinst in een campagne die met veel geweld en aanslagen gepaard gaat. Om het excessieve geweld tegen te gaan, wordt begin december een vredesconcert, Smile Jamaica, georganiseerd. Ook de dan al wereldster in wording Bob Marley (in de VS is sprake van een regelrechte reggae-mania), wil meedoen. Hij ziet zichzelf als onafhankelijke apolitieke verbinder tussen de partijen.

Bob Marley: One Love

Rainbow Theatre en Exodus
Enkele dagen voor het concert worden Marley en zijn familie in zijn huis overvallen. Zijn vrouw Rita en zijn manager Don krijgen meerdere schotwonden. Marley zelf wordt in zijn buik en zijn arm geraakt maar is toch in staat om een kort optreden te geven. Vrijwel gelijk na het concert besluit hij dat het beter is om een tijdje Jamaica te verlaten en vliegt hij naar Londen. Marley en zijn begeleidingsgroep The Wailers verzorgen een iconisch optreden op in het Rainbow Theatre, toeren door een aantal West-Europese landen en nemen het legendarische album Exodus op.

Na ruim anderhalf jaar keert hij in ’78 terug naar Jamaica en geeft een concert op het One Love Peace Concert waar hij de aartsrivalen Manley (PNP) en Seaga (LJP) weet te bewegen elkaar ten overstaan van het uitzinnige publiek de hand te schudden, waarmee een wapenstilstand bezegeld wordt.

Een jaar later maakt Marley een uitgebreide tour door de VS en weer een jaar later, september 1980, geeft hij zijn allerlaatste concert in Pittsburgh. Drie jaar eerder had hij een wond aan zijn teen gekregen. In eerste instantie dacht hij dat het om een voetbalblessure ging, maar toen de wond maar niet genas, werd een melanoom, een zeldzame vorm van huidkanker, vastgesteld. Vanwege zijn Rastafari-geloof weigerde hij amputatie, de kanker woekerde door en mei 1981 overleed Bob Marley, 36 jaar oud.

Inspirerende levenshouding
Er had een prachtige, misschien niet Oscar winnende, maar toch zeker prima film gemaakt kunnen worden over de imposante carrière van Bob Marley. Hij groeide op in armoede in de achterbuurt Trenchtown van Kingston en groeide uit tot het gezicht van reggae, Rastafari en Jamaica. Geroemd om zijn muzikale genialiteit, zijn blijvende betekenis voor de popmuziek en zijn voor velen inspirerende levenshouding. Zijn boodschap van ascese, geloof, hoop en liefde maar ook van revolutie, verzet en vrede. Bob Marley, The King of Reggae, liet een oeuvre na dat in de loop van de tijd alleen maar monumentaler is geworden.

Maar One Love van Reinaldo Marcus Green raakt slechts heel licht aan dit beeld. Je ziet Marley in de studio of voor aanvang van een concert wat mompelen over een akkoord dat gespeeld moet worden, een drumpartij die wat strakker moet, een refrein dat korter of langer kan, hardop twijfelen wat het beginnummer van het concert moet worde. De muzikanten volgen serviel de opdrachten van de grote leider, hem steevast met zijn bijnamen Tuff Gong of Nesta aansprekend.

Bob Marley: One Love

De megahits, War, I shot the Sheriff, Three Little Birds, Stir it up, No Woman No Cry, Redemption Song, Trenchtown Rock, Get up, Stand Up, Lively up yourself, One Love/ People Get Ready, we krijgen ze allemaal te horen. Maar in de versies van hoofdrolspeler Kingsley Ben-Adir komt de impact van de songs nauwelijks over. De enige keer dat je echt de neiging hebt om keihard mee te swingen, is wanneer de jonge Wailers, Bob Marley, Peter Tosh en Burny Wailer in 1963 de platenstudio van Jamaica Records binnendringen en met een geweldige uitvoering van Simmer Down hun eerste platencontract weten binnen te slepen.

Gemis van charisma
Ben-Adir schijnt de mimiek en motoriek van Marley nauwlettend bestudeerd te hebben. Hij komt qua stem en intonatie een behoorlijk eind in de richting maar hij mist ten enenmale diens charisma, zoals pijnlijk duidelijk wordt wanneer we bij de aftiteling de energieke beelden van de echte Bob te zien krijgen.

Ook het opgroeien in achterbuurt Trenchtown met zijn alleenstaande moeder, de afwezigheid van zijn (blanke) vader, zijn eerste zelfgemaakte houten gitaar, de eerste opnamen en het latere immense succes, zijn heilige Rastafari-geloof (bijna geen scène met muzikanten zonder spliff), de ring die hij van de erven van keizer Haile Selassi ontving, het komt allemaal in beeld zonder enig reliëf. De vele buitenechtelijke verhoudingen (Marley liet 11 kinderen bij 5 vrouwen na), de confrontatie met opkomend racisme in Engeland, het gevoel belazerd te worden door blanke platenbazen, de gefnuikte wens om in Afrika te toeren, de strijd tegen zijn ziekte, de inzet voor vrede, het wordt allemaal opgediend in een platgeslagen scenario. Het zal zeker meegespeeld hebben dat er maar liefst vier scenaristen aan te pas kwamen en dat de productie voor een groot deel in handen was van zoon Ziggy en zijn vrouw Orly plus vrouw Rita en dochter Cedella Marley.

Bob Marley was een complexe, boeiende persoonlijkheid die veel beter verdient dan de in literaire termen hagiografische film, gericht op persoonsverheerlijking, die One Love is.

 

15 februari 2024

 

ALLE RECENSIES

Mutiny in Heaven: The Birthday Party

***
recensie Mutiny in Heaven: The Birthday Party
Onstuimige opkomst en ondergang

door Jochum de Graaf

Een jaar of drie duurde het, de onstuimige opkomst en ondergang van The Birthday Party, de Australische band rond hedendaags rockicoon Nick Cave, toen was het wel op. Vanaf eind 1983 kwam de carrière van de tegenwoordige superrockster Nick Cave met zijn nieuwe band The Bad Seeds echt in een stroomversnelling.

Mutiny in Heaven: The Birthday Party vertelt het voorafgaande verhaal en behandelt ook even de jaren weer daaraan voorafgaand toen ze nog The Boys Next Door heetten. Maar zo ‘next door’ waren ze niet, verre van. Jongens waren het, maar aardig? Gitarist/drummer/toetsenist Mick Harvey is er kort over: “We hebben niets gedaan om aardig te zijn.”

Mutiny in Heaven: The Birthday Party

Mix van gothic en postpunk
De bandleden leerden elkaar kennen in de scene van St Kilda, een voorstad van Melbourne. Bezorgde autoriteiten omschreven deze gemeenschap van kunstenaars, die zich buiten de samenleving opstelden en zich afkeerden van het systeem, als ‘gevaarlijk’ en ‘gestoord’. Gitarist Rowland Howard vertelt hoe hij bij hun eerste ontmoeting Nick Cave in het toilet van een populaire club een wastafel van de muur zag slopen, vervolgens hem bij de strot greep en toebeet: “Are you punk or pufter.” Cave liet zich in die dagen door medebandlid Tracy Pew rondrijden, hij zat dan op het dak van de auto. Terwijl het toch zo’n ‘middle class’ jongen was, keurig opgevoed, zijn vader was nota bene dominee.

Begin jaren tachtig zijn het de nadagen van de punk en new wave, vlak voor de opkomst van de synthesizerpop. The Birthday Party veroverde zich een eigen plaats in dit sterk meanderende poplandschap met een mix van gothic en postpunk; sombere, onheilszwangere soundscapes, anarchistisch en eclectisch puttend uit de blues, free jazz en rockabilly-traditie. Muziekkrant Oor omschreef de band destijds als een ‘demente kruising tussen Captain Beefheart en The Stooges’.

Roemruchte optredens
Roemrucht waren de liveoptredens. Gelijk in de beginbeelden van deze Australische documentaire zien we Cave in een somber blauw blacklight podiumverlichting. Hij strijkt de hand door de zwarte hanenkam en raadt het publiek aan om in het vervolg niet op de eerste rij te gaan zitten. Verderop zien we hem menigmaal in de meest idiote poses, achterover vallend op het toneel, wilde kreten uitslaand, maltraiteren van de microfoon, hopeloos in gevecht met de snoeren. Er wordt het nodige op het podium gesmeten en weer terug: flessen, peuken, drugs. Stagediven was een onmiskenbaar onderdeel van de show. Spelen doe je met een fikse joint of tenminste sigaret in de hand en steevast een fles sterke drank onder handbereik.

Niet zelden werd een optreden voortijdig afgebroken. Bij het eerste optreden in New York in ‘81 werden ze gedwongen na drie nummers op te houden. In de volgende tent ging al na tien minuten de stekker eruit en bij het derde optreden in de Ritz werden ze na twintig minuten gevraagd om te stoppen.

Kijk dan ook eens met een mengeling van afgrijzen en fascinatie naar de beelden van het nummer Nick the Stripper, de enige videoclip van de band die integraal in de film is opgenomen. Nick Cave springt op een lendendoek naakt zoals ook Jezus in zijn laatste uren, wild in het rond in een circustent, in grote letters HELL op zijn torso. Dan rolt hij het tentdoek omhoog en zien we smeulende vuren van een vuilnisbelt en Jeroen Bosch-achtige taferelen. De muzikanten lopen tussen verwilderd rondlopende gothic-types en psychiatrische patiënten die speciaal waren opgetrommeld. We zien kruisbeelden, varkenskoppen op stokken. De nog steeds halfnaakt rondspringende Cave heeft in grote letters PORCA DIO – ‘God is een varken’ op zijn borst staan en kust een levende geit vol op de bek.

Mutiny in Heaven: The Birthday Party

‘God sprak via mij en zijn adem stonk’
Je ziet Cave zich in de loop van de film als performer en tekstschrijver ontwikkelen, zijn fascinatie voor het christendom en de Bijbel, speciaal het boek Job. Ergens halverwege komt hij tot de uitspraak: “God sprak niet alleen tegen mij, maar via mij, en zijn adem stonk.”

Het verhaal van de band met al zijn verwikkelingen, de verhuizing naar Londen in ’80, weer terug naar Melbourne in ’81, dan weer naar Londen, een tijdje New York, het met z’n zessen in een krap bemeten appartement wonen, nauwelijks optredens, dagen van lethargie, honger soms, en het gebruik van speed, veel speed, is eigenlijk niet zo bijzonder in vergelijking met andere bandjesdocu’s. Maar de gesprekken, dialogen en commentaren over de onderlinge verhoudingen winnen beduidend aan impact doordat de pratende hoofden in beeld gebracht worden met prachtige zwart-wit graphics van de Duitse kunstenaar Reinhard Kleist die ook tekende voor geweldige graphic novel Nick Cave Mercy on Me uit 2017.

In Australië en Engeland had de groep maar weinig aansluiting met andere groepen. Dat veranderde met de verhuizing naar West-Berlijn in ’82, waar ze bevriend raakten met mentaliteitsgenoten als Die Haut en Einstürzende Neubauten. Cave ontbond The Birthday Party en vormde met een paar partygangers en Blixa Bargeld, frontman van de Neubauten, The Bad Seeds, een stevige stap naar wereldroem.

Het debuut van regisseur Ian White is een aardig tijdsdocument van de woelige postpunk-periode begin jaren tachtig en biedt ook al een glimp op de carrière van Nick Cave die later zoveel moois zou opleveren.

 

14 februari 2024

 

ALLE RECENSIES

Little Richard: I Am Everything

****
recensie Little Richard: I Am Everything
Worsteling met rock en religie

door Jochum de Graaf

Zijn hele leven streed hij voor erkenning. Met Little Richard: I Am Everything maakte Lisa Cortes een innemend en gevoelvol portret van ‘the originator’ van de rock-‘n-roll.

‘A-bop-bop-a-loom-op a-lop-bop-boom!’ Tutti Frutti, het nummer dat eind jaren vijftig voor een aardverschuiving in de muziekwereld zorgde, leek altijd een onschuldig liedje over Italiaans fruit en een aantal meisjes ‘who drive me crazy’. Rond zijn dood, mei 2020, kwam tot uiting dat Little Richard kort voor de definitieve opname de refreintekst had aangepast, een herhaald Tutti Frutti, aw rutti . Maar in de allereerste nooit officieel uitgebrachte versie was het: ‘Tutti Frutti, good booty / If it don’t fit, don’t force it / You can grease it, make it easy’, een onversneden ode aan de anale mannenseks. In het puriteinse Amerika van die jaren vijftig was het natuurlijk onbestaanbaar dat een dergelijke tekst ook nog gezongen door een zwarte artiest uitgebracht kon worden.

Little Richard: I Am Everything

Roemrucht imago
Richard Wayne Penniman (1932) wordt in een zwarte achterstandswijk in Macon, Georgia geboren in een gezin van 16 kinderen. Vader Charles was naast nachtclubeigenaar diaken in de kerk, een gespleten bestaan dat ook kenmerkend werd voor Little Richard. Hij groeit op in het sterk gesegregeerde zuiden van de VS van de jaren veertig en vijftig. En dan was hij ‘misvormd geboren’ zijn ene been was een paar centimeter korter dan het andere en bovendien blijkt hij queer, wat hem naast zijn huidskleur nog eens extra op achterstand zet. Niet dat hij zich daar iets van aantrekt, hij ontwikkelt zich tot begenadigd pianist, zet altijd en overal de boel op stelten, meet zich met die kenmerkende black pencil moustache vanaf het begin een roemrucht imago aan, shockeert de burgerlijke Amerikaanse middenklasse met nichterig gedrag, travestie, extravaganza.

Good Golly, Miss Molly; Lucille; Long Tall Sally; midden jaren vijftig rijgt Little Richard met zijn elektriserende zang en stevige rockritmes de hits aaneen. In 1957 besluit hij abrupt te stoppen omdat het tot het komt dat de rock-‘n-roll met zijn obscene teksten en sterk seksuele lading tegen de wil van God is. Vijf jaar later maakt hij zijn rentree met een uiterst enerverende en succesvolle tournee door Engeland, de nog piepjonge Rolling Stones treden op als voorprogramma. Hij introduceert de toen eveneens net opkomende Beatles bij de Star Club in Hamburg, en de rest is geschiedenis zou je kunnen zeggen.

Muziek van de duivel
Little Richard levert een permanente worsteling tussen rock en religie. Hij neemt fantastische gospelalbums op, publiceert een goed verkochte autobiografie, bezondigt zich zo’n beetje aan alle drugs die God verboden heeft, kickt af, start een kruistocht tegen homoseksualiteit, trouwt met zijn jeugdliefde Ernestine, krijgt kinderen en daarop weer een reeks affaires met jongens en mannen om vervolgens voor de zoveelste keer een comeback te maken met de ‘muziek van de duivel’.

Erg rijk wordt hij er al die tijd niet van; andere wat bravere artiesten als Elvis Presley, Pat Boone en Fats Domino maakten goede sier met zijn muziek. De gekuiste versie van Tutti Frutti werd vooral een doorslaand succes in de uitvoering van ‘all American boy’ Pat Boone die voor het blanke middenklassepubliek veel aanvaardbaarder was.

Natuurlijk hij wordt opgelicht, maar haalt ook zelf een domme zet uit door uit principiële overwegingen zijn platencontract eenzijdig op te zeggen en dan geheel onjuist te blijven steken in de veronderstelling dat hij daarmee al zijn rechten verspeelt.

Little Richard: I Am Everything

Strijd om erkenning
Centraal in Little Richard: I Am Everything  staat de levenslange strijd van Little Richard om erkenning. Onderweg naar de ceremonie in 1986 waarbij hij in een illuster gezelschap van artiesten als The Everly Brothers, Chuck Berry, Fats Domino en James Brown zal worden opgenomen in de Rock & Roll Hall of Fame, overkomt hem een zwaar auto-ongeluk.

Twee jaar later mag hij de uitreiking van de Grammy’s  verzorgen, ‘and the best new artist is….. ME’. Je zou dat als een mild grapje, een vorm van zelfspot kunnen zien, maar aan zijn verbeten gezicht is te zien dat hij het eigenlijk heel erg meent. Hij zit dan al zo’n jaar of veertig in het vak en hoewel hij door vakgenoten alom wordt gezien als de grondlegger, misschien wel de uitvinder van de rock-‘n-roll overheerst bij hem toch een enorm gevoel van miskenning.

Het belang van Little Richard mag niet onderschat worden, zijn invloed en betekenis benadrukt wordt door Charles Glenn, zijn bassist. Nile Rodgers, Tom Jones en zeker niet te vergeten Mick Jagger zijn allemaal schatplichtig aan hem.

De film is misschien wat te veel een ouderwets Amerikaanse lineair vertelde documentaire, waar met gemak een aantal talking heads vanwege irrelevantie achterwege hadden kunnen blijven. Anderzijds raak je met die korrelige archiefbeelden uit de turbulente ontwikkeling van zijn carrière en de vaart in de montage meer en meer gefascineerd door het fenomeen Little Richard. En je begrijpt heel goed waarom hij breekt en de handen voor de ogen slaat wanneer hij als ‘the originator of rock and roll’ in 1997 bij de American Music Awards de Merit Award voor zijn complete oeuvre krijgt uitgereikt. Regisseur Lisa Cortes laat zeer inlevend en zien wat de wereld van de rock-‘n-roll aan Little Richard te danken heeft.

 

11 mei 2023

 

ALLE RECENSIES

Unieke registratie CCR op IN-EDIT 2023

Internationale Muziekdocumentaire Festival IN-EDIT 2023:
Unieke concertregistratie Creedence Clearwater Revival

door Cor Oliemeulen

Van 13 tot en met 23 april wordt in de Melkweg Amsterdam voor de vijfde keer het Internationale Muziekdocumentaire Festival IN-EDIT gehouden. Op het programma staan 24 nieuwe muziekdocumentaires, variërend van films over Thelonious Monk, Little Richard en Metallica. In deze preview bespreken we Travelin’ Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall met een unieke registratie van het concert dat CCR gaf op 14 april 1970 in Londen.

Een echte muziekdocumentaire kun je deze film van Bob Smeaton nauwelijks noemen, omdat het reilen en zeilen van Creedence Clearwater Revival slechts in vogelvlucht voorbij komt. Travelin’ Band begint met korte beelden van de bandleden tijdens hun eerste Europese tournee in 1970. John Fogerty (zang en gitaar), Tom Fogerty (gitaar), Stu Cook (bas) en Doug Clifford (drums) ogen als toeristen en kijken hun ogen uit in Kopenhagen, Stockholm, Berlijn, Rotterdam en Parijs. “In Europa is alles minder zwart-wit dan in de States, hier heeft men geen moeite met lang haar en bakkebaarden.”

Travelin' Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall

Swamp rock
De band had een zeer vruchtbaar jaar 1969 achter de rug met de lancering van maar liefst drie goed verkochte albums, te weten Bayou Country, Green River en Willy and the Poor Boys. “De beste band na The Beatles”, vertelt de voice-over van Jeff Bridges (waarmee Led Zeppelin en The Rolling Stones voor het gemak even aan de kant worden geschoven). De vier leden speelden samen vanaf begin jaren 60, eerst als The Blue Velvets, daarna als The Golliwogs. Begonnen met voornamelijk rhythm-‘n-bluescovers en geïnspireerd door onder anderen Chuck Berry, Little Richard en Hank Williams ontwikkelde de band, ondanks haar oorsprong in de San Francisco Bay Area, een zuidelijke rockstijl vanaf het moment dat ze in 1967 hadden getekend bij Fantasy Records en hun naam veranderden in Creedence Clearwater Revival. Hun swamp rock-geluid laat zich kenmerken door een mix van rock-‘n-roll, blues en country met vaak teksten over sociaal-politieke thema’s. Zo leveren de songs Who’ll Stop The Rain, Have You Ever Seen The Rain en Fortunate Son kritiek op de Vietnamoorlog.

John Fogerty, die zich had ontpopt als bandleider, tekstschrijver en producer, bepaalde ook met zijn kenmerkende raspende stem en gitaarriffs het geluid van CCR. Het is veelzeggend dat de band, na haar succesvolle optreden op Woodstock, in februari 1970 op de cover van Rolling Stone belandde, maar dat Fogerty als enige aan het woord kwam in het begeleidende interview. Na het vijfde album Cosmos Factory (dat zes weken in Amerika op nummer 1 stond) en het zesde album Pendulum verliet Tom Fogerty de band (hij zou later overlijden aan aids door een bloedtransfusie) en na het zevende album, Mardi Gras, viel CCR door irritatie over artistieke controle en zakelijke spanningen in 1972 uit elkaar. Weinig van dit alles in de documentaire.

Travelin' Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall

Strak en zonder poespas
De fan hoeft echter zeker niet te treuren, want iemand was zo slim geweest om een van de twee concerten in de Londense Royal Albert Hall op 14 april 1970 op te nemen. Voor Travelin’ Band zijn de originele multitrack tapes gerestaureerd, gemixt en gemasterd, en het resultaat mag er zijn. Niet alleen is de beeldkwaliteit prima (wel jammer dat je nauwelijks iets van het publiek ziet), het geluid is navenant. De 45 minuten lange registratie van het optreden – het enige concertmateriaal van de originele line-up dat na meer dan een halve eeuw volledig is uitgebracht – is met iconische nummers als Proud Mary, Bad Moon Rising, Green River en Travelin’ Band nostalgische kwaliteit van de bovenste plank. Zonder poespas en met een strakke ritmesectie klinken de songs net zo goed als op de plaat.

 

11 april 2023

 


MEER FILMFESTIVAL

IDFA 2022 – Deel 3: Muziekdocumentaires

IDFA 2022 – Deel 3:
Muziekdocumentaires

door Jochum de Graaf

Spraakmakende muziekdocumentaires zijn zo langzamerhand een vast onderdeel van IDFA. Dit jaar is er een mooi eerbetoon aan drie zangeressen, krachtige persoonlijkheden die ieder op eigen wijze een belangrijke rol in de geschiedenis van hun land speelden. Daarnaast spreekt de actuele geschiedenis van een lied, het verhaal van een legendarische rockster en een rockster die de politiek ingaat zeer tot de verbeelding.

 

Miúcha, The Voice of Bossa Nova

Miúcha, The Voice of Bossa Nova
Van de drie films over zangeressen is dit de muzikaalste. De rol van Heloïsa Buarque de Hollanda, een naam die ze veranderde in de artiestennaam Miúcha, is altijd onderbelicht gebleven. In de film, gemaakt na haar overlijden in 2018 door haar neef Daniel Zurvos, vertelt ze aan de hand van dagboekfragmenten, brieven aan familie en geliefden, fraaie collages van haar aquarellen en niet te vergeten in vele songs uit haar bewogen carrière haar levensgeschiedenis.

Ze groeit in de jaren vijftig op in een artistiek gezin in de culturele elite van Sao Paulo. Een bezoek van Jean-Paul Sartre en vooral van Simone de Beauvoir, wegbereider van het feminisme, maakt diepe indruk op haar. Het is een belangrijke reden om in 1960 in Parijs te gaan studeren, de tijd van het existentialisme. Min of meer toevallig rolt ze in de muziek, gaat optreden in cafés van Saint-Germain des Prés en ontmoet zo João Gilberto, de grondlegger van de bossanova, de lome jazz op het ritme van de samba, die zo goed bij dat tijdperk paste.

Het levert mooie scènes op van de bohemiens, zwart-wit beelden van rokerige etablissementen met veel drank en gelach, een instructie hoe je de bossanova zou moeten dansen. Ze  trouwen en gaan in 1965 naar New York waar Gilberto al gauw furore maakt, ze krijgen een dochter, maar een gelukkig huwelijk wordt het niet. In 1971 scheiden ze, maar blijven wel samenwerken.

In 1975 maakt Miúcha haar platendebuut op het album The Best of Both Worlds, dat Gilberto samen met jazzgrootheid Stan Getz opneemt. Uit de beelden van de opnamen komt Gilberto naar voren als een jaloerse, autoritaire man, je ziet hem valsig naar haar kijken, telkens corrigerend dat ze iets te langzaam of juist iets te hard zingt. Miúcha kijkt zelf er met de nodige verbazing op terug dat juist zij als verondersteld feministe zich zo volgzaam en dienstbaar aan zijn carrière opstelde. Ze beschuldigt hem van het regelrecht stelen van melodieën die zij bedacht heeft.

Het keerpunt bereikt ze wanneer ze een aantal jaren later gaat samenwerken met andere sleutelfiguren uit de bossanova: Tom Jombim, Vinicius de Moraes. Ze beleeft het zelf als een sprookje dat haar lijkt te overkomen. Haar vorige leven met Gilberto vervaagt meer en meer, ze vraagt zich op een gegeven moment af of hij wel echt bestaan heeft of misschien is verzonnen. De film ontrukt de vrouw die met alle grootheden van de bossanova gewerkt heeft voorgoed aan de vergetelheid.

 

Cesária Évora

Cesária Évora
Het zijn de voeten, brede, blote, platte voeten, uitstekend onder een lange wijde bloemetjesjurk. De camera brengt ze in de beginscène langzaam uitzoomend in beeld. En dan is er die stem, die krachtige diepe emotie rakende stem die een weemoedig, melancholisch lied inzet. Het is meer strompelen dan lopen als ze het podium opkomt, van een swingend voorkomen moet ze het niet hebben. Maar zo gauw ze haar mond opendoet, weet je, hier staat een persoonlijkheid die een hele cultuur een stem geeft. Cesária Évora is de folkzangeres die vrijwel in haar eentje de morna – de blues met klarinet, viool, piano percussie van Kaapverdië – op de wereldkaart zette.

In haar jeugd, ze is van 1941, heeft ze al vroeg de zorg voor haar blinde moeder, wordt in een door strenge nonnen geleid weeshuis geplaatst. Eenmaal volwassen leeft ze elf jaar in zelfverkozen isolatie, waar ze door een paar bevriende muzikanten uit verlost wordt. Tot haar vijftigste blijft ze in een ernstig vervallen huisje bij het strand zonder water en elektra wonen. In beperkte kring geniet ze dan enige bekendheid met optredens op bruiloften en partijen. Het is de ontmoeting, eind jaren tachtig, met muzikant José da Silva, die haar carrière een enorme boost geeft, hij ziet in haar een Kaapverdische Billie Holiday of meer nog misschien Edith Piaf. Haar eerste album La Diva aux Pieds Nus (1988) wordt in Frankrijk uitgebracht en zorgt voor een enorme doorbraak.

Maar het grote succes verandert haar niet. Ze blijft met haar blote voeten op de grond staan, heeft altijd geboorte-eiland Sao Vicente in haar hart, verloochent nooit haar afkomst. Op tournee komt er meestal cachupa, het traditioneel Kaapverdische bonengerecht, op tafel. In het begin laat ze zich in baar geld uitbetalen om aan familie en vrienden uit te delen. Na een Amerikaanse tournee gaan er acht grote koffers met cadeaus en geschenken mee naar huis. En op Sao Vicente is ze dan gewoon weer Cesária, Cive, de eenvoudige volksvrouw die blootsvoets op het strand met een kip in haar hand loopt.

Cesária Évora vertelt ook over haar podiumangst, het vele roken en drinken waar ze maar moeizaam vanaf komt. Met het verstrijken der jaren wordt haar stem droeviger, vanaf 2005 gaat het met de gezondheid bergafwaarts. Ze krijgt een aantal beroertes, wordt als bipolair gediagnosticeerd, later manisch depressief, toeren gaat niet meer. In 2009 neemt ze nog wel een album op, na een volgende beroerte moet ze in september 2011 haar carrière beëindigen. Een paar maanden later overlijdt ze aan hartfalen. Er volgt een maand van nationale rouw, er wordt een vliegveld naar haar genoemd en de morna wordt op de Werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst. De film is een prachtig innemend portret van de koningin van het Kaapverdische levenslied.

 

Nothing Compares

Nothing Compares
Voor Sinead O’Connor was het nooit de bedoeling geweest popster worden. Maar het betekende voor haar wel de ontsnapping aan het streng katholieke milieu, de bevrijding van een onveilige jeugd met een gewelddadige moeder. Op haar veertiende wordt ze op een katholieke tuchtschool geplaatst, liefdeloos regime van nonnen. Als ze een paar jaar later op een minder strenge kostschool terechtkomt, krijgt ze de kans om in schoolbandjes op te treden en vestigt zich na een aantal bandwisselingen in Londen in 1986. Ze is dan net twintig. Een jaar later komt haar debuutalbum The Lion and the Cobra uit, waarop hits als Mandinka, Jerusalem, Troy. Ze wordt alom als een groot aanstormend talent gezien.

Maar ze gaat altijd haar eigen weg, recalcitrant als ze is, zet ze zich af tegen het uiterlijk vertoon waar rockstars op beoordeeld worden en scheert haar hoofd kaal, wat voor altijd haar handelsmerk zal blijven. En dan krijgt ze in 1990 die megahit Nothing Compares 2U, een cover van Prince, met een iconische videoclip waarin ze alle ellende van zich afzingt. Het levert haar wereldroem op, het nummer staat in alle belangrijke hitparades wekenlang bovenaan en is nog steeds bovenaan in alle oudejaarslijstjes te horen.

Nothing Compares focust op de vijf jaar vanaf debuutalbum en de optredens najaar 1992 die niet alleen Sinead O’Connors wereld volledig op zijn kop zouden zetten. Regisseur Kathryn Ferguson bouwt langzaam op naar die bepalende momenten. We horen Sinead buiten beeld commentaar geven op haar jeugd, de scheiding van haar ouders, het verstikkende katholieke klimaat in Ierland, de ontwikkeling van haar muzikale carrière. Begin oktober ’92 wordt ze uitgenodigd voor de populaire Saturday Night Life, ze brengt Bob Marley’s strijdlied War ten gehore en tot ontsteltenis van publiek en presentator pakt ze een foto van paus Johannes Paulus II en scheurt die voor het oog van de camera in stukken. Het is haar protest tegen het misbruik van kinderen door de katholieke geestelijkheid waar op dat moment nog maar weinig mensen zich druk om maken. Zonder haar actie zou er in Ierland in 2019 niet de verrassende uitslag van het referendum hebben plaatsgevonden waarbij abortus en homohuwelijk voortaan werden toegestaan.

De film is een geweldig en mooi ontroerend eerbetoon aan de Sinead O’Connor van 1992, die haar tijd ver vooruit was en de misstanden in de katholieke kerk aan de kaak stelde, twintig jaar voor de wereldwijde schandalen van kindermisbruik door katholieke geestelijken tot uitbarsting kwamen en de kerk diep door het stof moest.

Nothing Compares eindigt met een concertopname, januari 2020. Sinead zingt in een lichaamsbedekkend felblauw gewaad met een soort hoofddoek half over haar nog steeds kale hoofd Thank You For Hearing Me, een krachtig slotstatement. De film vermeldt evenwel niet dat Sinead zich in 2019 tot de islam bekeerde. En dat doet toch afbreuk aan het beeld van de vrouw die een moedige baanbrekende strijd tegen de autoritaire katholieke kerk voerde en nu haar heil in een niet minder autoritair en patriarchaal geloof lijkt te zoeken.

 

Bella Ciao

Bella Ciao
Bella Ciao begint sterk, met beelden van een moskee in de Turkse stad Izmir, waar in plaats van de eentonige oproep tot gebed het vrolijke Bella Ciao uit de speakers komt. Een vermetele actie die tot veel tumult in conservatieve moslimkringen leidt, ook president Erdogan spreekt zijn scherpe veroordeling uit. De argeloze Banu Özdemir die de opname op haar Facebookpagina zette, vertelt hoe ze wordt bedolven onder de haatreacties, opgepakt en langdurig verhoord en zelfs tot drie jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld.

Bella Ciao wordt als hét lied gezien van verzet, de strijd tegen onrecht, niet alleen in Italië, ook in landen als Syrië en Irak. We zien een Koerdische vrijheidsstrijdster die vertelt hoe het een rol speelde in de strijd tegen IS rond de bevrijding van Kobani en ook bij de bevrijding van Mosul, Irak, eveneens door Koerdische milities speelde het een belangrijke rol.

Uitgebreid komt de muzikale herkomst van het lied aan de orde, was het misschien al in de 19e eeuw te horen, komt het wellicht uit de Klezmer-traditie. Hoofdmoot van de film is de discussie tussen wetenschappers en musicologen over de vraag of het lied nu hét strijdlied van de partizanen in de Tweede Wereldoorlog was, die het fascistisch regime van Mussolini omver wisten te werpen. Daar lijkt het op, maar dan zien we een oude dame, geboortejaar 1933, die met tranen in de ogen volhoudt dat het voor haar man en zijn medepartizanen wel degelijk de motivator voor hun strijd was.

De tekst wordt aan een uitgebreide exegese onderworpen, de populariteit mede verklaard door het gebruik in de populaire serie La Casa de Papel. Bella Ciao is een onderhoudende film over een liedje dat keer op keer bij opwindende gebeurtenissen zal opduiken en dan opnieuw weer dagenlang in je hoofd blijft zitten.

 

Bobi Wine: The People’s President

Bobi Wine: The People’s President
Met wat goede wil zou je Bobi Wine ook een muziekdocumentaire kunnen noemen. De film is in eerste aanleg een verslag van de campagne van Robert Kyakulaniy, alias Bobi Wine, een van de populairste popsterren van Oeganda, om vanaf 2015 president te worden. Zittend president Yoweri Museveni is dan al dertig jaar aan de macht en mag zich volgens de grondwet niet meer herkiesbaar stellen. Bobi Wine ziet hierin een kans om verandering te brengen en besluit in de politiek te gaan. Museveni wil echter ondanks eerdere toezeggingen geen afstand van de macht doen en wil zich via een grondwetswijziging toch weer kandidaat kunnen stellen. In de protesten die met veel geweld en zo’n vijftig doden gepaard gaan, wordt ook Bobi Wine, die dan als parlementslid is verkozen, opgepakt en in elkaar geslagen. Museveni produceert door het invoeren van een soort staat van beleg en het uitschakelen van internet een voor hem positieve uitslag in het referendum, waardoor hij op kan gaan voor een vijfde termijn bij de presidentsverkiezingen van 2019.

Bobi Wine presenteert zich als tegenkandidaat en weet opnieuw massa’s mensen in beweging te krijgen. Vanzelfsprekend krijgt hij het weer zwaar te verduren in een campagne met opnieuw veel geweld en vervolging, traangas dat recht in het gezicht van demonstranten wordt gespoten en wederom tientallen doden.

Bobi Wine: The People’s President is een tamelijk lineair verhaal. We volgen Bobi Wine op de voet, van zijn jeugd in de sloppen van hoofdstad Kampala, waar hij door zijn muzikale carrière aan kan ontsnappen, zijn huwelijk met de prachtige uit hogere kringen afkomstige Barbie, zijn politieke strijd eerst als parlementslid en vervolgens presidentskandidaat. Enig minpuntje wellicht dat die strijd vooral wordt ingezet tegen het machtsmisbruik, de fraude en corruptie van het Museveni-regime en inhoudelijke standpunten over de belabberde staat van het onderwijs, de zorg, de strijd tegen de armoede, in het land waar meer dan zestig procent van de bevolking onder de twintig is, niet of nauwelijks aan de orde komen.

Maar de film wordt overeind gehouden door de geweldige soundtrack en de aanstekelijke rally’s waarmee enorme mensenmassa’s gemobiliseerd worden. De swingende Bobi met zijn rode baret en overall die de menigte tot groot enthousiasme weet te brengen. Met songs als Fighting for Freedom en Stand for the Constitution weet hij de hoop op een betere wereld levendig te houden. Muziek is echt een wapen in de politieke strijd.

 

Personality Crisis: One Night Only

Personality Crisis: One Night Only
David Johansen is tegenwoordig een geweldige crooner geworden. Op de vooravond van zijn 72e verjaardag geeft hij als zijn alter ego Buster Poindexter een geweldig optreden in de sfeervolle New Yorkse club Café Carlyle. Fijne vetkuif, zonnebril, getrimd snorretje, pochetje in de borstzak, af en toe zippend uit een longdrinkglas.

Tussen de nummers door achterover leunend tegen de vleugel worden we meegenomen in een ruim overzicht van zijn muzikale carrière. Begin jaren zeventig maakte hij furore als voorman van de legendarische punkband The New York Dolls. Een commercieel succes werd het nooit, maar de invloed op de popmuziek kan moeilijk onderschat worden. ‘We were a bands band’, zegt Johansen, ‘zonder The Dolls geen Ramones’. ‘Glampunk’ werd het genoemd, ruige nummers gespeeld door mooie jongens die zich hoerig androgyn uitdosten en ook nog eens Dolls noemden.

Midden jaren zeventig verlaat hij de band en gaat verder met The David Johansen Group en speelt meer jazzy nummers en experimenteert met Afrikaanse ritmes. In de jaren tachtig creëert hij zijn alter ego Buster Poindexter, waarmee hij vergezeld van zijn band The Horns met een mix van traditionele pop, swing en novelty songs het tot huisband van Saturday Night Live weet te schoppen. Hij gaat dan ook acteren en stort zich begin van deze eeuw op de blues met The Harry Smiths om aan het eind van de jaren tien met zijn oude strijdmakkers Sylvain Sylvain en Arthur Kane een aantal reünie-albums van The New York Dolls op te nemen.

Een muzikale kameleon wordt hij genoemd en we zien hem in zijn vele gedaanteverwisselingen, maar de titel van de film, Personality Crisis, is een van de hits van The Dolls, moet niet al te letterlijk genomen worden. David Johansen kan beter worden omschreven als muzikaal genie die er telkens in slaagt zich opnieuw uit te vinden, met een stijl die bij zijn leeftijd hoort.

Uitgebreid wordt stilgestaan bij zijn liefde voor Maria Callas. We zien beelden van Buster Poindexter die op een Oudejaarsavond in de jaren tachtig het Waldorf Astoria op zijn kop zet. In de vele archiefbeelden is hij meermaals te gast bij Jools Holland. De Britse zanger Morissey verklaart zijn adoratie voor Johansen, hij was op zestienjarige leeftijd de president van Britse fanclub van The New York Dolls. Maar het mooist zijn de beelden van het concert in Cafe Carlyle, sfeervol en intiem gefilmd in een co-regie van Martin Scorsese en David Tedeschki. Een geweldige belevenis om daar bij geweest te zijn.

 

16 november 2022

 

IDFA 2022 – Deel 1: Openingsfilm
IDFA 2022 – Deel 2: Azië, anders
IDFA 2022 – Deel 4: Mensen aan het werk
IDFA 2022 – Deel 5: Oekraïne 
IDFA 2022 – Deel 6: Pioniers
IDFA 2022 – Deel 7: Een zee van experimenten

 


MEER FILMFESTIVAL