Little Richard: I Am Everything

****
recensie Little Richard: I Am Everything
Worsteling met rock en religie

door Jochum de Graaf

Zijn hele leven streed hij voor erkenning. Met Little Richard: I Am Everything maakte Lisa Cortes een innemend en gevoelvol portret van ‘the originator’ van de rock-‘n-roll.

‘A-bop-bop-a-loom-op a-lop-bop-boom!’ Tutti Frutti, het nummer dat eind jaren vijftig voor een aardverschuiving in de muziekwereld zorgde, leek altijd een onschuldig liedje over Italiaans fruit en een aantal meisjes ‘who drive me crazy’. Rond zijn dood, mei 2020, kwam tot uiting dat Little Richard kort voor de definitieve opname de refreintekst had aangepast, een herhaald Tutti Frutti, aw rutti . Maar in de allereerste nooit officieel uitgebrachte versie was het: ‘Tutti Frutti, good booty / If it don’t fit, don’t force it / You can grease it, make it easy’, een onversneden ode aan de anale mannenseks. In het puriteinse Amerika van die jaren vijftig was het natuurlijk onbestaanbaar dat een dergelijke tekst ook nog gezongen door een zwarte artiest uitgebracht kon worden.

Little Richard: I Am Everything

Roemrucht imago
Richard Wayne Penniman (1932) wordt in een zwarte achterstandswijk in Macon, Georgia geboren in een gezin van 16 kinderen. Vader Charles was naast nachtclubeigenaar diaken in de kerk, een gespleten bestaan dat ook kenmerkend werd voor Little Richard. Hij groeit op in het sterk gesegregeerde zuiden van de VS van de jaren veertig en vijftig. En dan was hij ‘misvormd geboren’ zijn ene been was een paar centimeter korter dan het andere en bovendien blijkt hij queer, wat hem naast zijn huidskleur nog eens extra op achterstand zet. Niet dat hij zich daar iets van aantrekt, hij ontwikkelt zich tot begenadigd pianist, zet altijd en overal de boel op stelten, meet zich met die kenmerkende black pencil moustache vanaf het begin een roemrucht imago aan, shockeert de burgerlijke Amerikaanse middenklasse met nichterig gedrag, travestie, extravaganza.

Good Golly, Miss Molly; Lucille; Long Tall Sally; midden jaren vijftig rijgt Little Richard met zijn elektriserende zang en stevige rockritmes de hits aaneen. In 1957 besluit hij abrupt te stoppen omdat het tot het komt dat de rock-‘n-roll met zijn obscene teksten en sterk seksuele lading tegen de wil van God is. Vijf jaar later maakt hij zijn rentree met een uiterst enerverende en succesvolle tournee door Engeland, de nog piepjonge Rolling Stones treden op als voorprogramma. Hij introduceert de toen eveneens net opkomende Beatles bij de Star Club in Hamburg, en de rest is geschiedenis zou je kunnen zeggen.

Muziek van de duivel
Little Richard levert een permanente worsteling tussen rock en religie. Hij neemt fantastische gospelalbums op, publiceert een goed verkochte autobiografie, bezondigt zich zo’n beetje aan alle drugs die God verboden heeft, kickt af, start een kruistocht tegen homoseksualiteit, trouwt met zijn jeugdliefde Ernestine, krijgt kinderen en daarop weer een reeks affaires met jongens en mannen om vervolgens voor de zoveelste keer een comeback te maken met de ‘muziek van de duivel’.

Erg rijk wordt hij er al die tijd niet van; andere wat bravere artiesten als Elvis Presley, Pat Boone en Fats Domino maakten goede sier met zijn muziek. De gekuiste versie van Tutti Frutti werd vooral een doorslaand succes in de uitvoering van ‘all American boy’ Pat Boone die voor het blanke middenklassepubliek veel aanvaardbaarder was.

Natuurlijk hij wordt opgelicht, maar haalt ook zelf een domme zet uit door uit principiële overwegingen zijn platencontract eenzijdig op te zeggen en dan geheel onjuist te blijven steken in de veronderstelling dat hij daarmee al zijn rechten verspeelt.

Little Richard: I Am Everything

Strijd om erkenning
Centraal in Little Richard: I Am Everything  staat de levenslange strijd van Little Richard om erkenning. Onderweg naar de ceremonie in 1986 waarbij hij in een illuster gezelschap van artiesten als The Everly Brothers, Chuck Berry, Fats Domino en James Brown zal worden opgenomen in de Rock & Roll Hall of Fame, overkomt hem een zwaar auto-ongeluk.

Twee jaar later mag hij de uitreiking van de Grammy’s  verzorgen, ‘and the best new artist is….. ME’. Je zou dat als een mild grapje, een vorm van zelfspot kunnen zien, maar aan zijn verbeten gezicht is te zien dat hij het eigenlijk heel erg meent. Hij zit dan al zo’n jaar of veertig in het vak en hoewel hij door vakgenoten alom wordt gezien als de grondlegger, misschien wel de uitvinder van de rock-‘n-roll overheerst bij hem toch een enorm gevoel van miskenning.

Het belang van Little Richard mag niet onderschat worden, zijn invloed en betekenis benadrukt wordt door Charles Glenn, zijn bassist. Nile Rodgers, Tom Jones en zeker niet te vergeten Mick Jagger zijn allemaal schatplichtig aan hem.

De film is misschien wat te veel een ouderwets Amerikaanse lineair vertelde documentaire, waar met gemak een aantal talking heads vanwege irrelevantie achterwege hadden kunnen blijven. Anderzijds raak je met die korrelige archiefbeelden uit de turbulente ontwikkeling van zijn carrière en de vaart in de montage meer en meer gefascineerd door het fenomeen Little Richard. En je begrijpt heel goed waarom hij breekt en de handen voor de ogen slaat wanneer hij als ‘the originator of rock and roll’ in 1997 bij de American Music Awards de Merit Award voor zijn complete oeuvre krijgt uitgereikt. Regisseur Lisa Cortes laat zeer inlevend en zien wat de wereld van de rock-‘n-roll aan Little Richard te danken heeft.

 

11 mei 2023

 

ALLE RECENSIES

Unieke registratie Creedence Clearwater Revival op IN-EDIT 2023

Internationale Muziekdocumentaire Festival IN-EDIT 2023:
Unieke concertregistratie Creedence Clearwater Revival

door Cor Oliemeulen

Van 13 tot en met 23 april wordt in de Melkweg Amsterdam voor de vijfde keer het Internationale Muziekdocumentaire Festival IN-EDIT gehouden. Op het programma staan 24 nieuwe muziekdocumentaires, variërend van films over Thelonious Monk, Little Richard en Metallica. In deze preview bespreken we Travelin’ Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall met een unieke registratie van het concert dat CCR gaf op 14 april 1970 in Londen.

Een echte muziekdocumentaire kun je deze film van Bob Smeaton nauwelijks noemen, omdat het reilen en zeilen van Creedence Clearwater Revival slechts in vogelvlucht voorbij komt. Travelin’ Band begint met korte beelden van de bandleden tijdens hun eerste Europese tournee in 1970. John Fogerty (zang en gitaar), Tom Fogerty (gitaar), Stu Cook (bas) en Doug Clifford (drums) ogen als toeristen en kijken hun ogen uit in Kopenhagen, Stockholm, Berlijn, Rotterdam en Parijs. “In Europa is alles minder zwart-wit dan in de States, hier heeft men geen moeite met lang haar en bakkebaarden.”

Travelin' Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall

Swamp rock
De band had een zeer vruchtbaar jaar 1969 achter de rug met de lancering van maar liefst drie goed verkochte albums, te weten Bayou Country, Green River en Willy and the Poor Boys. “De beste band na The Beatles”, vertelt de voice-over van Jeff Bridges (waarmee Led Zeppelin en The Rolling Stones voor het gemak even aan de kant worden geschoven). De vier leden speelden samen vanaf begin jaren 60, eerst als The Blue Velvets, daarna als The Golliwogs. Begonnen met voornamelijk rhythm-‘n-bluescovers en geïnspireerd door onder anderen Chuck Berry, Little Richard en Hank Williams ontwikkelde de band, ondanks haar oorsprong in de San Francisco Bay Area, een zuidelijke rockstijl vanaf het moment dat ze in 1967 hadden getekend bij Fantasy Records en hun naam veranderden in Creedence Clearwater Revival. Hun swamp rock-geluid laat zich kenmerken door een mix van rock-‘n-roll, blues en country met vaak teksten over sociaal-politieke thema’s. Zo leveren de songs Who’ll Stop The Rain, Have You Ever Seen The Rain en Fortunate Son kritiek op de Vietnamoorlog.

John Fogerty, die zich had ontpopt als bandleider, tekstschrijver en producer, bepaalde ook met zijn kenmerkende raspende stem en gitaarriffs het geluid van CCR. Het is veelzeggend dat de band, na haar succesvolle optreden op Woodstock, in februari 1970 op de cover van Rolling Stone belandde, maar dat Fogerty als enige aan het woord kwam in het begeleidende interview. Na het vijfde album Cosmos Factory (dat zes weken in Amerika op nummer 1 stond) en het zesde album Pendulum verliet Tom Fogerty de band (hij zou later overlijden aan aids door een bloedtransfusie) en na het zevende album, Mardi Gras, viel CCR door irritatie over artistieke controle en zakelijke spanningen in 1972 uit elkaar. Weinig van dit alles in de documentaire.

Travelin' Band: Creedence Clearwater Revival at the Royal Albert Hall

Strak en zonder poespas
De fan hoeft echter zeker niet te treuren, want iemand was zo slim geweest om een van de twee concerten in de Londense Royal Albert Hall op 14 april 1970 op te nemen. Voor Travelin’ Band zijn de originele multitrack tapes gerestaureerd, gemixt en gemasterd, en het resultaat mag er zijn. Niet alleen is de beeldkwaliteit prima (wel jammer dat je nauwelijks iets van het publiek ziet), het geluid is navenant. De 45 minuten lange registratie van het optreden – het enige concertmateriaal van de originele line-up dat na meer dan een halve eeuw volledig is uitgebracht – is met iconische nummers als Proud Mary, Bad Moon Rising, Green River en Travelin’ Band nostalgische kwaliteit van de bovenste plank. Zonder poespas en met een strakke ritmesectie klinken de songs net zo goed als op de plaat.

 

11 april 2023

 


MEER FILMFESTIVAL

IDFA 2022 – Deel 3: Muziekdocumentaires

IDFA 2022 – Deel 3:
Muziekdocumentaires

door Jochum de Graaf

Spraakmakende muziekdocumentaires zijn zo langzamerhand een vast onderdeel van IDFA. Dit jaar is er een mooi eerbetoon aan drie zangeressen, krachtige persoonlijkheden die ieder op eigen wijze een belangrijke rol in de geschiedenis van hun land speelden. Daarnaast spreekt de actuele geschiedenis van een lied, het verhaal van een legendarische rockster en een rockster die de politiek ingaat zeer tot de verbeelding.

 

Miúcha, The Voice of Bossa Nova

Miúcha, The Voice of Bossa Nova
Van de drie films over zangeressen is dit de muzikaalste. De rol van Heloïsa Buarque de Hollanda, een naam die ze veranderde in de artiestennaam Miúcha, is altijd onderbelicht gebleven. In de film, gemaakt na haar overlijden in 2018 door haar neef Daniel Zurvos, vertelt ze aan de hand van dagboekfragmenten, brieven aan familie en geliefden, fraaie collages van haar aquarellen en niet te vergeten in vele songs uit haar bewogen carrière haar levensgeschiedenis.

Ze groeit in de jaren vijftig op in een artistiek gezin in de culturele elite van Sao Paulo. Een bezoek van Jean-Paul Sartre en vooral van Simone de Beauvoir, wegbereider van het feminisme, maakt diepe indruk op haar. Het is een belangrijke reden om in 1960 in Parijs te gaan studeren, de tijd van het existentialisme. Min of meer toevallig rolt ze in de muziek, gaat optreden in cafés van Saint-Germain des Prés en ontmoet zo João Gilberto, de grondlegger van de bossanova, de lome jazz op het ritme van de samba, die zo goed bij dat tijdperk paste.

Het levert mooie scènes op van de bohemiens, zwart-wit beelden van rokerige etablissementen met veel drank en gelach, een instructie hoe je de bossanova zou moeten dansen. Ze  trouwen en gaan in 1965 naar New York waar Gilberto al gauw furore maakt, ze krijgen een dochter, maar een gelukkig huwelijk wordt het niet. In 1971 scheiden ze, maar blijven wel samenwerken.

In 1975 maakt Miúcha haar platendebuut op het album The Best of Both Worlds, dat Gilberto samen met jazzgrootheid Stan Getz opneemt. Uit de beelden van de opnamen komt Gilberto naar voren als een jaloerse, autoritaire man, je ziet hem valsig naar haar kijken, telkens corrigerend dat ze iets te langzaam of juist iets te hard zingt. Miúcha kijkt zelf er met de nodige verbazing op terug dat juist zij als verondersteld feministe zich zo volgzaam en dienstbaar aan zijn carrière opstelde. Ze beschuldigt hem van het regelrecht stelen van melodieën die zij bedacht heeft.

Het keerpunt bereikt ze wanneer ze een aantal jaren later gaat samenwerken met andere sleutelfiguren uit de bossanova: Tom Jombim, Vinicius de Moraes. Ze beleeft het zelf als een sprookje dat haar lijkt te overkomen. Haar vorige leven met Gilberto vervaagt meer en meer, ze vraagt zich op een gegeven moment af of hij wel echt bestaan heeft of misschien is verzonnen. De film ontrukt de vrouw die met alle grootheden van de bossanova gewerkt heeft voorgoed aan de vergetelheid.

 

Cesária Évora

Cesária Évora
Het zijn de voeten, brede, blote, platte voeten, uitstekend onder een lange wijde bloemetjesjurk. De camera brengt ze in de beginscène langzaam uitzoomend in beeld. En dan is er die stem, die krachtige diepe emotie rakende stem die een weemoedig, melancholisch lied inzet. Het is meer strompelen dan lopen als ze het podium opkomt, van een swingend voorkomen moet ze het niet hebben. Maar zo gauw ze haar mond opendoet, weet je, hier staat een persoonlijkheid die een hele cultuur een stem geeft. Cesária Évora is de folkzangeres die vrijwel in haar eentje de morna – de blues met klarinet, viool, piano percussie van Kaapverdië – op de wereldkaart zette.

In haar jeugd, ze is van 1941, heeft ze al vroeg de zorg voor haar blinde moeder, wordt in een door strenge nonnen geleid weeshuis geplaatst. Eenmaal volwassen leeft ze elf jaar in zelfverkozen isolatie, waar ze door een paar bevriende muzikanten uit verlost wordt. Tot haar vijftigste blijft ze in een ernstig vervallen huisje bij het strand zonder water en elektra wonen. In beperkte kring geniet ze dan enige bekendheid met optredens op bruiloften en partijen. Het is de ontmoeting, eind jaren tachtig, met muzikant José da Silva, die haar carrière een enorme boost geeft, hij ziet in haar een Kaapverdische Billie Holiday of meer nog misschien Edith Piaf. Haar eerste album La Diva aux Pieds Nus (1988) wordt in Frankrijk uitgebracht en zorgt voor een enorme doorbraak.

Maar het grote succes verandert haar niet. Ze blijft met haar blote voeten op de grond staan, heeft altijd geboorte-eiland Sao Vicente in haar hart, verloochent nooit haar afkomst. Op tournee komt er meestal cachupa, het traditioneel Kaapverdische bonengerecht, op tafel. In het begin laat ze zich in baar geld uitbetalen om aan familie en vrienden uit te delen. Na een Amerikaanse tournee gaan er acht grote koffers met cadeaus en geschenken mee naar huis. En op Sao Vicente is ze dan gewoon weer Cesária, Cive, de eenvoudige volksvrouw die blootsvoets op het strand met een kip in haar hand loopt.

Cesária Évora vertelt ook over haar podiumangst, het vele roken en drinken waar ze maar moeizaam vanaf komt. Met het verstrijken der jaren wordt haar stem droeviger, vanaf 2005 gaat het met de gezondheid bergafwaarts. Ze krijgt een aantal beroertes, wordt als bipolair gediagnosticeerd, later manisch depressief, toeren gaat niet meer. In 2009 neemt ze nog wel een album op, na een volgende beroerte moet ze in september 2011 haar carrière beëindigen. Een paar maanden later overlijdt ze aan hartfalen. Er volgt een maand van nationale rouw, er wordt een vliegveld naar haar genoemd en de morna wordt op de Werelderfgoedlijst van Unesco geplaatst. De film is een prachtig innemend portret van de koningin van het Kaapverdische levenslied.

 

Nothing Compares

Nothing Compares
Voor Sinead O’Connor was het nooit de bedoeling geweest popster worden. Maar het betekende voor haar wel de ontsnapping aan het streng katholieke milieu, de bevrijding van een onveilige jeugd met een gewelddadige moeder. Op haar veertiende wordt ze op een katholieke tuchtschool geplaatst, liefdeloos regime van nonnen. Als ze een paar jaar later op een minder strenge kostschool terechtkomt, krijgt ze de kans om in schoolbandjes op te treden en vestigt zich na een aantal bandwisselingen in Londen in 1986. Ze is dan net twintig. Een jaar later komt haar debuutalbum The Lion and the Cobra uit, waarop hits als Mandinka, Jerusalem, Troy. Ze wordt alom als een groot aanstormend talent gezien.

Maar ze gaat altijd haar eigen weg, recalcitrant als ze is, zet ze zich af tegen het uiterlijk vertoon waar rockstars op beoordeeld worden en scheert haar hoofd kaal, wat voor altijd haar handelsmerk zal blijven. En dan krijgt ze in 1990 die megahit Nothing Compares 2U, een cover van Prince, met een iconische videoclip waarin ze alle ellende van zich afzingt. Het levert haar wereldroem op, het nummer staat in alle belangrijke hitparades wekenlang bovenaan en is nog steeds bovenaan in alle oudejaarslijstjes te horen.

Nothing Compares focust op de vijf jaar vanaf debuutalbum en de optredens najaar 1992 die niet alleen Sinead O’Connors wereld volledig op zijn kop zouden zetten. Regisseur Kathryn Ferguson bouwt langzaam op naar die bepalende momenten. We horen Sinead buiten beeld commentaar geven op haar jeugd, de scheiding van haar ouders, het verstikkende katholieke klimaat in Ierland, de ontwikkeling van haar muzikale carrière. Begin oktober ’92 wordt ze uitgenodigd voor de populaire Saturday Night Life, ze brengt Bob Marley’s strijdlied War ten gehore en tot ontsteltenis van publiek en presentator pakt ze een foto van paus Johannes Paulus II en scheurt die voor het oog van de camera in stukken. Het is haar protest tegen het misbruik van kinderen door de katholieke geestelijkheid waar op dat moment nog maar weinig mensen zich druk om maken. Zonder haar actie zou er in Ierland in 2019 niet de verrassende uitslag van het referendum hebben plaatsgevonden waarbij abortus en homohuwelijk voortaan werden toegestaan.

De film is een geweldig en mooi ontroerend eerbetoon aan de Sinead O’Connor van 1992, die haar tijd ver vooruit was en de misstanden in de katholieke kerk aan de kaak stelde, twintig jaar voor de wereldwijde schandalen van kindermisbruik door katholieke geestelijken tot uitbarsting kwamen en de kerk diep door het stof moest.

Nothing Compares eindigt met een concertopname, januari 2020. Sinead zingt in een lichaamsbedekkend felblauw gewaad met een soort hoofddoek half over haar nog steeds kale hoofd Thank You For Hearing Me, een krachtig slotstatement. De film vermeldt evenwel niet dat Sinead zich in 2019 tot de islam bekeerde. En dat doet toch afbreuk aan het beeld van de vrouw die een moedige baanbrekende strijd tegen de autoritaire katholieke kerk voerde en nu haar heil in een niet minder autoritair en patriarchaal geloof lijkt te zoeken.

 

Bella Ciao

Bella Ciao
Bella Ciao begint sterk, met beelden van een moskee in de Turkse stad Izmir, waar in plaats van de eentonige oproep tot gebed het vrolijke Bella Ciao uit de speakers komt. Een vermetele actie die tot veel tumult in conservatieve moslimkringen leidt, ook president Erdogan spreekt zijn scherpe veroordeling uit. De argeloze Banu Özdemir die de opname op haar Facebookpagina zette, vertelt hoe ze wordt bedolven onder de haatreacties, opgepakt en langdurig verhoord en zelfs tot drie jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld.

Bella Ciao wordt als hét lied gezien van verzet, de strijd tegen onrecht, niet alleen in Italië, ook in landen als Syrië en Irak. We zien een Koerdische vrijheidsstrijdster die vertelt hoe het een rol speelde in de strijd tegen IS rond de bevrijding van Kobani en ook bij de bevrijding van Mosul, Irak, eveneens door Koerdische milities speelde het een belangrijke rol.

Uitgebreid komt de muzikale herkomst van het lied aan de orde, was het misschien al in de 19e eeuw te horen, komt het wellicht uit de Klezmer-traditie. Hoofdmoot van de film is de discussie tussen wetenschappers en musicologen over de vraag of het lied nu hét strijdlied van de partizanen in de Tweede Wereldoorlog was, die het fascistisch regime van Mussolini omver wisten te werpen. Daar lijkt het op, maar dan zien we een oude dame, geboortejaar 1933, die met tranen in de ogen volhoudt dat het voor haar man en zijn medepartizanen wel degelijk de motivator voor hun strijd was.

De tekst wordt aan een uitgebreide exegese onderworpen, de populariteit mede verklaard door het gebruik in de populaire serie La Casa de Papel. Bella Ciao is een onderhoudende film over een liedje dat keer op keer bij opwindende gebeurtenissen zal opduiken en dan opnieuw weer dagenlang in je hoofd blijft zitten.

 

Bobi Wine: The People’s President

Bobi Wine: The People’s President
Met wat goede wil zou je Bobi Wine ook een muziekdocumentaire kunnen noemen. De film is in eerste aanleg een verslag van de campagne van Robert Kyakulaniy, alias Bobi Wine, een van de populairste popsterren van Oeganda, om vanaf 2015 president te worden. Zittend president Yoweri Museveni is dan al dertig jaar aan de macht en mag zich volgens de grondwet niet meer herkiesbaar stellen. Bobi Wine ziet hierin een kans om verandering te brengen en besluit in de politiek te gaan. Museveni wil echter ondanks eerdere toezeggingen geen afstand van de macht doen en wil zich via een grondwetswijziging toch weer kandidaat kunnen stellen. In de protesten die met veel geweld en zo’n vijftig doden gepaard gaan, wordt ook Bobi Wine, die dan als parlementslid is verkozen, opgepakt en in elkaar geslagen. Museveni produceert door het invoeren van een soort staat van beleg en het uitschakelen van internet een voor hem positieve uitslag in het referendum, waardoor hij op kan gaan voor een vijfde termijn bij de presidentsverkiezingen van 2019.

Bobi Wine presenteert zich als tegenkandidaat en weet opnieuw massa’s mensen in beweging te krijgen. Vanzelfsprekend krijgt hij het weer zwaar te verduren in een campagne met opnieuw veel geweld en vervolging, traangas dat recht in het gezicht van demonstranten wordt gespoten en wederom tientallen doden.

Bobi Wine: The People’s President is een tamelijk lineair verhaal. We volgen Bobi Wine op de voet, van zijn jeugd in de sloppen van hoofdstad Kampala, waar hij door zijn muzikale carrière aan kan ontsnappen, zijn huwelijk met de prachtige uit hogere kringen afkomstige Barbie, zijn politieke strijd eerst als parlementslid en vervolgens presidentskandidaat. Enig minpuntje wellicht dat die strijd vooral wordt ingezet tegen het machtsmisbruik, de fraude en corruptie van het Museveni-regime en inhoudelijke standpunten over de belabberde staat van het onderwijs, de zorg, de strijd tegen de armoede, in het land waar meer dan zestig procent van de bevolking onder de twintig is, niet of nauwelijks aan de orde komen.

Maar de film wordt overeind gehouden door de geweldige soundtrack en de aanstekelijke rally’s waarmee enorme mensenmassa’s gemobiliseerd worden. De swingende Bobi met zijn rode baret en overall die de menigte tot groot enthousiasme weet te brengen. Met songs als Fighting for Freedom en Stand for the Constitution weet hij de hoop op een betere wereld levendig te houden. Muziek is echt een wapen in de politieke strijd.

 

Personality Crisis: One Night Only

Personality Crisis: One Night Only
David Johansen is tegenwoordig een geweldige crooner geworden. Op de vooravond van zijn 72e verjaardag geeft hij als zijn alter ego Buster Poindexter een geweldig optreden in de sfeervolle New Yorkse club Café Carlyle. Fijne vetkuif, zonnebril, getrimd snorretje, pochetje in de borstzak, af en toe zippend uit een longdrinkglas.

Tussen de nummers door achterover leunend tegen de vleugel worden we meegenomen in een ruim overzicht van zijn muzikale carrière. Begin jaren zeventig maakte hij furore als voorman van de legendarische punkband The New York Dolls. Een commercieel succes werd het nooit, maar de invloed op de popmuziek kan moeilijk onderschat worden. ‘We were a bands band’, zegt Johansen, ‘zonder The Dolls geen Ramones’. ‘Glampunk’ werd het genoemd, ruige nummers gespeeld door mooie jongens die zich hoerig androgyn uitdosten en ook nog eens Dolls noemden.

Midden jaren zeventig verlaat hij de band en gaat verder met The David Johansen Group en speelt meer jazzy nummers en experimenteert met Afrikaanse ritmes. In de jaren tachtig creëert hij zijn alter ego Buster Poindexter, waarmee hij vergezeld van zijn band The Horns met een mix van traditionele pop, swing en novelty songs het tot huisband van Saturday Night Live weet te schoppen. Hij gaat dan ook acteren en stort zich begin van deze eeuw op de blues met The Harry Smiths om aan het eind van de jaren tien met zijn oude strijdmakkers Sylvain Sylvain en Arthur Kane een aantal reünie-albums van The New York Dolls op te nemen.

Een muzikale kameleon wordt hij genoemd en we zien hem in zijn vele gedaanteverwisselingen, maar de titel van de film, Personality Crisis, is een van de hits van The Dolls, moet niet al te letterlijk genomen worden. David Johansen kan beter worden omschreven als muzikaal genie die er telkens in slaagt zich opnieuw uit te vinden, met een stijl die bij zijn leeftijd hoort.

Uitgebreid wordt stilgestaan bij zijn liefde voor Maria Callas. We zien beelden van Buster Poindexter die op een Oudejaarsavond in de jaren tachtig het Waldorf Astoria op zijn kop zet. In de vele archiefbeelden is hij meermaals te gast bij Jools Holland. De Britse zanger Morissey verklaart zijn adoratie voor Johansen, hij was op zestienjarige leeftijd de president van Britse fanclub van The New York Dolls. Maar het mooist zijn de beelden van het concert in Cafe Carlyle, sfeervol en intiem gefilmd in een co-regie van Martin Scorsese en David Tedeschki. Een geweldige belevenis om daar bij geweest te zijn.

 

16 november 2022

 

IDFA 2022 – Deel 1: Openingsfilm
IDFA 2022 – Deel 2: Azië, anders
IDFA 2022 – Deel 4: Mensen aan het werk
IDFA 2022 – Deel 5: Oekraïne 
IDFA 2022 – Deel 6: Pioniers
IDFA 2022 – Deel 7: Een zee van experimenten

 


MEER FILMFESTIVAL

Moonage Daydream

****
recensie Moonage Daydream
Overweldigende visuele en artistieke ervaring

door Jochum de Graaf

Je zou denken dat Francis Whately met zijn documentaire-trilogie Five Years (2013), The Last Five Years (2017) en Finding Fame (2019) het leven van David Bowie al behoorlijk gedocumenteerd heeft. Brett Morgen voegt daar met Moonage Daydream een nieuwe en bijzondere kijk op leven en werk van het grote Engelse popicoon aan toe. Het resultaat van vijf jaar arbeid is een overweldigende visuele en artistieke ervaring.

Het verfrissende aan Moonage Daydream is dat het geen documentaire met pratende koppen is. Morgen vertelt zijn verhaal door Bowie zelf aan het woord te laten in de vele charmante en humorvolle interviews en met het enorme voorradige archiefmateriaal alle aspecten van zijn kunstenaarschap te belichten. Maar dan nog zou je het een en ander verwachten over zijn vriendschap met Marc Bolan, dat andere grote idool van de glamrock, en ook de samenwerking met Iggy Pop, eveneens van groot belang in Bowies carrière. Ook zijn persoonlijke leven, zijn eerste huwelijk met Angie en zijn beide zoons blijven onbelicht.

Moonage Daydream

Beatniks
Brett Morgen laat Bowie vertellen hoe hij geworden is tot de persoon die hij wilde zijn. Maar vooral werpt de documentaire een nieuw licht op de ontwikkeling van misschien wel (op The Beatles en The Stones na) de grootste superster van de rock-‘n-roll. Bowie vertelt dat hij toen hij een jaar of dertien was Fats Domino zag optreden en er niets van begreep waar die man over zong en wat hem zo populair maakte; het was wel een enorme stimulans om die voor hem geheimzinnige wereld te willen ontdekken en er zelf wat in te gaan betekenen.

In het middenklassengezin in de Londense wijk Brixton waar hij opgroeide, was halfbroer Terry van beslissende invloed: hij zette de jonge David op het spoor van de beatnikgeneratie en liet hem On the Road van Jack Kerouac lezen. Het was het begin van het avontuur waarin David zichzelf en de wereld wilde ontdekken, een nieuwe taal vinden om zich uit te drukken. Een groot deel van zijn mentaliteit ontleende Bowie aan het werk van de legendarische dichter William S. Burroughs.

Experimenten
Bowie die telkens het avontuur opzoekt, ‘het sociale leven verkennen op obscure plekken’, op zoek naar de absolute waarde van het leven. Bowie die aangeeft dat hij een enorme hekel had aan Los Angeles maar er vervolgens drie jaar ging wonen om te ontdekken of en waar die weerzin vandaan kwam. Natuurlijk komt de artistiek gezien meest interessante periode in de jaren zeventig in Berlijn aan de orde, waar hij van zijn overmatige drugsgebruik wilde afkomen, zich onderdompelde in het culturele leven van de meest opwindende stad van de Koude Oorlog.

Het waren de jaren van experimenteren met elektronische muziek, de samenwerking met inspirator Brian Eno, en de albums Low, Lodger en Heroes die tot zijn meest invloedrijke moeten worden gerekend. Op zijn 33ste had Bowie 17 albums uitgebracht, was al die tijd rusteloos bezig zichzelf te vernieuwen, constant opnieuw uit te vinden. Pas na zijn 35ste kreeg hij een beetje door wie hij werkelijk was en vertelt hij over de rust in zijn leven die hij vond na de ontmoeting met zijn tweede vrouw, Iman.

Androgyn
Moonage Daydream brengt ook de andere kanten van Bowie’s kunstenaarschap in beeld. Zoals zijn acteertalent met befaamde rollen in The Man Who Fell to Earth (1976) en Merry Christmas Mr. Lawrence (1983). We zien prachtige animaties en beeldcitaten van Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey (1968), waar zijn eerste hit Space Oddity uit voortvloeide, en uit films van Fritz Lang en Georges Mèliés, maar ook verloren gewaande beelden van Bowie in de Berlijnse Hansa Studios.

Daarnaast komt zijn voorliefde voor kunst aan de orde. Bowie was niet alleen een verwoed verzamelaar, zijn eigen schilderijen, kleurrijke en soms duistere collages en abstracte beeldhouwwerken zijn voor het eerst te zien. Het is niet onterecht dat hij zich gedurende zijn leven niet al te prominent op die kant van zijn talenten liet voorstaan.

David Bowie is natuurlijk vooral bekend door zijn extravagante kleding en make-up, het spelen met seks, zijn androgyne persoonlijkheid en de verschillende gedaanten die hij op het podium aannam. Jammer genoeg missen we een zelfanalyse van personages als Hunky Dory, Aladdin Sane, Halloween Jack, Ziggy Stardust en The Thin White Duke met een reflectie op de aantijging van diens autoritaire, vermeend rechtse karakter.

Moonage Daydream

Veel critici zien al die gedaanteverwisselingen als caleidoscopisch, als uiting van zijn eclecticisme. In de film wordt wel duidelijk dat Bowie in die personages zowel de tijdgeest wist te vatten als daar een enorme invloed op uitoefende. ‘Ik ben een goede observator’, stelt hij, ‘ik kan goed de essentie van een jaar samenvatten’. Verderop in de film omschrijft hij zichzelf als ‘canvas’, het doek waarop het leven geschilderd moet worden.

Messiasfiguur
Aan het begin en het eind van Moonage Daydream is Bowie esoterisch met zijn eigen invulling van het gedachtegoed van filosoof Nietzsche. ‘There is no beginning, there is no end’. De song Moonage Daydream, van het album The Rise and Fall of Ziggy Stardust and The Spiders from Mars, waar de film zijn titel aan ontleent, gaat over een buitenaardse messiasfiguur die de wereld komt behoeden voor een aanstaande ramp. Bowie heeft natuurlijk wel trekken van een messiaanse figuur. In de ronkende promotie van de film wordt gesteld dat de film dient ‘als een gids voor een leven dat zinvol is’ en ook ‘voldoening geeft in de 21ste eeuw’. Die kenschets is toch zwaar over de top, maar een fascinerend en overweldigend portret van de man die in navolging van Nietzsche vond dat de mens als het ware boven zichzelf moet uitstijgen om zijn overlevingskansen te vergroten, is het zeker.

 

14 september 2022

 

ALLE RECENSIES

Elvis

***
recensie Elvis
Wervelende muziekfilm neemt loopje met de werkelijkheid

door Jochum de Graaf

De roem is de film al aardig vooruit gesneld: 12 minuten applaus bij de wereldpremière in Cannes, uitgebreide loftuitingen door de Nederlandse Elvis-adepten Henkjan Smits en Lammert de Bruin in talkshow Op1. Zeker, Elvis, de her en der bewierookte nieuwe film van Baz Luhrmann (Romeo + Juliet, Moulin Rouge), is lang niet slecht, maar in de uitwerking van de leidende personages, Elvis en zijn manager Colonel Tom Parker, blijft de film te veel aan de oppervlakte.

IJzersterk wordt Elvis’ opvoeding getoond als arme blanke jongen die opgroeit tussen arme Afro-Amerikanen in Tupelo, Mississippi en hoe hij na de verhuizing naar Memphis, Tennessee als tiener in de ban raakt van gospelmuziek, veel tijd doorbrengt in Beale Street (“the Home of the Blues”) en dan vooral in de Handy Club, waar hij de talenten en artiesten tegenkomt die een doorslaggevende invloed op hem zouden hebben.

Grote verdienste van Elvis is dat nu voor het eerst in al die films en series over The King eindelijk recht wordt gedaan aan de rol die zwarte cultuur en muziek speelden in de persoonlijke en professionele ontwikkeling van Elvis Presley. We zien artiesten en muzikale pioniers: B.B. King, Little Richard, Fats Domino, Mahalia Jackson, Arthur “Big Boy” Crudup en Big Mama Thornton allemaal als zelfstandige personages, terwijl in de soundtrack moderne remixen en nieuwe muziek van artiesten als Doja Cat te horen zijn, wat nog eens benadrukt hoe door die koppeling van culturen en generaties de muziek van Elvis de rock-’n-rollrevolutie ontketende.

Elvis

The King
Mooi tijdsbeeld ook hoe gevaarlijk Elvis (gespeeld door Austin Butler) destijds werd beschouwd wegens het overschrijden van raciale grenzen en het uitdagen van de seksuele zeden in het Amerika van de jaren vijftig en de vroege jaren zestig waar de rassensegregatie nog volop leefde en er nog onbekommerd over ‘niggers’  en ‘nigga music’ werd gesproken. Luhrmann lijkt een soort correctie te maken op het beeld van Elvis als de wat bleue, onverschillige jongen die een ongelooflijk muzikaal talent bleek te hebben dat hem tot The King of Rock & Roll deed uitgroeien en zich niet of nauwelijks voor de wereld rondom hem interesseerde. In de film zien we hem met verbijstering naar het nieuws over eerst de aanslag op Martin Luther King en vervolgens kort daarna de moord op Robert Kennedy kijken, hij is totaal aangeslagen. Je zou bijna denken dat hij zomaar meegelopen zou kunnen hebben in  de legendarische marsen van de burgerrechtenbeweging.

De film gaat evenwel volledig voorbij aan het feit dat Elvis in werkelijkheid een nogal conservatief Republikeinse inslag had, een fikse hekel aan hippies had en als een van de hoogtepunten van zijn de leven de ontvangst door Richard Nixon op het Witte Huis in 1970 ervaarde, waar hij oh, ironie, een FBI-badge wegens zijn vermeende strijd tegen drugs in ontvangst nam, terwijl hij al een aardig eind op weg was met zijn verslaving aan uppers en downers waar hij uiteindelijk aan ten onder zou gaan.

Elvis

Colonel Parker
Een zelfde verhaal bezijden de werkelijkheid zien we in de rol van Elvis’ roemruchte manager Colonel Tom Parker, die – overigens niet al te consequent – als verteller optreedt. Tom Hanks speelt overtuigend en slim het type van de manipulatieve en hebzuchtige kolonel Parker, een gladde promotor uit de circuswereld die het geluk had de manager te worden van wat hij zag als de grootste carnavalsfreakshow ooit. Parker, pseudoniem voor onze landgenoot Dries van Kuijk uit Breda. Hij ontwikkelde de Elvismania, de merchandisingmachine met, truien, vesten, kalenders, wat dies meer zij en bracht heel tekenend naast een I Love Elvis-button ook een I Hate Elvis-button op de markt, op die manier ook nog een slaatje slaand uit de Elvis-haters.

Parker trachtte vanaf het begin van hun samenwerking zorgvuldig te waken voor het imago van de blanke all-American boy, de publiekslieveling met een grote moederliefde. De vervulling van de dienstplicht in Duitsland eind jaren vijftig, de tanende populariteit door de opkomst van de Britse Beatlemania deed hem Elvis’ filmcarrière stimuleren,  ook het huwelijk met Priscilla werd door Parker commercieel uitgebuit.

Elvis

Las Vegas
Er zijn een paar fijne scènes te zien rond de Comeback Special, het tv-optreden dat Elvis in 1968 weer terug aan de top moet brengen. Parker heeft een contract afgesloten dat het eigenlijk een kerstspecial zal worden waarbij Elvis een opzichtige trui zal dragen en zoetgevooisde kerstmelodieën zal zingen. Onder invloed van de regisseurs van de show trekt Elvis zich hier echter niets van aan en rockt als nooit tevoren. In later jaren weet Parker Elvis toch weer te bewegen een contract voor een jarenlang optreden in Las Vegas te ondertekenen, waarbij Parker ter delving van zijn gokschulden vijftig procent van de revenuen weet te bedingen.

Presley is dan al langzaam maar zeker op zijn retour, de tragische ondergang, dat pafferige zwetende gezicht, de optredens zittend op het podium, de medicijnverslaving – het is in andere films (zoals Elvis: That’s the Way It Is), documentaires en series menigmaal sterker in beeld gebracht. Elvis voegt daar weinig aan toe. Daarbij is de laatste jaren meer bekend geworden over de achtergrond van de vlucht van Dries van Kuijk naar de VS, de mogelijke betrokkenheid bij de moord op een Bredaas meisje, waardoor hij nooit een verblijfsstatus kreeg en optreden van Elvis buiten de VS tegenhield, het komt niet aan de orde.

Baz Luhrmanns Elvis lijkt al met al nog het meest op een wervelende musical waar omwille van de snelheid en vaart van de show zoals wel vaker een loopje genomen wordt met de dramatische werkelijkheid.

 

22 juni 2022

 

ALLE RECENSIES

This Much I Know To Be True

****
recensie This Much I Know To Be True
Intiemer dan liveconcert

door Jochum de Graaf

UPDATE 9 mei 2022: Net op het moment dat in de documentaire This Much I Know To Be True te zien is dat Nick Cave de dood van zijn zoon Arthur zeven jaar geleden redelijk verwerkt heeft, komt het droevige bericht dat zijn oudere zoon Jethro op 31-jarige leeftijd is overleden. Een wetenschap die de film misschien in een iets ander daglicht zet, maar niet minder waardevol maakt.

 

Nick Cave loopt in een witte jas door zijn atelier, doet een rondleiding langs zijn nieuwste beeldjes. “Hier, dit is de duivel die zijn eerste kind vermoordt. Hier de duivel uitgeteerd op de grond, een jongetje knielend naast hem, een daad van vergeving; The Devil Forgiven, heet het.”

Aan zijn toch al rijke creatieve talenten van schrijver, filmmaker en muzikant heeft hij nu ook keramist toegevoegd, met telkens die fascinatie voor het kwaad en verlossing als doorlopend leidmotief. Een fascinatie die met de jaren meer wordt ingebed in een filosofischer, zachtere kijk op het menselijk bestaan. Aan het eind van This Much I Know To Be True antwoordt Cave op de vraag hoe hij zichzelf zou karakteriseren. Waar voorheen het antwoord ‘muzikant, schrijver’ luidde, is het nu ‘als echtgenoot, mens, vader, burger, vriend’.

This Much I Know To Be True

Fabriekshal
Voorjaar 2021 zou Nick Cave met tegenpool en inspirator Warren Ellis op wereldtournee gaan, ook naar ons land, hetgeen vanwege corona werd afgelast. Als alternatief werd een fabriekshal in Brighton afgehuurd, waarin we Cave en Ellis – bijgestaan door een drummer, koor en strijkers – een twaalftal nummers gelijkelijk verdeeld over de laatste albums Ghosteen en Carnage zien repeteren en uitvoeren. Ellis, al in 1993 als altviolist deel uitmakend van de begeleidingsband Bad Seeds, is de laatste jaren uitgegroeid tot een meer dan volwaardige muzikale partner. Het laatste album, Carnage uit 2021, is  een Cave & Ellis-coproductie.

This Much I Know To Be True is een liveconcert zonder publiek, verfilmd door hun vriend en documentairemaker Andrew Dominik, die naam maakte met One More Time With Feeling (2016), de film waarin hij Cave volgde tijdens de opnames voor het album Skeleton Tree. Toen tijdens die opnames Cave’s 15-jarige zoon Arthur door een val van een klif in Brighton om het leven kwam, werd het tot een indringend document over dat verlies en (slechts gedeeltelijk gelukte) verwerking daarvan.

This Much I Know To Be True is een mooi vervolg hierop. Met name Ghosteen is ook een reflectie op de dood van zoon Arthur, maar biedt vooral een bijzonder inkijkje in het symbiotische samenwerkingsproces tussen Cave en Ellis. Bij de repetities klungelen ze met apparatuur en verstrengelen snoeren, ze kibbelen wat hoe ze een bepaald nummer zullen uitvoeren, hun samenwerking is zoals Cave het uitdrukt: ‘Always on transmit, not for the safe’. Er is een mooi bijrolletje voor Marianne Faithful, die vanuit haar rolstoel en na verwijdering van een zuurstofslangetje met die geweldige stem mooi gedragen het spoken word-gedicht Prayer Before Work voordraagt.

This Much I Know To Be True

38.000 brieven
De songs worden gelardeerd met korte interviews waarin Cave citeert uit de 38.000 brieven die hij kreeg voor de Red Hand Files, het platform waar fans hem hun levensvragen, variërend tussen groot verdriet en geestige opmerkingen voorleggen. Een zekere Billy uit Schotland die door zijn vrouw uit huis is gezet, wordt bemoedigend toegesproken en vervolgens krijgen we een wervelende versie van Hand of God te horen en zien.

Het is echt die muziek en de bijpassende beelden, scherp zwart-wit, die This Much I Know To Be True tot een geweldige ervaring maakt. Die cerebrale atmosfeer, dat getormenteerde hoofd van Cave, Ellis die zittend op de grond briljante geluidsmixages maakt, die weidse gebaren, dan weer indringend gesproken, vervolgens weer de melodieuze zang, bedwelmende muziek, de apotheose met het koor dat invalt. Van Spinning Song tot Balcony Man, er zitten geen zwakke nummers tussen.

De camera cirkelt nu eens rustig en beheerst rond Cave en Ellis in de spotlights, dan weer dynamisch met stroboscopische beelden om koor en muzikanten heen. Het gevoel dat je er bijna onderdeel van wordt, dat je heel dichtbij komt, dichter dan als toeschouwer bij een liveconcert in de Ziggo Dome.

This Much I Know To Be True is op 11 en 15 mei in tachtig bioscopen in Nederland te zien, in sommige steden ook op tussenliggende dagen. Info: thismuchiknowtobetrue.com.

 

9 mei 2022

 

ALLE RECENSIES

West Side Story

****
recensie West Side Story
Klassiek geknok in modern jasje

door Rik Claessen

Steven Spielberg slaagt om het verhaal van West Side Story moderner, intenser en gelikt te brengen naar een nieuwe generatie. ‘This ain’t casual’, zegt Tony wanneer hij gevraagd wordt wat zijn liefde voor María betekent, en zo kun je ook de ervaring voor de kijker beschrijven.

Van origine is West Side Story een musical uit 1957. Geschreven door Arthur Laurents met liedteksten van Stephen Sondheim en Leonard Bernstein als componist. De musical over de Amerikaanse Tony en Puerto Ricaanse María die verliefd op elkaar worden terwijl hun vriendengroepen rivaliserende bendes zijn, was een groot succes. De moderne vrije bewerking van Romeo en Julia werd in 1961 verfilmd door Jerome Robbins (choreograaf) en Robert Wise (regisseur). Ditmaal staat Steven Spielberg aan het roer om ‘dit meesterwerk door andere ogen en nieuwe ervaringen te vertellen’, aldus de regisseur zelf.

West Side Story

Jets en Sharks
In een afgetakelde wijk in Manhattan, klaar voor de sloop, strijden twee rivaliserende bendes om territorium. De Amerikaanse ‘Jets’ hebben regelmatig bonje met de Puerto Ricaanse ‘Sharks’. Leider van de Jets is Riff (Mike Faist), een straatrat die niet bang is om de confrontatie aan te gaan met Bernardo (David Alvarez), een Puerto Ricaanse macho die maar al te graag wil knokken om zichzelf en zijn mede-Sharks te bewijzen.

Ook Tony (Ansel Elgort) is niet bepaald een lieverdje in de nieuwe film. Deze ex-Jet wil niets meer te maken hebben met het geweld tussen de twee groepen. Nadat hij een jaar in de gevangenis heeft gezeten voor poging tot doodslag is de jongeman voorwaardelijk vrij en probeert hij nu wat eerlijke centen te verdienen in een apotheek gerund door Valentina (Rita Moreno, die in het origineel Anita speelde en daarvoor een Oscar voor beste vrouwelijke bijrol won). Zij biedt Tony onderdak en een baan aan, en stiekem waakt ze ook een beetje over hem. Problemen als racisme, armoede en onderdrukking die door heel de film aanwezig zijn, worden op melancholieke wijze door Valentina aangekaart. Moreno doet dit met zoveel overtuiging en pure toewijding dat een West Side Story zonder haar nagenoeg onmogelijk lijkt.

Nadat Riff Tony heeft overgehaald om mee te gaan naar een schoolfeest, ontmoet deze María (Rachel Zegler) en worden de twee op slag verliefd. Dit valt allesbehalve in de smaak bij Bernardo aangezien María zijn jongere zusje is. De toch al hoge spanning tussen de rivaliserende groepen loopt op en bedreigingen gepaard met geweld nemen al snel de overhand. De jonge tortelduifjes zullen uiterst voorzichtig moeten handelen en moeten kiezen tussen vrienden en familie.

Dreigender
Vanaf de eerste seconde is te merken dat we te maken hebben met een hernieuwde en verbeterde versie van de oude film. In plaats van een bijna 5 minuten durende ouverture waarmee het origineel opent, wordt de kijker direct met zijn neus op de feiten gedrukt. De vervallen straten, hopen puin en schimmige steegjes van Manhattan zijn het speelterrein van de Jets. De leden van deze bende zien er nu dreigender en weerbaarder uit. Waar Russ Tamblyn (speelde Riff in 1961) een duidelijke ‘tough guy attitude’ had, ziet Mike Faist er meedogenloos en ruig uit, op elk moment klaar om toe te slaan. Ook Bernardo komt beter uit de verf door David Alvarez. Spielberg maakte van hem een bokser. De nieuwe cast is sowieso een stuk representatiever, in het origineel werd het merendeel van de Puerto Ricanen nog gespeeld door blanke acteurs.

West Side Story

Een aantal nummers hoor je op andere momenten en soms is de locatie compleet anders. Neem als voorbeeld ‘America’, het lied tovert de straten van Manhattan om tot een exotisch straatfeest. ‘Gee, Officer Krupke’ wordt nu door een kleinere bezitting, maar nog net zo komisch, gezongen door de Jets op het politiebureau.

De remake benadrukt het geweld. Geen dansroutine waarin de rivaliserende bendes uitdagend om elkaar heen dansen, maar fikse klappen die in de overweldigende chaos rondvliegen. De bendeleden zien er over het algemeen rauwer en opgefokt uit, iets wat de hele film beïnvloedt. Natuurlijk wordt er in deze vechtscènes nog wel gedanst zoals we dat gewend zijn van West Side Story, maar de nadruk ligt aanzienlijk meer op het knokken.

Meeslepend
De stad fungeert niet alleen meer als decor. De West Side is bijna haar eigen personage. Ze ademt, huilt, lacht en leeft met het verhaal mee. Bepaalde tussenshots van de stad voegen een haast komisch realisme toe. De film aarzelt ook niet om bij alle musicalachtige elementen een compleet beredeneerbare verklaring te geven. Een personage staat opeens in het spotlicht tijdens zijn zangsolo? Dat komt omdat de conciërge tijdens het schoonmaken per ongeluk even de lampen aandeed.

Spielbergs langdurende shots voegen in bijna alle gevallen iets moois toe, maar zo nu en dan gaan die ongemakkelijk voelen. De camera verstoort soms het ritme van een bepaalde scène, maar Spielberg komt ermee weg. Hij weet de kijker mee te sleuren in de dans: je rent, springt, draait en beweegt letterlijk met de choreografie mee. Tijdens de nummers ‘America’ en ‘Dance at the Gym’ giert de adrenaline nog net niet door je lijf. Maar maak je geen zorgen: ‘Maria’ wordt door Ansel Elgort net zo aanstekelijk gebracht als het origineel.

Combineer de intensere personages, meer nadruk op de grimmigheid van sommige momenten en een realistisch decor en je hebt een gedurfde, gelikte en ruige vertelling van het verhaal. Zelfs voor kenners heeft Spielbergs West Side Story enkele verrassingselementen in petto.

 

6 december 2021

 

ALLE RECENSIES

Tina

***
recensie Tina

Gunfactor 100

door Alfred Bos

Zijn twee uur genoeg om leven en loopbaan van Anna Mae Bullock, wereldberoemd als Tina Turner, recht te doen? De documentaire Tina doet een respectabele poging.

Ze had er schoon genoeg van. Op haar 45ste erkend als wereldster en iedereen wilde alleen maar praten over haar verleden. Om daar van af te zijn, publiceerde ze een autobiografie: hier staat het allemaal. Waardoor de vragen naar vroeger toenamen. Een biopic noopte haar opnieuw te praten over wat geweest was—de pijn, de vernederingen, het verdriet.

Maar nu is het echt klaar, met de documentaire Tina verdwijnt Tina Turner voorgoed uit het publieke leven. Nog één keer het verhaal, nog één keer de confrontatie met een leven zonder liefde. Daarna rust, geen vragen meer.

Tina

Emotioneel gebutst
Het door HBO geproduceerde Tina vertelt in twee uur het verhaal van Anna Mae Bullock die als Tina Turner uitgroeide tot muzieklegende. De eerste vrouw van middelbare leeftijd die een tienerpubliek aan zich wist te binden. Een voormalige rhythm-and-blues-vedette die rock wilde zingen, maar met pop een wereldster werd. Het slachtoffer van bruut huiselijk geweld dat haar leven herpakte en uitgroeide tot icoon. Het emotioneel gebutste kind dat haar droom najoeg en wist te realiseren.

Tina Turner is ook de enige muzikant van de jaren zestig generatie die tot bloei kwam nadat MTV in de jaren tachtig de wetten van de muziekindustrie had herschreven, iets wat zelfs The Rolling Stones niet lukte. Haar carrière is uniek, zeg gerust heroïsch. Een bron van inspiratie voor talloze, niet alleen zwarte vrouwen die een reeks van vooroordelen en hindernissen moeten overwinnen.

De documentaire geeft net genoeg context om de enormiteit van Turners prestatie te kunnen bevatten. Ike Turner, de meppende echtgenoot en leider van de Ike & Tina Turner Revue, was mentaal en muzikaal blijven steken in 1960. Zelfs toen de georkestreerde Philly-soul van The O’Jays en The Three Degrees, en kort daarop disco, de hitparades kleurden met een eigentijdse en gesoigneerde variant van soulmuziek, hield hij vast aan een geluid dat passé was. Zijn onzekerheid en frustratie liet hij los op haar.

Tina

Leven zonder liefde
Na enkele zelfmoordpogingen ontvlucht Tina Turner op 3 juli 1976 met alleen de kleren aan het gehavende lijf de tirannie van Ike. Na de echtscheiding behoudt hij alles, de auteursrechten, het geld; hij stuurt haar de vier kinderen en één maand huur. Zij krijgt haar artiestenaam toegewezen en, al loopt ze tegen de veertig, begint met niets opnieuw. In 1988 staat ze in het Macaranã-stadion in de Rio de Janeiro voor 180.000 man. Het is de meest onwaarschijnlijke comeback – zelf spreekt ze van debuut – in de muziekhistorie.

Tina Turner is de ‘queen of rock ‘n’ roll’, heeft meer platen verkocht dan enige andere vrouwelijke artiest en meer concertkaarten dan The Rolling Stones. Ze is tweemaal (!) opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, als helft van het duo Ike & Tina Turner en als soloartiest. Haar autobiografie heet I, Tina en verscheen in 1986. Ze treedt al jaren niet meer op, maar er is de musical Tina. En haar levenslessen heeft ze genoteerd in het zelfhulpboek Happiness Becomes You.

Als 79-jarige blikt Tina Turner voor het laatst terug. Het was een leven zonder liefde. Haar moeder verliet haar als kind, heeft haar talent nooit willen erkennen. Het was ook een leven vol misbruik, de littekens staan voor altijd op haar rechterbovenarm (een pot gloeiende koffie van Ike). Maar ze had een begripvolle en gehaaide manager, Roger Davies, en heeft een begripvolle en liefhebbende echtgenoot, Erwin Bach, 17 jaar jonger. En nu leeft ze teruggetrokken in Kürnacht, aan het meer van Zürich. Wie misgunt het haar?

 

30 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Zappa

****
recensie Zappa

Het verstand als valscherm, kunst als stootkussen

door Alfred Bos

Documentairemaker Alex Winter moest over verschillende hordes springen, maar eindelijk is er het filmportret van Frank Zappa, held én criticus van de hippiegeneratie, schrik van het establishment en schepper van een uniek genre, Zappa-muziek.

Frank Zappa (1940-1993): muzikant, componist, bandleider, satiricus, producer, gitarist, dirigent, regisseur, platenbaas, auteur, zakenman, ambassadeur, archivaris, huisvader. Dat was hij allemaal en toch werd hij maar 52 jaar oud. Tijdens zijn leven maakte hij meer dan zestig platen, in een krankzinnig scala van stijlen; de teller is sindsdien over de honderd gegaan. Alex Winters documentaire van twee uur lang kan de man onmogelijk recht doen. Toch is het mooi dat Zappa er is, want er komt nimmer een tweede als Frank Zappa.

Zappa

Deze woorden komen uit de tekstverwerker van een verklaarde fan, die sinds 1971 en zijn kennismaking met We’re Only in It for the Money – de elpee van The Mothers of Invention uit 1968, in een hoes die Sgt. Pepper parodieert – de wereld met andere ogen ziet en andere oren hoort. De kortste karakterschets van Frank Zappa is: onafhankelijke geest. Eén van zijn bekendste aforismen luidt: the mind is like a parachute, it only works when it is open. Kunst was zijn stootkussen tegen, in de woorden van wijlen W.F. Hermans, het sadistische universum.

Scheppen was voor Zappa verzet tegen de bekrompen middelmaat, het groepsdenken. Verstandig zijn betekende voor hem: doe het zelf als je het beter doet dan een ander. Vandaar dat volle leven, het is er voor avontuur. Genieën zijn zelden de makkelijkste mensen. Hugo Ball, de voorman van Dada, en Leonardo da Vinci in een. Met een vleugje Beethoven. Of eigenlijk Varèse.

Crowdfunding
Onder zijn huis, ‘de blokhut’, in Laurel Canyon, in de heuvels van Los Angeles, had Frank Zappa een klimaatgeregelde kelder. Het was een doolhof van wandrekken, gevuld met banden. Geluidsbanden, beeldbanden, eindeloos veel banden—Zappa’s archief. Hij legde elk optreden en iedere studiosessie vast, bewaarde alles.

Gail, Zappa’s weduwe die in 2015 overleed, beheerde het archief. Geen enkele documentairemaker kreeg haar fiat, tot Alex Winter – acteur, hij speelt Bill tegenover de Ted van Keanu Reeves in de films en tv-serie Bill & Ted, en regisseur van de documentaires Dowloaded, Deep Web en The Panama Papers – haar in 2014 vertelde Zappa te willen belichten als non-conformist, avant-gardecomponist en voorvechter van de tegencultuur. Dankzij crowdfunding kwam er een dik miljoen dollar beschikbaar om het Zappa-archief te conserveren, een klus van twee jaar. Het is Winters belangrijkste bron.

Zappa

Niet eerder vertoonde beelden
De focus van Zappa is de man, minder zijn muziek of invloed. Die man was geliefd, ook – of juist – door muzikanten die hebben gewerkt onder zijn veeleisende regime. Door een gril van het sadistische universum sprak ik enkele voormalige Mothers op de dag van Zappa’s overlijden, 4 december 1993; saxofonist Bunk Gardner was tot tranen geroerd. In de film overkomt vibrafoniste Ruth Underwood, bijna een kwarteeuw later, iets dergelijks.

Er zijn meerdere bands en gezelschappen die zich hebben toegelegd op de muziek van Frank Zappa. Voor hen en de vele fans zal Zappa, met niet eerder vertoonde beelden, serotoninegolven van genot opwekken. Eindelijk, dankzij of ondanks Gail Zappa, is er een filmportret dat recht doet aan een bijzonder mens en unieke muzikant. Maar de film dient bovenal als introductie bij een generatie die is opgegroeid met groepsdruk, digitaal narcisme en kritiekloos pleasen. Moraal: denk zelf na of anders doet een ander het wel voor jou.

Tip voor mensen die nieuw zijn met Zappa’s muziek: begin met Over-Nite Sensation. En YouTube staat vol met live-clips, inclusief complete concerten. Het spuit de oren schoon.

De documentaire Zappa gaat 17 juni in première in de bioscoop; op 18 juni verschijnt de 2cd Zappa ’88: The Last U.S. Show.

 

16 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Bekroonde muziekdocumentaire te zien tijdens IN-EDIT
Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

door Alfred Bos

De Amsterdamse groep Panic was de breker van de eerste punkgolf die in 1978 door Nederland rolde. Het was ook de enige Nederlandse groep die optrad in de Newyorkse club CBGB’s, het punkmekka van Amerika. De documentaire Jimmy Is Punk vertelt hun verhaal.

Het is 1977. Joop den Uyl is minister-president van het enige linkse kabinet dat Nederland na de oorlog heeft gehad. In Engeland roert zich een nieuw geluid, punk. Het waait de Noordzee over.

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Peter ten Seldam zingt en Michiel Van ’t Hof speelt gitaar in de rock-’n-rollband Big Peter and the Garage. Ze rijden van de Amsterdamse Atletiek Club, waar ze sporten, naar de Singel in de binnenstad, waar Ten Seldam woont en de band repeteert. De autoradio speelt een nummer van de Sex Pistols.

Michiel Van ’t Hof: “We zijn langs de kant van de weg gaan staan om te luisteren. Dat moeten we ook gaan spelen!” Kort daarop morft Big Peter and the Garage tot Panic.

Andere tijden
Jimmy Is Punk – The Story of Panic is een reis in de tijd naar 1978. Op 3 mei van dat jaar spelen Ten Seldam, Van ’t Hof, bassist Piet van Dijk en drummer Rein De Graaf in het jeugdwerkclubhuis De Kunstmin in Gouda. Nederland heeft punk net ontdekt en Panic is een van de eerste Nederlandse punkgroepen die een elpee uitbrengt, 13. De zaal is goed gevuld.

Op initiatief van Ten Seldam is het optreden gefilmd, maar het materiaal nooit gebruikt (op een eenmalige vertoning van een ruwe montage in de Amsterdamse dansclub Mazzo na). Het dook op tijdens de voorbereiding van een aflevering van Andere Tijden over punk in Nederland.

Duco Donk, video-editor van beroep en vriend van de groep, monteerde de beelden tot een documentaire, die internationaal furore heeft gemaakt op filmfestivals. DOC LA in Los Angeles gaf de film vorig jaar de prijs voor beste muziekdocumentaire. FAME in Parijs deed hetzelfde.

Geen hanenkammen
Panic stond bekend om hun energieke optredens, met het atletische podiumbeest Peter ten Seldam – een kleine tien jaar ouder dan de andere bandleden – als blikvanger en gangmaker. Punk was in 1978 in Nederland een handvol bands groot: God’s Heart Attack (Amsterdam), Flyin’ Spiderz (Eindhoven, debuutalbum in 1977), Speedtwins (Arnhem), Ivy Green (Hazerswoude-Dorp) en Whizzguy (Huizen). Panics debuutoptreden in de bovenzaal van Paradiso sloeg in als een granaat, herinnert schrijver dezes zich. Peter te Seldam: “We werden direct herkend als dé punkband van Amsterdam.”

Drummer Rein De Graaf overleed in 2010, de andere drie bandleden leven nog. Twee daarvan, Ten Seldam en Van ’t Hof, zitten met Duco Donk rond een tafel. “Het gekke is dat we eigenlijk geen punks waren”, reageert Michiel op Peters opmerking. “Nee”, zegt die, “geen hanenkammen, geen nazisymbolen, geen gekkigheid.” Waarop Donk opmerkt: “Dat zie je goed aan de film. Dat soort punks bestonden op dat moment niet.” Punk als mode kwam pas later, weten we nu.

Laatste kans
Geboren in Amsterdam, groeide Peter ten Seldam na de scheiding van zijn ouders op in internaten en bij pleeggezinnen. In Nijmegen begint hij op de hoek van de straat te zingen. “In mijn eentje, de teksten verzon ik ter plekke.”

Bij een pleeggezin in Harderwijk, in de Biblebelt, heeft een ‘broer’ een Gretsch-gitaar. “Je begrijpt, dat was fantastisch. We hebben nummers gemaakt, er jongens uit de omgeving bijgehaald en toen had ik een band, The Top Diables, de topduivels. En dat ging te gek goed! Ik zat in Harderwijk op het lyceum, laatstekansonderwijs. De directeur roept me bij zich en zegt: ‘Als jij nog één keer optreedt met die band, kun je je eindexamen vergeten.’ Dat was 1962. Met die band en die jongens ging het hartstikke goed, maar het viel even net verkeerd in Har-der-wijk.”

Panic 13

“In 1962 zat ik boordevol verdriet. Als ik op het podium stond, liet ik me op mijn rug vallen, dook ik alle kanten op. Ik deed totaal iets anders dan wat rock-’n-roll toen was. De militairen uit Ermelo kwamen na het optreden aanzetten met kroketten en bier. Leeft de zanger nog?”

Dus jij was in 1962 al de Iggy Pop van Nederland?

Peter ten Seldam: “Zo mag je het rustig noemen. Na zo’n optreden lag ik drie dagen op bed, kon ik me nauwelijks meer bewegen. Dat is later wel wat gekalmeerd. Maar toen ik de jongens van Panic ontmoette, zat het er nog steeds. Op het podium was ik erg beweeglijk. Ik gooide alles eruit wat ik kwijt wilde. Zonder dat ik iemand hoefde te vermoorden.”

Michiel Van ‘t Hof: “Je hebt ook behoorlijke stunts uitgehaald. Van het podium naar de bar, van daar het balkon op en weer terug naar het podium.”

Peter ten Seldam: “Ik probeerde elk optreden weer verrassend te zijn. Ook voor onszelf. Volledige vrijheid, eigenlijk. Elk optreden was een feest. Iedereen was uitgelaten, een dolle boel. Dat is wat je wilt bereiken.”

Studentenbaantje
In 1977 wonen Piet van Dijk en Michiel Van ’t Hof op een studentenflat in Amsterdam. Ze deden aan studentenactivisme, wat toen heel gewoon was, en repeteerden als bandje, net iets minder gewoon. “We zochten iemand met een andere invalshoek”, aldus Van ’t Hof.

Peter ten Seldam was na zijn vroegere ervaringen als rock-’n-rollzanger nooit vergeten hoe leuk het was op het podium te staan. “Ik heb gezocht en gezocht. Ik heb nog geprobeerd om een band te vormen met die jongen die toen portier was bij Paradiso, de latere punkdichter Ton Lebbink. Die drumde en woonde iets verderop bij mij op de Singel. Het lukte maar niet. Moeilijk hoor, om een band van de grond te krijgen.”

Piet van Dijk sorteerde post, een studentenbaantje. De toenmalige vriendin van Ten Seldam werkte daar ook. “Zo ben ik met Piet en Michiel in aanraking gekomen. Ik woonde op dat moment op de Singel, twee huizen van Yab Yum. Dat pand stond halfleeg. Dus daar konden we een oefenruimte maken. Dat scheelt, als je goed kunt repeteren. Mamma mia!” Van ’t Hof: “Jij woonde schitterend.”

Ten Seldam was op de dat moment de dertig ruim gepasseerd, de anderen een stuk jonger. Voelde hij een generatieverschil? “Nee, dat heb ik geen moment gehad. Ik zocht gewoon een nieuwe band.”

Van ‘t Hof: “Er was direct een klik.”

Ten Seldam: “Ik was er helemaal rijp voor!”

Knipmes op buik
Binnen een jaar ging Panic van niks tot elpee, 13 verscheen in het voorjaar van 1978. “Moet je je voorstellen”, zegt Ten Seldam. “We sliepen in de studio op de grond en dan gingen we weer door.”

Van ‘t Hof: “Dat was een studio in Badhoevedorp. Je hoorde de vliegtuigen overkomen. Kennelijk waren de elementen van mijn gitaar niet goed geïsoleerd, want je kon af en toe de communicatie van de piloten met Schiphol horen.”

In 1978 heeft Nederland nog geen clubcircuit. De groep speelt doorgaans in jeugdhonken die worden gerund door jongerenwerkers. Van ’t Hof: “Als we moesten optreden, zetten we de bus voor het huis van Peter op de Singel om de spullen in te laden. Om drie uur ’s middags werden de meisjes gebracht die naar hun werk bij Yab Yum gingen. Als wij om drie uur ’s nachts terugkwamen om uit te laden, gingen zij weer naar huis. Over de gracht hing dan een walm van parfum en andere geurtjes, dat is me altijd bijgebleven.”

Die optredens waren vaak, in de woorden van Peter ten Seldam, een dolle boel. “In Zwolle speelden we in een clubhuis”, vertelt hij. “Ik had een flesje petroleum bij me. Iemand gaf me een fakkel en ik spuug een golf van vuur over de hoofden in de zaal. Na afloop heeft een jongen die onder die vuurbal stond, ons bedreigd met messen. Toen we wegreden vlogen de stenen door de lucht.”

In De Trol in Hoorn krijgt hij een knipmes tegen zijn buik gezet. “Wat is dat? Oh, je wilt zingen. Nou, prima. Stond ik met een knipmes op mijn buik met een jongen te zingen.”

Panic in New York

Optreden in New York
In de zomer van 1978 stapt Peter ten Seldam met een doos elpees onder zijn arm op het vliegtuig naar New York en benadert Hilly Kristal, de baas van CBGB’s, de club waar The Ramones, Blondie, Talking Heads, Television en Patti Smith hun eerste optredens deden. Hij krijgt het voor elkaar dat Panic er in juli kan spelen. Ze zijn de enige Nederlanders die dat kunnen zeggen.

Het tweede optreden is uitgezonden door het lokale WPIX FM-radiostation; het concert staat op Spotify. Peter ten Seldam: “Amerikaanse bands zeiden tegen mij: ‘It takes years to get into this place, how did you do it?’ Voor Hilly Kristal was het ook een kick, een band uit Nederland.”

De groep speelt voor het laatst in hun thuishaven Paradiso op 22 november 1978, Ten Seldam is voor de gelegenheid verkleed als Sinterklaas (ook dat optreden staat op Spotify). Na een optreden in Zwolle valt de groep uit elkaar. Het is februari 1978, nog geen jaar na hun eerste en enige album. Ook daarin kunnen ze zich spiegelen aan de Sex Pistols.

Film als tijdmachine
Jimmy Is Punk – The Story of Panic werkt als een tijdmachine, hij teleporteert de kijker terug naar 1978. En dat is precies de bedoeling van regisseur Duco Donk. “Ik baal vaak van muziekdocumentaires. De muzikanten worden heilig verklaard en het is terugkijken op. De kracht van dit materiaal is dat je er bij bent. Dat wilde ik optimaal benutten door niet terug te gaan kijken. Maar je mee te nemen naar toen. En daar te blijven.”

“Filmmakers praten vaak over het vertellen van verhalen. Dat betekent niet dat je iemand gaat filmen die een verhaal vertelt. Film betekent dat je een verhaal met film vertelt. Deze film vertelt het verhaal ‘Hoe was het nou echt?’ Dat is een verhaal met beelden. Als je de kracht van dit materiaal ziet, kun je het alleen maar verkloten met woorden.”

“In de film zit een moment dat mij erg aanspreekt”, bekent Van ‘t Hof. “Peter geeft de microfoon aan een jongen uit het publiek. Die jongen komt er niet helemaal uit, maar wij spelen gewoon door. Net zolang tot Peter de microfoon terugkrijgt en dan gaan we, hup, naar het volgende akkoord. We wisten van elkaar wat er moest gebeuren.”

Rock-’n-rollstoel
Peter ten Sendam, 78 inmiddels, gebruikte rock-’n-roll en punk om zijn emoties te ventileren. Werd hij daar op aangekeken bij de atletiekvereniging?

“Nee, helemaal niet. Eerder het tegendeel, ze wisten het wel te waarderen. Bij een optreden was er een keer een invalide man in een rolstoel. Die kwam uit enthousiasme omhoog. Kijk nou, hij staat!”

Zo zie je maar, rock-’n-roll geneest.

“We straalden een vreugde uit. Een ontwapende benadering van rock-’n-roll waar niemand woedend van werd.”

Jimmy Is Punk – The Story of Panic draait op 18 juni (Ketelhuis, 19:15) en 19 juni (Melkweg, 21:45) tijdens het IN-EDIT festival te Amsterdam; op 26 juni in Eindhoven (LAB-1, 15:00), op 3 juli in Nijmegen (LUX, 19:15) en op 4 juli in Den Bosch (Willem II, 14:45)

 

13 juni 2021

 

MEER INTERVIEWS