This Much I Know To Be True

****
recensie This Much I Know To Be True
Intiemer dan liveconcert

door Jochum de Graaf

UPDATE 9 mei 2022: Net op het moment dat in de documentaire This Much I Know To Be True te zien is dat Nick Cave de dood van zijn zoon Arthur zeven jaar geleden redelijk verwerkt heeft, komt het droevige bericht dat zijn oudere zoon Jethro op 31-jarige leeftijd is overleden. Een wetenschap die de film misschien in een iets ander daglicht zet, maar niet minder waardevol maakt.

 

Nick Cave loopt in een witte jas door zijn atelier, doet een rondleiding langs zijn nieuwste beeldjes. “Hier, dit is de duivel die zijn eerste kind vermoordt. Hier de duivel uitgeteerd op de grond, een jongetje knielend naast hem, een daad van vergeving; The Devil Forgiven, heet het.”

Aan zijn toch al rijke creatieve talenten van schrijver, filmmaker en muzikant heeft hij nu ook keramist toegevoegd, met telkens die fascinatie voor het kwaad en verlossing als doorlopend leidmotief. Een fascinatie die met de jaren meer wordt ingebed in een filosofischer, zachtere kijk op het menselijk bestaan. Aan het eind van This Much I Know To Be True antwoordt Cave op de vraag hoe hij zichzelf zou karakteriseren. Waar voorheen het antwoord ‘muzikant, schrijver’ luidde, is het nu ‘als echtgenoot, mens, vader, burger, vriend’.

This Much I Know To Be True

Fabriekshal
Voorjaar 2021 zou Nick Cave met tegenpool en inspirator Warren Ellis op wereldtournee gaan, ook naar ons land, hetgeen vanwege corona werd afgelast. Als alternatief werd een fabriekshal in Brighton afgehuurd, waarin we Cave en Ellis – bijgestaan door een drummer, koor en strijkers – een twaalftal nummers gelijkelijk verdeeld over de laatste albums Ghosteen en Carnage zien repeteren en uitvoeren. Ellis, al in 1993 als altviolist deel uitmakend van de begeleidingsband Bad Seeds, is de laatste jaren uitgegroeid tot een meer dan volwaardige muzikale partner. Het laatste album, Carnage uit 2021, is  een Cave & Ellis-coproductie.

This Much I Know To Be True is een liveconcert zonder publiek, verfilmd door hun vriend en documentairemaker Andrew Dominik, die naam maakte met One More Time With Feeling (2016), de film waarin hij Cave volgde tijdens de opnames voor het album Skeleton Tree. Toen tijdens die opnames Cave’s 15-jarige zoon Arthur door een val van een klif in Brighton om het leven kwam, werd het tot een indringend document over dat verlies en (slechts gedeeltelijk gelukte) verwerking daarvan.

This Much I Know To Be True is een mooi vervolg hierop. Met name Ghosteen is ook een reflectie op de dood van zoon Arthur, maar biedt vooral een bijzonder inkijkje in het symbiotische samenwerkingsproces tussen Cave en Ellis. Bij de repetities klungelen ze met apparatuur en verstrengelen snoeren, ze kibbelen wat hoe ze een bepaald nummer zullen uitvoeren, hun samenwerking is zoals Cave het uitdrukt: ‘Always on transmit, not for the safe’. Er is een mooi bijrolletje voor Marianne Faithful, die vanuit haar rolstoel en na verwijdering van een zuurstofslangetje met die geweldige stem mooi gedragen het spoken word-gedicht Prayer Before Work voordraagt.

This Much I Know To Be True

38.000 brieven
De songs worden gelardeerd met korte interviews waarin Cave citeert uit de 38.000 brieven die hij kreeg voor de Red Hand Files, het platform waar fans hem hun levensvragen, variërend tussen groot verdriet en geestige opmerkingen voorleggen. Een zekere Billy uit Schotland die door zijn vrouw uit huis is gezet, wordt bemoedigend toegesproken en vervolgens krijgen we een wervelende versie van Hand of God te horen en zien.

Het is echt die muziek en de bijpassende beelden, scherp zwart-wit, die This Much I Know To Be True tot een geweldige ervaring maakt. Die cerebrale atmosfeer, dat getormenteerde hoofd van Cave, Ellis die zittend op de grond briljante geluidsmixages maakt, die weidse gebaren, dan weer indringend gesproken, vervolgens weer de melodieuze zang, bedwelmende muziek, de apotheose met het koor dat invalt. Van Spinning Song tot Balcony Man, er zitten geen zwakke nummers tussen.

De camera cirkelt nu eens rustig en beheerst rond Cave en Ellis in de spotlights, dan weer dynamisch met stroboscopische beelden om koor en muzikanten heen. Het gevoel dat je er bijna onderdeel van wordt, dat je heel dichtbij komt, dichter dan als toeschouwer bij een liveconcert in de Ziggo Dome.

This Much I Know To Be True is op 11 en 15 mei in tachtig bioscopen in Nederland te zien, in sommige steden ook op tussenliggende dagen. Info: thismuchiknowtobetrue.com.

 

9 mei 2022

 

ALLE RECENSIES

West Side Story

****
recensie West Side Story
Klassiek geknok in modern jasje

door Rik Claessen

Steven Spielberg slaagt om het verhaal van West Side Story moderner, intenser en gelikt te brengen naar een nieuwe generatie. ‘This ain’t casual’, zegt Tony wanneer hij gevraagd wordt wat zijn liefde voor María betekent, en zo kun je ook de ervaring voor de kijker beschrijven.

Van origine is West Side Story een musical uit 1957. Geschreven door Arthur Laurents met liedteksten van Stephen Sondheim en Leonard Bernstein als componist. De musical over de Amerikaanse Tony en Puerto Ricaanse María die verliefd op elkaar worden terwijl hun vriendengroepen rivaliserende bendes zijn, was een groot succes. De moderne vrije bewerking van Romeo en Julia werd in 1961 verfilmd door Jerome Robbins (choreograaf) en Robert Wise (regisseur). Ditmaal staat Steven Spielberg aan het roer om ‘dit meesterwerk door andere ogen en nieuwe ervaringen te vertellen’, aldus de regisseur zelf.

West Side Story

Jets en Sharks
In een afgetakelde wijk in Manhattan, klaar voor de sloop, strijden twee rivaliserende bendes om territorium. De Amerikaanse ‘Jets’ hebben regelmatig bonje met de Puerto Ricaanse ‘Sharks’. Leider van de Jets is Riff (Mike Faist), een straatrat die niet bang is om de confrontatie aan te gaan met Bernardo (David Alvarez), een Puerto Ricaanse macho die maar al te graag wil knokken om zichzelf en zijn mede-Sharks te bewijzen.

Ook Tony (Ansel Elgort) is niet bepaald een lieverdje in de nieuwe film. Deze ex-Jet wil niets meer te maken hebben met het geweld tussen de twee groepen. Nadat hij een jaar in de gevangenis heeft gezeten voor poging tot doodslag is de jongeman voorwaardelijk vrij en probeert hij nu wat eerlijke centen te verdienen in een apotheek gerund door Valentina (Rita Moreno, die in het origineel Anita speelde en daarvoor een Oscar voor beste vrouwelijke bijrol won). Zij biedt Tony onderdak en een baan aan, en stiekem waakt ze ook een beetje over hem. Problemen als racisme, armoede en onderdrukking die door heel de film aanwezig zijn, worden op melancholieke wijze door Valentina aangekaart. Moreno doet dit met zoveel overtuiging en pure toewijding dat een West Side Story zonder haar nagenoeg onmogelijk lijkt.

Nadat Riff Tony heeft overgehaald om mee te gaan naar een schoolfeest, ontmoet deze María (Rachel Zegler) en worden de twee op slag verliefd. Dit valt allesbehalve in de smaak bij Bernardo aangezien María zijn jongere zusje is. De toch al hoge spanning tussen de rivaliserende groepen loopt op en bedreigingen gepaard met geweld nemen al snel de overhand. De jonge tortelduifjes zullen uiterst voorzichtig moeten handelen en moeten kiezen tussen vrienden en familie.

Dreigender
Vanaf de eerste seconde is te merken dat we te maken hebben met een hernieuwde en verbeterde versie van de oude film. In plaats van een bijna 5 minuten durende ouverture waarmee het origineel opent, wordt de kijker direct met zijn neus op de feiten gedrukt. De vervallen straten, hopen puin en schimmige steegjes van Manhattan zijn het speelterrein van de Jets. De leden van deze bende zien er nu dreigender en weerbaarder uit. Waar Russ Tamblyn (speelde Riff in 1961) een duidelijke ‘tough guy attitude’ had, ziet Mike Faist er meedogenloos en ruig uit, op elk moment klaar om toe te slaan. Ook Bernardo komt beter uit de verf door David Alvarez. Spielberg maakte van hem een bokser. De nieuwe cast is sowieso een stuk representatiever, in het origineel werd het merendeel van de Puerto Ricanen nog gespeeld door blanke acteurs.

West Side Story

Een aantal nummers hoor je op andere momenten en soms is de locatie compleet anders. Neem als voorbeeld ‘America’, het lied tovert de straten van Manhattan om tot een exotisch straatfeest. ‘Gee, Officer Krupke’ wordt nu door een kleinere bezitting, maar nog net zo komisch, gezongen door de Jets op het politiebureau.

De remake benadrukt het geweld. Geen dansroutine waarin de rivaliserende bendes uitdagend om elkaar heen dansen, maar fikse klappen die in de overweldigende chaos rondvliegen. De bendeleden zien er over het algemeen rauwer en opgefokt uit, iets wat de hele film beïnvloedt. Natuurlijk wordt er in deze vechtscènes nog wel gedanst zoals we dat gewend zijn van West Side Story, maar de nadruk ligt aanzienlijk meer op het knokken.

Meeslepend
De stad fungeert niet alleen meer als decor. De West Side is bijna haar eigen personage. Ze ademt, huilt, lacht en leeft met het verhaal mee. Bepaalde tussenshots van de stad voegen een haast komisch realisme toe. De film aarzelt ook niet om bij alle musicalachtige elementen een compleet beredeneerbare verklaring te geven. Een personage staat opeens in het spotlicht tijdens zijn zangsolo? Dat komt omdat de conciërge tijdens het schoonmaken per ongeluk even de lampen aandeed.

Spielbergs langdurende shots voegen in bijna alle gevallen iets moois toe, maar zo nu en dan gaan die ongemakkelijk voelen. De camera verstoort soms het ritme van een bepaalde scène, maar Spielberg komt ermee weg. Hij weet de kijker mee te sleuren in de dans: je rent, springt, draait en beweegt letterlijk met de choreografie mee. Tijdens de nummers ‘America’ en ‘Dance at the Gym’ giert de adrenaline nog net niet door je lijf. Maar maak je geen zorgen: ‘Maria’ wordt door Ansel Elgort net zo aanstekelijk gebracht als het origineel.

Combineer de intensere personages, meer nadruk op de grimmigheid van sommige momenten en een realistisch decor en je hebt een gedurfde, gelikte en ruige vertelling van het verhaal. Zelfs voor kenners heeft Spielbergs West Side Story enkele verrassingselementen in petto.

 

6 december 2021

 

ALLE RECENSIES

Tina

***
recensie Tina

Gunfactor 100

door Alfred Bos

Zijn twee uur genoeg om leven en loopbaan van Anna Mae Bullock, wereldberoemd als Tina Turner, recht te doen? De documentaire Tina doet een respectabele poging.

Ze had er schoon genoeg van. Op haar 45ste erkend als wereldster en iedereen wilde alleen maar praten over haar verleden. Om daar van af te zijn, publiceerde ze een autobiografie: hier staat het allemaal. Waardoor de vragen naar vroeger toenamen. Een biopic noopte haar opnieuw te praten over wat geweest was—de pijn, de vernederingen, het verdriet.

Maar nu is het echt klaar, met de documentaire Tina verdwijnt Tina Turner voorgoed uit het publieke leven. Nog één keer het verhaal, nog één keer de confrontatie met een leven zonder liefde. Daarna rust, geen vragen meer.

Tina

Emotioneel gebutst
Het door HBO geproduceerde Tina vertelt in twee uur het verhaal van Anna Mae Bullock die als Tina Turner uitgroeide tot muzieklegende. De eerste vrouw van middelbare leeftijd die een tienerpubliek aan zich wist te binden. Een voormalige rhythm-and-blues-vedette die rock wilde zingen, maar met pop een wereldster werd. Het slachtoffer van bruut huiselijk geweld dat haar leven herpakte en uitgroeide tot icoon. Het emotioneel gebutste kind dat haar droom najoeg en wist te realiseren.

Tina Turner is ook de enige muzikant van de jaren zestig generatie die tot bloei kwam nadat MTV in de jaren tachtig de wetten van de muziekindustrie had herschreven, iets wat zelfs The Rolling Stones niet lukte. Haar carrière is uniek, zeg gerust heroïsch. Een bron van inspiratie voor talloze, niet alleen zwarte vrouwen die een reeks van vooroordelen en hindernissen moeten overwinnen.

De documentaire geeft net genoeg context om de enormiteit van Turners prestatie te kunnen bevatten. Ike Turner, de meppende echtgenoot en leider van de Ike & Tina Turner Revue, was mentaal en muzikaal blijven steken in 1960. Zelfs toen de georkestreerde Philly-soul van The O’Jays en The Three Degrees, en kort daarop disco, de hitparades kleurden met een eigentijdse en gesoigneerde variant van soulmuziek, hield hij vast aan een geluid dat passé was. Zijn onzekerheid en frustratie liet hij los op haar.

Tina

Leven zonder liefde
Na enkele zelfmoordpogingen ontvlucht Tina Turner op 3 juli 1976 met alleen de kleren aan het gehavende lijf de tirannie van Ike. Na de echtscheiding behoudt hij alles, de auteursrechten, het geld; hij stuurt haar de vier kinderen en één maand huur. Zij krijgt haar artiestenaam toegewezen en, al loopt ze tegen de veertig, begint met niets opnieuw. In 1988 staat ze in het Macaranã-stadion in de Rio de Janeiro voor 180.000 man. Het is de meest onwaarschijnlijke comeback – zelf spreekt ze van debuut – in de muziekhistorie.

Tina Turner is de ‘queen of rock ‘n’ roll’, heeft meer platen verkocht dan enige andere vrouwelijke artiest en meer concertkaarten dan The Rolling Stones. Ze is tweemaal (!) opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, als helft van het duo Ike & Tina Turner en als soloartiest. Haar autobiografie heet I, Tina en verscheen in 1986. Ze treedt al jaren niet meer op, maar er is de musical Tina. En haar levenslessen heeft ze genoteerd in het zelfhulpboek Happiness Becomes You.

Als 79-jarige blikt Tina Turner voor het laatst terug. Het was een leven zonder liefde. Haar moeder verliet haar als kind, heeft haar talent nooit willen erkennen. Het was ook een leven vol misbruik, de littekens staan voor altijd op haar rechterbovenarm (een pot gloeiende koffie van Ike). Maar ze had een begripvolle en gehaaide manager, Roger Davies, en heeft een begripvolle en liefhebbende echtgenoot, Erwin Bach, 17 jaar jonger. En nu leeft ze teruggetrokken in Kürnacht, aan het meer van Zürich. Wie misgunt het haar?

 

30 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Zappa

****
recensie Zappa

Het verstand als valscherm, kunst als stootkussen

door Alfred Bos

Documentairemaker Alex Winter moest over verschillende hordes springen, maar eindelijk is er het filmportret van Frank Zappa, held én criticus van de hippiegeneratie, schrik van het establishment en schepper van een uniek genre, Zappa-muziek.

Frank Zappa (1940-1993): muzikant, componist, bandleider, satiricus, producer, gitarist, dirigent, regisseur, platenbaas, auteur, zakenman, ambassadeur, archivaris, huisvader. Dat was hij allemaal en toch werd hij maar 52 jaar oud. Tijdens zijn leven maakte hij meer dan zestig platen, in een krankzinnig scala van stijlen; de teller is sindsdien over de honderd gegaan. Alex Winters documentaire van twee uur lang kan de man onmogelijk recht doen. Toch is het mooi dat Zappa er is, want er komt nimmer een tweede als Frank Zappa.

Zappa

Deze woorden komen uit de tekstverwerker van een verklaarde fan, die sinds 1971 en zijn kennismaking met We’re Only in It for the Money – de elpee van The Mothers of Invention uit 1968, in een hoes die Sgt. Pepper parodieert – de wereld met andere ogen ziet en andere oren hoort. De kortste karakterschets van Frank Zappa is: onafhankelijke geest. Eén van zijn bekendste aforismen luidt: the mind is like a parachute, it only works when it is open. Kunst was zijn stootkussen tegen, in de woorden van wijlen W.F. Hermans, het sadistische universum.

Scheppen was voor Zappa verzet tegen de bekrompen middelmaat, het groepsdenken. Verstandig zijn betekende voor hem: doe het zelf als je het beter doet dan een ander. Vandaar dat volle leven, het is er voor avontuur. Genieën zijn zelden de makkelijkste mensen. Hugo Ball, de voorman van Dada, en Leonardo da Vinci in een. Met een vleugje Beethoven. Of eigenlijk Varèse.

Crowdfunding
Onder zijn huis, ‘de blokhut’, in Laurel Canyon, in de heuvels van Los Angeles, had Frank Zappa een klimaatgeregelde kelder. Het was een doolhof van wandrekken, gevuld met banden. Geluidsbanden, beeldbanden, eindeloos veel banden—Zappa’s archief. Hij legde elk optreden en iedere studiosessie vast, bewaarde alles.

Gail, Zappa’s weduwe die in 2015 overleed, beheerde het archief. Geen enkele documentairemaker kreeg haar fiat, tot Alex Winter – acteur, hij speelt Bill tegenover de Ted van Keanu Reeves in de films en tv-serie Bill & Ted, en regisseur van de documentaires Dowloaded, Deep Web en The Panama Papers – haar in 2014 vertelde Zappa te willen belichten als non-conformist, avant-gardecomponist en voorvechter van de tegencultuur. Dankzij crowdfunding kwam er een dik miljoen dollar beschikbaar om het Zappa-archief te conserveren, een klus van twee jaar. Het is Winters belangrijkste bron.

Zappa

Niet eerder vertoonde beelden
De focus van Zappa is de man, minder zijn muziek of invloed. Die man was geliefd, ook – of juist – door muzikanten die hebben gewerkt onder zijn veeleisende regime. Door een gril van het sadistische universum sprak ik enkele voormalige Mothers op de dag van Zappa’s overlijden, 4 december 1993; saxofonist Bunk Gardner was tot tranen geroerd. In de film overkomt vibrafoniste Ruth Underwood, bijna een kwarteeuw later, iets dergelijks.

Er zijn meerdere bands en gezelschappen die zich hebben toegelegd op de muziek van Frank Zappa. Voor hen en de vele fans zal Zappa, met niet eerder vertoonde beelden, serotoninegolven van genot opwekken. Eindelijk, dankzij of ondanks Gail Zappa, is er een filmportret dat recht doet aan een bijzonder mens en unieke muzikant. Maar de film dient bovenal als introductie bij een generatie die is opgegroeid met groepsdruk, digitaal narcisme en kritiekloos pleasen. Moraal: denk zelf na of anders doet een ander het wel voor jou.

Tip voor mensen die nieuw zijn met Zappa’s muziek: begin met Over-Nite Sensation. En YouTube staat vol met live-clips, inclusief complete concerten. Het spuit de oren schoon.

De documentaire Zappa gaat 17 juni in première in de bioscoop; op 18 juni verschijnt de 2cd Zappa ’88: The Last U.S. Show.

 

16 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Bekroonde muziekdocumentaire te zien tijdens IN-EDIT
Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

door Alfred Bos

De Amsterdamse groep Panic was de breker van de eerste punkgolf die in 1978 door Nederland rolde. Het was ook de enige Nederlandse groep die optrad in de Newyorkse club CBGB’s, het punkmekka van Amerika. De documentaire Jimmy Is Punk vertelt hun verhaal.

Het is 1977. Joop den Uyl is minister-president van het enige linkse kabinet dat Nederland na de oorlog heeft gehad. In Engeland roert zich een nieuw geluid, punk. Het waait de Noordzee over.

Jimmy Is Punk – Het verhaal van Panic

Peter ten Seldam zingt en Michiel Van ’t Hof speelt gitaar in de rock-’n-rollband Big Peter and the Garage. Ze rijden van de Amsterdamse Atletiek Club, waar ze sporten, naar de Singel in de binnenstad, waar Ten Seldam woont en de band repeteert. De autoradio speelt een nummer van de Sex Pistols.

Michiel Van ’t Hof: “We zijn langs de kant van de weg gaan staan om te luisteren. Dat moeten we ook gaan spelen!” Kort daarop morft Big Peter and the Garage tot Panic.

Andere tijden
Jimmy Is Punk – The Story of Panic is een reis in de tijd naar 1978. Op 3 mei van dat jaar spelen Ten Seldam, Van ’t Hof, bassist Piet van Dijk en drummer Rein De Graaf in het jeugdwerkclubhuis De Kunstmin in Gouda. Nederland heeft punk net ontdekt en Panic is een van de eerste Nederlandse punkgroepen die een elpee uitbrengt, 13. De zaal is goed gevuld.

Op initiatief van Ten Seldam is het optreden gefilmd, maar het materiaal nooit gebruikt (op een eenmalige vertoning van een ruwe montage in de Amsterdamse dansclub Mazzo na). Het dook op tijdens de voorbereiding van een aflevering van Andere Tijden over punk in Nederland.

Duco Donk, video-editor van beroep en vriend van de groep, monteerde de beelden tot een documentaire, die internationaal furore heeft gemaakt op filmfestivals. DOC LA in Los Angeles gaf de film vorig jaar de prijs voor beste muziekdocumentaire. FAME in Parijs deed hetzelfde.

Geen hanenkammen
Panic stond bekend om hun energieke optredens, met het atletische podiumbeest Peter ten Seldam – een kleine tien jaar ouder dan de andere bandleden – als blikvanger en gangmaker. Punk was in 1978 in Nederland een handvol bands groot: God’s Heart Attack (Amsterdam), Flyin’ Spiderz (Eindhoven, debuutalbum in 1977), Speedtwins (Arnhem), Ivy Green (Hazerswoude-Dorp) en Whizzguy (Huizen). Panics debuutoptreden in de bovenzaal van Paradiso sloeg in als een granaat, herinnert schrijver dezes zich. Peter te Seldam: “We werden direct herkend als dé punkband van Amsterdam.”

Drummer Rein De Graaf overleed in 2010, de andere drie bandleden leven nog. Twee daarvan, Ten Seldam en Van ’t Hof, zitten met Duco Donk rond een tafel. “Het gekke is dat we eigenlijk geen punks waren”, reageert Michiel op Peters opmerking. “Nee”, zegt die, “geen hanenkammen, geen nazisymbolen, geen gekkigheid.” Waarop Donk opmerkt: “Dat zie je goed aan de film. Dat soort punks bestonden op dat moment niet.” Punk als mode kwam pas later, weten we nu.

Laatste kans
Geboren in Amsterdam, groeide Peter ten Seldam na de scheiding van zijn ouders op in internaten en bij pleeggezinnen. In Nijmegen begint hij op de hoek van de straat te zingen. “In mijn eentje, de teksten verzon ik ter plekke.”

Bij een pleeggezin in Harderwijk, in de Biblebelt, heeft een ‘broer’ een Gretsch-gitaar. “Je begrijpt, dat was fantastisch. We hebben nummers gemaakt, er jongens uit de omgeving bijgehaald en toen had ik een band, The Top Diables, de topduivels. En dat ging te gek goed! Ik zat in Harderwijk op het lyceum, laatstekansonderwijs. De directeur roept me bij zich en zegt: ‘Als jij nog één keer optreedt met die band, kun je je eindexamen vergeten.’ Dat was 1962. Met die band en die jongens ging het hartstikke goed, maar het viel even net verkeerd in Har-der-wijk.”

Panic 13

“In 1962 zat ik boordevol verdriet. Als ik op het podium stond, liet ik me op mijn rug vallen, dook ik alle kanten op. Ik deed totaal iets anders dan wat rock-’n-roll toen was. De militairen uit Ermelo kwamen na het optreden aanzetten met kroketten en bier. Leeft de zanger nog?”

Dus jij was in 1962 al de Iggy Pop van Nederland?

Peter ten Seldam: “Zo mag je het rustig noemen. Na zo’n optreden lag ik drie dagen op bed, kon ik me nauwelijks meer bewegen. Dat is later wel wat gekalmeerd. Maar toen ik de jongens van Panic ontmoette, zat het er nog steeds. Op het podium was ik erg beweeglijk. Ik gooide alles eruit wat ik kwijt wilde. Zonder dat ik iemand hoefde te vermoorden.”

Michiel Van ‘t Hof: “Je hebt ook behoorlijke stunts uitgehaald. Van het podium naar de bar, van daar het balkon op en weer terug naar het podium.”

Peter ten Seldam: “Ik probeerde elk optreden weer verrassend te zijn. Ook voor onszelf. Volledige vrijheid, eigenlijk. Elk optreden was een feest. Iedereen was uitgelaten, een dolle boel. Dat is wat je wilt bereiken.”

Studentenbaantje
In 1977 wonen Piet van Dijk en Michiel Van ’t Hof op een studentenflat in Amsterdam. Ze deden aan studentenactivisme, wat toen heel gewoon was, en repeteerden als bandje, net iets minder gewoon. “We zochten iemand met een andere invalshoek”, aldus Van ’t Hof.

Peter ten Seldam was na zijn vroegere ervaringen als rock-’n-rollzanger nooit vergeten hoe leuk het was op het podium te staan. “Ik heb gezocht en gezocht. Ik heb nog geprobeerd om een band te vormen met die jongen die toen portier was bij Paradiso, de latere punkdichter Ton Lebbink. Die drumde en woonde iets verderop bij mij op de Singel. Het lukte maar niet. Moeilijk hoor, om een band van de grond te krijgen.”

Piet van Dijk sorteerde post, een studentenbaantje. De toenmalige vriendin van Ten Seldam werkte daar ook. “Zo ben ik met Piet en Michiel in aanraking gekomen. Ik woonde op dat moment op de Singel, twee huizen van Yab Yum. Dat pand stond halfleeg. Dus daar konden we een oefenruimte maken. Dat scheelt, als je goed kunt repeteren. Mamma mia!” Van ’t Hof: “Jij woonde schitterend.”

Ten Seldam was op de dat moment de dertig ruim gepasseerd, de anderen een stuk jonger. Voelde hij een generatieverschil? “Nee, dat heb ik geen moment gehad. Ik zocht gewoon een nieuwe band.”

Van ‘t Hof: “Er was direct een klik.”

Ten Seldam: “Ik was er helemaal rijp voor!”

Knipmes op buik
Binnen een jaar ging Panic van niks tot elpee, 13 verscheen in het voorjaar van 1978. “Moet je je voorstellen”, zegt Ten Seldam. “We sliepen in de studio op de grond en dan gingen we weer door.”

Van ‘t Hof: “Dat was een studio in Badhoevedorp. Je hoorde de vliegtuigen overkomen. Kennelijk waren de elementen van mijn gitaar niet goed geïsoleerd, want je kon af en toe de communicatie van de piloten met Schiphol horen.”

In 1978 heeft Nederland nog geen clubcircuit. De groep speelt doorgaans in jeugdhonken die worden gerund door jongerenwerkers. Van ’t Hof: “Als we moesten optreden, zetten we de bus voor het huis van Peter op de Singel om de spullen in te laden. Om drie uur ’s middags werden de meisjes gebracht die naar hun werk bij Yab Yum gingen. Als wij om drie uur ’s nachts terugkwamen om uit te laden, gingen zij weer naar huis. Over de gracht hing dan een walm van parfum en andere geurtjes, dat is me altijd bijgebleven.”

Die optredens waren vaak, in de woorden van Peter ten Seldam, een dolle boel. “In Zwolle speelden we in een clubhuis”, vertelt hij. “Ik had een flesje petroleum bij me. Iemand gaf me een fakkel en ik spuug een golf van vuur over de hoofden in de zaal. Na afloop heeft een jongen die onder die vuurbal stond, ons bedreigd met messen. Toen we wegreden vlogen de stenen door de lucht.”

In De Trol in Hoorn krijgt hij een knipmes tegen zijn buik gezet. “Wat is dat? Oh, je wilt zingen. Nou, prima. Stond ik met een knipmes op mijn buik met een jongen te zingen.”

Panic in New York

Optreden in New York
In de zomer van 1978 stapt Peter ten Seldam met een doos elpees onder zijn arm op het vliegtuig naar New York en benadert Hilly Kristal, de baas van CBGB’s, de club waar The Ramones, Blondie, Talking Heads, Television en Patti Smith hun eerste optredens deden. Hij krijgt het voor elkaar dat Panic er in juli kan spelen. Ze zijn de enige Nederlanders die dat kunnen zeggen.

Het tweede optreden is uitgezonden door het lokale WPIX FM-radiostation; het concert staat op Spotify. Peter ten Seldam: “Amerikaanse bands zeiden tegen mij: ‘It takes years to get into this place, how did you do it?’ Voor Hilly Kristal was het ook een kick, een band uit Nederland.”

De groep speelt voor het laatst in hun thuishaven Paradiso op 22 november 1978, Ten Seldam is voor de gelegenheid verkleed als Sinterklaas (ook dat optreden staat op Spotify). Na een optreden in Zwolle valt de groep uit elkaar. Het is februari 1978, nog geen jaar na hun eerste en enige album. Ook daarin kunnen ze zich spiegelen aan de Sex Pistols.

Film als tijdmachine
Jimmy Is Punk – The Story of Panic werkt als een tijdmachine, hij teleporteert de kijker terug naar 1978. En dat is precies de bedoeling van regisseur Duco Donk. “Ik baal vaak van muziekdocumentaires. De muzikanten worden heilig verklaard en het is terugkijken op. De kracht van dit materiaal is dat je er bij bent. Dat wilde ik optimaal benutten door niet terug te gaan kijken. Maar je mee te nemen naar toen. En daar te blijven.”

“Filmmakers praten vaak over het vertellen van verhalen. Dat betekent niet dat je iemand gaat filmen die een verhaal vertelt. Film betekent dat je een verhaal met film vertelt. Deze film vertelt het verhaal ‘Hoe was het nou echt?’ Dat is een verhaal met beelden. Als je de kracht van dit materiaal ziet, kun je het alleen maar verkloten met woorden.”

“In de film zit een moment dat mij erg aanspreekt”, bekent Van ‘t Hof. “Peter geeft de microfoon aan een jongen uit het publiek. Die jongen komt er niet helemaal uit, maar wij spelen gewoon door. Net zolang tot Peter de microfoon terugkrijgt en dan gaan we, hup, naar het volgende akkoord. We wisten van elkaar wat er moest gebeuren.”

Rock-’n-rollstoel
Peter ten Sendam, 78 inmiddels, gebruikte rock-’n-roll en punk om zijn emoties te ventileren. Werd hij daar op aangekeken bij de atletiekvereniging?

“Nee, helemaal niet. Eerder het tegendeel, ze wisten het wel te waarderen. Bij een optreden was er een keer een invalide man in een rolstoel. Die kwam uit enthousiasme omhoog. Kijk nou, hij staat!”

Zo zie je maar, rock-’n-roll geneest.

“We straalden een vreugde uit. Een ontwapende benadering van rock-’n-roll waar niemand woedend van werd.”

Jimmy Is Punk – The Story of Panic draait op 18 juni (Ketelhuis, 19:15) en 19 juni (Melkweg, 21:45) tijdens het IN-EDIT festival te Amsterdam; op 26 juni in Eindhoven (LAB-1, 15:00), op 3 juli in Nijmegen (LUX, 19:15) en op 4 juli in Den Bosch (Willem II, 14:45)

 

13 juni 2021

 

MEER INTERVIEWS

IN-EDIT 2021 preview

Van 16 tot en met 20 juni in Amsterdam
IN-EDIT doet het met muziek

door Alfred Bos

IN-EDIT richt zich op muziekdocumentaires. Achttien jaar geleden begonnen in Barcelona is het filmfestival uitgewaaierd over meerdere continenten. De derde Nederlandse editie vindt plaats van 16 tot en met 20 juni in Amsterdam. Een deel van het programma gaat in de weken daarna op tournee door Nederland.

Zoveel soorten muziek, zoveel soorten muziekfilms. Biopics, concertregistraties en documentaires zijn een vast – en in aantal groeiend – onderdeel van het bioscoopprogramma. IN-EDIT toont een keur uit het aanbod dat te obscuur wordt geacht voor een reguliere release. Wat uiteraard niets zegt over de kwaliteit van de film. Of de muziek.

Jimmy Is Punk – The Story of Panic

Jimmy Is Punk – The Story of Panic

Seks, drugs en rock-’n-roll
Neem Jimmy Is Punk – The Story of Panic. Op 3 mei 1978 speelde de Amsterdamse punkband Panic in De Kunstmin in Gouda, een optreden dat op initiatief van zanger Peter ten Seldam werd gefilmd. Tijdens de beeldresearch voor een aflevering van het tv-programma Andere Tijden kwam het materiaal boven water en Duco Donk, video/editor van beroep, vulde het aan tot een documentaire over de meest spraakmakende band van de eerste punkgolf in Nederland.

De film is meer dan een cultuurhistorisch document, hij werkt als een tijdmachine die de kijker katapulteert naar 1978. De energie is verbluffend, de band hecht ingespeeld en Ten Seldam een podiumbeest à la Iggy Pop. De concertregistratie vangt de interactie tussen band en publiek, en toont in het voorbijgaan de kleingeestigheid van de zaaleigenaar. Jimmy Is Punk – The Story of Panic is een parel en kreeg volkomen terecht de onderscheiding voor beste muziekdocumentaire tijdens het DOC LA-filmfestival van 2020.

Ook geworteld in de punkscene van 1978, maar dan in Los Angeles, is de meidenband (zo heette dat toen) The Go-Go’s, die in 1982 als de eerste volledig uit vrouwen bestaande rockgroep de bovenste plaats van de Amerikaanse albumlijst behaalde. Hun debuutalbum The Beauty and the Beat – met de hits Our Lips Are Sealed en We Got The Beat – is verplichte kost voor ieder new wave-liefhebber, en al legden ze het in Europa af tegen The Bangles, in Amerika is de groep een levende legende.

Dat meiden op het vlak van seks, drugs en rock-’n-roll, als ook nijd en na-ijver, niets onderdoen voor jongens, toont de documentaire The Go-Go’s van Alison Ellwood. Excessen, verslaving, psychische nood, botsende karakters—het hoort er kennelijk allemaal bij. Maar ze leven nog en zijn, al is het met onderbrekingen, nog altijd actief.

My Darling Vivian

My Darling Vivian

Correctie op biopic
Vivian Liberto had, naast racisme, ook de maken met de excessen van het muzikantenbestaan, maar dan als eerste vrouw van muziekicoon Johnny Cash. De documentaire My Darling Vivian van Matt Riddlehoover doet recht aan een bestaan buiten de schijnwerpers dat even veel drama kende als dat van menig muziekidool. Liberto, moeder van de Amerikaanse country en rootsrock-ster Rosanne Cash, stond lange tijd in de schaduw van Cash’s tweede vrouw, June Carter, lid van de legendarische Carter-muziekdynastie en moeder van zangeres Carlene Carter.

My Darling Vivian corrigeert het beeld dat James Mangolds biopic Walk the Line uit 2005 (met Joaquin Phoenix als Cash en Reese Witherspoon als Carter) van Liberto schetst. Doorsneden met een schat aan beeldmateriaal uit het familiefilmarchief komen de vier dochters aan het woord over hun moeder – en vader. Wie daar niet genoeg aan heeft, leze Liberto’s autobiografie I Walked the Line. Voor haar schreef Johnny Cash zijn eerste hit, I Walk the Line.

Sisters with Transistors

Sisters with Transistors

Pionieren met ringmodulator en synthesizer
Vrouwen speelden een belangrijke, maar onderbelichte rol in de ontwikkeling van de elektronische muziek. Sisters with Transistors van Lisa Rover geeft in negentig minuten korte introducties van tien vrouwen die pionierden met toongeneratoren en synthesizers. Daphne Oram, Bebe Baron en Delia Derbyshire zijn niet half zo beroemd als Vangelis of Kraftwerk; laat staan dat iemand heeft gehoord van de thereminvirtuoos Clara Rockmore, de Française Eliane Radigue (assistent van de avant-gardecomponisten Paul Schaeffer en Pierre Henry) of de Amerikaanse Laurie Spiegel die de eerste componerende algoritmes schreef.

Daphne Oram was medeoprichter van de vermaarde BBC Radiophonic Workshop, waar intromuziek en geluidseffecten voor radio en tv werden gemaakt met niet-traditionele instrumenten als ringmodulator en bandrecorder. Daar produceerde Delia Derbyshire in 1963 de futuristische themamuziek voor de nog steeds lopende tv-serie Dr. Who. Bebe Baron maakte met de apparaten die door haar man Louis in elkaar werden gesoldeerd in 1956 de eerste volledig elektronische filmsoundtrack, die van Forbidden Planet.

Rode draad door de verhalen van de tien vrouwen: gebrek aan respect, tegenwerking, ze werden (en worden vaak nog) niet serieus genomen. Geboren uit noodzaak maakten ze van de punkattitude ‘do it yourself’ een deugd en creëerden unieke muziek. De enige namen die het publiek mogelijk iets zeggen zijn die van Pauline Oliveros en Wendy Carlos. En die laatste werd geboren als – man.

Rockfield: The Studio on the Farm

Rockfield: The Studio on the Farm

Oase van rust
In 1963, na een vruchteloze ontmoeting met Beatles-producer George Martin, begonnen de boerenzonen Kingsley en Charles Ward een opnamestudio in een stal van het familiebedrijf in Monmouth, Wales. Ze bouwden er een gastverblijf bij en in 1965 werd Rockfield de eerste studio-met-logies ter wereld. Er zijn honderden, zo geen duizenden platen opgenomen; de beroemdste is ongetwijfeld Bohemian Rhapsody van Queen.

De eerste Nederlandse groep die er opnam, was The Bintangs (hun vierde elpee, Genuine Bull, uit 1975), maar die komen we niet tegen in de documentaire Rockfield: The Studio on the Farm. Regisseur Hannah Berryman spreekt gevestigde acts als Black Sabbath, Coldplay, Oasis en Manic Street Preachers; hun verhalen zijn weinig schokkend. Uitzondering zijn Jim Kerr en Charlie Burchill die iets duidelijk maken over de muzikale ontwikkeling van Simple Minds. Queen ontbreekt.

Landelijkheid en rust blijken voor veel muzikanten niet te staan voor inspiratie en door isolement afgedwongen creativiteit, maar vooral voor verveling, zodat de lokale kroeg de voornaamste winnaar blijkt te zijn van de voor gestresste muzikanten ideale situatie, op papier althans. Het wordt triest genoeg geïllustreerd door het verhaal over (niet van) Rob Collins, toetsenman van The Charlatans, die in 1996 zijn auto fataal parkeerde in een weiland.

Folk-‘n-roll
Naast genoemde films biedt IN-EDIT documentaires over onder meer Poly Styrene, zangeres van de Engelse punkband X-Ray Spex (Poly Styrene: I Am a Cliche); New Order, de groep van de klassieker Blue Monday (New Order: Decades); de Amerikaanse singer-songwriter Eric Anderson (The Songpoet); een portret van de Italiaanse zanger Lucio Dalla (For Lucio); twee films over hiphop: American Rapstar en It’s Yours: A Story of Hip Hop and the Internet; en Ibiza: The Silent Movie, waarin regisseur Julian Temple een beeld schetst van partyeiland Ibiza.

Diezelfde Julian Temple is verantwoordelijk voor de film waarmee IN-EDIT haar derde Nederlandse editie op woensdag 16 juni aftrapt. Crock of Gold: A Few Rounds with Shane MacGowan, een filmportret van de voorman van de Ierse folkpunkband The Pogues; hij gaat door het leven met eeuwige dorst. Documentairemaker en clipregisseur Temple, de vader van actrice Juno, is generatiegenoot van Don Letts en eveneens gespecialiseerd in documentaires over muziek en jeugdcultuur. Zijn portret van McGowan is even raak als onthullend.

IN-EDIT vindt van woensdag 16 tot en met zondag 20 juni plaats in de Westergasfabriek, Melkweg en FC Hyena te Amsterdam. Een aantal films is in de weken daarna te zien in andere steden. Klik hier voor het volledige programma en kaarten.

 

9 juni 2021

 
MEER FILMFESTIVAL

David Byrne’s American Utopia

*****
recensie David Byrne’s American Utopia

Van hier naar nergens

door Alfred Bos

David Byrne maakte in 2019 een Broadway-voorstelling rond zijn meest recente album, American Utopia, en regisseur Spike Lee legde het vast op film. Het resultaat overtreft de klassieke concertfilm Stop Making Sense. Betere technologie en een kwarteeuw persoonlijke groei maken het verschil.

Het podium is leeg. David Byrne zit achter een tafel en houdt een model van het menselijke brein in zijn hand. Hij zingt: “Hier is het gebied dat vraagt om aandacht. En hier is het gebied dat doorgaat met leven, ook als de rest zelden wordt gebruikt.” Hij doelt op het zelf, dat zelf is alleen. Hij besluit het lied, Here, met: “En hier is de verbinding met de andere kant.” Letterlijk: de corpus callosum, de balk tussen de twee hersenhelften. Maar vooral figuurlijk: de andere kant is de ander.

David Byrne’s American Utopia

Gaan wetenschap en kunst, logica en poëzie, samen? Alleen als je je hele brein gebruikt. Maar dat is niet het thema van American Utopia, de titel van Byrne’s meest recente soloalbum en bijbehorende podiumvoorstelling. Die voorstelling is op film vastgelegd door regisseur Spike Lee. Voorstelling en film zijn de natuurlijke nazaat van (het logische vervolg op?) Stop Making Sense, de concertfilm uit 1984 rond Byrne’s toenmalige groep Talking Heads.

Net als toen is de nieuwe voorstelling conceptueel van aard en de film droog gedraaid. Maar er is een belangrijk verschil. Stop Making Sense is een verzameling losse liedjes. De twintig nummers van American Utopia – een mix van nummers van het gelijknamige album en bekend Talking Heads-repertoire – vormen tezamen een verhaal. Ze zijn een betoog.

Geestige monologen
American Utopia is meer dan een concert, het is een theatervoorstelling. Met muziek, dans, licht. En gesproken woord. Byrne’s korte monologen tussen de nummers zijn overpeinzingen van een vragende geest, filosofisch en geestig. Ze geven de muziek context en verhelderen het verhaal.

Ze zijn in feite onmisbaar (zoals het bijbehorende livealbum, zonder de babbels, duidelijk maakt). David Byrne, de prater, de communicator—wie had dat gedacht van de pseudo-autistische hork die in de jaren zeventig bekend werd als voorman van die opvallende new wave-act uit New York, Talking Heads?

David Byrne’s American Utopia

En dat is precies het punt van American Utopia: het brein is flexibel, het is lenig, het kan leren, het kan nieuwe connecties maken en nieuwe verbindingen leggen. De twintig liedjes van American Utopia verhalen over een reis van een introvert kind, verbijsterd door de chaos en wemeling van de wereld, naar een mens die zich laaft aan anderen, aan andere mensen. Het is meer dan een humanistische boodschap. Het is een helende boodschap.

Prikkelend schouwspel
De aankleding van de voorstelling is doordacht. Het doet in zijn minimalisme denken aan de theaterproducties van Laurie Anderson en Kraftwerk: het podium is leeg, er is geen decor, geen geluidsapparatuur, geen kabels of snoeren, en, opvallend genoeg, geen beeldschermen voor projecties. Er zijn alleen mensen op het toneel – de muzikanten met hun instrumenten, “that’s the show” – en de mensen in de zaal. De muzikanten bewegen vrij, in choreografie. Het onderscheid tussen muziek en dans valt vrijwel weg.

Dat is door regisseur Spike Lee fraai vastgelegd door de camera zowel voor het toneel (blik publiek vanuit zaal) als achter het toneel (blik muzikanten op zaal) als boven het toneel (onmogelijke blik die de geometrie van de choreografie helder maakt) te plaatsen. Tezamen met close-ups en montage levert dat een prikkelend schouwspel op. Het minimalisme – en de gedachte achter de voorstelling – komt optimaal tot recht. Alleen mensen en hun interactie. Samen creëren ze schoonheid.

David Byrne’s American Utopia

Van persoonlijk naar algemeen
De band telt muzikanten en dansers van drie continenten, is heterogeen van afkomst, huidskleur, sekse en geaardheid. Een afspiegeling van het multiculturele New York, het immigratieland Amerika. “We zijn allemaal toeristen in dit leven”, aldus Byrne. En hop, daar zet Everybody’s Coming to My House in. Er is veel om je over te verwonderen in die wemelende wereld, Everyday is a Miracle. Denk voor jezelf en wees aardig voor elkaar, weet het gerijpte kind.

American Utopia is niet alleen persoonlijk, het wordt ook politiek. Byrne wijst op het belang van meedoen met verkiezingen, laat je stem horen. Hij adopteert Janelle Monáe’s protestsong Hell You Talmbout, over dodelijk politiegeweld tegen gekleurde mensen, in een arrangement van slagwerk en koorzang, en voor dit ene moment zijn er beeldprojecties, om slachtoffers een naam en een gezicht te geven. “We zijn een werk in wording, ons brein is kneedbaar”, en daar volgt de a capella gezongen, utopisch gospel One Fine Day. Een betere wereld is binnen bereik, als we ons ertoe zetten.

Voor het slotnummer Road to Nowhere stappen Byrne en band van het toneel en gaan de zaal in. Het is zeker niet toevallig dat American Utopia eindigt zoals Federico Fellini diens Otto e mezzo afsloot, met een fanfare in polonaise. Net als de regisseur in – en van – die film is David Byrne de kunstenaar die zichzelf geneest, via introspectie en het scheppen van schoonheid. Groter worden triomfen niet.

 

8 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Chronik der Anna Magdalena Bach

*
IFFR Unleashed – 1989: Chronik der Anna Magdalena Bach
Oren open en ogen dicht

door Jochum de Graaf

Een scène ergens midden jaren tachtig voor de deur van Lantaren Venster Rotterdam: we staan in de rij voor de première van een nieuwe film van Jean-Marie Straub en Danielle Huillet, in die tijd vaste gasten op het IFFR.

Ik zeg tegen een vriend ‘benieuwd of we weer naar zo’n eindeloze reeks stilstaande beelden zonder drama of plot gaan kijken’. Terzijde staat een clubje Straubfans dat zich aangesproken voelt: ‘oh, daar heb je weer zo iemand, nou die discussie hebben we al lang gehad’. De scène is tekenend voor het sektarisme rond Straub, een kleine schare fanatieke fans die alles bejubelt wat door het Frans/Duitse duo wordt uitgebracht en aan de andere kant een grote groep filmfans die weinig op heeft met de extreem minimalistische filmstijl. Toch worden ze nog tamelijk geacht in zekere kring, getuige de retrospectieven die dit voorjaar in Tokio en Londen te zien zijn.

Chronik der Anna Magdalena Bach

Formalistische filmstijl
Na zoveel jaren was ik wel benieuwd of mijn aversie tegen Straub/Huillet nog steeds zo groot is, ben misschien wat milder geworden. Maar Chronik der Anna Magdalena Bach valt me zeker niet mee.

Natuurlijk, er zullen vast mensen die nog steeds de stramme stijve Straubstijl appreciëren, maar nog steeds ontgaat me de zin van het minutenlang een pagina bladmuziek in beeld tonen, een vogel in een kooitje, een deur met nis in een trapportaal, een bomenbos met overtrekkende wolken, een kust met aanspoelend water, een blad met gotische letters, een middeleeuwse stadsprent als illustraties bij een volstrekt onsamenhangend verhaal. En dat alles ook nog in zeer korrelig zwart-wit opgenomen, brrr.

Hoofdmoot van de film zijn muziekuitvoeringen uit het rijke oeuvre van Bach, uitgevoerd door ensembles, koren, orkestjes uitgedost met pruiken, in historisch verantwoorde kostuums, op authentieke locaties en met muziekinstrumenten uit de achttiende eeuw, de tijd dat ze gecomponeerd werden. Daar valt op zich wel wat voor te zeggen, Bach in de oorspronkelijke setting, maar ook hier wordt die straffe formalistische filmstijl op toegepast, tien minuten vanuit één onbewogen standpunt naar een koor moeten staren, waarbij alleen de dirigent beweegt.

Chronik der Anna Magdalena Bach

Monotoon geneuzel
Maar het meest ergerlijk is de Chronik zelf, het onverstaanbare commentaar waarin Anna Magdalena, Bachs tweede vrouw, verhaalt over zijn leven en werken. Uit flarden maak ik op dat het gaat over de diverse steden waar hij werkte, zijn relatie met beschermheren, allerlei rechtszaken, de dood van hun kinderen. Maar het genie van Bach wordt totaal geen recht gedaan met dat monotone geneuzel in het Engels met zwaar Duits accent. Het gaat het ene oog en oor in en het andere uit.

De muziek is op zich goed in orde, hoofdrolspeler landgenoot Gustav Leonhardt, is werelds beste klavecimbelspeler (je moet er van houden) maar zijn spel is virtuoos. Al met al zijn zo’n vijfentwintig hoogtepunten uit Bachs oeuvre, cantates en sonates, preludes, fragmenten uit de Brandenburgse Concerten, de Goldbergvariaties, te beluisteren.

Wanneer je van Bach houdt, kom je dus ruimschoots aan je trekken, maar ik raad je aan om de soundtrack op te zetten, je ogen dicht te doen en je eigen filmbeelden erbij te dromen.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

23 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Stop Making Sense

*****
IFFR Unleashed – 1985: Stop Making Sense
Van nerd naar funkbeest

door Alfred Bos

De klassieke concertfilm van Jonathan Demme is nog altijd even spectaculair als op de dag dat hij in 1985 verscheen. Dat komt volledig op het conto van Talking Heads en hun voorman David Byrne.

Stop Making Sense was bij verschijning in 1985 in Nederland – in de USA een jaar eerder – een baanbrekende concertfilm. Woodstock (1970) is de registratie van een historisch muziekfestival. The Last Waltz (1978) is de registratie van een concert, het laatste van The Band. Stop Making Sense is de registratie van een theatervoorstelling. Het documenteert een concept.

Stop Making Sense

In 1977 was Talking Heads een opvallende debutant, buitenbeentjes binnen een nieuwe lichting rockgroepen uit New York. Van die nieuwe golf werd Blondie wereldberoemd, The Ramones een punklegende, Television een gewaardeerde cult-act. De groep rond zanger David Byrne volgde een ander traject, het verlegde grenzen.

Avant-pop
Het keurslijf van de populaire muziek heeft David Byrne nimmer gepast. Hij is een observator à la Lou Reed, een conceptueel kunstenaar als Laurie Anderson. Onder zijn leiding ontwikkelde Talking Heads zich in luttele jaren van new wave-trio tot negenkoppig funk-orkest. Voor de muziekliefhebber was het adembenemend.

Begin jaren tachtig begon het rockcorset te knellen. Byrne maakte met de Britse studiovisionair Brian Eno een baanbrekend album dat preludeerde op sample-muziek. De andere twee van het oorspronkelijke trio, het echtpaar Tina Weymouth (bas) en Chris Frantz (drums), scoorde als Tom Tom Club internationale hits. Avant-garde en pop gaan bij Talking Heads hand in hand.

In 1983 kwamen ze terug met hun beste album, Speaking in Tongues, en een reeks opzienbarende optredens. De nieuwe show was geen traditioneel rockconcert, het was een concept waarin muziek, choreografie, kostumering, belichting en multimedia samenkwamen. Het werd door regisseur Jonathan Demme vastgelegd als de concertfilm Stop Making Sense.

Orgie van funk
Alles aan het optreden en de film is conceptueel. Byrne deconstrueert het fenomeen rockconcert door het te reconstrueren. De film opent met een close-up van een schaduw in de coulissen en eindigt met een blik vanaf het podium op een zaal met extatisch publiek. Doek. Tijdens de aftiteling zien we vanuit de verlaten zaal hoe toneelassistenten het decor afbouwen.

Het optreden opent met David Byrne op een leeg toneel. Hij begeleidt zichzelf op akoestische gitaar, geholpen door een ritmebox die vanaf een cassette uit een gettoblaster klinkt. Anderhalf uur later sluit het concert zinderend af met een orgie van funk. Op het scherm heeft zich de evolutie van de groep – dat wil zeggen, de emancipatie van David Byrne – ontrold.

In de tussentijd speelt de groep zeven van de negen nummers van Speaking In Tongues, aangevuld met een nummer van hun debuutalbum, drie van hun tweede album, twee van hun derde album, twee van hun vierde album en één nimmer opgenomen nummer. What a Day That Was is alleen hier te horen.

We zien de transformatie van David Byrne, van wereldschuwe nerd tot bezeten funkmeister. Treffend is Once in a Lifetime, waarin hij, compleet met bril, de extase van een Amerikaanse plattelandsdominee verbeeldt. Net als David Bowie, die andere theaterman van de rock, zingt hij zijn nummers niet, hij acteert ze. Zijn theater is, alweer als Bowie, tegelijkertijd naturel en conceptueel.

Stop Making Sense

Gortdroge registratie
Stop Making Sense, concertfilm en gelijknamig livealbum, markeerde het artistieke hoogtepunt van de groep. Na de tournee van 1983 zouden ze nooit meer optreden. Ze maakten nog drie albums, maar haalden nimmer het niveau van Speaking in Tongues en de daarop volgende concertfilm. De fut leek eruit en eind jaren tachtig was het voorbij.

Paolo Sorrentino liet zich door Stop Making Sense inspireren voor zijn This Must Be The Place, de film die voorafgaat aan La Grande Bellezza. Het gelijknamige nummer – David Byrne herhaalt in Sorrentino’s film zijn enscenering in de concertfilm – is in het nieuwe millennium uitgegroeid tot het populairste liedje van de groep, inmiddels meer dan veertig keer gecoverd.

Stop Making Sense inspireerde ook David Byrne. Regisseur Spike Lee filmde op diens verzoek Byrne’s Broadway-voorstelling American Utopia, een performance waarin muziek en choreografie samenvloeien. (De film was te zien tijden IDFA 2020 en verschijnt binnenkort in de Nederlandse bioscoop.)

Jonathan Demme’s concertfilm uit 1983 is gortdroog, het eerste publiekshot is op een uur en 24 minuten. Dat is een wijze aanpak, want de voorstelling is zo doordacht van opzet en uitvoering dat een simpele registratie genoeg is om er spektakel van te maken. En voor wie Talking Heads nog niet kent, is Stop Making Sense een overweldigende kennismaking met de beste band van de wave-generatie.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 21 april 2021.

16 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Phil Lynott: Songs for while I’m away

**
recensie Phil Lynott: Songs for while I’m away

Half boef, half dromer

door Alfred Bos

Documentaire die het tragisch geëindigde leven van Thin Lizzy-voorman Phil Lynott retoucheert tot portret van een romantische rockheld. Collega-muzikanten en familieleden nemen het H-woord niet in de mond.

Thin Lizzy is de beste rockgroep die het nooit heeft kunnen maken in Amerika, het beloofde land voor iedere muzikant van een zekere generatie. Tijdens hun hoogtepunt, midden jaren zeventig, was het kwartet – een blanke Ier, een zwarte Ier, een Schot en een Amerikaan – de definitie van rock. Niet hardrock, niet heavy metal en zeker niet metal. Maar rock, onverdund en zonder toevoegingen. Gitaren, branie en outsiderromantiek. Met een herkenbaar eigen geluid, de dubbele, harmoniërende gitaarlijnen.

Phil Lynott: Songs for while I’m away

Phil Lynott (1949-1986), de boomlange bassist van Iers-Nigeriaanse afkomst, was het middelpunt van de band, de leider. Hij trok de aandacht, op het podium als zanger en daarbuiten als rockgod. Hij schreef de teksten, was als co-componist betrokken bij alle liedjes, bepaalde de muzikale koers en domineerde het groepsimago. Een natuurtalent met het charisma van een gulhartige piraat. Half boef, half dromer. Of de boef uiteindelijk de dromer de das om deed, of de dromer de boef, is een vraag die de documentaire Phil Lynott: Songs for while I’m away onbeantwoord laat.

Vrijbuiters en vagebonden
De wereld maakte kennis met Thin Lizzy – vernoemd naar een strip over een vrouwelijke robot, Tin Lizzy – in het vroege voorjaar van 1973 en de hit Whiskey In The Jar. Het Ierse volksliedje werd opgenomen als grap, maar bevat met de wijsheid van achteraf meerdere elementen die de groep en haar loopbaan typeren. Het gaat over een struikrover die wordt verraden door de liefde. De folktraditional is Iers tot in het merg. En de whiskey zou in het geval van Lynott en Thin Lizzy heroïne blijken. Maar ‘there’s smack in the needle’ bekt niet zo lekker.

Lynott, zoon van een Ierse moeder en een Nigeriaanse vader, werd geboren in Londen, maar groeide op bij zijn grootouders in Dublin. Hij voelde zich Iers, identificeerde zich met de Keltische cultuur – en cowboys – was trots op zijn Ierse bloed. Een zwarte Ier was in het Dublin van de jaren vijftig en zestig een exotisch unicum.

Die rol van outsider voedde Lynotts romantische inborst. In de liedjes van Thin Lizzy wemelt het van de vrijbuiters en vagebonden, macho’s buiten de maatschappelijke orde, gebonden aan god noch gebod, gemankeerd door hun ontembare natuur of het drijfzand van de liefde. De boef was de buitenkant van Lynott, achter die façade school een verlegen dromer. De twee kwamen samen in zijn songteksten, die meer persoonlijk getint waren dan het publiek destijds kon vermoeden.

Phil Lynott: Songs for while I’m away

Geretoucheerd portret
Romantiek en roem kunnen een fatale cocktail zijn, zeker wanneer ze samenkomen in een heroïnespuit. Got To Give It Up stelde Lynott in het gelijknamige nummer van het album Black Rose uit 1979. Op die plaat bezingt hij ook Sara, de eerste dochter uit de relatie met zijn latere echtgenote Caroline Crowther (Cathleen, zijn tweede dochter, kreeg haar nummer op zijn tweede soloplaat). Zijn stem werd minder; op het laatste Thin Lizzy-album, Thunder And Lightning uit 1983, met onder andere Cold Sweat, klinkt hij schor en verstopt.

De Amerikaanse doorbraak is er nooit gekomen en niet alleen door botte pech. De eerste tournee door de States werd voortijdig afgebroken omdat Lynott hepatitis had opgelopen (vervuilde naald). De tweede moest worden uitgesteld omdat gitarist Brian Robertson zijn hand had verwond in een ontaarde ruzie. Halverwege de derde Amerikaanse tournee vertrok gitarist Gary Moore (hij was het heroïnegebruik van Lynott en gitarist Scott Gorham beu) en trok de Amerikaanse platenmaatschappij zijn handen van de groep.

Het woord heroïne valt niet in Phil Lynott: Songs for while I’m away. Het is een geretoucheerd portret van een complex talent, met bijdragen van oud-collega’s (eerste Lizzy-gitarist Eric Bell, Scott Gorham, maar geen Brian Robertson), muzikanten (U2-bassist Adam Clayton, Midge Ure, Metallica’s James Hetfield, Suzy Quatro) en familie (zijn vrouw en dochters, moeder Philomena ontbreekt). Dat hij ten onder ging aan zijn imago is een romantisch cliché en een uitgekauwde smoes die de mythe rond Lynotts persoon – en persona – in stand houdt. Deze ‘definitieve’ docu is gelikt, ook qua presentatie. Op YouTube zijn oudere en betere documentaires te vinden.

Phil Lynott: Songs for while I’m away is op 27 oktober in deze bioscopen te zien. Op 23 oktober is de 6CD+DVD Rock Legends verschenen, met demo’s, liveopnames, radiosessies, single edits en de BBC-documentaire Bad Reputation uit 2015.

 

23 oktober 2020

 

ALLE RECENSIES