Training Day

Tussen goed en kwaad in Training Day
De roep van de wolf

door Tim Bouwhuis

Een themamaand rond Sidney Poitier en Denzel Washington belooft automatisch een reprise van (film)thema’s die in tijden van Black Lives Matter bij voorbaat onder hoogspanning staan. Bij het (her)kijken van Training Day (Antoine Fuqua, 2001) kun je je afvragen of Denzel Washington in zijn Oscarrol als corrupte rechercheur het absolute kwaad belichaamt.

Op de ‘training day’ van een jonge, blanke agent in opleiding zorgt de roep van een wolf direct voor extreme gewetenswroeging. Niemand had Jack Hoyt (een rol van Ethan Hawke) verteld dat de (ongeschreven) wetten van zijn vak zo mogelijk nog meedogenlozer konden zijn dan de wetten van de straat. Alonzo Harris (Washington) is een daadkrachtige sleutelfiguur in het web van dealers en afnemers dat de kansarme (migranten)wijken van Los Angeles omspant, maar zijn optredens en uitspraken verraden al snel een schimmige moraal die de kloof tussen ‘wet’ en ‘wetteloos’ moeiteloos dicht. “Als je iets tegen hen wilt uitrichten, moet je één van hen zijn”, en dus inhaleert Hoyt het fijnere spul zelf ook, en wel op zijn eerste werkdag. Alonzo’s dienstwapen geeft hem weinig keus.

Training Day

Een duivels dilemma
‘De roep van de wolf’ is een karakteristiek inwijdingsmoment: Alonzo imiteert het huilen van de roedel om het kaf (‘de schapen’) van het koren (‘de wolven’) te scheiden en spoort Hoyt aan om hetzelfde te doen. Voor een ‘rookie’ met een gerijpt rechtvaardigheidsgevoel is de roep van Alonzo een duivels dilemma. Hoyt is wat eendimensionaal geïntroduceerd, als een gehoorzame agent die zijn gezin op orde houdt en een naïef vertrouwen heeft in de handhavers van het recht. Scenarist David Ayer (later als regisseur verantwoordelijk voor films als Fury en Suicide Squad) werkt zo welbewust met de kracht van contrast. Omdat het botst tussen de pragmatische wetteloosheid van Alonzo (‘speel het spelletje mee als het je zelf goed uitkomt’) en de premature goedheid van Hoyt, kan de situatie binnen een dag volledig uit de hand lopen.

Het spanningsveld van moraliteit in Training Day heeft een onmisbare raciale component, die een extra dimensie toevoegt aan de thematiek van rechtvaardigheid versus corruptie en verval. Hypothetisch gesteld zullen (nog) meer kijkers anno 2022 vraagtekens plaatsen bij de tegenstelling tussen een ‘goede’ blanke agent in opleiding en een zwarte rechercheur die het niet zo nauw neemt met de wet. Het scenario doet bovendien niets om deze schertsende tegenstelling te bevragen of ontkrachten; de doodsbedreigingen van Russische zware jongens hinten ernaar dat Alonzo zijn ‘straf’ waarschijnlijk niet zal kunnen ontlopen, terwijl Hoyt zichzelf kan louteren door zijn leidinggevende te confronteren.

Gezicht van een generatie
Regisseur Antoine Fuqua (die met Training Day definitief doorbrak in Hollywood, en later onder meer Shooter en Olympus Has Fallen maakte) heeft het in een interview over een ‘wild personage’ dat “moest sterven omdat hij een slecht mens was, een sociopaat”. Maar toch voelde dat voor Fuqua alsof hij een kind verloor. Het ‘kwaad’, absoluut of niet, heeft een vreemde aantrekkingskracht. Denzel Washington, de acteur die ook nog eens het meest tot de verbeelding spreekt als de held van het affiche (van Malcolm X tot Man on Fire en The Equalizer), staat ook als ‘bad guy’ garant voor de beste quotes (“This sh*t is chess, it ain’t checkers!”), en niet Ethan Hawke, maar hij won de Oscar voor beste hoofdrol (voor Hawke bleef het bij een nominatie voor beste bijrol).

Na Sidney Poitier is Washington het gezicht van een generatie zwarte acteurs die wordt geprezen onder de notie van zwarte ‘agency’, ofwel de kracht om te vertegenwoordigen, naar eigen hand te zetten, met Malcolm X (Spike Lee, 1992) als meest typische voorbeeld. Een blanke regisseur was er misschien niet mee weggekomen om Washington zo duidelijk het kwaad te laten belichamen, maar Fuqua is niet blank, en zo speelt Training Day met stereotypen op een manier die onder andere omstandigheden (en later dan 2001, toen de film uitkwam) ongetwijfeld strenger veroordeeld zouden zijn.

Training Day

Ironie van een veroordeling
Als advocaat van de duivel zou je kunnen stellen dat Alonzo in Training Day niet het absolute kwaad belichaamt, maar juist duidelijk maakt dat het kwaad van de (drugs)wereld alleen met kwaad bestreden kan worden. Dat de corrupte hoofdpersoon zwart is, sterkt de geloofwaardigheid van de plot: een blanke rechercheur zou zijn voeten immers niet zo stevig aan de grond kunnen krijgen in de etnisch diverse omgeving die in de film wordt getoond. De woorden van Fuqua en Washington zelf later echter weinig te wensen over. Sterker nog, Washington stond erop dat zijn personage in het definitieve scenario gestraft zou worden (“I told the director I couldn’t justify him living in the worst way unless he died in the worst way”), en dat er dus directe consequenties aan zijn wetteloze gedrag verbonden zouden zijn.

Deze houding laat zien dat grote, haast onbegrensde thema’s als racisme en goed en kwaad zich niet zomaar laten aankaarten door de lens van ‘blank en zwart’; alsof alleen scenarist David Ayer en Ethan Hawke verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de vooroordelen die Training Day in stand zou houden. De ironie is fascinerend: we kijken naar een acteur, Washington, die wordt geprezen om zijn heroïsche bijdrage aan de zwarte filmcultuur. En toch is het grotendeels aan hem te wijten dat je Training Day van een racistische blik op de ‘war on drugs’ kunt beschuldigen.

Kijk hier wanneer Training Day draait.

 

29 juli 2022

 

Meer Sidney Poitier & Denzel Washington

This Much I Know To Be True

****
recensie This Much I Know To Be True
Intiemer dan liveconcert

door Jochum de Graaf

UPDATE 9 mei 2022: Net op het moment dat in de documentaire This Much I Know To Be True te zien is dat Nick Cave de dood van zijn zoon Arthur zeven jaar geleden redelijk verwerkt heeft, komt het droevige bericht dat zijn oudere zoon Jethro op 31-jarige leeftijd is overleden. Een wetenschap die de film misschien in een iets ander daglicht zet, maar niet minder waardevol maakt.

 

Nick Cave loopt in een witte jas door zijn atelier, doet een rondleiding langs zijn nieuwste beeldjes. “Hier, dit is de duivel die zijn eerste kind vermoordt. Hier de duivel uitgeteerd op de grond, een jongetje knielend naast hem, een daad van vergeving; The Devil Forgiven, heet het.”

Aan zijn toch al rijke creatieve talenten van schrijver, filmmaker en muzikant heeft hij nu ook keramist toegevoegd, met telkens die fascinatie voor het kwaad en verlossing als doorlopend leidmotief. Een fascinatie die met de jaren meer wordt ingebed in een filosofischer, zachtere kijk op het menselijk bestaan. Aan het eind van This Much I Know To Be True antwoordt Cave op de vraag hoe hij zichzelf zou karakteriseren. Waar voorheen het antwoord ‘muzikant, schrijver’ luidde, is het nu ‘als echtgenoot, mens, vader, burger, vriend’.

This Much I Know To Be True

Fabriekshal
Voorjaar 2021 zou Nick Cave met tegenpool en inspirator Warren Ellis op wereldtournee gaan, ook naar ons land, hetgeen vanwege corona werd afgelast. Als alternatief werd een fabriekshal in Brighton afgehuurd, waarin we Cave en Ellis – bijgestaan door een drummer, koor en strijkers – een twaalftal nummers gelijkelijk verdeeld over de laatste albums Ghosteen en Carnage zien repeteren en uitvoeren. Ellis, al in 1993 als altviolist deel uitmakend van de begeleidingsband Bad Seeds, is de laatste jaren uitgegroeid tot een meer dan volwaardige muzikale partner. Het laatste album, Carnage uit 2021, is  een Cave & Ellis-coproductie.

This Much I Know To Be True is een liveconcert zonder publiek, verfilmd door hun vriend en documentairemaker Andrew Dominik, die naam maakte met One More Time With Feeling (2016), de film waarin hij Cave volgde tijdens de opnames voor het album Skeleton Tree. Toen tijdens die opnames Cave’s 15-jarige zoon Arthur door een val van een klif in Brighton om het leven kwam, werd het tot een indringend document over dat verlies en (slechts gedeeltelijk gelukte) verwerking daarvan.

This Much I Know To Be True is een mooi vervolg hierop. Met name Ghosteen is ook een reflectie op de dood van zoon Arthur, maar biedt vooral een bijzonder inkijkje in het symbiotische samenwerkingsproces tussen Cave en Ellis. Bij de repetities klungelen ze met apparatuur en verstrengelen snoeren, ze kibbelen wat hoe ze een bepaald nummer zullen uitvoeren, hun samenwerking is zoals Cave het uitdrukt: ‘Always on transmit, not for the safe’. Er is een mooi bijrolletje voor Marianne Faithful, die vanuit haar rolstoel en na verwijdering van een zuurstofslangetje met die geweldige stem mooi gedragen het spoken word-gedicht Prayer Before Work voordraagt.

This Much I Know To Be True

38.000 brieven
De songs worden gelardeerd met korte interviews waarin Cave citeert uit de 38.000 brieven die hij kreeg voor de Red Hand Files, het platform waar fans hem hun levensvragen, variërend tussen groot verdriet en geestige opmerkingen voorleggen. Een zekere Billy uit Schotland die door zijn vrouw uit huis is gezet, wordt bemoedigend toegesproken en vervolgens krijgen we een wervelende versie van Hand of God te horen en zien.

Het is echt die muziek en de bijpassende beelden, scherp zwart-wit, die This Much I Know To Be True tot een geweldige ervaring maakt. Die cerebrale atmosfeer, dat getormenteerde hoofd van Cave, Ellis die zittend op de grond briljante geluidsmixages maakt, die weidse gebaren, dan weer indringend gesproken, vervolgens weer de melodieuze zang, bedwelmende muziek, de apotheose met het koor dat invalt. Van Spinning Song tot Balcony Man, er zitten geen zwakke nummers tussen.

De camera cirkelt nu eens rustig en beheerst rond Cave en Ellis in de spotlights, dan weer dynamisch met stroboscopische beelden om koor en muzikanten heen. Het gevoel dat je er bijna onderdeel van wordt, dat je heel dichtbij komt, dichter dan als toeschouwer bij een liveconcert in de Ziggo Dome.

This Much I Know To Be True is op 11 en 15 mei in tachtig bioscopen in Nederland te zien, in sommige steden ook op tussenliggende dagen. Info: thismuchiknowtobetrue.com.

 

9 mei 2022

 

ALLE RECENSIES

Tantas Almas

****
recensie Tantas Almas
Vallei van de zielen

door Cor Oliemeulen

Colombia is het land waar de meeste inwoners (bijna 7,5 miljoen) binnen de eigen landsgrenzen moesten vluchten. Zoveel zielen die hun huis tijdens de burgeroorlog niet verlieten, riskeerden hun leven. Vooral jonge mannen werden vermoord. Tantas Almas is een eenvoudig verteld relaas met een indringende queeste naar het hart van de duisternis.

In het Colombia van de late jaren 80 richtten drugsbaronnen, landeigenaren en politici paramilitaire organisaties op om hun belangen te beschermen. De veelal jonge milities van de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) zaaiden dood en verderf onder progressieve burgerorganisaties en de plattelandsbevolking.

Tantas Almas

Dood en zuivering
In het gebied rond de Magdalena-rivier dat jarenlang hard is getroffen, maken we in 2002 kennis met de vriendelijke, religieuze José, die ’s avonds na urenlang vissen in zijn bootje terugkeert naar zijn dorp aan de oever. Hij wordt opgeschrikt door geschreeuw. Om zichzelf te beschermen, keert hij pas tijdens het ochtendgloren terug. Hij hoort dan van zijn dochter Carmen dat zijn twee zoons zijn meegenomen, en hoogstwaarschijnlijk direct gedood en in de rivier gegooid. ‘Dood en zuivering. Verenigde Zelfverdediging van Colombia’ hebben milities op hun houten huisje gekalkt. José probeert de leus tevergeefs met zijn kapmes te verwijderen. Hij tuurt bijna stoïcijns naar de rivier, omhelst Carmen en neemt zich voor te zorgen voor een respectvolle begrafenis voor haar twee broers.

Tijdens zijn queeste wordt José geconfronteerd met mensen waarvan hij lang niet altijd zeker weet of hij die kan vertrouwen. Zijn ogenschijnlijke gelatenheid is de consequentie van zijn vastberadenheid om zijn zoons te vinden. Vooral hachelijk zijn de confrontaties met paramilitairen die verbieden om lijken uit de rivier te vissen en hem meenemen naar hun kamp. De commandant zit hier begeesterd een bergetappe van de Tour de France te kijken en hoopt vurig dat een Colombiaanse wielrenner wint, terwijl José als een vorm van vernedering wordt gedwongen om het ene na het andere bord soep leeg te eten.

Gouden greep
Regisseur Nicolás Rincón Gille, die na zijn bachelor economie in Bogota naar Brussel vertrok om er film te gaan studeren, maakt met Tantas Almas (Zoveel zielen) zijn speelfilmdebuut nadat hij eerder in drie documentaires de nasleep van het geweld van de paramilitairen in zijn moederland had behandeld. Hij maakt dankbaar gebruik van de sfeervolle breedbeeldcinematografie van Juan Sarmiento met de schoonheid van landschappen die zijn gedrenkt in oorlogsmisdaden. Ook de casting van niet-professionele acteurs op locaties waar het oorlogsgeweld zich het meest liet voelen, is uitermate geslaagd.

Tantas Almas

Vooral de keuze voor José Arley de Jesús Carvallido Lobo als vader José blijkt een gouden greep. Een oudere, pezige man – kalend, grijze haren en een flinke snor, doorleefd gelaat met sprekende ogen en bijna steeds gehuld in een voetbalshirt van het nationale elftal met zijn eigen naam op de rug – die zich laat leiden door de heilige Antonius, het geloof dat dode zielen tot leven kunnen komen, maar vooral door zijn opdracht om zijn twee zoons te vinden.

De cameravoering is rustig, de geluidsband vooral gevuld met omgevingsgeluiden, de spanning bijna steeds voelbaar. De regisseur neemt alle tijd om de kijker mediterend en gehypnotiseerd mee te slepen in José’s innerlijke gevoelswereld door de jungle en in de dorpjes, op weg naar een voor hem onvermijdelijke apotheose, waarvan de expliciete gruwelijkheid bewust bijna geheel buiten beeld wordt gehouden en daardoor juist effectief aanvoelt. Pas als José in het eindshot in een vissersbootje op de Magdalena-rivier steeds verder weg peddelt en langzaam verdwijnt in de onmetelijke natuur is ook de verblufte kijker in staat ‘s mans persoonlijke relaas een plekje te geven.

 

17 december 2021

 

ALLE RECENSIES

Tre Piani

***
recensie Tre Piani

Alles voor je kind

door Cor Oliemeulen

De Italiaanse regisseur Nanni Moretti is dol op gecompliceerde familierelaties vol leed en confrontaties. In Tre Piani neemt hij voor het eerst het werk van iemand anders als uitgangspunt voor de lange weg naar verlossing.

Een boek vertalen naar film: er zijn meer miskleunen dan geslaagde pogingen. Nanni Moretti (Habemus Papam, Mia Madre) verfilmde het boek Three Floors Up van de Israëlische schrijver Eshkol Nevo en verplaatste het verhaal naar drie verdiepingen van een gebouw in Rome waar de levens van drie echtparen met elkaar vervlochten raken na enkele onfortuinlijke gebeurtenissen. Na de wereldpremière op het filmfestival van Cannes kregen de makers van Tre Piani een staande ovatie van elf minuten. Het was niet geheel duidelijk of de toeschouwers zolang klapten omdat ze de film zo goed vonden óf dat ze waren opgelucht nadat ze twee uur lang hadden moeten blijven zitten om zich de talrijke dramatische ontwikkelingen te laten welgevallen.

Tre Piani

Donkere hoeken van de ziel
Eshkol Nevo, zeer vereerd dat zijn favoriete regisseur Nanni Moretti zijn boek wilde verfilmen, liet zich in elk geval positief uit over het resultaat. “Regisseur, scriptschrijvers en acteurs waren niet bang. Ze keken diep in de donkerste hoeken van de ziel.” Er waren in het uitgebreide plot dan ook heel wat prangende vragen te beantwoorden. Bijvoorbeeld of het soms beter is voor een kind om zijn relatie met zijn ouders te beëindigen. Of hoe een vrouw reageert als haar echtgenoot haar zou dwingen om te kiezen tussen hem en hun kind. Waar ligt de lijn tussen de gezonde bezorgdheid van ouders en hun dodelijke obsessie om het kind voor alle mogelijke onheil te behoeden? En wat verbergen de buren achter hun gesloten deuren? Laat die antwoorden maar over aan Moretti met zijn fascinatie voor ingewikkelde relaties en innerlijke worstelingen.

Laten we beginnen bij het begin. Monica (Alba Rohrwacher: Le Meraviglie) strompelt ’s nachts het appartementencomplex uit omdat ze op het punt staat te bevallen. Ze heeft niet eens in de gaten hoe een auto zigzaggend de straat inscheurt, een vrouw aanrijdt en tot stilstand komt in het gebouw, om precies te zijn in de benedenwoning van Sara (Elena Lietti) en Lucio (Riccardo Scarmarcio) en hun dochtertje Beatrice. Achter het stuur zit de stomdronken buurjongen Andrea (Alessandro Sperdutti), de zoon van Dora (Margherita Buy: Mia Madre) en Vittorio (Nanni Moretti). Al spoedig blijkt dat de aangereden vrouw is overleden en dat Andrea zal moeten opdraaien voor de consequenties, wat sowieso onvermijdelijk is omdat beide ouders als rechters werkzaam zijn.

Tre Piani

Soapneigingen
In het appartement naast Sara en Lucio, die eveneens vaak van huis zijn, wonen Giovanna (Anna Bonaiuto) en Renato (Paolo Graziosi: Pinocchio). Aangezien zij gepensioneerd zijn, is het voor Sara en Lucio handig om hen zo nu en dan op hun dochtertje Beatrice te laten passen, ondanks het feit dat Renato wat begint te dementeren. Op een dag zijn de rapen gaar als Renato en Beatrice zijn verdwenen en ’s avonds laat worden aangetroffen in een park. Aangezien Beatrice de dagen daarna in zichzelf is gekeerd, vermoedt Lucio dat Renato onzedelijke praktijken met zijn dochtertje heeft uitgevoerd. Dat leidt tot ernstige verwikkelingen, met als klap op de vuurpijl de komst van Renato’s puberende kleindochter Charlotte (Denise Tantucci) die de spartelende Lucio probeert te versieren.

De regisseur van Tre Piani neemt zoals gebruikelijk ruimschoots de tijd om de karakters te introduceren en hun drijfveren en onderlinge verhoudingen te schetsen. Echter halfweg het mozaïekdrama – het is dan vijf jaar later – zakt de film in. We merken dat er in de tussentijd het nodige is gebeurd, maar dan beginnen de toevalligheden en onwaarschijnlijkheden zich op te stapelen. Alle nieuwe complicaties, tweestrijd en innerlijke conflicten hadden zich gemakkelijk kunnen lenen voor een soap, satire of een klucht, maar blijven bittere ernst en komen het tempo en de spanningsboog niet ten goede. Gelukkig mogen enkele personages hun broodnodige catharsis beleven – met name de opnieuw sterk, ingetogen en aandoenlijk acterende Margherita Buy. Desondanks is de jongste rolprent van Nanni Moretti geen hoogvlieger.

 

25 oktober 2021

 

ALLE RECENSIES

Film by the Sea 2021 – The Truth About La Dolce Vita

Film by the Sea 2021 – The Truth About La Dolce Vita:
Geen obstakel te hoog voor Fellini’s filmklassieker

door Cor Oliemeulen

Tijdens de 23ste editie van Film by the Sea in Vlissingen staan zowel oude als nieuwe films op het programma. Wij blikken vooruit met twee documentaires over Federico Fellini. In dit eerste deel een bespreking van The Truth About La Dolce Vita over de moeizame ontstaansgeschiedenis van deze beroemde klassieker. Centraal in het relaas staat producer Giuseppe “Peppino” Amato.

Giuseppe Amato (1899-1964) was een belangrijke Italiaanse schrijver/producer die veel samenwerkte met de regisseurs Vittorio De Sica (hoogtepunt Ladri di biciclette uit 1948) en Federico Fellini (hoogtepunt La Dolce Vita uit 1960). In The Truth About La Dolce Vita (2020) zien we hem bijna ten einde raad moederziel in een filmzaaltje waar hij moet constateren dat Fellini’s La Dolce Vita nog steeds maar liefst vier uur lang is (de internationale filmdistribiteurs vinden drie uur het maximum) en omdat zijn co-producer Angelo Rizzoli ermee wil kappen, want de opnamekosten rijzen steeds verder de pan uit.

The Truth About La Dolce Vita

Interessante reconstructie
De documentaire is gemaakt door Amato’s kleinzoon Giuseppe Pedersoli (tevens zoon van spaghettiwesternacteur Bud Spencer), dus was het vast gemakkelijk om de hand te leggen op de correspondentie van zijn grootvader met Fellini tijdens de opnamen van La Dolce Vita in 1959. Hun briefwisseling die met name gaat over het overschrijden van het afgesproken budget van 400 miljoen lire (de film zou uiteindelijk het dubbele kosten) mag dan niet eerder gepubliceerd zijn, het meeste van de ‘waarheid over La Dolce Vita’ was allang bekend.

Desalniettemin biedt de documentaire – een mix van nagespeelde gebeurtenissen (met acteur Luigi Petrucci als Giuseppe Amato), fragmenten uit de film (verplichte finale met de iconische scène in de Trevifontein) en interviews met direct betrokkenen (de beroemde producer Dino De Laurentiis vertelt bijvoorbeeld waarom hij afhaakte) – een interessante reconstructie in de moeizame ontstaansgeschiedenis van La Dolce Vita dat bij de release in 1960 nota bene in eerste instantie door de Italiaanse pers zou worden neergesabeld.

Via Veneto
Op 5 februari 1959 schrijft Angelo Rizzolo aan Federico Fellini dat de film beslist niet meer dan 400 miljoen lire mag kosten. Dat bleek al snel ijdele hoop omdat de regisseur een deel van Via Veneto – de befaamde straat in Rome waar de internationale jetset langs de cafés paradeert en hoofdrolspeler Marcello Mastroianni als roddeljournalist zijn scoops probeert te halen – in de Cinecittà-studio liet nabouwen. In een oud interview vertelt Fellini dat Via Veneto het hart van de film is omdat hier zich de meeste scènes afspelen. Giuseppe Amato zou aanvankelijk geen toestemming hebben gegeven om een deel van de straat in de studio na te bouwen, maar zou na het nodige aandringen van Fellini overstag gaan. Ook andere settings, kostuums en de gebruikelijke artistieke vondsten dreven de kosten gigantisch op. Ondanks Fellini’s uit de hand gelopen wensen blijkt in de documentaire dat hij bij iedereen geliefd was, zelfs bij de producers, die allebei met serieuze stressklachten te maken kregen.

The Truth About La Dolce Vita

La Dolce Vita is een titel met een cynische ondertoon. Terwijl onze roddeljournalist zich uiteindelijk zal laten vernederen in zijn pogingen om te mogen toetreden tot de hippe wereld van royalty en filmsterren in nachtclubs en op feestjes vol immorele en hedonistische karakters, toonden zowel de katholieke kerk als vele politici zich geschokt en wilden ze de film in Italië laten verbieden (en sommigen de regisseur zelfs in de gevangenis laten gooien). Dat zij niet verder keken dan hun neus lang is en kennelijk niet begrepen dat Fellini juist de leegheid van het door hem geschetste bestaan portretteerde, wordt in de documentaire treffend verwoord door een recensie van wijlen cineast Pier Paolo Pasolini: “Het is moeilijk om je een meer afstompende kapitalistische wereld voor te stellen. De mensen hier zijn cynisch en ellendig. Iedereen is egoïstisch, verwend, corrupt en bang.”

Nooit spijt gehad
Natuurlijk draait ook Fellini’s meesterwerk tijdens Film by the Sea, in de documentaire staat vooral producer Giuseppe Amato centraal. Hij wordt geroemd om zijn Napolitaanse gemoedelijkheid en zijn talent om met iedereen te kunnen samenwerken. Iemand leest voor uit de originele brief die Fellini aan hem schreef de dag voor de première van La Dolce Vita. “Jij bent een van de weinige producers die een idee had wat ik met mijn film heb bedoeld. Hopelijk wordt het een succes.”

Het personage van Amato, kijkend in de camera, kan dit alleen maar bevestigen: “Geen obstakel kon mij ervan weerhouden om deze film te maken. Ik heb de film inmiddels misschien wel duizend keer gezien en er nooit spijt van gehad, hoewel La Dolce Vita de belangrijkste oorzaak was van mijn professionele en persoonlijke ondergang.” Amato zou hierna nog maar twee films produceren en overleed in 1964 als gevolg van een hartaanval.

The Truth About La Dolce Vita is te zien op 14, 18 en 19 september tijdens Film by the Sea. Hier lees je het volledige programma.

 

8 september 2021

 

Film by the Sea 2021 – Fellinopolis

 
MEER FILMFESTIVAL

Titane

**
recensie Titane

Spel met seksualiteit en identiteit

door Jochum de Graaf

Titane, de tweede film van de Franse filmregisseur Julia Ducournau, won afgelopen juli verrassend de Gouden Palm. Verrassend omdat het niet alleen pas de tweede keer was dat een vrouw de prestigieuze prijs won, maar vooral ook omdat voor het eerst in de geschiedenis van Cannes een film uit het horrorgenre zo bekroond werd.

Juryvoorzitter Spike Lee was zelf zo enthousiast dat hij bij begin van de prijsuitreiking al de uitslag verried. De kritiek was niet onverdeeld positief, sommigen roemen Titane vooral als een ‘futuristische kijk op seksualiteit’, ‘een ontroerende meditatie over identiteit’, anderen zien het als een ‘verknipte, bombastische uiting van body horror’.

Titane

Autofetisj
Nu maakte Ducournau zes jaar geleden in Cannes al naam met haar debuutfilm Raw, waarin een eerstejaars studente diergeneeskunde, vegetariër, een onverzadigbare honger naar mensenvlees ontwikkelt. Je hoeft dan ook niet vreemd op te kijken van de buitenissige plot van Titane waarin hoofdrolspeelster Alexia (Agathe Rousselle) als kind na een auto-ongeluk een titanium plaat boven haar oor ingeplant krijgt en op latere leeftijd een bizarre autofetisj ontwikkelt.

Aanvankelijk krioelt ze als pitspoes op autoshows geil over de motorkap van sexy sportwagens, allengs nemen haar seksuele aberraties toe en heeft ze zittend op de achterbank geslachtsgemeenschap met een uit de kluiten gewassen Cadillac. Haar buik begint te zwellen, ze lijkt zwanger te worden; als ze geweld gebruikt of geslagen wordt, sijpelt bloed uit haar wonden zo zwart als motorolie. Haar ongebreidelde seksdrive slaat om in een onbeheerste dwang tot een serie moorden, ‘Love is a dog from hell’ heeft ze op haar borst getatoeëerd.

Om onherkenbaar voor de politie te blijven, slaat Alexia zich blauw, breekt haar neus op de rand van een toilet, scheert haar haar af, bindt haar borsten af en kleedt zich als man. Op de vlucht wordt ze liefdevol in de armen gesloten door de macho brandweercommandant Vincent (Vincent Lindon), ook al zo’n getormenteerd personage, Hij tracht de aftakeling van zijn gebronsde bodybuilderslijf met anaboleninjecties tegen te gaan, en ziet in de androgyne Alexia zijn al jaren vermiste zoon Adrien.

Titane

Zinloos
Alexia wordt Adrien en Adrien wordt op den duur weer Alexia, een non-binair persoon. We zien haar evolueren van iemand die bruut is tot iemand die meer verfijnd wordt en zachtaardig is. In het begin, als pitspoes, is ze een stoere fysieke vrouw; halfweg, in het brandweermilieu, is ze een schuchtere zwijgzame wat in zichzelf gekeerde jonge man om uiteindelijk weer als vrouw het leven te schenken aan een baby met een titanium ruggenwervel.

Dit spel met seksualiteit en identiteit houdt de vaart wel in de film, vooral door het goede acteerwerk van Agathe Rousselle. Maar de seksuele aberratie met auto’s en met name in het luchtledige hangende reden waarom ze zich tot seriemoordenaar ontwikkelt, komt tamelijk ongeloofwaardig over.

Misschien zit de crux in de scène als Alexia op een feestje na een lesbisch liefdesspel eerst haar vriendin om het leven brengt en vervolgens ook een toevallige getuige. Wanneer ze daarna nog weer een opduikende partyganger ontwaart roept ze uit: ‘met hoeveel zijn jullie hier eigenlijk’. Fans van het horrorgenre zullen dit wellicht als goede zwarte humor ervaren, maar de verbetenheid waarmee Alexia te werk gaat, heeft toch vooral het effect van buitensporig zinloos geweld.

De relativerende groteskheid waarmee bijvoorbeeld Tarantino geweld in beeld brengt, ontbreekt totaal in Titane. Op geen enkel moment kan er in de bijna twee uur van de film al is het maar een glimlach vanaf. Dat maakt dat, gepaard aan de vrij zwakke slotscène, het negatieve oordeel van vooral een verknipte, bombastische horrorfilm toch overheerst.

 

25 augustus 2021

 

ALLE RECENSIES

Twilight Samurai, The (2002)

REWIND: The Twilight Samurai (2002)
De man met het bamboezwaard

door Cor Oliemeulen

The Twilight Samurai (2002) begint als een historisch familiedrama over een samoerai tegen wil en dank en eindigt als een onvervalst melodrama.

In een land waarin de samoerai meer dan duizend jaar lang een wezenlijk onderdeel van de maatschappij uitmaakte, is het niet vreemd dat bijna elke zichzelf respecterende Japanse cineast de lotgevallen van deze archetypische krijger verfilmde. Meestal is de samoerai opgeleid in gevechtskunsten en militaire tactieken, stelt zich in dienst van een clan en zijn heer, en volgt hij de weg van het zwaard – ook als het moet om zijn eigen leven te beëindigen.

The Twilight Samurai (2002)

Liever feodaal onderdaan dan samoerai
In The Twilight Samurai (Tasogare Seibei, 2002) van Yoji Yamada lijkt het titelpersonage Seibei Iguchi aanvankelijk niets op een opofferingsgezinde strijder. Net als bijvoorbeeld zijn blinde collega in The Tale of Zatoichi (1962) leeft hij medio negentiende eeuw in de laatste jaren van het onrustige Edo-tijdperk, voordat de macht van de keizer in ere zal worden hersteld. Net als Zatoichi behoort Seibei tot de onderklasse en hanteert hij het zwaard slechts wanneer het echt niet anders kan. Seibei is lang geleden opgeleid als samoerai, maar schikt zich in zijn lot van feodaal onderdaan.

Sinds het recente overlijden van zijn vrouw aan tuberculose doet hij alles om voor zijn twee schattige jonge dochtertjes en zijn inwonende demente moeder te zorgen. Terwijl de meeste arme mensen hun overleden dierbaren aan de rivier toevertrouwen, koos Seibei voor een begrafenis boven zijn stand. Zijn inkomsten uit zijn baan als bediende in een graanpakhuis en het maken van insectenkooien zijn nauwelijks voldoende om van rond te komen. Terwijl zijn collega’s na het werk nog wat gaan drinken en geisha’s bezoeken, zorgt Seibei dat hij voor het donker thuis is om voor zijn dierbaren te zorgen. Dat levert hem zijn spottende bijnaam ‘Twilight Seibei’ op.

Duels
Zijn status stijgt nadat Seibei een geheim duel met officier Koda in zijn voordeel heeft beslecht. Koda is de alcoholische ex van Tomoe (Rie Miyazawa), met wie Seibei in zijn kinderjaren bevriend was, en die sinds kort in zijn gezin huishoudelijke taken verricht en bijzonder goed overweg kan met zijn twee dochters. Tomoe is van hogere stand en wil met Seibei trouwen, maar hij denkt dat zij vroeg of laat dit armoedige leven niet zal volhouden, dus wijst hij het aanzoek af.



In REWIND opnieuw aandacht voor opvallende films uit dit millennium.

 


Het feit dat Seibei zijn opponent met een houten stok versus een stalen samoeraizwaard heeft uitgeschakeld, leidt naast ontzag van zijn collega’s op een dag tot een uitnodiging van de leiding van zijn clan om de gevaarlijke Yogo te elimineren, omdat anderen dat niet is gelukt. Hoewel Seibei vriendelijk bedankt voor de eer heeft hij uiteindelijk geen keus om de confrontatie met de in diens huis verschanste Yogo aan te gaan.

Seibei ontdekt ter plekke dat Yogo niet het beest is waarvoor men hem houdt en dat beide mannen overeenkomstige achtergronden hebben. Maar Yogo weigert te vluchten en wil beslist het duel aangaan, zodat Seibei uiteindelijk genoodzaakt is zijn zwaard te heffen. Een bamboezwaard weliswaar dat normaliter alleen wordt gebruikt om de techniek te oefenen. Seibei moest zijn echte samoeraizwaard verkopen om de begrafenis van zijn vrouw te kunnen betalen.

Nadat Yogo zijn opponent met diens bamboezwaard heeft uitgelachen en vervolgens met zijn lange zwaard (een katana) het bamboezwaard als een lucifer heeft gebroken, moet Seibei de strijd aangaan met zijn korte zwaard (een wakizashi) dat samoerai slechts bij zich dragen om zich te kunnen verdedigen en om harakiri te plegen. Het mondt uit in een bloederig gevecht, waarvan de winnaar geen verrassing zal heten.

Bamboezwaard
The Twilight Samurai is geïnspireerd op het korte verhaal Het Bamboezwaard en won twaalf Japanse Oscars. Het zijn veroordeeld tot een bamboezwaard doet denken aan de samoeraiklassieker Hara-Kiri (Seppuku, 1962) van Masaki Kobayashi waarin een arme jonge samoerai aanklopt bij het huis van een clanleider en vraagt om op deze heilige grond harakiri te mogen plegen.

Die film speelt in het zeventiende-eeuwse Japan, waarin een tijd vrede was, samoerai geen werk hadden en waren veroordeeld tot de bedelstaf. Zo’n arme bezoekende samoerai werd dan weggestuurd met wat geld en eten. Maar ditmaal niet, want de chagrijnige heer des huizes heeft er genoeg van en vindt dat deze jonge samoerai maar de daad bij het woord moet voegen. Hoezeer de jongeman ook zijn best doet om eronderuit te komen, is hij genoodzaakt om harakiri te plegen. Met, naar wat dan blijkt, zijn bamboezwaard: een langzame pijnlijke dood – met hartverscheurende consequenties (in 2011 al even krachtig verfilmd door Takashi Miike in Hara-Kiri: Death of a Samurai).

The Twilight Samurai (2002)

Einde van de samoerai
The Twilight Samuari is gezegend met een charismatische held tegen wil en dank. De Japanse acteur Hiroyuki Sanada is de laatste jaren vooral te zien in grote, luidruchtige Hollywood-producties als The Wolverine (2013), Avengers: Endgame (2019) en Mortal Kombat (2021). Interessanter is Sanada’s optreden in The Railway Man (2013), waarin hij als voormalige Japans kampbeul decennia later wordt geconfronteerd met een getraumatiseerde Brit (Colin Firth) die terug op de plek des onheils heen en weer wordt geslingerd tussen wraak en vergeving.

Regisseur Yoji Yamada zou in zijn samoerai-trilogie nog twee films maken: The Hidden Blade (Kakushi ken oni no tsume, 2004) en Love and Honor (Bushi no Ichibun, 2006). Ook deze films observeren op fantastische wijze de Japanse cultuur en spelen in een tijd dat de samoerai zijn gedoemd uit te sterven. Want tijdens de hervormingen van de Meji Restauratie eind negentiende eeuw industrialiseerde Japan in hoog tempo en werd in 1876 de samoeraiklasse afgeschaft ten faveure van een leger naar westers model.

Niet alle samoerai waren hiervan trouwens gediend en een aantal ontketende gewapende opstanden tegen de nieuwe machthebbers. De legendarische Satsuma-opstand geldt als geromantiseerde basis voor The Last Samurai (2003) van Edward Zwick, met Tom Cruise als Amerikaanse legerkapitein en Ken Watanebe als leider van de rebellerende samoerai. Hoewel die film vakkundig is gemaakt, gaat er niets boven een authentieke Japanse samoeraifilm als The Twilight Samurai.

 

THE TWILIGHT SAMURAI KIJKEN: o.a. hier te koop.

 

Meer REWIND

Tina

***
recensie Tina

Gunfactor 100

door Alfred Bos

Zijn twee uur genoeg om leven en loopbaan van Anna Mae Bullock, wereldberoemd als Tina Turner, recht te doen? De documentaire Tina doet een respectabele poging.

Ze had er schoon genoeg van. Op haar 45ste erkend als wereldster en iedereen wilde alleen maar praten over haar verleden. Om daar van af te zijn, publiceerde ze een autobiografie: hier staat het allemaal. Waardoor de vragen naar vroeger toenamen. Een biopic noopte haar opnieuw te praten over wat geweest was—de pijn, de vernederingen, het verdriet.

Maar nu is het echt klaar, met de documentaire Tina verdwijnt Tina Turner voorgoed uit het publieke leven. Nog één keer het verhaal, nog één keer de confrontatie met een leven zonder liefde. Daarna rust, geen vragen meer.

Tina

Emotioneel gebutst
Het door HBO geproduceerde Tina vertelt in twee uur het verhaal van Anna Mae Bullock die als Tina Turner uitgroeide tot muzieklegende. De eerste vrouw van middelbare leeftijd die een tienerpubliek aan zich wist te binden. Een voormalige rhythm-and-blues-vedette die rock wilde zingen, maar met pop een wereldster werd. Het slachtoffer van bruut huiselijk geweld dat haar leven herpakte en uitgroeide tot icoon. Het emotioneel gebutste kind dat haar droom najoeg en wist te realiseren.

Tina Turner is ook de enige muzikant van de jaren zestig generatie die tot bloei kwam nadat MTV in de jaren tachtig de wetten van de muziekindustrie had herschreven, iets wat zelfs The Rolling Stones niet lukte. Haar carrière is uniek, zeg gerust heroïsch. Een bron van inspiratie voor talloze, niet alleen zwarte vrouwen die een reeks van vooroordelen en hindernissen moeten overwinnen.

De documentaire geeft net genoeg context om de enormiteit van Turners prestatie te kunnen bevatten. Ike Turner, de meppende echtgenoot en leider van de Ike & Tina Turner Revue, was mentaal en muzikaal blijven steken in 1960. Zelfs toen de georkestreerde Philly-soul van The O’Jays en The Three Degrees, en kort daarop disco, de hitparades kleurden met een eigentijdse en gesoigneerde variant van soulmuziek, hield hij vast aan een geluid dat passé was. Zijn onzekerheid en frustratie liet hij los op haar.

Tina

Leven zonder liefde
Na enkele zelfmoordpogingen ontvlucht Tina Turner op 3 juli 1976 met alleen de kleren aan het gehavende lijf de tirannie van Ike. Na de echtscheiding behoudt hij alles, de auteursrechten, het geld; hij stuurt haar de vier kinderen en één maand huur. Zij krijgt haar artiestenaam toegewezen en, al loopt ze tegen de veertig, begint met niets opnieuw. In 1988 staat ze in het Macaranã-stadion in de Rio de Janeiro voor 180.000 man. Het is de meest onwaarschijnlijke comeback – zelf spreekt ze van debuut – in de muziekhistorie.

Tina Turner is de ‘queen of rock ‘n’ roll’, heeft meer platen verkocht dan enige andere vrouwelijke artiest en meer concertkaarten dan The Rolling Stones. Ze is tweemaal (!) opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, als helft van het duo Ike & Tina Turner en als soloartiest. Haar autobiografie heet I, Tina en verscheen in 1986. Ze treedt al jaren niet meer op, maar er is de musical Tina. En haar levenslessen heeft ze genoteerd in het zelfhulpboek Happiness Becomes You.

Als 79-jarige blikt Tina Turner voor het laatst terug. Het was een leven zonder liefde. Haar moeder verliet haar als kind, heeft haar talent nooit willen erkennen. Het was ook een leven vol misbruik, de littekens staan voor altijd op haar rechterbovenarm (een pot gloeiende koffie van Ike). Maar ze had een begripvolle en gehaaide manager, Roger Davies, en heeft een begripvolle en liefhebbende echtgenoot, Erwin Bach, 17 jaar jonger. En nu leeft ze teruggetrokken in Kürnacht, aan het meer van Zürich. Wie misgunt het haar?

 

30 juni 2021

 

ALLE RECENSIES

Touch of Zen, A

****
IFFR Unleashed – 1995: A Touch of Zen
Kungfu met een spiritueel randje

door Cor Oliemeulen

Zwaardvechten, politiek drama, feminisme, boeddhisme en een spookverhaal komen samen in deze wuxia-film van King Hu. Centraal in het plot staat de relatie tussen dertiger Ku, een portretschilder, en de vrijgevochten Yang. Zij is op de vlucht voor strijders van de imperialistische eunuch Wei die haar vader, een generaal, hebben vermoord. A Touch of Zen (1971) is kungfu met een spiritueel randje.

We schrijven de veertiende eeuw ten tijde van de Ming-dynastie. De jonge vrouw Yang (Hsu Feng) neemt haar toevlucht tot een verlaten fort. Volgens de inwoners van het stadje zijn daar geesten. Yang raakt bevriend met de moeder van Ku (Shih Chun). Zij wil dat haar zoon iets nuttigs met zijn leven doet en voor meer inkomsten zorgt. Op haar ziekbed spreekt moeder haar zorgen uit over het verbreken van de bloedlijn van haar familie. Yang offert zich op en duikt met Ku de koffer in. Steeds meer opgejaagd door Wei´s strijders vinden ze uiteindelijk bescherming bij enkele boeddhistische monniken. Die leggen een sterk staaltje geweldloze martial arts aan de dag.

A Touch of Zen

Martial arts
King Hu was een Taiwanese filmmaker. Hij volgde in Beijing een kunstacademie, verliet China voor Hong Kong en trad in 1958 in dienst van de beroemde broers Shaw. Aanvankelijk als acteur en schrijver, later als regisseur. De broers Shaw hadden destijds de grootste Chinese filmstudio en waren toonaangevend in het vervaardigen van martial artsfilms. In 1967 startte Hu een filmstudio in Taiwan. Hij keerde in de jaren 70 terug naar Hong Kong, maar bleef ook films maken in Taiwan en China.

Hu ontwikkelde zich al snel tot een auteur: een filmmaker die zoveel mogelijk onafhankelijk opereert en een zeer persoonlijke stempel op zijn producties drukt. Hij bleef de wuxia-film verfijnen met meer subtiliteit en expressiviteit. Te beginnen met Come Drink With Me (1966) en gevolgd door Dragon Inn (1967). In deze films waren de acrobatische bewegingen, zwaardgevechten en rondvliegende pijlen nog dynamischer en opwindender, want Hu maakte efficiënt gebruik van breedbeeld en bijna naadloze montages (let bijvoorbeeld op het beeld en geluid van rennende personages). Bovendien introduceerde hij principes en effecten uit de Peking Opera, bijvoorbeeld de minimalistische percussieklanken.

Onderhoudend en dynamisch
A Touch of Zen (1969) is een episch hoogtepunt in King Hu’s oeuvre. De film is gebaseerd op een klassiek Chinees verhaal en verscheen aanvankelijk in twee delen in de Taiwanese bioscoop. In 1971 werden die samengevoegd tot één film. De lengte van 400 minuten werd teruggebracht tot zo’n drie uur voordat hij zijn internationale première op het Filmfestival van Cannes beleefde. Al met al geen minuut teveel voor dit onderhoudende epos.

Zoals zijn vakgenoot Akira Kurosawa in Japan de samoeraifilm op de kaart had gezet, zo ontpopte King Hu zich als bepalende regisseur van de wuxia-film, zeg maar kungfu met de nadruk op zwaardvechten. Hu had goed gekeken naar Kurosawa, getuige zijn creaties van dynamische beeldkaders, in dit geval met veel nevel en regelmatig een spel met licht, donker, kleur en zon. De cinematografie is zeker voor die tijd opzienbarend, maar doordat een aantal actiescènes zich in het halfduister afspelen, zijn die niet altijd even gemakkelijk te volgen.

A Touch of Zen

De vrouwelijke zwaardvechter
Terwijl Kurosawa louter mannen laat vechten (heel vaak huisacteur Toshiro Mifune) introduceerde Hu de vrouwelijke zwaardvechter. In Come Drink With Me glorieert actrice Cheng Pei-pei. Na een klein rolletje in Dragon Inn doet de mooie Hsu Feng in A Touch of Zen menig mannenhart sneller slaan. Toen ze samen met King Hu te gast was tijdens de vertoning in Cannes ontmoette Feng zoveel ambitie en artistieke visies dat ze besloot om meer te gaan doen dan alleen acteren. Ze zou uitgroeien tot een succesvol filmproducer. Achttien jaar later tijdens datzelfde filmfestival mocht ze als producer van Farewell My Concubine van Chen Kaige de Gouden Palm ophalen.

Tal van filmmakers hebben de choreografie van de martial arts in King Hu’s films gekopieerd. Denk daarbij vooral aan acrobatisch springende zwaardvechters en andere soms komisch werkende bewegingen. Het grote publiek zou hiermee pas kennismaken in Crouching Tiger, Hidden Dragon (2000) van Ang Lee. Naast Hu’s aandacht voor kungfu, drama, spookverhaal, oorlogstactieken en spiritualiteit, biedt A Touch of Zen in bijna elke scène een korte contemplatie over de relatie van de mens met de natuur. De sleutelscène met de fantastische clash in het bamboebos, badend in brekend zonlicht, is van een ongekende schoonheid.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 12 mei 2021.

2 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Tale of Zatoichi, The

****
IFFR Unleashed – 1991: The Tale of Zatoichi
Kaskraker over blinde samoerai

door Cor Oliemeulen

Goede Japanse samoeraifilms behelzen veel meer dan een potje zwaardvechten. Het personage Zatoichi verdient een bijzondere plaats in het genre, want hij behoort tot de absolute onderklasse, houdt van gokken én is blind. The Tale of Zatoichi (1962) is de eerste film in een lange, succesvolle reeks.

De verhalen spelen zich af in een van de laatste periodes van het Edo-tijdperk (1830-1850) waarin het regerende shogunaat in het vroegere Tokio was gevestigd voordat de keizer de macht kreeg. Zatoichi werd geïntroduceerd door novellist Kan Shimozawa. Het titelpersonage verloor zijn gezichtsvermogen als kind door een ziekte, ging trainen met een zwaard nadat zijn vader hem op vijfjarige leeftijd had verlaten, werd lid van de yakuza, doodde veel mensen, kwam tot inkeer, ging rondzwerven en verzette zich tegen corruptie en onrecht. Hij ontwikkelde een uitstekend hoor- en reukvermogen, zodat hij bliksemsnel kon reageren op dreigend gevaar.

The Tale of Zatoichi

Edelmoedig maar resoluut
Eigenlijk heet hij Ichi. Zato is de benaming voor iemand die behoort tot de laagste van de vier klassen binnen het todoza, het traditionele gilde voor blinde mannen die zich voornamelijk ten dienst stellen als masseur. Zatoichi verdient liever de kost met gokken, heeft geen afgetraind lichaam en is meer antiheld dan held. Als we in The Tale of Zatoichi (Zatôichi Monogatari) voor het eerst met hem kennismaken, laat hij zich door leden van een clan ogenschijnlijk een poot uitdraaien, maar wint hij vervolgens een klein fortuin door op fantastische wijze hun oneerlijkheid af te straffen.

Zatoichi (Shintaro Katsu, die als kind les van een blinde zwaardvechter zou hebben gehad) heeft zich laten inhuren door de clanleider van die valsspelers omdat diens grote concurrent eveneens een samoerai heeft ingehuurd. Maar als die strijder ziek blijkt, wil Zatoichi niet met hem zwaardvechten. Uiteindelijk heeft hij geen keus, beslecht de strijd en vertrekt naar zijn volgende tijdelijke verblijfplaats, een smachtende weduwe achterlatend. Iemand die niet van zichzelf houdt, kan immers ook moeilijk een geliefde gelukkig maken.

The Tale of Zatoichi

Langlopende reeks
The Tale of Zatoichi is geregisseerd door Kenji Misumi, die in 1954 had gedebuteerd met Tange Sazen: Kokezaru no tsubo (1954), het verhaal over een samoerai met één arm en één oog, en werd in eigen land een kaskraker. Hij ging voortvarend door met het maken van succesvolle zwaardvechtfilms, wat zou leiden tot maar liefst 26 speelfilms (1962-1989) over Zatoichi. De zeventiende film, Zatoichi Challenged, kreeg in 1989 een Amerikaanse remake met als titel Blind Fury en Rutger Hauer als blinde zwaardvechter annex Vietnamveteraan.

In de periode 1974-1979 draaide in Japan een televisiereeks van ruim honderd afleveringen, waaraan zowel vertolker Shintaro Katsu als regisseur Kenji Misumi enkele malen hun medewerking verleenden. Misumi was tevens verantwoordelijk voor vier van zes Lone Wolf-samoeraifilms, te beginnen met Lone Wolf and Cub: Sword of Vengeance in 1972, gebaseerd op de mateloos populaire gelijknamige stripserie.

Vredelievende oplossing
Zatoichi opteert altijd voor een vredelievende oplossing van een conflict en trekt zijn zwaard pas als het echt niet anders kan. Liefhebbers van actie moeten in The Tale of Zatoichi dus lang wachten, want net als bijvoorbeeld in Seven Samurai (Shichinin no samurai, 1954) van Akira Kurosawa worden in de eerste helft de belangrijkste karakters geïntroduceerd, leren we die aardig kennen en begrijpen we beter hun motivatie waarom zij uiteindelijk tot actie overgaan. Bovendien doet Misumi’s debuut denken aan Kurosawa’s ongeëvenaarde klassieker door de mooie zwart-witbeelden, de choreografie en het gebruik van water en wind om de frames meer dynamiek te geven.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 12 mei 2021.

28 maart 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR