Atomic Blonde

**

recensie Atomic Blonde

Volstrekt ridicule spionagethriller slaagt op de valreep als luchtige actiefilm 

door Vincent Hoberg

Regisseur David Leitch doet zijn John Wick-truukje nog eens dunnetjes over met ditmaal een vrouwelijke sloopkogel. Helaas leent het spionagetoneel van het Berlijn van de late jaren ’80 zich een stuk minder voor zijn amusante actie-onzin.

De vrouwelijke filmactieheld is helaas een zeldzaamheid, zeker als ze in haar eentje een film moet dragen zonder een reddende man in haar kielzog. Toen Geena Davis in 1996 met machinegeweren zwaaide in The Long Kiss Goodnight werd de film door vrijwel alle – uiteraard mannelijke – critici weggehoond als belachelijk. Dat men twintig jaar later moet beamen dat die film eigenlijk best oké was en zijn tijd blijkbaar ver vooruit, is een stuk belachelijker. En het lijstje met vrouwelijke ijzervreters bleef al die jaren angstwekkend kort, terwijl de heren gewoon lustig door bleven schieten.

Atomic Blonde

Zoals Keanu Reeves die in 2014 als verse vijftiger de beuk erin gooide als John Wick. Co-regisseurs David Leitch en Chad Stahelski debuteerden met dit spektakel over een ex-crimineel die wegens een vermoorde hond weer de schietijzers uit het vet haalt en het bleek een groot succes. De mannen hadden er allebei al een loopbaan als stuntman / stuntcoördinator opzitten, wat duidelijk te zien was aan de balletachtige vecht- en schietpartijen die de film uittilden boven de standaard. Ook Charlize Theron was fan en zij zag in Leitch de ideale regisseur voor haar passieproject Atomic Blonde, een spionagethriller gebaseerd op de graphic novel ‘The Coldest City’ van Antony Johnston en Sam Hart.

Verwarde spionnen
Theron, die na Mad Max: Fury Road de actiesmaak te pakken had gekregen, vond het hoog tijd dat een vrouw weer eens de klappen uitdeelde en Lorraine Broughton, het hoofdpersonage uit het boek, leek in haar ogen daarvoor de ideale figuur. Terecht, want de spionne is in het uitstekende verhaal alle kerels te slim af terwijl ze in het wespennest van Berlijn vlak voor de val van de Muur een lijst met geheim agenten moet zien terug te vinden.

De strip, in de traditie van John le Carré en Len Deighton, snijdt een interessant thema aan. Want wat moet je als spion in Berlijn in hemelsnaam doen als de Muur valt? Als Oost en West elkaar broederlijk in de armen gaan vallen, is er geen werk meer. En dan? Het is deze extra laag die ‘The Coldest City’ zijn kracht geeft en Atomic Blonde zou een veel betere verfilming zijn geweest als scenarist Kurt Johnstad deze laag intact(er) had gehouden. Liefhebbers van de betere spionagefilm hebben hier namelijk helemaal niets te zoeken.

Atomic Blonde

Magische koffers
De hyperkinetische knokbombarie past prima in een film als John Wick, aangezien daar verder niet echt sprake van een plot is en nadenken volstrekt niet nodig. Wie zijn hersens niet volledig uitschakelt tijdens de openingsminuut van Atomic Blonde gaat een zware 115 minuten tegemoet, want de stapel plotgaten, ridicule twists en absurditeiten is zo hoog dat het opsommen meerdere pagina’s gaat kosten.

Theron’s Broughton arriveert in Berlijn met twee koffertjes die magisch blijken, omdat ze er gedurende de film tientallen flitsende outfits uit tovert die op z’n zachtst gezegd niet echt praktisch zijn voor een UNDERCOVER agent. Wie het Atomic Blonde-drinkspel wil gaan spelen, mag na afloop direct naar de eerste hulp want de hoeveelheid wodka die Broughton wegstouwt, doet zelfs de grootste alcoholist huiveren. Constant worden we eraan herinnerd dat het de jaren ’80 zijn want iedereen rookt, overal en altijd, non-stop begeleid door een – volgens de regisseur – zeer zorgvuldig geselecteerde soundtrack met 80’s hits die in 1989 zelfs in Oost-Berlijn al nergens meer op de radio te horen waren.

Aanstormende Trabant
Het laatste restje realisme verdwijnt krijsend onder de wielen van een aanstormende Trabant als een Oost-Berlijnse punker gaat breakdancen op Nena’s ‘99 Luftballons’ waarop een Stasi-officier hem neerslaat met zijn skateboard. Dan rest er weinig meer dan hoofdschuddend achterover te leunen en te gaan kijken naar datgene waar de film wel in slaagt.

Atomic Blonde

Theron trainde zich suf om geloofwaardig over te komen in de vele vechtscènes en dat is te zien. Gewapend met stilettohakken, waterslangen of gewoon de blote vuist dunt ze een flink leger vijandelijke agenten uit en die scènes zijn de aankoop van een entreekaartje meer dan waard. Het leidt in elk geval de aandacht af van heel wat tenenkrommende ergernis en irritante nevenpersonages. James McAvoy komt als ‘excentrieke topspion’ vooral over als een lompe karikatuur van een tweedehands autodealer en de gewoonlijk betrouwbare Eddie Marsan is een totale miscast als Stasi-kopstuk met een Duits accent dat in misluktheid slechts overtroefd wordt door Ralph Fiennes’ nazi in Schindler’s List.

Het is prijzenswaardig dat Charlize Theron een vrouwelijke actieheld wilde creëren als tegenwicht voor het mannelijk testosteron in de knokfilm, maar als haar Lorraine Broughton terug gaat komen in een sequel, dan graag met een veel beter scenario.
 

8 augustus 2017

 
MEER RECENSIES

Baby Driver

****

recensie Baby Driver

In Edgar Wright’s nieuwste draait alles, maar dan ook alles om muziek

door Vincent Hoberg

Op papier lijkt het een standaard gangsterfilm vol uitgekauwde thema’s, maar schijn bedriegt. In het zeer vermakelijke Baby Driver wordt een dusdanig  perfect huwelijk tussen soundtrack en film gesmeed dat je de genreclichés met gemak vergeet.

Na het enorme succes van Pulp Fiction (1994) probeerden zoveel filmmakers mee te liften in de slipstream van de verrassingshit dat er zowaar sprake was van een ‘nieuwe’ stroming. De ingrediënten van deze Nouvelle Violence: coole gangsters, hippe dialogen boordevol referenties aan pop culture, over-the-top geweld en een soundtrack met klassieke hits.

Baby Driver

De resultaten pakten soms goed uit (met name Things to Do in Denver When You’re Dead en Boondock Saints), maar weinig regisseurs hadden de flair waarmee Quentin Tarantino zijn bekendste film zo memorabel had gemaakt, zodat het grootste deel van de films kon worden weggezet als ordinair jatwerk. De Nouvelle Violence stierf vooral daarom een betrekkelijk stille dood ergens begin deze eeuw, dus het getuigt van groot lef dat Edgar Wright met Baby Driver de stroming een dikke tien jaar later al weer nieuw leven inblaast. Maar godzijdank is Wright een van de meest originele geesten die momenteel rondloopt in filmland.

Cliché
De plot van Baby Driver is op het eerste gezicht een cliché van jewelste: ‘Crimineel wordt verliefd en wil uit het wereldje stappen, maar moet eerst nog Die Ene Laatste Klus Doen.’ Dat die klus niet zo soepel loopt als verwacht, is natuurlijk geen spoiler want we hebben het al duizend keer gezien. En Wright weet dat dondersgoed. Net als in zijn eerdere films Shaun of the Dead en Hot Fuzz rekent hij juist op onze kennis van een  bepaald filmgenre en gebruikt hij onze verwachtingen om de clichés uit te vergroten, om te keren en in te zetten voor een komisch effect, zodat we toch op het verkeerde been worden gezet.

Waar in de gebruikelijke heistfilm altijd slechts één specifiek bendelid door gestoord of agressief gedrag de zaken in het honderd stuurt (zoals Mr. Blonde in Reservoir Dogs of Waingro in Heat) hebben hier alle gangsters een lontje van een millimeter, zodat je geen idee hebt wie uiteindelijk gaat zorgen voor de onvermijdelijke gewelddadige climax. Vooral Jon Hamm (lichtjaren verwijderd van Mad Men’s Don Draper) is goed op dreef als de ogenschijnlijk vriendelijke Buddy met een enorme liefde voor het nummer Brighton Rock van Queen.

Baby Driver

Nederlands tintje
En daarmee komen we aan bij de muziek, het woord dat centraal zal gaan staan in elke recensie die over deze film geschreven gaat worden. Want wat Baby Driver zo goed maakt, is de manier waarop Wright dat allergrootste Nouvelle Violence-cliché omtovert tot een levend, ademend karakter. Waar de coole golden oldies op de soundtrack van soortgelijke films vooral dienstdeden als prettige ondersteuning van de beelden, verweeft Wright ze hier met alles wat we zien gebeuren.

Hoofdpersoon Baby (een ultrarelaxte Ansel Elgort) is in het bezit van meer iPods dan een gemiddelde Apple-winkel en hij verricht al zijn handelingen, van het besturen van vluchtauto’s tot het halen van koffie, op de klanken van een immense (en fantastische) playlist. Zelden was muziek zo integraal verbonden met de beelden van een film als hier, met als onvergetelijk hoogtepunt een achtervolging in de slotakte op de tonen van Hocus Pocus, de klassieke jodelrockstamper van Focus met vlak daarna Golden Earring’s Radar Love als extra Nederlandse muziekkers op de taart.

Het is een briljante vondst die in de handen van een mindere regisseur waarschijnlijk slecht had uitgepakt. Maar Wright krijgt het voor elkaar en weet daarnaast een volstrekt frisse en originele draai aan overbekend materiaal te geven. Baby Driver zit zo vol kinetische energie dat meerdere kijkbeurten nodig zijn om alle beeld/muziekgrapjes te kunnen ontdekken. En dat is absoluut geen straf.
 

26 juni 2017

 
MEER RECENSIES

Free Fire

****

recensie Free Fire

Pret met eeuwigdurende shoot-out

door Bob van der Sterre

Een deal op een afgelegen locatie. Mensen die elkaar niet kennen en die wantrouwig zijn van nature. Allemaal bewapend. En het is nog een wapendeal ook.

Boston 1978. Twee partijen komen bij elkaar in een oude fabriek. Aan de ene kant Ieren die wapens komen kopen (Stevo, Frank, Chris). Aan de andere kant Amerikanen en een Zuid-Afrikaan die de handel willen verkopen (Vernon, Ord, Martin). Justine kent beiden en brengt ze bij elkaar in een oude fabriek. Men draagt wapens en is wantrouwig.

Free Fire

Bij het weigeren van een uitgestoken hand: ‘You didn’t masturbate before you got here, did you?’ ‘What?’ ‘Told you I don’t work with anybody who’s carrying a loaded weapon.’ ‘Fuck the small talk. Let’s buy some guns, eh?’

De spanning loopt meteen op als blijkt dat de verkeerde wapens zijn geleverd. Maar Chris en Ord houden de twee partijen in het gareel. Totdat een van de Ieren een van de Amerikanen herkent en weet dat hij wraak op hem wil nemen.

Een lange shoot-out
Je verraadt niets van het plot door te vertellen dat de film één lange shoot-out is. De fabriek wordt compleet aan gort geschoten. Maar het is geen esthetische shoot-out à la John Woo. Explosies à la Michael Bay hoef je niet te verwachten. Over the top stoerheid à la Don Siegel ontbreekt. De kogels komen hier bij de kijker bijna net zo hard aan als bij de karakters die elkaar bestoken. Waar we wel naar kijken, is bijna een ouderwetse grappige shoot-out à la Tarantino in zijn oude tijd, toen hij nog onpretentieus amusement maakte.

Deze opzet was een risico. Niet veel films hebben echt maar een locatie waar de film zich afspeelt. En vaak blijft zo’n idee niet lang grappig.

Maar bij Free Fire staat er een groep acteurs die de hele film kan boeien – want humor en geweld heeft meer goed acteerwerk nodig dan je beseft. Ze lopen in de invulling van hun vak als acteur erg uiteen. Cilian Murphy (28 Days Later). Armie Hammer (The Man from UNCLE). Noah Taylor (ooit Hitler in Max). Babou Ceesay (Eye in the Sky). Brie Larson (Room). Sharlto Copley (District 9). Er is bijna geen grotere verscheidenheid te bedenken. Maar dat is juist een van de krachten van deze film. Ze passen bij hun rollen. Het is zoals je zo vaak voetbaltrainers hoort zeggen: ‘Ze speelden echt als een team…’

Free Fire

Teamgevoel
Is dat teamgevoel misschien de invloed van regisseur Ben Wheatley, die immers in Sightseers ook aanstekelijke chemie creëerde tussen de hoofdrolspelers? Hij revancheert zich hiermee voor het ambitieuze, maar ook het niet zo evenwichtige High-Rise uit 2015.

Je ziet hier ook het probleem bij beide films. Net als in Sightseers is Free Fire wel leuk kijkvoer, maar niet briljant. Dat ligt vooral aan hoe beide films worstelen met het verhaal zelf. De scripts worden in beide gevallen als het ware voortgedreven door de actie. Maar het zou in een echt goede film andersom moeten zijn – het verhaal bepaalt wanneer de actie opkomt.

Voor de meeste mensen is dat kommaneuken van het zuiverste soort. En een beetje gelijk hebben ze wel. Dit is gewoon een grappige film met veel vaart en energie (negeren die mensen die achteraf zeggen: ‘Deze film ging helemaal nergens over’). Het beste is vooraf om geen trailers te kijken, met weinig verwachtingen de film te gaan kijken en je vervolgens onder te dompelen in een energieke roes van humor en kogels.
 

22 april 2017

 
MEER RECENSIES

Ghost in the Shell

***

recensie Ghost in the Shell

De Wrekers als cyberpunk

door Alfred Bos

Live action in 3D naar de jaren negentig manga en anime culthit uit Japan, over een vrouwelijke cyborg die zich afvraagt wie ze eigenlijk is. De filosofische vragen zijn boeiender dan de actie.

Eerst was er de manga, daarna de anime, vervolgens de animatie tv-serie en een aantal videospellen, en nu is er de 3D film. Ghost in the Shell, het verhaal over de vrouwelijke cyborg die haar oorsprong ontdekt, is wellicht de bekendste representant van cyberpunk, de jaren tachtig-variant van sciencefiction. De manga van Masamune Shirow (pseudoniem van tekenaar Masanori Ota), oorspronkelijk gepubliceerd in 1989, groeide in de jaren negentig uit tot een cultfenomeen en inspireerde de Wachowski’s voor hun The Matrix.

In al zijn mediaverschijningen is Ghost in the Shell een optelsom van ideeën die eerder zijn bedacht door andere auteurs; daaraan merk je dat de schepper van de franchise geen schrijver maar tekenaar is. Mira (in de live action 3D film vertolkt door Scarlett Johansson) is een mens-machine. Alleen haar brein is van zichzelf, de rest van haar lichaam is een constructie van synthetisch materiaal. Dat roept direct filosofische vragen op over identiteit. Blijven we onszelf in een ander lichaam? Wat is onze ik? Zijn we onze herinneringen?

Ghost in the Shell

Philip K. Dick speelde met dat thema in zijn roman Do Androids Dream of Electric Sheep?, verfilmd als Blade Runner, en ook in Ghost in the Shell spelen geïmplanteerde herinneringen een belangrijke rol. Mira is een wapen, volgens Cutter (de Brit Peter Ferdinando), de baas van het robotbedrijf Hanka, waar ze als herboren uit het assemblagebad stapt. Ze is een agent van Public Security Section 9, geleid door de slimmerik op leeftijd Aramaki (gespeeld door de fameuze Japanse regisseur en acteur Takeshi Kitano); als cyborg begiftigd met bovenmenselijke talenten, de eerste van haar soort, de nieuwe mens. Naast Mira is Batman een sufferdje.

William Gibson
Mira is de cyberpunk-versie van Miss Emma Peel, de vrouwelijke held van de Britse jaren zestig tv-serie De Wrekers, met sidekick Batou (de Deense acteur Pilou Asbæk) als haar kompaan Steed. Via een plug in haar nek kan de geest van Mira ronddwalen in de virtuele wereld van enen en nullen—cyberspace. Dat is een concept van William Gibson, die de term muntte in zijn roman Neuromancer uit 1984. Wanneer Mira rondscharrelt in het brein van een andere cyborg – dat idee is ontleend aan Mindplayers (1987) van Pat Cadigan – raakt haar eigen geest besmet.

Welke gedachten zijn van haar en welke van Kuze (de Amerikaanse acteur Michael Pitt), het brein achter een reeks aanslagen op Hanka-wetenschappers? Wanneer Mira erachter komt dat haar ontstaansgeschiedenis een leugen is, komt ze in opstand tegen haar schepper en dat is het gegeven van de moeder alles sciencefictionromans, Frankenstein van Mary Wollstonecraft Shelley, gepubliceerd in 1818. Mira blijkt Motoko te zijn.

Dystopische film noir
In de opening van de film zien we Mira in 3D geboren worden, haar vroedvrouw is Dr. Quelet (de Franse actrice Juliette Binoche), die, zoals iedereen in deze cyberfantasiewereld, haar lichaam heeft aangevuld (verbeterd?) met machine-elementen. Dat het niet altijd even handig is om je lijf te verrijken met digitale componenten blijkt wanneer Kuze twee onschuldige vrachtwagenchauffeurs hackt en hun brein overneemt. Niet alleen worden ze een moordwapen, ze weten achteraf ook niet meer wie ze zijn.

Ghost in the Shell, geregisseerd door de Brit Rupert Sanders, weet ook zonder 3D bril visueel te imponeren. Qua look en feel is de visualisering van de cyberpunk-wereld met zijn alom aanwezige beeldschermen, hologramprojecties en datastromen als fysieke constructies gelikter dan alle dystopische film noir die er tot nu toe is gemaakt. Alleen zijn de straten verbazingwekkend leeg voor zo’n megastad. Was er in het productiebudget geen geld over voor figuranten?

De beeldesthetiek is geënt op die van Blade Runner, uit 1982, en het futurisme van Ghost in the Shell met zijn bio hacking doet nogal ouderwets jaren tachtig aan. Er ligt weliswaar een laag van augmented reality over de cityscape van de fictieve Japanse stad Niihama, maar hij wijkt niet wezenlijk af van de manier waarop Fritz Lang de stad van de toekomst verbeeldde in Metropolis. Dat was negentig jaar geleden.

Ghost in the Shell

Internationale rolbezetting
Als actiefilm volgt Ghost in the Shell de geijkte banen, met in de derde akte een confrontatie tussen goed en kwaad waarbij het decor aan flarden gaat. Sanders, die in 2012 het drollige Snow White and the Huntsman maakte, kan als competente Hollywood hack ook niet verhullen dat er in het verhaal een levensgroot gat zit dat we hier niet gaan verklappen.

Met een internationale rolbezetting en enkele Chinese coproducenten is Ghost in the Shell een ambitieuze productie, gericht op Azië, Amerika én Europa, het soort film waarvan er meer zullen komen. Hoewel een lappendeken van bekende ideeën is de film op subtiele wijze niet standaard-Hollywood. De Japanse origine van de franchise blijkt uit de keuze voor een synthetisch lichaam in plaats van een kunstmatig brein: dat heeft geen intuïtie. Mensen wel en dat maakt ons menselijk.

En in deze Japanse variant van cyberpunk zijn de corporaties geen almachtige zakenconglomeraten, maar krijgen tegenspel van een competente overheid. Dat is in de cyberwereld van William Gibson en Pat Cadigan wel anders. De meer beschouwende kijker beleeft de meeste lol aan de expositie van Ghost in the Shell, de actieliefhebber aan de finale. En die 3D bril is eigenlijk een overbodige gimmick.
 

29 maart 2017

 
MEER RECENSIES

Train to Busan

***

recensie Train to Busan

Denderende zombierit

door Suzan Groothuis

In deze Zuid-Koreaanse zombie actie-horror volgen we een vader en dochter op weg naar Busan. Terwijl de hogesnelheidstrein voortraast, voltrekt zich een drama in en buiten het voertuig: een zombie-virus breekt uit en verspreidt zich razendsnel. Busan bereiken blijkt nog een hele opgave – overleven idem. En wie kan je nog vertrouwen, als het erop aankomt?

Een hardwerkende vader (Yoo Gong) heeft meer oog voor zijn werk dan voor zijn dochter. Wanneer ze jarig is vraagt hij zijn collega wat een populair cadeau is. Als hij met de nieuwe Wii op de proppen komt, kijkt dochterlief met grote ogen naar het exemplaar dat er al staat- een cadeau dat haar vader haar een jaar eerder gaf.

Een voorbeeld dat tekenend is voor de vader-dochterrelatie. En om het drama compleet te maken zijn de ouders ook nog eens uit elkaar. Hoe maak je een inspiratieloos cadeau goed, laat staan een breuk? De jonge Soo-an heeft maar een wens en dat is haar moeder opzoeken in Busan.

Train to Busan

Aftrap met zombiehert
En zo gaan vader en dochter de volgende dag naar Seoul, om met de hogesnelheidstrein een bezoek aan Busan te brengen. Het begin van de film leert ons echter dat er groot drama op komst is. In de openingsscène rijdt een man een hert aan, dat op miraculeuze wijze weer tot leven komt. De ogen wit, het bloed nog over de kop stromend. Eindelijk, zombie-dieren, en een stuk overtuigender gebracht dan de dodelijke bevers in horrorcomedy Zombeavers!

Het is het enige zombiedier dat we in Train to Busan te zien krijgen, maar biedt een voorproefje op wat komen gaat: terwijl vader en dochter zich een plekje toe-eigenen in de trein, is er een heuse zombie-outbreak gaande. In de trein begint het bij één passagier, die het virus van buiten heeft opgepikt en in rap tempo transformeert. De overgang naar zombie lijkt in Train to Busan nog het meest op een acute vorm van hondsdolheid.  En de zombies zijn hier, met hun bloederige handen en bijtgrage kaken, razendsnel (te vergelijken met de geïnfecteerde Britten uit 28 Days Later).

Verwoed virus
En zo verandert de treinrit in een ‘ride to hell’, waarin het virus zich rap verspreidt en het groepje overlevenden steeds kleiner wordt. Terwijl de vraag rijst of Busan wel bereikt gaat worden, moeten de reizigers – waaronder vader en dochter – opboksen tegen de gewelddadige zombies alsmede egoïstische medereizigers die voor hun eigen hachje kiezen.

Train to Busan (Busanhaeng)

Train to Busan speelt zich grotendeels af in de hogesnelheidstrein, evenals die andere treinthriller, Snowpiercer. Het vergt de nodige moed, creativiteit en geweld om coupés vol zombies te trotseren op zoek naar dierbaren en veiligheid.

Drijvend op melodrama
Regisseur Sang-ho Yeon laat in zijn eerste live-action film een mengeling zien van horror, actie en jawel, melodrama. Naast het onverklaarbare zombiegeweld staat de moeizame vader-dochterverhouding centraal, alsmede het sociale vraagstuk op wie je in tijden van crisis kan vertrouwen. Het zal, net als in hitserie The Walking Dead, niet verbazen dat de mens nog altijd zijn grootste vijand is.

In dat opzicht leert Train to Busan ons niets nieuws: als er crisis is, staat de wereld op zijn kop. Die chaos is overtuigend maar voorspelbaar verbeeld. Van de onwetende paniek in het begin tot hordes zombies die  Zuid-Korea letterlijk overspoelen. Naar het einde toe speelt Sang-ho Yeon in op het sentiment, waar dochter en vader elkaar opnieuw vinden. Zombiegeweld met een traan, waarbij de moraal van goed doen hoog in het vaandel staat.
 

28 maart 2017

 
MEER RECENSIES

Assassin’s Creed

***

recensie Assassin’s Creed

The Da Vinci Code op LSD

door Alfred Bos

In deze gamesverfilming staan de Tempeliers tegenover de Assassins in het Spanje van 1492. Interessante regisseur, interessante rolbezetting (Michael Fassbender, Marion Cotillard, Jeremy Irons, Charlotte Rampling), interessante marketing. Interessante film?

De eeuwige strijd tussen goed en kwaad is het drijfgas achter menig mythisch verhaal, van Homerus’ Ilias tot Lord of the Rings. De eigentijdse variant van dat oerthema gaat vermomd als clash tussen ratio en emotie. In Assassin’s Creed, de verfilming van een populaire action adventure game, staan verstand en gevoel tegenover elkaar in de vorm van strikte regels en vrije wil. De Tempeliers streven met harde hand orde na, de Assassins zijn verdedigers van de vrije geest en anarchistische moordenaars. Ze staan elkaar naar het leven. Klinkt bekend?

Assassin’s Creed

Assassin’s Creed is een Europese productie met een blockbuster-budget die de competitie aangaat met de superhelden- en actiethriller-franchises waarmee Hollywood wereldwijd de schermen – maar niet altijd de zalen – van megaplexes vult. Het is tevens de eerste Nederlandse release voor de Australische regisseur Justin Kurzel, wiens adembenemende debuut Snowtown (naar het waar gebeurde verhaal van een groep zwakbegaafde seriemoordenaars) en zijn overtuigende Shakespeare-verfilming Macbeth hier niet te zien waren.

Genetische herinneringen
In die laatste film speelt Michael Fassbender de hoofdrol en als co-producent van Assassin’s Creed is het aan hem te danken dat Kurzel kon werken met een budget dat zo’n tien keer groter is dan dat van zijn eerste twee films bij elkaar. Daarvoor hoefde de regisseur ook aanzienlijk minder te doen, want deze gameverfilming bestaat voornamelijk uit computereffecten. Niet iets om je voor te schamen, want Duncan Jones (Moon, Source Code) ging hem het afgelopen jaar voor met de (geflopte) gamesverfilming Warcraft: The Beginning.

Verwacht geen zinnig verhaal. Of liever: verwacht helemaal geen verhaal. Assassin’s Creed is voornamelijk vormgeving en actie, plus een batterij computereffecten, waarin ook wat personages rondlopen. De effecten zijn van het schimmige soort en dat letterlijk, want Cal Lynch (Michael Fassbender) is een nazaat van de laat-Middeleeuwse Assassin Aguilar de Nerha en wordt via een monsterlijk cyberapparaat – de Animus is een virtuele tijdmachine met machine-brein interface, yuk – door wetenschapper Sofia Rikkin (Marillon Cotillard) naar het Andalusië van 1492 terug getoverd. Dat wil zeggen, in zijn hoofd. De Animus activeert zijn ‘genetische herinneringen’.

Machtswellustig superintellect
Op het filmdoek dringt de bloederige wereld van toen zich als een geest in de hightech wereld van nu. Het oogt nog meer ‘computer’ dan de in dat opzicht bepaald niet ingetogen Doctor Strange. Maar het is in dienst van het verhaal – voor zover aanwezig – want in de hightech wereld van nu staan de tegenstrevers van 1492 elkaar opnieuw, of nog steeds, naar het leven. Iets met een fascistoïde kabal en gezworen vijanden. Jeremy Irons haalt als Alan Rikkin, vader van Sofia, zijn stockpersonage van machtswellustig superintellect (zie High-Rise) van stal.

Assassin’s Creed

Dat ‘verhaal’ is een postmoderne cocktail van historische gegevens en popcultuur. De Tempeliers waren een kerkorde die als kruisridders vochten tegen de muzelmannen; de Hashashin (assassins) een geheim middeleeuws genootschap uit de bergen van Afghanistan dat sluipmoord als politiek wapen inzette en wel eens een stickie rookte. In werkelijkheid hebben ze elkaar nooit ontmoet: de Tempeliers eindigden begin veertiende eeuw op de brandstapel en niet, zoals in de film, de Assassins, vervolgd door de Tempeliers. In het echt verbrandde de Spaanse Inquisitie, in 1478 in het leven geroepen, geloofstwijfelaars en heidenen.

Appel van Eden
Het jaar van de virtuele handeling, 1492, is tevens het jaar waarin Christoph Columbus de nieuwe wereld ‘ontdekte’ en verroest, dat speelt ook een rol in deze doorgerookte cocktail van feit en kolder. En ergens in deze koortsdroom worden de befaamde woorden van Oppenheimer, de vader van de atoombom, geciteerd: ‘Ik ben de brenger van de dood, de vernietiger van werelden’. O ja, er is ook nog een ‘appel van Eden’, de macguffin van deze narcotische hutspot. Die heeft niets met de kennis van goed en kwaad te maken, maar wat dan wel? Iets met vrije wil wellicht.

Kruis Ridley Scotts Kingdom of Heaven met George Millers Mad Max, voeg er een moot The Matrix aan toe, goed schudden met drie delen CGI en besprenkelen met snippers Wikipedia en presto, The Da Vinci Code on acid, alias Assassin’s Creed. Van Shakespeare naar games, voor Justin Kurzel moet het een surrealistische ervaring zijn geweest. Dat is het ook voor de kijker. Game over.
 

3 januari 2017

 
MEER RECENSIES

Magnificent Seven, The

***

recensie The Magnificent Seven

Seven Samurai als multiculturele western 

door Alfred Bos

De moderne bewerking van Akira Kurosawa’s meesterwerk Seven Samurai is in alle opzichten een klassieke western, op één na. Hij introduceert een nieuwe variant, de multiculturele western.

Is de western terug van nooit helemaal weggeweest? Dit najaar valt er voor de liefhebber genoeg te halen: de opgepoetste heruitgave van een genre-hoogtepunt (Once Upon A Time in the West), de eerste Nederlandse western, een internationale productie met een internationale rolbezetting (Martin Koolhovens Brimstone), een eigentijdse western die cinefielen in verrukking brengt (Hell or High Water) en dan is er, om de hete herfst af te trappen, een eigentijdse versie van een onvervalste klassieker, The Magnificient Seven.

The Magnificent Seven

Het origineel verscheen in 1960, toen het genre qua populariteit piekte. Een op de drie series die de Amerikaanse televisie vertoonde was een western en er hing routine in de lucht. John Sturges’ The Magnificent Seven bracht iets nieuws naar het genre van het vrijgevochten individu en de onbegrepen buitenstaander: teamgeest.

In zijn tot western geadapteerde interpretatie van Kurosawa’s meesterwerk Seven Samurai (die zijn bewondering voor westernregisseur John Ford goot in een samoeraifilm) brengt Sturges zeven loners samen om voor weinig meer dan de eer een boerengemeenschap, Mexicanen nota bene, te verlossen van parasiterende bandieten. Als de stof is opgetrokken staan er slechts drie helden overeind, maar de boeven zijn verpletterd. En de boeren ploegen voort. De gemeenschap is de winnaar.

Multiculti-team
Antoine Fuqua, regisseur van actiethrillers als Olympus Has Fallen, Brooklyn’s Finest en King Arthur, bewerkt respectvol Kurosawa’s origineel – befaamd als de moeder aller actiefilms – en plaatst de handeling in Rose Creek, een pioniersdorpje in een afgelegen vallei. Mijnindustrieel Bartholomew Bogue (Peter Sarsgaard) dwingt de bewoners met harde hand om hun grond voor een appel en een ei te verkopen. Zeven buitenstaanders, bijeen gebracht door de rondreizende pistoolheld Chisolm (Denzel Washington), brengen redding.

Er is meer dan een halve eeuw verstreken sinds de eerste Hollywood-versie van Seven Samurai in de bioscoop verscheen en dat terug te zien in de samenstelling van het team. Het is multicultureel: een Afro-Amerikaan (Washington), een Ier (Chris Pratt), een Zuiderling (Ethan Hawke), een Mexicaan (Manuel Garcia-Rulfo), een mountain man (Vincent D’Onofrio), een Aziaat (Byung-hun Lee) en een indiaan (Martin Sensmeier). De laatste vervult de rol van de buitenstaander binnen de buitenstaanders die Toshirô Mifumes boerenzoon tussen de samoerai van Kurosawa innam.

The Magnificent Seven

Overbodig wraakmotief
Fuqua blijft dicht bij Kurosawa’s plot, met aardige variaties. De overval op het kamp van de tegenstander vervangt hij door een bliksembezoek aan een van Bogues mijnen, waarbij een partij dynamiet wordt geroofd. Die zal een prominente rol spelen in de verdediging van het dorp, wanneer de schurken, inclusief Gattling gun, zich melden voor de afrekening. Een kleffe romance tussen een der helden en de stoerste dame van het dorp blijft de kijker godlof bespaard en de adrenaline vretende slotacte – met veel vaart en zonder speciale effecten gefilmd – is klassiek westernvermaak, met een toefje Rio Bravo als garnering. Over de aftiteling citeert de soundtrack Elmer Bernsteins themamuziek voor de Sturgess-film.

Wanneer de pistolen zwijgen zijn vier helden gesneefd. Het is de 21ste eeuw en blanken niet langer de gevierde held van de regenboogcoalitie. De overlevers zijn: de Afro-Amerikaan, de Mexicaan en de indiaan—het is een nieuwe wereld. Het slot is een regelrechte hommage aan Kurosawa en benadrukt dat in tijden van nood het individu zicht opoffert voor de gemeenschap. Maar toch niet helemaal, want Fuqua heeft geheel onnodig en totaal overbodig het meest cliché der clichés, het wraakmotief, in het script gewurmd. Dat kost een ster.

En dan nog dit. In zijn klassiek geworden studie over de western, Six Guns and Society, betoogt socioloog Will Wright dat de ontwikkeling van de Amerikaanse samenleving zich laat aflezen aan de western. Het genre verdween na de peperdure flop Heaven’s Gate (1978) goeddeels uit de bioscoop, maar is dit najaar prominent aanwezig. De absentie valt samen met de hoogtijdagen van het neoconservatisme, geïnitieerd door Ronald Reagan. Als Wrights theorie nog steeds staat, signaleert deze nieuwe versie van The Magnificent Seven het einde van de bestaande orde. Op 9 november zal Amerika het weten.
 

20 september 2016

 
MEER RECENSIES

Star Trek Beyond

****

recensie Star Trek Beyond

Sterrenepos schittert voort

door Wim Meijer

Star Trek heeft een van de meest succesvolle reboots van de afgelopen tien jaar ondergaan. Beyond gaat nergens verder dan zijn twee voorgangers, maar doet er ook niet voor onder. En dat is best een compliment.

Traditiegetrouw begint de film met captain Kirk (Chris Pine) in een onnozele, komische situatie. Dit keer probeert hij onder het mom van vredesoverleg een antiek wapen te slijten aan een alienras dat doet denken aan een kleine, flink gemuteerde gorilla gekruist met een agressieve octopusvariant. Het tamelijk ongepaste geschenk valt echter niet de smaak, met de welbekende beam-me-up-Scotty-scène als gevolg. Wat de alienminiatuuroctopusgorilla’s echter niet interesseert, blijkt van grote waarde voor de kwaadaardige Krall (Idris Elba), een alien die zich schuilhoudt op een planeet achter een enorme mistwolk: de nebula. Hij weet wel raad met antiek wapentuig.

Star Trek Beyond

Kirk en zijn crew maken hardhandig kennis met Krall in de nebula, nadat een gecrasht ruimteschip een noodsignaal zendt en de Enterprise daarop reageert. Die ontmoeting gaat gepaard met het nodige geweld, ruimtepuin dat in IMAX 3D om de oren vliegt en gelikte actie. Langzaam maar zeker ontdekt de bemanning van de Enterprise de relevantie van het antieke wapen, waarna de principes van de Starfleet het kwaad moeten beteugelen. Samenwerken, wederzijds respect, het verkennen van het universum – allemaal komt het terug en dient het als fundering voor een nieuw avontuur.

Geniaal duo
De charismatische Kirk vormt nog altijd een geniaal duo met Spock (Zachary Quinto), wiens berekende insteek mooi contrasteert met Kirks impulsiviteit. De kapitein die nog altijd terugdenkt aan zijn vader, is wel minder roekeloos geworden en stelt het belang van zijn bemanning voor het eigenbelang, hetgeen in de voorgaande films nog wel eens anders was. Mooi om te zien.

Wat betreft de rest van de crew: Bones (Karl Urban) is vooral verongelijkt wanneer Kirk hem op de zoveelste levensgevaarlijke missie stuurt, hetgeen vermakelijk is. Verder is er Scotty (Simon Pegg) die ditmaal hulp krijgt uit onverwachte hoek, stuurman Soho (John Cho), luitenant Uhura (Zoe Saldana) en Chekov, het Russische bemanningslid met sterk overdreven accent, gespeeld door wijlen Anton Yelchin. De beste man raakte beklemt tussen zijn brievenbus en auto, nadat hij vergeten was de laatste op zijn oprit op de handrem te zetten. De film is opgedragen aan Yelchin.

Star Trek Beyond

Darth Vader-hijgje
Regisseur J.J. Abrams blies in 2009 het sterrenepos nieuw leven in met Star Trek, leverde in 2013 een prima vervolg af (Star Trek Into Darkness) en droeg het regiestokje over aan Justin Lin, bekend van de Fast and the Furious-franchise. Gezien de formule van beide films – onderhoudend plot, aimabele cast, humor en strakke visuals – is die keuze niet onlogisch. Lin brengt het er dan ook goed vanaf, geholpen door een fijn script van Simon Pegg en Doug Young.

Star Trek Beyond kan rekenen op een solide basis vanuit vorige films – met name dankzij de onderlinge verhoudingen binnen de crew die zorgen voor zowel komische als ontroerende scènes. Scènes die niet gaan vervelen, omdat er goed acteerwerk aan ten grondslag ligt. Minder fraai is de schurk Krall (die soms zelfs een Darth Vader-hijgje tentoonstelt), een alien die nauwelijks tot de verbeelding spreekt en matig is uitgewerkt, in tegenstelling tot zijn voorganger Khan. Wanneer Rage Against The Machine, afgedaan als ‘klassieke muziek’, als wapen fungeert krijgt ‘beyond’ een andere betekenis. Die scène gaat toch iets té ver, maar Star Trek Beyond brengt vooral veel van wat we al kenden van de films van J. J. Abrams. En daar is helemaal niets mis mee.
 

19 juli 2016

 
MEER RECENSIES

High-Rise

****

recensie High-Rise

Rumoer in het paradijs

door Alfred Bos

High-Rise is na Crash en The Atrocity Exhibition de derde dystopische roman van de Britse auteur J.G. Ballard die is verfilmd. Futuristische hoogbouw staat model voor de verzorgingsstaat. Daar breukt de pleuris uit.

De jaren zeventig waren volgens de lifestyle-adepten van toen één groot feest. De Engelse auteur J.G. Ballard – en hij niet alleen – dacht daar anders over. In zijn in 1975 verschenen roman High-Rise gebruikt hij een monsterlijk monument van modernistische architectuur, een giga-torenflat, als metafoor voor de Britse klassenmaatschappij. Het is geen vrolijk oord, al wordt het geadverteerd als de kroon op de verzorgingsstaat.

Regisseur Ben Wheatley werd in kringen van liefhebbers een cultregisseur dankzij enkele lowbudgetfilms die de meer donkere kanten van de mens belichten. In Kill List (2011) en A Field in England (2013) zijn het geweld bruut, de handeling quasi-verstandelijk maar in feite irrationeel en de personages zelfdestructief. Daarmee lijkt hij geknipt voor de verfilming van Ballards kritische kijk op de samenleving, al leek High-Rise lange tijd een onverfilmbaar boek. Wheatley’s idool Nicolas Roeg probeerde het, maar brak het project af. Dat hoorde Wheatley pas nadat hij zijn film had voltooid. Maar goed ook, want anders had hij het nooit aangedurfd, liet hij weten.

High-Rise

Grand guignol
High-Rise is zo lastig verfilmbaar omdat Ballard in zijn roman uitgebreid de sociale structuur en logistieke inrichting van de gigaflat beschrijft. Dat kan natuurlijk niet op een filmdoek en Wheatley lost het probleem op door de kijker plompverloren in het verhaal te storten en de context via dialoog en sleutelscènes op te dienen. Daarmee sluit hij de deur naar het mainstream-publiek, maar beloont de toeschouwer die bereid is zijn grijze massa te activeren. Die krijgt voor zijn inspanning een bijtende satire met enkele grand guignol-momenten, een aantal situaties die zo absurd zijn dat het zwart komisch wordt en een prachtig voorbeeld van geweldsesthetiek. Plus een bloedsterke soundtrack, met onder meer krautrock-acts Amon Düül, Can en Gila.

Ook te horen is ABBA’s SOS in twee nieuwe, afwijkende arrangementen; de versie van Portishead zelfs tweemaal. Hun tot op het bot uitgebeende, als de klacht van een geest klinkende cover past de film als een huid. Ook geslaagd is Wheatley’s keuze om het verhaal, dat in 1975 als sciencefiction werd beoordeeld, niet te verplaatsen naar de actualiteit van nu. Juist omdat de kern van Ballards boodschap – de verzorgingsstaat is ontaard in een zielloze nachtmerrie – voor een flink deel werkelijkheid is geworden, werkt de ironie des te krachtiger door de toekomst als het verleden te presenteren. Margaret Thatcher moest nog komen.

Betonnen sarcofaag
De Britse steracteur Tom Hiddleston – hij is de gedroomde nieuwe Bond – speelt Robert Laing, een arts en docent die een appartement heeft gekocht in een modernistisch woonblok in een Londense buitenwijk (Wheatley vond zijn locatie in Noord-Ierland). De eerste van de vier betonnen monsters is net opgeleverd en raakt bewoond, de andere drie zijn nog in aanbouw. De flat is voorzien van alle gemakken die het moderne leven biedt, supermarkten en zwembaden. De bewoners zijn in feite losgesneden van de wereld, hun betonnen sarcofaag is een universum op zich. De architect van het monstrum, Anthony Royal (Jeremy Irons), woont in het penthouse, waar zijn veel jongere vrouw op een wit paard rijdt door een daktuin zo groot als twee voetbalvelden.

High-Rise is een allegorie, het leven in de flat is gelaagd. Dicht bij de begane grond woont het plebs, daarboven de gegoede middenklasse waartoe Laing behoort en op de bovenste verdiepingen houdt de upperclass zich schuil. Laings buurvrouw Charlotte (Sienna Miller) is het type assertieve mannenverslindster, maar de werkelijke held van het verhaal is zijn andere buur, Richard Wilder (Luke Evans), een wrokkige documentairemaker die als eerste door heeft dat er iets grondig scheef zit.

High-Rise

Unheimische sfeer
Wat volgt is een excursie naar totale anarchie, de verzorgingsstaat verkruimelt door verkeerde keuzes. Het volledig verzorgde en gecontroleerde droomleven ontaardt langzaam in een nachtmerrie waarin overleven centraal staat. Niet alleen laat de techniek de bewoners in de steek, dat doen ook hun medebewoners én de autoriteiten. Het kantelpunt is een zelfmoord, door Wheatley in ultra-slomo gebracht als geweldchoreografie.

Perfect is Wheatley’s versie van Ballards boek niet, daarvoor wordt de omslag van orde naar anarchie te onsamenhangend gebracht. Maar aan beide zijden van die lijn is hij sterk in vorm. De tot in perfectie geregisseerde (schijn)orde van het gebouw is dwangmatig en Wheatley zet de unheimische sfeer raak neer. Wanneer de remmen los zijn blijkt dat de regisseur van Kill List en A Field in England heeft geleerd en brengt hij cynisme en surrealisme fraai in balans.

Blijf vooral zitten tot het allerlaatste shot, want daarin deelt deze inktzwarte komedie het idee van een maakbare wereld de nekslag toe. De ironie van het leven wil dat High-Rise in Nederland gaat draaien in de week na het Brexit. Life imitates art, Wheatley wordt op zijn wenken bediend.
 

18 juni 2016

 
MEER RECENSIES

Now You See Me2

**

recensie Now You See Me 2

De Wet van Freeman houdt stand

door Alfred Bos

Met veel effectbejag opgeklopt vervolg van de verrassinghit rond vier avontuurlijke illusionisten in een mix van Mission Impossible, X-Men en The Great Buck Howard.

Succes baart succes, zei mijn opa zaliger op zijn meer bezonken momenten, en aldus verschijnt Now You See Me 2, niet Now You Don’t. Het is het vervolg op de verrassingshit uit 2013 rond een groepje illusionisten die hun talenten voor trucs en magie aanwenden om banken van hun geld te verlossen en de buit over het publiek uit te strooien. Robin Hood met een vleugje superheldenpathos, Justice League goes David Copperfield. Die overigens een van de geldschieters achter deze nieuwe franchise is.

Now You See Me 2

Voor een speelfilm over verrassingen was Now You See Me bepaald voorspelbaar, want hij houdt zich keurig aan wat filmfans kennen als de Wet van Freeman: elke film waarin Morgan Freeman zijn kunstje van vaderlijke autoriteitsfiguur afdraait is een marketing mormel. Als Thaddeus Bradley, voormalig illusionist en nu ontmaskeraar van magie, draaft hij voor deel 2 opnieuw op om de Four Horsemen, zoals de altruïstische illusionisten zich noemen, het leven zuur te maken. Vrees niet, de Wet van Freeman houdt stand. De tweede ster boven dit stukje is er voor zijn tegenspelers.

Raadaels-in-raadsels
Dat zijn acteurs van naam die bijschnabbelen in een publiekshit om hobby’s – zoals in het geval van Freeman zijn bluescafé in New Orleans – of de pensioenkas te financieren. Jesse Eisenberg, Woody Harrelson en Dave Franco (jongere broer van) zijn als de Four Horsemen ditmaal in het gezelschap van nieuwkomer Lizzy Caplan. Na zich anderhalf jaar koest te hebben gehouden worden ze door een onbekende weer verenigd voor een nobele klus, de ontmaskering van een tech-enterpreneur met een fascistoïde agenda. Het is slechts de opmaat voor een cavalcade van illusie, dubbelspel en raadsels-in-raadsels.

De Four Horsemen strijden nu op drie fronten tegelijk, want naast Thaddeus Bradley jaagt niet alleen de FBI, maar ook überboef Arthur Tressler (Michael Caine) achter hun broek. Die laat het vuile werk over aan zijn luitenant, waarin we Daniel Radcliffe herkennen. Merritt McKinney (Woody Harrelson) blijkt een stinkend jaloerse tweelingbroer te hebben die zich als zijn donkere spiegelbeeld in de ophef mengt. Tussen de partijen zweeft voormalig FBI-agent Dylan Rhodes (Mark Ruffalo), die een dubbelrol speelt want niets is wat het lijkt.

Now You See Me 2

Overstimulatie
Dit vervolg – hoewel, kennis van deel 1 helpt niet om chocola te maken van de kolderieke plot – begint met een ernstige handicap: de verrassing is er af. Dat gebrek herstelt regisseur Jon M. Chu (die eerder gepimpte exploitatiefilms als G.I. Joe: Retalitation en Jem and the Holograms afleverde) door de effectendoos open te trekken. De cameravoering is nerveus, op de momenten die tellen raggen de trommels op de geluidsband de spanning aan gort en wanneer na al dat subliminale geweld de climax moet worden geaccentueerd barst een operazangeres los in een aria over overspel. Now You See Me 2 wil via overstimulatie een overprikkeld publiek hypnotiseren..

Al opent Now You See Me 2 in New York en is de viertrapsraket van de finale gesitueerd in een Oud & Nieuw vierend Londen, de film richt zich nadrukkelijk op de Chinese markt. Een flink brok van het verhaal speelt zich af in Macau, het Vegas van China, en de Taiwanese rockster Jay Chou (eerder te zien in The Green Hornet) helpt als de mysterieuze Li de benarde Horsemen uit exotische complicaties. Drie keer wedden dat Li weer opduikt in deel 3, want die komt er ook.
 

11 juni 2016

 
MEER RECENSIES