Red Road

****
IFFR Unleashed – 2007: Red Road
De nieuwe Schotse hooglanden

door Tim Bouwhuis

Red Road opent met het alziend oog van de hoofdpersoon en een overweldigende wand van videoschermen. De beelden van bewakingscamera’s bieden Jackie, hun voornaamste toeschouwer, de illusie van controle. De grip op haar eigen leven blijkt zij in een vroeger stadium te zijn kwijtgeraakt.

Met een bedrieglijk eenvoudig uitgangspunt creëert debuterend regisseuse Andrea Arnold (Fish Tank, Wuthering Heights, American Honey) een gespiegelde wereld voor haar getroebleerde hoofdpersoon. Als de baan van Jackie (Kate Dickie) model moet staan voor de moderne farce van zekerheid en overzicht door surveillance, gedraagt Jackie zich zelf juist in alle opzichten onberekenbaar. Alsof ze het levende bewijs is dat alomtegenwoordige camera’s de mens niet kunnen temmen.

Red Road

Jackie’s belangrijkste taak bestaat eruit contact op te nemen met de surveillancediensten in de omgeving als ze iets verdachts observeert. Dat gaat al snel mis. Een man lijkt zich op te dringen aan een dame in wat vervolgens een seksuele ontmoeting met wederzijds goedkeuren blijkt te zijn. Bij de belangrijkste observatie van de film liegen de beelden niet. Jackie herkent een man (Tony Curran) die iets in haar losmaakt; verwarring, obsessie, ingehouden agressie. Ze ontpopt zich tot zijn schaduw.

Tussen agressie en passie
Het siert Arnold dat ze zich niet haast te verduidelijken waarom haar hoofdpersoon zo’n fascinatie ontwikkelt voor een man die Jackie op zijn beurt helemaal niet lijkt te (her)kennen. Kijkers worden zo onherroepelijk deelgenoot van Jackie’s onevenwichtige gedrag – schipperend tussen agressie en passie – en kunnen moeilijker ontsnappen aan de door trauma aangedreven zweem van desoriëntatie die zich van haar meester heeft gemaakt. Het loshandige camerawerk, dat de zintuiglijke ervaring benadrukt en uitvergroot, draagt hier nog eens extra aan bij.

Red Road werd ontwikkeld als de opener van een destijds beoogd drieluik, getiteld The Advance Party (de derde film werd uiteindelijk nooit gemaakt), dat schatplichtig moest zijn aan de Deense Dogma-stroming van de jaren negentig. De films moesten verschillende regisseurs hebben maar voortborduren op dezelfde personages, die waren geschreven door de Deense filmmakers en scenaristen Lone Scherfig (An Education) en Anders Thomas Jensen (Adam’s Apples, Riders of Justice).

Red Road

Stijlkenmerken
Het is wellicht tekenend dat ondergetekende er pas na het kijken achter kwam dat deze productie gebaseerd was op een overkoepelend conceptueel project met een dergelijke voorgeschiedenis. Zo voelt
Red Road nooit aan als een geïnstrueerd drama of een stellig vormexperiment, ook al leunt Arnold wel degelijk op stijlkenmerken (geen externe belichting, het eerder genoemde handheld camerawerk) die door Dogma 95 werden gepropageerd. Telkens overheerst de indruk van levensechte personages, zoals die bijvoorbeeld ook terug te vinden zijn in het vroege werk van de Schotse Lynne Ramsay (Ratcatcher, Morvern Callar). Dickie is compleet geloofwaardig in haar hoofdrol.

Het grauwe aanzicht van de film is passend voor een verloederd deel van Glasgow, waar zogeheten ‘high-rise’ flats (die referenties naar J.G. Ballard’s gelijknamige roman uit 1975 – verfilmd door Ben Wheatley – oproepen) als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten. Verwacht hier alleen geen decadente etages die speciaal voor de allerrijksten van alle gemakken zijn voorzien. Een groezelige lift leidt in Red Road naar het appartement van de schim uit Jackie’s verleden. Een schrijnende sociaaleconomische oplossing voor een vastgesteld woningtekort, en kennelijk ook de enige plaats waar Jackie kan afrekenen met het trauma dat ze met zich meedraagt.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

19 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Korte films: 1993, 1999 en 2011

IFFR Unleashed – Korte films: 1993, 1999 en 2011
Portretten van een plaats

door Michel Rensen

Net als tijdens het festival besteedt IFFR ook tijdens haar online viering van het 50-jarig bestaan aandacht aan korte films. In dit eerste deel van een tweeluik bespreken we drie films waarin de locatie een belangrijk narratief element is.

 

Dichter bij de zee

1993 – Dichter bij de zee
Geschel van de meeuwen is alom aanwezig. In de schaduw van de hoogovens bij IJmuiden rijst elke zomer een klein dorp van houten vakantiehuisjes uit het zand. Dichter bij de zee schetst een portret van een vergane gemeenschap zonder een mens in beeld te tonen. Beelden van het strand en de zee worden afgewisseld met observerende beelden van de zomerhuisjes. Het eind van het vakantieseizoen nadert, de ramen worden afgedekt en de vakantiehuisjes afgebroken.

Via een voice-over horen we interviews met de tijdelijke bewoners van het ‘dorp’. De jaarlijks terugkerende vakantiegangers hebben een diepe band met zowel de zee als het tijdelijke dorp. Het bestaan van het dorp zoals het is staat echter onder druk met de nieuwbouw van grote hotels. Niet alleen wordt het dorp verplaatst om ruimte te maken voor de hotels, ook klagen de bewoners dat hun vakantiegevoel verstoord zal worden door de “consumptiezwijndieren” die naar de hotels trekken.

De melancholische toon van de film impliceert dat het einde van het vakantieseizoen wellicht een definitiever eind is dan men zou willen. Bijna twintig jaar na dato voelt de film dan ook aan als een portret van vervlogen tijden, een herinnering aan die jeugdvakantie die je nooit meer zult herbeleven.

 

La petite vendeuse de soleil

1999 La petite vendeuse de soleil
Regisseur Djibril Diop Mambéty (Touki Bouki) schetst in La petite vendeuse de soleil een portret van Dakar via een groep jongens die op straat kranten verkoopt. Sili, een arm, jong meisje op krukken dat met haar blinde grootmoeder woont, besluit dat zij net als de jongens kranten kan verkopen, want “what a boy does, a girl can do too”. En ze heeft het geld nodig om voor haar grootmoeder te zorgen.

La petite vendeuse de soleil volgt dit volhardende en eigenwijze personage in haar strijd met alle obstakels die op haar pad komen. De film legt via haar worsteling de armoede, vrouwenhaat en afkeer tegen gehandicapten bloot die in het moderniserende Dakar geen plek vindt. Uit noodzaak ontstaat onder de armen een concurrentie om dat beetje geld dat er is toe te eigenen. Tijdens de film maken we kennis met een breed scala aan personages die uitgesloten worden van de toenemende welvaart in Dakar. Met mededogen en het vechten tegen de regels weet Sili steeds weer overeind te krabbelen.

Deze korte film ging pas na het overlijden van Diop Mambéty in première in Rotterdam en was na Le Franc (1994) het tweede deel van de onafgemaakte trilogie genaamd Tales of Ordinary People.

 

Tokyo - Ebisu

2011 – Tokyo – Ebisu
In Tokyo – Ebisu filmt Tomonari Nishikawa perrons van een van de drukste metrolijnen in Tokyo. Als een soort puzzel legt hij shots van verschillende tijden van de dag over elkaar. Nishikawa gebruikt een rooster om steeds delen van de 16mm-film te bedekken en zo creëert hij een gefragmenteerd beeld waarin delen van het beeld over elkaar heen gefilmd worden. Mensen en metrostellen verschijnen uit het niets en verdwijnen een stukje verderop. Ook zijn slechts delen van mensen te zien, soms tegelijkertijd enkel hun hoofd en voeten, terwijl op de plek van hun lichaam enkel een leeg perron te zien is.

Het geheel krijgt een bijna spookachtige sfeer, waarin mensen tegelijkertijd wel en niet aanwezig zijn. Het perron is zowel druk als uitgestorven en tussen de aankomst en het vertrek van de metro is geen onderscheid meer te maken. De rust én drukte op de stations wordt gelijktijdig in beeld gebracht, terwijl op de geluidstrack de geluiden van de stationsdrukte versterkt worden met het tikken van de klok. Tokyo – Ebisu creëert op experimentele wijze een indrukwekkend portret van de gelijknamige metrolijn.

Deze films zijn bij het jarige IFFR online te zien.

18 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Old Joy

****
IFFR Unleashed – 2006: Old Joy
Een elegisch vaarwel

door Sjoerd van Wijk

Het elegische vaarwel van Old Joy (2006) onderstreept de gescheiden levenspaden van twee vrienden dermate stellig dat eerder sprake is van een tautologie dan poëzie. Desalniettemin zorgt een gevoelige inborst voor een waardig afscheid van deze vriendschap.

Kurt belt nogal impromptu zijn oude maat Mark op met de uitnodiging voor een kort wandelweekend bij een thermische bron. De twee oude vrienden gaan lang terug maar met de verstreken jaren hebben fundamentele verschillen hun intrede gedaan. Mark gaat als aanstaande vader een nieuwe levensfase tegemoet terwijl Kurt is blijven hangen in de losse hippieachtige levensstijl van voorheen. Zoals Mark verwacht, verloopt de trip met problemen de weg te vinden of het houden aan een plan. Tegelijk blijkt daaruit de verschillende golflengten waarop de twee zich bevinden met langs elkaar heengaande gesprekken of veelzeggend zwijgen.

Old Joy

Droefheid
In Hollywood is het idee van de buddyfilm een beproefd concept, waarin twee tegenpolen door noodgedwongen samenwerking elkaars vriend worden. In Old Joy laat de Amerikaanse regisseuse Kelly Reichardt het omgekeerde gebeuren met een lang onuitgesproken adieu aan een verlopen vriendschap. De droefheid sijpelt stilletjes uit elk beeld, gekaderd door korte ellipsen van de flora en fauna, die als een Yasujiro Ozu het verstrijken van de tijd gronden.

Zo trekt ook het landschapsschoon van Oregon langzaam voorbij, onderweg begeleid door de melancholische klanken van Yo La Tengo. Desolate wildernis verbeeld als picturale slijtage. De bestemming lijkt daardoor eerder de replica van Thoreau’s hut aan Walden Pond dan Bagby Hots Springs. Ook de interacties tussen Kurt en Mark zwemen van het meditatieve. Zelfs een speelgoedpistool om lege blikjes omver te schieten, zorgt voor tederheid.

Onderstreepte tegenstellingen
De tegenstelling tussen de twee krijgt keer op keer eenzelfde duiding. Exemplarisch daarvoor is een korte scène in een eettentje waar Kurt enthousiast concludeert dat ze dichterbij zijn dan verwacht terwijl Mark pretendeert nooit aan hem te hebben getwijfeld. Even later hangt Mark aan de telefoon terwijl hij zijn bestelling doorgeeft, zijn aandacht verdelend over zijn vriend, het landschap en zijn vrouw waar hij zich verontschuldigt dat de trip langer gaat duren dan gepland (“je weet met wie we te maken hebben”). De elegie slaat continu deze noot aan wat betreft de verantwoordelijke en afstandelijke Mark en de bandeloze maar gemoedelijke Kurt.

Kelly Reichardts beschouwende stijl veinst observatie maar onderstreept voortdurend de tegenstellingen. Ook scenario-technisch valt daar niet aan te ontsnappen. Een duidend begin aan Marks thuisfront en een als verloren ziel ronddolende Kurt boekstaven de zwanenzang. Daar zit ook misplaatste politieke sturing bij, als Mark onverschillig voor de stellige discussies op de radio door de stad rijdt.

Old Joy

Fraai spanningsveld
Kurt babbelt er soms onzeker op los zoekende naar toenadering, maar Mark slaat deze af met beleefdheden waar een acceptatie van het eind van uit gaat. Daniel London als de kalme Mark kent slechts een stoïcijnse blik. Een ruw bebaarde Will Oldham (beter bekend onder de naam Bonnie “Prince” Billy) als Kurt weet met zijn spel echter nog leven in de brouwerij te brengen. Midden in de wildernis duidelijk meer in zijn element resoneert zijn relaxere houding terwijl Mark gejaagd blijft.

Reichardt trekt in een fraaie scène bij de Hot Springs de indruk dat Mark de verstandige lijkt subtiel in het ambigue. Kurts poging tot toenadering met een massage na een oeverloze monoloog suggereert niet alleen de tragiek van een wegkwijnende vriendschap, maar ook hoe met de jaren iets wegkwijnt in de personages zelf. Waar de rest van Old Joy snel vervalt in een triviale observatie over vriendschappen op middelbare leeftijd, begeeft de film zich hier voor even op een intrigerend spanningsveld.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

17 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Fugitive from the Past, A

****
IFFR Unleashed – 2005: A Fugitive from the Past 
Auteur zonder handtekening

door Alfred Bos

Tijdens een vliegende storm steken drie mannen in een roeiboot een zeestraat over en slechts één komt aan. Tien jaar later volgt de rekening. A Fugitive fom the Past (1965) van Tomu Uchida verhaalt over karma.

Ook Japan had in de jaren zestig zijn nouvelle vague, met Oshima, Imamura en Suzuki als de bekendste representanten. Een van de beste voorbeelden van nūberu bāgu, de Japanse new wave, is een drie uur durende politieprocedurefilm van een veteraan van de Japanse cinema. A Fugitive from the Past (Japanse titel: Kiga kaikyō) van Tomu Uchida is een toonbeeld van filmisch vakmanschap. Alleen een meester, sereen in zijn kunst, kan de regels zo moeiteloos naar zijn hand zetten. En breken.

A Fugitive from the Past

A Fugitive from the Past (1965) – naar de roman Straits of Hunger van Tsutomu Minakami – volgt de jacht op een misdadiger, het subgenre dat is geïnitieerd door Fritz Langs M. Evenals Akira Kurosawa in High and Low (1963) toont Uchida beide kanten van het verhaal, we volgen de dader en de autoriteiten. De schakel tussen de antagonisten is onderwerp van het middenstuk van de film. Het last heden aan verleden.

In The Third Murder (2017) van Hirokazu Koreeda staat het verhoor van de schurk centraal in de zoektocht naar de waarheid. Boeddhistische spiritualiteit vormt de kern van Kenji Mizoguchi’s Sansho the Bailiff (1954). A Fugitive from the Past doet beide, het is een door en door Japanse film.

Veelheid van stijlmiddelen
Voor de Tweede Wereldoorlog was Tomu Uchida (1898-1970) een in Japan veelgeprezen regisseur van films die vaak zijn gebaseerd op romans. De non-conformistische aanpak en de veelheid van stijlmiddelen – formeel én ad hoc, klassiek én modernistisch – die A Fugitive from the Past typeert, is eigen aan veel van zijn latere films.

Uchida behoort tot de pioniers van de Japanse cinema. Hij debuteert in 1922 met Aa, Konishi junsa (Police Officer Konishi); het is een coproductie met Teinosuke Kinugasa, de regisseur van het avant-gardistische Kurutta Ippēji (A Page of Madness, 1926) en het met een Gouden Palm bekroonde Jogokumon (Gate of Hell, 1953). Hij is een Japanse tegenhanger van Howard Hawks of John Ford.

Het overgrote deel van de meer dan veertig films die Uchida voor de oorlog regisseerde, in dienst van Japanse filmstudio’s, is tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Dat is mogelijk een reden waarom de regisseur buiten Japan – waar zijn werk veel publiek trok – minder bekend is dan zijn generatiegenoten Ozu, Mizoguchi en Kinugasa. De belangrijkste reden is wellicht dat hij, naast zijn imponerende vakmanschap, geen kenmerkende eigen stijl of thema heeft. Uchida is een auteur zonder handtekening.

Het expressionistische Keisatsukan (Policeman, 1933), over twee jeugdvrienden, een gangster en een agent, is zijn enige stomme film waarvan een complete kopie bestaat. Van het sociaal geëngageerde Tsuchi (Earth, 1939) ontbreekt de laatste filmrol. De film is gesitueerd in de regeringsperiode van keizer Meiji (1868-1912), waarin de feodale Japanse samenleving in ijltempo moderniseerde naar westers model. Het persoonlijke drama van de straatarme boeren resoneert met de politieke situatie. In A Fugitive from the Past gebeurt iets dergelijks.

Open voor experiment
Het gemak waarmee Uchida van genre en stijl wisselt, kenmerkt zijn naoorlogse films. Na een afwezigheid van vijftien jaar keert hij in 1955 terug met Chiyari Fuji (Bloody Spear of Fuji Mountain), geproduceerd door zijn filmvrienden Ozu, Mizoguchi en Daisuke Itō, pionier van de chambara (samoeraifilm) en de bewegende camera. De film over een samoerai en diens knechten is jidai-geki (historisch drama), komedie en roadmovie ineen; de speersjouwer is hondstrouw én slimmer dan zijn meester. Cameravoering en mise-en-scène zijn streng formeel en tonen de invloed van kabuki (gestileerd dansdrama) en bunraku (poppentheater).

Kabuki en bunraka staan centraal in de verfilming van het volksverhaal Koi Ya Koi Nasuna Koi (The Mad Fox, 1962), dat animatie mengt met live action; het resultaat is hallucinant. Iets dergelijks deed Uchida drie jaar daarvoor in Naniwa No Koi No Monogatari (Chikamatsu’s Love in Osaka). Met een postmoderne truc voert Uchida de zeventiende-eeuwse poppenspeler Chikamatsu, auteur van het verfilmde toneelstuk, op als verteller én personage. Werkelijkheid en nabootsing vloeien over in elkaar.

A Fugitive from the Past is de meest modernistische film die een regisseur van de eerste generatie Japanse cineasten heeft gemaakt. Het is een bij vlagen avant-gardistische mix van klassiek formalisme en bevlogen experiment. Grootste probleem voor de regisseur is hoe hij het innerlijke leven van zijn personages zichtbaar maakt. Die visualiseert hij door beelden te solariseren, de tonen van zwart en wit om te keren; het kunnen herinneringen zijn, gedachten of ideeën. Ook de moraliteit van slecht en goed keert hij om.

Traditie versus moderniteit
De geluidsband wordt eveneens ingezet voor experiment. Er zijn flarden van elektronische muziek, in 1965 een embleem van modernisme. We horen een sirene (in de film) die zich mengt met percussie (op de soundtrack, buiten de film), het klinkt als een werkstuk van de avontuurlijke componist Edgard Varèse. Uchida maakte eerder op originele wijze gebruik van geluid: in Jibun No Ana No Naka De (A Hole of My Own Making, 1955) vervlecht hij constructiewerk met overvliegende straaljagers. Daar staat het voor vernieuwing, de moderne tijd en de Amerikaanse bezetters. Hier voor chaos, rampspoed en verwarring.

A Fugitive from the Past

De tegenstelling tussen traditie en het moderne Japan, zo typerend voor de gouden eeuw van de Japanse cinema, domineert de structuur van A Fugitive from the Past. De film bestaat uit twee delen die elkaar spiegelen. Het eerste deel speelt in 1947, kort na de oorlog, waarin Japan is bezet door de Amerikanen en de bevolking moet overleven in een verwoeste maatschappij. Het tweede deel speelt tien jaar later, wanneer het land is herbouwd tot moderne, op het westen georiënteerde samenleving.

Er is nog een derde deel, het middenstuk dat zich in een onbepaalde tijd tussen 1947 en 1957 afspeelt, de jaren van de wederopbouw. De nieuwe vrijheid – zonder anker, zonder traditie – leidt tot zielloos hedonisme en nihilisme. Plaats van handeling is Tokio, waar een gastvrouw (voormalige prostituee, nu geisha) weinig hoffelijk wordt behandeld door dronken Japanse nozems en Amerikaanse soldaten.

De Amerikaanse bezetter heeft een corrumperende invloed, de moderne wereld genereert nieuwe misdaad. Als de vrouw zich door de nachtelijke uitgaansbuurt verplaatst , zien we een van boven gefilmd crane shot van tientallen seconden lang. Het verbluffende shot lijkt de overgang van verleden naar heden te suggereren. De camera hangt als een brug boven de werkelijkheid.

De schaduw van het verleden
De hoofdpersoon, Takichi Inukai (gespeeld door de steracteur Rentarô Mikuni), wordt in 1947 verdacht van roofmoord en brandstichting; ook zou hij twee handlangers om het leven hebben gebracht. De politie zoekt hem en hij schuilt bij een prostituee, Sugito Yae (Sachiko Hidari), die hij een deel van de buit schenkt. Tien jaar later is Inukai een succesvol zakenman; hij heet nu Kyôichirô Tarumi. De vrouw, Yae, is hem nooit vergeten; door zijn geschenk heeft zij haar leven op orde gekregen. Wanneer ze in een krantenartikel over de zakenman Tarumi haar redder Inukai herkent, besluit ze hem op te zoeken. Het resultaat is fataal, Inukai/Tarumi doodt opnieuw twee mensen en ditmaal vindt de politie hem.

Net als in High and Low (1963) van Akira Kurosawa zoekt de politie in A Fugitive from the Past een misdadiger. Bij Kurosawa staat de tegenstelling tussen rijke industrieel en arme student centraal. Voor Uchida speelt een andere vraag, hoe lang is de schaduw van het verleden? Het personage van Inukai/Tarumi staat voor Japan: van zwervende sloeber tot geslaagde zakenman, van slachtoffer tot succes. Maar tegen welke prijs? Wanneer Yae hem na tien jaar heeft gevonden en hij haar in eerste instantie niet meent te herkennen, verzucht hij: “Ik ben de zin van het leven kwijt.”

Het derde deel van de film, dat speelt in 1957, stapelt ironie op ironie. Het toeval heeft Inukai/Tarumi een nieuwe toekomst gegeven, maar een daad van medeleven wordt zijn ondergang. Wat hij vreesde, gebeurt tien jaar later – gemotiveerd door liefde – alsnog. Het is niet het sterkste deel van de film. Het lange verhoor mist de dynamiek van de eerste twee delen. De spanning komt uit de dialoog, niet uit de beelden. Ook hier is het probleem van Uchida: hoe verbeeld ik het innerlijk van de personages? De film suggereert een boeddhistische boodschap – karma wint altijd – maar weet de motivatie van Inukai/Tarumi niet zichtbaar te maken.

Afwijkend filmformaat
Inukai/Tarumi spreekt over de armoede van het ontredderde Japan waarin hij en zijn moeder in ontbering moesten leven. De naoorlogse schaarste maakt Uchida terloops maar treffend zichtbaar. De detective die op zoek is naar Inukai, heeft last van zijn longen en zijn gezin ruziet over het gebrek aan voedsel. Er is een florerende zwarte markt en jongemannen zien ‘hun’ vrouwen ingepalmd door Amerikaanse soldaten. Tien jaar laten ruziën de zoons van de detective, tieners inmiddels, nog steeds.

A Fugitive from the Past is laatste grote film van Tomu Uchida en hoog geprezen in Japan. In het westen is hij, met een handvol andere films van deze begaafde maar weinig bekende regisseur, slechts beperkt te zien geweest. De film toont Uchida’s volmaakte beheersing van het medium; hij is vloeiend in een veelheid van filmidiomen.

A Fugitive from the Past

Gedraaid in zwart-wit-breedbeeldformaat en geschoten met een draagbare 16-millimeter camera (opgeblazen tot grofkorrelig 35 millimeter), maakt de regisseur optimaal gebruik van het afwijkende formaat. In de slotscène zit een moment waarop de vluchteling uit het verleden en de detectives verspreid staan over het dek van de veerboot tussen het Japanse hoofdeiland Honshu en het noordelijke Hokkaido. Na slingerwegen door Japan – en de tijd – eindigt de film waar hij begon en de compositie van het beeld met de speurder en diens prooi is even uitgebalanceerd.

Japanse nouvelle vague
A Fugitive from the Past opent in pseudo-documentairestijl en is politiefilm, thriller en gendaigeki (eigentijds drama) ineen. Er zijn goed gedoseerde en perfect geregisseerde dolly shots en crane shots. De montage is opvallend modern en sneller dan in 1965 gebruikelijk. Was de film indertijd in het westen uitgebracht, de nouvelle vague-regisseurs en Franse filmcritici zouden hebben gejuicht.

Het verleden spiegelt zich in het heden, wil A Fugitive from the Past vertellen. De film telt diverse beeldecho’s, situaties en scènes uit 1947 die zich herhalen in 1957. De kortstondige ontmoetingen tussen Inukai/Tarumi en Sugito Yae; de storm en het woeste water na de moorden; de schouwing van de doodskisten; de lijken die aanspoelen op de kust.

Maar in drie uur film – en tien jaar filmtijd – is er wel degelijk ontwikkeling. A Fugitive from the Past opent met beelden van woeste golven en sluit af met een serene zee. Daartussen speelt zich het leven af, van geboorte naar dood. De tijd laat zich niet vermurwen.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

16 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Goodbye, Dragon Inn

***
IFFR Unleashed – 2004: Goodbye, Dragon Inn
Is de bioscoop vervloekt?

door Cor Oliemeulen

Het plotloze Goodbye, Dragon Inn toont de verstilde schoonheid van een bioscoop die door gebrek aan belangstelling de deuren moet sluiten. De meeste actie komt van het witte doek in de zaal, maar de schamele bezoekers hebben wel wat beters te doen.

Het Fu-Ho Grand Theater in Tapei zit bomvol toeschouwers die kijken naar de wuxia-film Dragon Inn. Het is 1967 en we zien boven vanuit de projectieruimte door een spleet van wapperende gordijnen flarden van de bezoekers en het filmdoek. Naadloos gaat dit beeld over in een bijna lege zaal waar diezelfde klassieker van King Hu nu zo’n vijftien jaar later wordt vertoond. Onze aandacht gaat uit naar een oudere man die de film kijkt terwijl wij het geluid van opgewonden sprekende en zwaardvechtende mensen horen. Er verschijnen emoties op het gezicht van de man en we zien nu dat hij zelf meespeelde in Dragon Inn.

Goodbye, Dragon Inn

Film kijken is bijzaak
Goodbye, Dragon Inn (Bu San, 2003) is een nostalgisch eerbetoon aan de bioscoop en de film (net als The Last Picture Show uit 1971 en Cinema Paradiso uit 1988), maar schetst tegelijkertijd het sombere beeld van een theater dat wegens teruglopende belangstelling de deuren zal moeten sluiten. Buiten regent het onophoudelijk pijpenstelen en binnen zoekt een Japanse toerist onderdak. Hij heeft geen vuur om zijn sigaret aan te steken. In een aantal droogkomische fragmenten in de zaal, bij de wc’s en in de gangen, waar her en der lekkend water in emmers wordt opgevangen, probeert hij niet alleen een vuurtje te krijgen, maar heeft het er ook alle schijn van dat hij hier niet de enige man is die (homoseksuele?) contacten probeert te leggen.

Je moet houden van de lange, vaak kleurrijke, statische shots van Ming-liang Tsai. De veel bejubelde Taiwanese cineast (hij won in 1994 voor zijn tweede speelfilm Vive l’Amour de Gouden Leeuw in Venetië) maakt de kijker volkomen afhankelijk van zijn beelden, die vooral betrekking hebben op de stuntelige communicatie tussen personages en hun moeizame pogingen om emoties te uiten. Pas na 44 minuten in Goodbye, Dragon Inn wordt de eerste dialoog uitgesproken. ‘Weet je wel dat deze bioscoop vervloekt is’, zegt de man van wie de Japanse toerist uiteindelijk een vuurtje krijgt. Uitleg volgt niet, de kijker moet het stellen met zijn eigen gedachten en associaties.

Goodbye, Dragon Inn

Elke stap die je zet
Het heimelijke verlangen naar communicatie komt eveneens tot uiting tussen het kassameisje en de operator. Het kassameisje heeft zo te zien een klompvoet en loopt als gevolg hiervan tergend langzaam door gangen en op trappen. De kijker is getuige van bijna elke stap die zij zet. Kennelijk heeft zij zich – op deze laatste avond voordat de bioscoop (tijdelijk?) zal sluiten – voorgenomen na zoveel tijd (nader) kennis te maken met de operator. Maar eenmaal aangekomen in de projectieruimte is hij daar niet. Dan maar weer naar beneden terwijl de camera op afstand het meisje in deze troosteloze omgeving observeert.

Als je op zoek bent naar een film met actie (en wat voor actie!) kun je veel beter Dragon Inn zélf kijken. Goodbye, Dragon Inn kabbelt een kleine anderhalf uur voort en is bijna ongekend minimalistisch. Maar juist daardoor word je als kijker uitgenodigd tot nieuwsgierigheid en een beschouwende houding. Een dergelijke weemoedige film over film en het destijds door Ming-liang Tsai gevreesde verdwijnen van de cinema krijgt in deze tijd van lockdowns met het daadwerkelijk sluiten van bioscopen een extra dimensie. De vraag is dan ook welke (Nederlandse?) regisseur – opnieuw zo’n vijftien jaar later – de gelegenheid neemt om een film over een gesloten bioscoop te maken. Met enkel een schoonmaakster, een beveiliger en een fijnzinnig gevoel voor kadrering komt die vast een heel eind.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

15 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

De bruit et de fureur

****
IFFR Unleashed – 2003: De bruit et de fureur
Eros en Thanatos

door Ralph Evers

De bruit et de fureur (1987) van Jean-Claude Brisseau is overrijp aan Bijbelse symboliek en maatschappelijke keuzen. De strijd tussen het goede en het kwade, orde of chaos, het schone of het lelijke, het komt in velerlei gezichten terug tegen een decor van een sociaal drama.

Blood hath been shed ‘ere now, i’ the olden time, ‘Ere human statute purged the gentle weal”, Macbeth, Shakespeare. Met dit citaat opent de film. Bloed is vergoten hier nu, in de oude tijd, Hier is het menselijke statuut op zachte wijze gezuiverd. Macbeth, een verhaal van verval en tirannie. Wat zal deze film ons brengen?

De bruit et de fureur

Troost
We bevinden ons in een voorstad van Parijs, midden jaren 80, waar de door zijn ouders in de steek gelaten Bruno (13) een onderkomen zoekt in een anonieme flat. Hij wandelt met zijn koffer en vogelkooi met kanarie Superman de flat binnen waar de lift niet werkt en een kwajongen deurmatten in de fik steekt. Wie verhaal komt halen bij diens vader krijgt geweld als antwoord. Het appartement waarin Bruno zijn intrek neemt, is opgeleukt met een welkomstvlag van moeder, maar ademt vooral leegte en kilte.

De enige troost voor Bruno naast Superman is een mysterieuze engelachtige verschijning die in koel blauw licht ‘s avonds in zijn appartement tevoorschijn komt. Zij lijkt in haar naaktheid een ongewone tederheid, vrijheid en een droom van vrijheid te tonen. Kwetsbaarheden waar in de zielloze nieuwe omgeving van Bruno geen plek is. Naarmate de film vordert, zal het de kijker opvallen dat het gewone leven, zelfs de idee van een stad met haar winkeltjes, drukke straten en levendigheid absent blijken.

De tweede belangrijke plek waar deze film zich afspeelt is in de klas. Hier raakt Bruno bevriend met met Jean-Roger Rophy. De jongen die we in het begin deurmatten in de fik zagen steken, blijkt in de klas degene die chaos sticht en ermee wegkomt. Diens vader is al weinig beter, want hij dreigt met geweld naar medeflatbewoners en diens oom in huis verdrijft de verveling met geweerschoten. Jean-Roger neemt Bruno op sleeptouw met tal van kwajongensstreken, die al gauw van kwaad tot erger gaan.

Wereld zonder sturing
De weinigen die een rem hierop kunnen zetten zijn afwezig (ouders), niet opgewassen tegen zijn brutaliteit (de lerares), onverschillig en onmachtig (de schoolleiding die de situatie bagatelliseert en de sociale werker die met de dood wordt bedreigd) of gewoon uit slechter hout gesneden (de vader van Jean-Roger). Een wereld zonder ouderlijke sturing en grenzen lijkt misschien wel vrij en cool, maar ontaardt in een geweldsorgie. De tegenhanger van deze bandeloosheid is Superman, die in het kooitje rondfladdert en door Bruno gekoesterd wordt . Wanneer Superman weet te ontsnappen, verschijnt de mysterieuze vrouw, ditmaal met roofvogel op haar schouder, die hem zijn kanarie teruggeeft. De tekenen zijn helder.

De bruit et de fureur

Zo zit de film boordevol verwijzingen en symbolen, die een genot zijn voor een goed nagesprek. Zou de relatie tussen Jean-Roger en zijn oudere broer Thierry – diens tegenhanger omdat hij wel onderdeel van de maatschappij wil zijn, hetgeen vader afdoet als kiezen voor een leven van slavernij – zijn te interpreteren als het verhaal van Kaïn en Abel? Hoe vader zich ook opstelt, Thierry blijft waardering zoeken. We komen ook het symbool van de omkering tegen: de politie die zich terugtrekt en jeugdgangs die geleid worden door vrouwen die mannen onder druk zetten. De gekooide vogel en de vrije roofvogel spreken voor zich. Door de symboliek, beeldtaal en verwijzingen heen wordt duidelijk dat Jean-Claude Brisseau zich etaleert als maatschappijcriticus.

Anarchie
Hoewel de film met zijn eighties-look gedateerd aanvoelt, is deze aan de andere kant nog altijd actueel. De meeste karakters kenmerken zich door gebrek. Gebrek aan moreel besef, gebrek aan basale kennis van de wereld, gebrek aan gezag, grenzen en orde geleid door dierlijke instincten. Hierin klinkt door een echo van Dostojevski’s Gebroeders Karamazow: ‘als God dood is, is alles geoorloofd’.

In zo’n nihilistische context sluit de film af in een geweldsorgie, die werkelijke catharsis ontbeert. Waarmee de regisseur maar wil zeggen dat grenzeloze vrijheid misschien wel bevrijdend en zelfs cool lijkt, maar uiteindelijk tot anarchie en totalitarisme leidt. Dit laatste wordt een aantal maal met sprekende voorbeelden naar voren geschoven in De bruit et de fureur. Totalitarisme is niet alleen het kwaad van enkele potentaten, maar ook het wegkijken van diegenen die een verschil hadden kunnen maken en het kwaad daarmee vrij spel geven. Zoals de schoolleiding die het gevaar van Jean-Roger bagatelliseert en de lerares niet bijvalt. Een vader die de problemen in zijn gezin en wereld met geweld poogt op te lossen en dit – daar is de omkering weer – op een harde, doch ironische, wijze moet bekopen.

In de liefdeloze wereld van Bruno lijkt er uiteindelijk maar één zuivering mogelijk, in de hoop dat er een plek komt waar wel medemenselijkheid te vinden is.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

14 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Happiness of the Katakuris, The

***
IFFR Unleashed – 2002: The Happiness of the Katakuris
Het geluk van een verknipte familie

door Bob van der Sterre

De Katakuri’s hebben een guesthouse gebouwd. Alleen sterven de gasten allemaal een ongelukkige dood. Film van Takashi Miike overtreft zichzelf in bizarriteiten en extremiteiten.

We krijgen de Katakuri’s meteen geschetst. Dat is de vader die zijn ziel en zaligheid in het guesthouse heeft gestopt met zijn vrouw. Zijn dochter, een alleenstaande moeder die snel verliefd wordt. Haar zwijgende broer. En opa: ‘Hij leeft een makkelijk bestaan, met het vertellen van leugens en zelfzuchtigheid.’

The Happiness of the Katakuris

Het geluk uit de titel is vet ironisch want het guesthouse loopt totaal niet. De eerste bezoekers zijn spirituele wandelaars en als het dan net de eclips is, haasten ze zich weg. Zij komen er nog goed van af. Alle andere bezoekers sterven door een of andere reden. De een krijgt een hartaanval, de ander pleegt zelfmoord, en zo verder. ‘Heeft u soms een lang koord dat we kunnen gebruiken?’ De Kakaturi’s begraven ze maar, want slechte publiciteit kunnen ze niet gebruiken.

Een van de gasten is een piloot die de goedgelovige dochter Shizue wil veroveren. Hij vertelt dat hij familie is van Queen Elizabeth. ‘Ik herinner me geknuffeld te worden door tante Elizabeth. En Diane! Tegen Charles zei ik: je moet je vrouw koesteren.’ Ondertussen barst de familie voortdurend in gezang uit, inclusief dans.

Wat is dit??
Veel kijkers die The Happiness of the Katakuris voor het eerst zien, zeggen: dit is de vreemdste film die ik ooit heb gezien. Zelfs voor ervaren kijkers is het even slikken. Neem het legendarische begin. Een vrouw begint het met lepelen van de soep. Eruit komt een wezentje. En die trekt de huig los van de soepeetster. En vliegt dan met de huig door het hele land. Eet dan de huig op. Een kraai eet het wezentje op. En een pop pakt een oog en doodt de vogel. Een meisje: ‘En toen verwonderde ik mezelf: wat maakt een familie gelukkig.’

Want wat is deze film niet? Hij heeft drama, zang, komedie, fantasy, spanning, animatie en horror. Voor je weet waar je naar kijkt, ben je al bij de volgende scène. De film was weliswaar licht gebaseerd op de Zuid-Koreaanse film The Quiet Family (Ji Woon Kim) maar is in de handen van Takashi Miike een eigen leven gaan leiden.

Het is bijna ongelooflijk voor te stellen dat iemand die Audition vervaardigde, twee jaar later The Happiness of the Katakuris maakte. Miike probeert veel genres en daardoor heeft iedereen wel een film van hem gezien. Die snelheid nekt hem ook af en toe, want niet al zijn films zijn even goed, zoals bijvoorbeeld Yakuza Apocalypse en Zebraman 2 erg teleurstellen.

The Happiness of the Katakuris

Veel improvisatie
The Happiness of the Katakuris had eigenlijk niet moeten werken, maar werkt tóch. Dat is vermoedelijk sterk te danken aan Miike’s invloed en zijn gebrek aan angst voor het mislukken van zo’n project. Hoewel de film ook wat mindere stukken heeft (eigenlijk dat hele stuk met de moordenaar), het acteren niet echt geweldig is, er soms té maffe dingen zijn (zo draagt iedereen Kappakleding), en is de lengte nog vrij fors (toch 113 minuten).

De film is de kijker telkens een stap voor met het spontane, alles-is-mogelijk-karakter. “Het werd een keer laat”, zei Miike, “en de producer zei dat we de scène de volgende dag niet konden filmen, dus moesten we een eclips verzinnen om de plotselinge duisternis te verklaren.” De kleien poppen werden ingezet om dure scènes te vermijden.

Geen wonder dat deze film zo’n grote schare fans heeft. Deze film is zo consequent bizar dat je als kijker twee keuzes hebt: meegaan in de mafheid of je gezicht afwenden. Je moet toch wel respect hebben voor deze ode aan de fantasie.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

12 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Îles flottantes

***
IFFR Unleashed – 2001: Îles flottantes
Sjofel karakterdrama

door Sjoerd van Wijk

Het schematische karakterdrama in Îles flottantes (2001) drijft op een plezant lichtkomische sfeer van buitenissigheid, maar de bespiegelingen over het moeizame leven van drie vriendinnen ontloopt zelden de banaliteiten van een soap.

De drie dertigers van Îles Flottantes – Kaat, Sacha en Isa – proberen in Rotterdam hun leven op de rails te krijgen volgens het beproefde uitgangspunt van jongvolwassenen in een individualistische maatschappij. Elk lid van deze samen zonnebankende kliek drijft op haar eigen eiland, knipogend onderstreept tijdens een feestje waar ze het titulaire dessert geserveerd krijgen. Kaat (Maria Kraakman) zit vast in een onbevredigende relatie met de rijke Max (Leopold Witte). Ze gaat ‘uit verveling’ vreemd met de botte kunstenaar Christophe (Kuno Bakker), de vriend van eveneens beeldend kunstenares Isa (Halina Reijn) die haar werk niet aan de straatstenen kwijtraakt. Ondertussen kampt Sacha (Manja Topper) met een familietrauma terwijl ze er een ongezonde verhouding met de gewelddadige Peer (Jacob Derwig) op nahoudt.

Îles flottantes

Tikkeltje buitenissig
Een vaag aan Henry Mancini herinnerende jazzy soundtrack schetst een tikkeltje buitenissig Rotterdam als arena voor deze jongvolwassen zoektocht naar houvast. Met zijdelingse pans van de dames in zonnebanken of koddige half afgesneden frontale shots behandelt de mistroostige problematiek op een licht komische wijze. Humor krijgt in Îles Flottantes slechts de overhand wanneer een bakkerij opeens dubbel dienst draait als de klaagmuur voor een potsierlijk snotterende Halina Reijn.

De groep vormt een samengeraapt zooitje saamhorigheid, ook dankzij het feit dat twee van de drie in dezelfde straat wonen en de laatste al snel bij een van hen intrekt. Daarmee herinnert de film qua stijl en thematiek aan de zonderlinge sfeer in Amerikaanse komedies als Twister (1989), Ghost World (2001) en The Royal Tenenbaums (2001), waarin provisorische groepen eveneens kampen met een ontgoochelende wereld. In Îles Flottantes, het speelfilmdebuut van Nanouk Leopold, verdrinkt de humor echter in de problemen van de personages.

Îles flottantes

Enkelvoud
Dat wringt. Hun probleem definieert elk personage en elk krijgt een enkelvoudige oplossing afgeleverd op maatwerk. Zo rent de film weg voor uitdagingen zonder een innemend melancholische toon van een Wes Anderson. Een confrontatie als in Ghost World, die het cynisme van haar personages aandurft en reële lichtpunten vindt, blijft uit. Sacha’s worsteling met Peer raakt nog het meest met een even verrassend als onthutsende keuze om haar trauma de baas te worden. Maar om aan het eind vol goede moed de camera in te kunnen staren moet elk personage buiten zichzelf treden. Het specifieke bewustzijn van elk karakter blijkt slechts een façade waarachter een ideaalbeeld schuilgaat, een universeel archetypisch generiek optimisme.

Daar komt bij dat de weg naar de inwendige openbaringen geplaveid is met wendingen die weinig onderdoen voor die van een soapserie. De beproevingen blijven vaak in romantische banaliteiten hangen. Zelfs de goedaardige fietsenmaker om de hoek kan niet ontsnappen aan een mislukte poging tot seksuele toenadering, de meest crue manier waarop het scenario Kaats defaitisme tracht te schetsen. De cast weet niet de personages boven de triviale uitkomsten uit te laten stijgen, met voor de hand liggende expressies waar weinig individualiteit uit spreekt. Zo komt Îles Flottantes net zo sjofel over als Max’ half mislukte poging het titelrecept te maken voor Kaats verjaardag.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

10 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Mysterious Object at Noon

****
IFFR Unleashed – 2000: Mysterious Object at Noon
Collectieve verbeelding

door Michel Rensen

Veel kenmerken uit zijn latere werk zijn al terug te vinden in de eerste lange film van Apichatpong Weerasethakul. In een roadmovie door Thailand verkent hij de grenzen tussen documentaire en fictie terwijl een verhaal door zijn personages wordt doorverteld en getransformeerd.

Tien jaar voor Apichatpong Weerasethakul met Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives in 2010 de Gouden Palm op het filmfestival van Cannes won, maakte hij zijn speelfilmdebuut met Mysterious Object at Noon op het IFFR in 2000. Met ondersteuning van het Hubert Bals Fonds herkende IFFR al vroeg het talent van de nu gerenommeerde filmmaker. Herkenbare thematiek uit zijn films is ook in Mysterious Objects at Noon al te vinden: het vermengen van realiteit en fictie, het hervertellen van verhalen zoals ook in Syndromes and a Century gebeurt, en ook de meanderende narratieve structuur die zich niet gemakkelijk laat grijpen.

Mysterious Object at Noon

Kettingverhaal
Op het eerste gezicht lijkt Mysterious Object at Noon af te wijken van zijn latere werk. Geschoten op 16mm in zwart-wit voelt de film aan als een lowbudget-roadmovie. De speelse wijze waarop Weerasethakul in de film met zijn subjecten spreekt, draagt daar zeker aan bij. We maken kennis met een grote verscheidenheid aan personages, van Bangkok tot diep in de jungle, van straatverkopers tot schoolkinderen.

De film creëert zo een gevarieerd portret van een land, vol verschillen – door een kettingverhaal over een jongen in een rolstoel en zijn leraar samengebracht. Terwijl steeds iemand anders het volgende stuk van het verhaal vertelt, wordt de nieuwe inbreng steeds bizarder. Een klein, simpel drama transformeert in een verhaal met dubbelgangers, aliens en tijgers. De verbeelding kent geen grenzen.

Tussen feit en fictie
Weerasethakul springt zonder enige markering tussen documentaire en fictie. De grenzen tussen de persoonlijke verhalen van deze mensen en de hervertelling zijn niet altijd even duidelijk. De interviews worden vermengd met nagespeelde scènes uit het fictieve verhaal, maar sommige scènes zouden evengoed documentair van aard kunnen zijn.

Zelfs binnen scènes vindt een verschuiving plaats die de aard van de vertelling verwart. Zo wordt een schijnbaar persoonlijk verhaal nog in hetzelfde shot opgevolgd met de vraag van een van de kinderen of het filmen klaar is en hij nu eindelijk naar huis mag. Voor hij antwoord krijgt, haalt een crewlid een script tevoorschijn en loopt Weerasethakul zelf het beeld in. De filmische illusie is doorbroken.

Mysterious Object at Noon

Folkloristische verhalen
Nadat een vishandelaar emotioneel vertelt hoe haar vader haar als kind verkocht, vraagt Weerasethakul van achter de camera vrij abrupt of ze misschien ook een ander verhaal te vertellen heeft. “Het mag echt zijn of fictief”, voegt hij daar laconiek aan toe. Met deze simpele vraag brengt hij niet alleen de rest van de film op gang, waarin het verhaal van de gehandicapte jongen doorgegeven wordt, maar legt hij ook de nadruk dat documentaire, of de realiteit, net zo goed geconstrueerd is uit verhalen. Of die echt zijn of fictief, wie zal het weten?

Net als in Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives en Cemetery of Splendour beïnvloeden de folkloristische verhalen de werkelijkheid. Tegelijkertijd vervormen de vertellers de verhalen terwijl ze opnieuw verteld worden. De realiteit krijgt vorm door de verhalen die we elkaar vertellen en die realiteit beweegt de verhalen weer in nieuwe richtingen. Hoewel Mysterious Object at Noon op het eerste gezicht als een roadmovie een portret van Thailand schetst, biedt de film vooral een reis door de collectieve verbeelding van zijn inwoners.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 26 mei 2021.

7 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR

Dial H-I-S-T-O-R-Y

***
IFFR Unleashed – 1998: Dial H-I-S-T-O-R-Y
Onafgebroken informatiebombardement

door Jochum de Graaf

Dial H-I-S-T-O-R-Y (1997) was een van de hoogtepunten van de Documenta X, de vijfjarige ‘wereldtentoonstelling van hedendaagse kunst’ in Kassel. De Belg Johan Grimonprez, videokunstenaar, curator en regisseur, behandelt in deze postmoderne documentaire een alternatieve geschiedenis vanaf de jaren zestig aan de hand van terroristische acties, meer in het bijzonder van vliegtuigkapingen.

We zien de ontwikkeling van de kapingen: de allereerste die live op tv werd uitgezonden, de kaping door het Japanse Rode Leger op het vliegveld van Fukuoka in 1970, van de Fidelista’s die zich in Cuba bij hun grote leider Fidel Castro wilden voegen, van Black Panthers die naar Algerije wilden, van de verschillende Palestijnse bevrijdingsbewegingen PLO en PFLP, die eind jaren zestig meer dan honderd vliegtuigkapingen uitvoerden.

Dial H-I-S-T-O-R-Y

Interviews
In Libië, Cyprus, Koeweit zien we vliegtuigen op het asfalt staan, omringd door commandotroepen en cameraploegen, paraat om in te grijpen, dan wel daar live verslag van te doen. Kapers worden geïnterviewd, onder andere de Palestijnse Leila Khaled die er wereldberoemd door zou worden, we zien ze berecht worden, na hun vrijlating opnieuw geïnterviewd, de scène van de Japanse kaper die zijn laatste woorden voor de camera uitspreekt vlak voor hij wordt neergeschoten en het lijk van een kaper dat door Russische soldaten wordt weggesleept.

Ook vrijgelaten en bevrijde gegijzelden komen aan het woord, ‘moest u hard rennen?’ en het jongetje van tien dat enthousiast knikt op de vraag ‘vond je het spannend’. Menigmaal was er ook sprake van het Stockholmsyndroom, sympathie tussen gijzelaars en gegijzelden, met meisjes in tranen om hun kapers die met een bomaanslag om het leven komen.

En dan is er de reactie van de autoriteiten. We krijgen te zien hoe vliegvelden meer en meer beveiligd werden, de introductie van röntgenapparatuur en aangepaste fouilleringstechnieken. Enigszins ironisch is het Amerikaanse instructiefilmpje over waar je moet gaan zitten in een vliegtuig. ‘Have a plan’ luidt het advies, ga niet bij de vleugels zitten, ook niet vooraan, achteraan, of in de eerste klasse, want dan trek je de aandacht van de kaper; de rijen in het midden kun je ook beter mijden, dat kan de mobiliteit hinderen bij een snelle evacuatie. Je kunt natuurlijk maar beter helemaal niet vliegen als je verwacht dat het gekaapt gaat worden.

Visueel spervuur
Dial H-I-S-T-O-R-Y laat goed de omslag van de romantisch revolutionaire beginjaren van de kaperspraktijk naar de grimmige anonieme terreur van de bompakketten van de jaren negentig zien. Tegelijkertijd kregen in die jaren de geheime terreurpraktijken van de VS in El Salvador, Nicaragua, Guatemala gestalte. En dan hebben we ook de beelden van de begrafenis van Stalin (1956), van de moord op Sadat (1981), van de bomaanslag op een Pan Am-vliegtuig boven Lockerbie (1988) voorbij zien komen. Het einde met de iconische scène van een dronken Boris Jeltsin en een slappe lach krijgende Bill Clinton kan er op duiden dat de midden jaren negentig de ergste vormen van terreur voorbij zijn, maar we zijn dan natuurlijk nog onwetend van 9/11.

Dial H-I-S-T-O-R-Y

De film is een visueel spervuur. Naast de stroom aan televisieverslaglegging van kapingen zien we fragmenten uit propagandafilms over revolutionaire leiders als Lenin, Stalin, Mao en Castro, uit stomme films, reclamespotjes voor vliegmaatschappijen, tekenfilms en instructiefilms voor diplomaten.

Voor intellectueel gewicht zorgen de teksten in voice-over van de Amerikaanse schrijver Don DeLillo, die in zijn werk verbanden legt tussen terrorisme en de daad van het schrijven en verwijst naar het vreemde huwelijk dat de media steeds weer aangaan met alles wat riekt naar ramp.

Ook de soundtrack, misschien beter nog de soundscape met subtiele samplecollages van de New Yorkse avant-gardist David Shea, past naadloos op de experimentele opzet van de film.

En zo is Dial H-I-S-T-O-R-Y een amalgaam van beelden en klanken dat je uitnodigt tot bespiegelingen over de relaties tussen politiek, technologie, retoriek, entertainment, media, literatuur en geschiedenis. Maar voor hetzelfde geld verdwaal je in dat onafgebroken informatiebombardement, dat soms verbijsterende beelden van spectaculaire geweldpleging en rampspoed met dodelijke slachtoffers, afgewisseld met nietszeggende geluiden, banale beelden en nutteloze wetenswaardigheden.

Deze film is bij het jarige IFFR online te zien tot en met 12 mei 2021.

6 april 2021


ALLE RECENSIES 50 JAAR IFFR