City Lights

City Lights (1931)
Ware kern van menselijkheid

door Yordan Coban

Tot mijn genoegen heb ik nog geen ziel getroffen die niet kon lachen om de openingsscène van City Lights (1931). Ik geloof heilig dat op het moment dat wij stoppen met lachen om Charlie Chaplin, we gedoemd zijn te vergaan in onze eigen cynisme. Chaplin belichaamt een onschuld die de mens bewapent tegen de verdorvenheid van de moderne ziel.

Chaplin wilde met zijn laatste stille film benadrukken dat film niet per se gebaat is bij sprekende acteurs. Zijn silent films kenden geen nationale grenzen of taalbarrières. In Chaplins beroemde speech uit The Great Dictator (1940) onderstreept hij dat technologie van nature goed is maar ons eerder afsluit dan samenbrengt. Hij had gelijk. Technologie heeft ons comfort gebracht, maar faalt uiteindelijk in het werkelijk bereiken van mensen. Het is slechts een middel, geen doel.

City Lights

Gepolijste onschuld
Chaplin waarschuwde ons hiervoor in Modern Times (1936) en The Great Dictator maar toont het ook werkelijk met City Lights. Deze film kwam uit in een tijd dat de talkies net om de hoek kwamen kijken. Toch koos Chaplin voor het maken van nog een stille film. Hij had geen nieuwe technologische ontwikkelingen nodig om mensen te raken. Spraak, kleur, 3D, Imax, allemaal formaliteiten die het niet winnen van Chaplins vakmanschap.

Het verhaal van City Lights is simpel maar heeft een gepolijste onschuld in zich. Uiteraard centraliseert de film zich rondom de ludieke situaties waarin The Tramp (de zwerver) terecht komt. Hij maakt kennis met twee personages: een rijke ongelukkige alcoholist en een blinde bloemenverkoopster. De rijke man gebruikt de zwerver om zijn eigen leegte te vullen, maar herkent hem alleen als hij dronken is. Hij moet niks van de sloeber hebben als hij de volgende ochtend nuchter wakker wordt. Het bloemenmeisje kan de zwerver niet zien en denkt dat hij een welgestelde heer is. De zwerver helpt het meisje en betaalt haar oogoperatie zodat zij weer kan zien. Beide personages zien hem in eerste instantie niet voor wie hij werkelijk is. Waar de rijke man hem verstoot als ze elkaar in onvervalste vorm ontmoeten, maakt de armoedige vertoning voor het bloemenmeisje geen verschil. Dit resulteert in een van de de meest volmaakte scène in filmgeschiedenis.

Oprecht
Er waren flink wat critici die vonden dat Chaplin zich niet moest wagen aan politieke thema’s. Een serieuze clown is niet waar men op te wachten zat. Maar net als collega-filmmaker Frank Capra (Mr. Smith Goes to Washington, 1939) vond Chaplin dat bij zijn statuur en publiek een grote verantwoordelijkheid hoorde.

City Lights

Chaplins latere films gaan over goedheid, menselijkheid en het kwaad in hebzucht en macht. Voor de jaren 30 was Chaplin de vermakelijke pantomimespeler en Buster Keaton de gevatte komiek. Maar net als de rijke dronkaard en de bloemenverkoopster zag men niet de humanistische intellectueel die Chaplin eigenlijk was. Van het belang van satire en vrijheid van meningsuiting in The Great Dictator tot het gevaar van een kapitaalgerichte machine gestuurde maatschappij in Modern Times, Chaplins oeuvre is groots en zo ook zijn visie.

Films als Citizen Kane, Vertigo, 2001: A Space Odyssey verlangen meerdere bezichtigingen en een intellectueel analyserend vermogen van de kijker. City Lights niet, want de film laat weinig open voor interpretatie. Hij stelt in zijn symboliek niet de vragen des levens en dient qua gelaagdheid niet als een puzzel die opgelost moet worden. De film is eerlijk en oprecht. Als je de vetrandjes met alle insignificante elementen in ons leven wegsnijdt, kom je tot een kern van menselijke sentimentaliteit, onze expressies in extremis: een traan en een lach. En deze ware kern van menselijkheid is nergens zo trouw belichaamd als in City Lights.

 

12 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Circus, The

The Circus (1928)
Ultieme kluns met hart van goud

door Sjoerd van Wijk

The Circus (1928) rijgt de grappen aaneen tot een aandoenlijk verhaal waar de verhoudingen tussen de circusleden oprekken. Dit werk vol verrassende wendingen doet maar weinig onder voor Charlie Chaplins meesterwerken Modern Times (1936) of City Lights (1931).

Chaplins welbekende typetje The Tramp probeert eten te scoren op de kermis maar ziet zich uiteindelijk gedwongen een mechanische pop bij het spookhuis na te doen om agenten af te schudden en een collega-dief voor pampus te slaan. Op de vlucht belandt hij pardoes in een circus in nood, waar het publiek nauwelijks lacht om de clowns en de gewelddadige directeur de wanhoop nabij is. De vagebond krijgt in allerijl een baantje en verstiert als een geluk bij een ongeluk alle optredens wat de onwetende toeschouwers onthalen als een meesterlijke act. Gaandeweg groeit hij uit tot de ster van het circus. Ondertussen begint hij een aan romance grenzende vriendschap met de bevallige dochter van de directeur die vaak klappen krijgt van haar vader.

Ontwapende spontaniteit
Ironisch genoeg krijgt The Tramp alleen de lachers op zijn hand als hij het zelf niet doorheeft. Zijn onhandigheid blijkt uit zijn gebrekkige bewustzijn van zijn omgeving tijdens de try-outs met de clowns van het circus. Subtiel getimed pakt hij de verkeerde stoel om op te zitten. De op zijn gat vallende directeur realiseert zich pas na een aantal komische mislukkingen dat The Tramp alleen tot zijn recht komt als een klunzige knecht. Als iedereen star zijn eigen act probeert uit te voeren, komt hij daar tussendoor banjeren met een stapel borden terwijl een paard hem op de hielen zit, waarbij regisseur Chaplin met goed oog voor de de fysieke schermutselingen de camera op een afstand heeft neergezet.

Tussen Charlie Chaplin als filmmaker en The Circus valt een vergelijking te trekken, omdat zijn typetje eigenlijk het tegenovergestelde van zijn werkwijze lijkt. In de film overkomt The Tramp het succes. Begonnen als een toevallige aaneenschakeling van ongelukjes in een klein hoekje regelt uiteindelijk het hele circus koortsachtig achter de schermen telkens weer dezelfde toevalligheden waar hij nietsvermoedend mee te maken krijgt.

Wat door willekeur is ontstaan gegoten in een pasvorm, net zoals Chaplin als regisseur er om bekend stond de teugels strak in de handen te houden. Wat voor spontaan doorgaat, is sterk geënsceneerd. In de film keert niet geheel verrassend de malaise terug zodra The Tramp door krijgt hoe de vork in de steel zit en hij zijn eigen handelen als geplande act gaat zien. Het was juist de spontaniteit die ontwapende.

Nieuwe soepelheid
Chaplin beheerst zijn fysiek zo tot in de puntjes dat het meer frank en vrij overkomt dan gespeeld. Als een natuurlijk fenomeen slaat The Tramp de ogen op of wimpelt zijn frêle mimiek iedereen om de vinger. Deze ultieme kluns met een hart van goud en de nodige sluwheid rekt zo alle verhoudingen in het circus op. Zelfs de totalitaire directeur bezwijkt voor zijn charmes.

Die nieuwe soepelheid spreidt zich uit als een vuurtje vanaf het knusse samenzijn met tegenspeelster Merna Kennedy tot The Tramp zichzelf wegcijfert ten faveure van de koorddanser Rex. Daar gaan gewaagde stunts op het touw aan vooraf, waar rondvliegende apen de strakke balans ontregelen. Als een bal stoot The Tramp speels alle kegels om en laat hij het circus achter met een hoopvolle toekomst. Die conclusie maakt The Circus zowel een plezant als bitterzoet blijspel.

 

10 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Gold Rush, The

The Gold Rush (1925)
Een pinguïn in het barre noorden

door Paul Rübsaam

The Gold Rush (1925) van Charles Chaplin gaat over kou, honger, uitputting, eenzaamheid, vernedering en uitzichtloze verliefdheid, maar is toch om je gek te lachen. Dat laatste komt voor rekening van de unieke motoriek, flaters en tegendraadse vindingrijkheid van ‘The Lone Prospector’ alias ‘The Little Fellow’ (Chaplin zelf).

Vroeger kon ik, zoals zovelen, onbekommerd lachen om films van Charlie Chaplin. Later stond ik er wat gereserveerder tegenover. Naarmate ik een bredere kijk probeerde te ontwikkelen op zwijgende films begon ik me te realiseren dat komieken als Chaplin, maar ook Buster Keaton, Harold Lloyd en Stan Laurel en Oliver Hardy te nadrukkelijk mijn beeld hadden bepaald van the silent era. Alsof die oude films altijd zo grappig waren!

The Gold Rush

Nadat ik me vele uren had teruggetrokken met loodzware, ijzingwekkende drama’s als bijvoorbeeld Herr Arne’s pengar (Sir Arne’s Treasure) van Mauritz Stiller uit 1918, Körkarlen (The Phantom Carriage) van Victor Sjöström uit 1921 en Raskolnikov (Robert Wiene, 1923) ondervond ik dat het tegendeel waar is. Gedreven door een principiële humorloosheid vatte ik zelfs het plan op om een website te beginnen over wat ik noemen wilde: ‘all but funny silent movies‘. Het is er (nog) niet van gekomen.

Maar terug naar Chaplin. Want één van zijn films heeft mijn hernieuwde, doorborend kritische, al dan niet vermeend deskundige blik steeds kunnen weerstaan: The Gold Rush uit 1925. Omdat hij niet grappig is, zou ik bijna zeggen. Maar dat is hij wel degelijk. Bij uitstek zelfs. Chaplins kenmerkende humor is echter op virtuoze wijze ingepast in een ‘all but funny‘ kader.

Eenzame gelukzoeker
De ontberingen van de goudzoekers van The Klondike Gold Rush aan het einde van de negentiende eeuw en het tragische lot van de avonturiers van de zogeheten Donner Party, die halverwege de negentiende eeuw vast kwamen te zitten in de sneeuw van de Sierra Nevada (Californië) en zich gedwongen zagen hun eigen schoeisel en elkaar op te eten. Met die inspiratiebronnen begon Chaplin aan zijn project The Gold Rush.

Zijn reeds gekende personage ‘The Tramp’, in de tussentitels dit keer aangeduid als ‘The Lone Prospector’, dan wel ‘The Little Fellow’, is in de sneeuw van Noord-Alaska op zoek naar goud, of in ieder geval een beter leven. Met zijn bolhoed, afgedragen jacquet en eigenaardige motoriek met ietwat naar buiten klappende voeten oogt hij als een pinguïn.

Om te ontkomen aan een sneeuwstorm deelt hij tegen wil en dank een hut met de gezochte misdadiger Black Larsen (Tom Murray) en de goedaardige eigenaar van een goudmijn Big Jim McKay (Mack Swain). De uitkomst van een kaartspel bepaalt dat Larsen in de storm op zoek moet gaan naar voedsel gaat en dat Big Jim en The Little Fellow met steeds legere magen achterblijven in de hut.

Fijnproevers
Geen kijker zal zijn gezicht in gepaste plooi kunnen houden bij het aanschouwen van de erbarmelijke omstandigheden van het drietal. Hilarisch zijn al hun vergeefse pogingen (en vooral die van The Little Fellow) om tegen de sneeuwstorm in of juist met die storm in de rug op fatsoenlijke wijze de hut te betreden of te verlaten.

Bijna te beroemd om zijn lachwekkend gehalte is voorts de scène waarin The Lone Prospector ter gelegenheid van Thanksgiving Day zijn eigen, zorgvuldig gekookte schoen opdient als maaltijd voor Big Jim en hemzelf. Chaplins personage nuttigt de veters met de verfijnde gebaren van iemand die weet hoe je spaghetti moet eten. De spijkers waarmee de zool van de schoen was bevestigd, kluift hij af met het toegeknepen mondje van een fijnproever die zich aan een kippenboutje waagt.

Het schoeiseldieet biedt voor Big Jim echter geen soelaas. Gek van de honger begint de zwaarlijvige goudzoeker te hallucineren. The Little Fellow neemt voor zijn ogen de gedaante aan van een manshoge kip, die hem het water uit de mond doet lopen. Wrang natuurlijk, maar ook aanleiding voor dolkomische scènes.

Droevig dansje
Als ze tegen de verwachting in een beer kunnen schieten en hun honger weten te stillen, gaat het tweetal uiteen, zonder dat de verraderlijke Black Larson op is komen dagen. The Litte Fellow zoekt zijn heil in een ten behoeve van goudzoekers en hun gevolg uit de grond gestampt stadje. In een danszaal aldaar wordt hij op slag verliefd op de verleidelijke, door een rokkenjager achterna gezeten Georgia (Georgia Hale), die hem heel letterlijk niet ziet staan.

De romantische aanvechtingen van The Lone Prospector leiden uiteindelijk tot een andere scène die vanaf de eerste vertoningen van The Gold Rush zoveel lachlust bij het publiek opwekte dat hij zich in ons collectieve bewustzijn welhaast los heeft gemaakt van de film als geheel. De scène waarin Chaplins personage met twee op vorken geprikte broodjes als dunne beentjes met grote voeten een dansje opvoert.

The Gold Rush

De achtergrond van dit komische kunststukje is echter intens droevig. The Little Fellow droomt slechts dat hij het heerlijke gezelschap van Georgia en haar vriendinnen met het dansje aan het schateren krijgt. In werkelijkheid zijn de vier dames helemaal niet verschenen op zijn uitnodiging voor een Oudejaarsdiner in de geriefelijke hut van mijningenieur Hank Curtis (Henry Bergman), op wie The Lone Prospector tijdelijk mag passen en het heertje denkt uit te kunnen hangen.

Detonerend en organisch
The Gold Rush prijkt als titel op menig gezaghebbend lijstje van beste films aller tijden. Voor Charles Chaplin was het de film waar hij bij uitstek om herinnerd wenste te worden. Toch blijft het de moeite waard om op zoek te gaan naar een nog niet (volledig) gegeven antwoord op de vraag wat de film zo bijzonder maakt.

Het heeft iets te maken met de vervanging van de bij het verhaal en de omstandigheden eerder passende tragische (anti)held door een in zijn verschijningsvorm reeds gekende komiek. Die vervanging is in zijn reikwijdte schijnbaar groot, maar toch begrensd. Juist omdat The Little Fellow even detonerend als organisch is opgenomen in het geheel van desperate avonturiers, onherbergzame streken en ondragelijke ontberingen krijgt The Gold Rush de prikkelende ambiguïteit van een film die tot uitbundig lachen aanzet, maar het happy end ten spijt ook weemoedig en droefgeestig stemt.

Dat de zwijgende film uit 1925 in 1942 werd aangevuld met een door Charles Chaplin zelf ingesproken voice-over is eigenlijk overbodig. Gedreven door het ’talkie-virus’ heeft Chaplin de narratieve zeggingskracht van zijn eigen zwijgende personage (en de andere personages in de film) blijkbaar nog onderschat.

 

8 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Kid, The

The Kid (1921)
Nog even actueel als een eeuw geleden

door Ries Jacobs

Charlie Chaplin is wellicht als enige ster uit het tijdperk van de stomme film nog in ons collectieve geheugen gebeiteld. Het mannetje met de bolhoed, het snorretje en de te wijde broek halen we ons zo voor de geest, maar vraag een willekeurige persoon een film van hem te noemen en je krijgt vaak geen antwoord.

De filmliefhebber noemt meestal Modern Times (1936) of The Great Dictator (1940), klassiekers die nog altijd geroemd worden vanwege hun combinatie van humor en maatschappijkritiek. In The Kid (1921) komt Chaplins kritiek op het Amerikaanse winner-takes-all kapitalisme al voorzichtig tot uiting. Zijn bekende zwerverstypetje The Tramp speelt de hoofdrol. Op platvoeten stommelt hij door de achterbuurten en beschrijft hij het leven aan de zelfkant van de Amerikaanse samenleving.

The Kid

In The Kid vindt The Tramp een door een alleenstaande moeder achtergelaten baby. Hij neemt het jongetje (gespeeld door Jackie Coogan, die decennia later in de The Addams Family de rol van de kale engerd Uncle Fester op zich zou nemen) mee naar zijn huis en voedt hem op als zijn eigen zoon. Natuurlijk vinden de autoriteiten dat het onnozele mannetje geen kind kan opvoeden. Samen belanden ze in enkele komische situaties waarin ze met het gezag (agent, huisarts en directeur kindertehuis) de strijd aangaan.

Miserabele jeugd
In retrospectief is The Kid een kantelpunt in het oeuvre van Chaplin. Het was de eerste lange film die hij zelf regisseerde. Daarvoor maakte hij hooguit twintig minuten durende een- of tweeakters. Om zijn eerste grote project te financieren, nam de komiek een enorm risico. Hij leende het in die tijd astronomische bedrag van een half miljoen dollar bij een Italiaanse bank.

Als gevolg van Chaplins perfectionisme liepen de opnames uit tot ruim vijf maanden, voor die tijd ongekend lang. Van het opgenomen materiaal belandde na de montage minder dan twee procent in de film. Maar het resultaat mag er zijn. De klik tussen Chaplin en Coogan spat van het scherm af (het gerucht gaat dat de speciale band die Chaplin met het kind had een poging van hem was om zijn miserabele jeugd te compenseren), wat de slapstickscènes uitermate geestig maakt.

Door de slapstick komt de maatschappijkritiek nu, honderd jaar later, wel wat lief en flauw over, maar we moeten dit in zijn tijd plaatsen. Dat Chaplin bijvoorbeeld het wereldlijk gezag op de korrel neemt, maar het kerkelijk gezag niet aanraakt, zegt genoeg.

Communistenjager
De maatschappijkritiek die Chaplin in The Kid uit, vindt haar oorsprong in zijn jeugd. De latere komiek werd in 1889 in Londen geboren als zoon van rondreizende toneelspelers. Zijn ouders gingen snel na zijn geboorte uit elkaar, waarna zijn vader aan de drank raakte en zijn moeder opgenomen werd in een psychiatrische kliniek. Armoede was de rode draad door Chaplins jeugd. Een groot deel van zijn kinderjaren bracht hij door in een armenhuis. Dit autobiografische gegeven komt terug in de film wanneer de autoriteiten besluiten om het kind naar een weeshuis te sturen.

Gedurende zijn periode in het armenhuis begon Chaplin met acteren, pantomime en tapdansen. Hij kreeg steeds meer succes en besloot in 1910 zijn geluk in Hollywood te beproeven. Toen hij tien jaar later The Kid regisseerde, was hij reeds een gerenommeerde ster. Omdat zijn stomme films niet vertaald of ondertiteld hoefden te worden en zijn humor universeel was, kreeg hij al snel wereldwijde bekendheid. Desondanks bleef Chaplin politiek altijd kritisch en links georiënteerd, waardoor hij uiteindelijk onder het vergrootglas van de beruchte communistenjager Joseph McCarthy terecht kwam. In 1952 verruilde Chaplin de Verenigde Staten voor Zwitserland, waar hij samen met zijn vierde vrouw Oona O’Neill tot zijn dood in 1977 een rustig leven leidde.

Duizendpoot
The Kid is de eerste film van Chaplin waarin de talenten van de duizendpoot goed tot hun recht komen. Timing en mimiek, in het tijdperk van de stomme film nog essentiëler dan nu, beheerste hij als geen ander en zijn regiedebuut sloeg in als een bom. Bedenk daarbij dat hij veel muziek voor zijn films zelf componeerde en je ziet het belang dat de Engelsman had voor de ontwikkeling van de vroege cinema.

Wat betreft thematiek is The Kid nog even actueel als tijdens zijn release. De wereld had zojuist tientallen miljoenen mensenlevens aan de Spaanse Griep verloren en de omstandigheden in fabrieken en achterbuurten waren abominabel. Een eeuw later hebben we corona, groeiende inkomensongelijkheid en een (zeker in Amerika) doorgeschoten neoliberalisme. Bovendien zijn de beelden zo snel gemonteerd dat zelfs de TikTok-generatie ermee overweg kan.

 

3 oktober 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Charlie Chaplin was omstreden maar vooral geniaal

Collectie Charlie Chaplin gerestaureerd in de bioscoop
Omstreden maar vooral geniaal

door Cor Oliemeulen

Tien speelfilms van de legendarische Engelse komiek Charlie Chaplin zijn volledig gerestaureerd vanaf 14 oktober te zien in de bioscoop. Op InDeBioscoop lees je deze maand besprekingen van al die films. Chaplin was omstreden, maar vooral geniaal. Omstreden vanwege zijn relaties met zijn veel jongere partners en zijn vermeende anti-Amerikaanse sentimenten; geniaal omdat hij met minimale middelen wist uit te groeien tot de beroemdste filmkomiek ter wereld.

Je moet wel een enorme zuurpruim zijn als je niet kunt lachen om het archetype van de zwerver waarmee Charlie Chaplin wereldberoemd werd. In My Autobiography (1964) schrijft hij hoe ‘The Tramp’ ontstond toen hij de overstap maakte van het theater naar de (korte) film. “Ik had geen idee hoe ik me zou grimeren en kleden. Ik besloot te verschijnen in een slobberbroek, een te nauw jasje, grote schoenen, een wandelstok en een bolhoed. Ik besloot me van een klein snorretje te voorzien dat mij een ouder voorkomen zou geven, zonder mijn gelaatsuitdrukking te veranderen. U moet weten dat het een veelzijdig kereltje is: een zwerver en een gentleman, een dichter en een dromer, een eenzame die altijd hoopt op wat romantiek en avontuur.”

Charlie Chaplin (rechts) als oplichter voor het eerst op het witte doek in de korte film Making a Living (1914) van Keystone Studios.

Charlie Chaplin (rechts) als oplichter voor het eerst op het witte doek in de korte film Making a Living (1914) van Keystone Studios.

The Tramp maakt allerlei jeukende bewegingen, alsof hij vlooien heeft. “Maar die wandelstok heeft mij het meest beroemd gemaakt en ik heb hem bovendien zo leren hanteren dat hij op zichzelf al iets komisch heeft gekregen. Dikwijls heb ik hem bij toeval aan het been of de schouder van iemand vastgehaakt en kreeg op die manier een lachsucces zonder het mij bewust te zijn.” Een ander handelsmerk is zijn springen op één been als hij bij het hard lopen (regelmatig achtervolgd door een agent) op de hoek van een straat komt en de mensen subtiel groet door even zijn hoed op te lichten met de wandelstok achter zijn rug.

Van armoedzaaier tot geslaagde variétékomiek
Charles Spencer Chaplin werd op 16 april 1889 geboren in een achterbuurt van Oost-Londen. Hij groeide op rondom Kennington Road met derderangs musichall-artiesten, zoals zijn vader Charles senior. Zijn ouders scheidden toen Charlie 1 jaar was. Zijn moeder Hannah probeerde zo goed zij kon voor de kleine Charlie en zijn oudere broertje Sidney te zorgen. Vooral vanwege ondervoeding werd moeder opgenomen in een inrichting voor geesteszieken en moesten haar twee zoontjes naar het armenhuis. De jochies zwierven veel op straat rond en woonden dan weer bij hun vader en zijn nieuwe vriendin. Vader stierf op zijn 37ste aan alcoholvergiftiging en moeder zou haar hele leven perioden van depressies blijven houden.

Charlie maakte voor het eerst kennis met het toneel toen hij als baby op de arm van zijn moeder op de planken werd gedragen voor een scène waarin men een baby nodig had. Als 5-jarige zong hij een liedje in het theatertje waar zijn moeder optrad. Officieel debuteerde Chaplin acht jaar oud in een dans op klompen uitgevoerd door de Eight Lancashire Lads. Op zijn zeventiende sloot hij zich aan bij de pantomimegroep van Fred Karno (die ook in Theater Carré zou optreden) en twee jaar later mocht hij zich in Engeland al op 19-jarige leeftijd een geslaagde variétékomiek noemen. In 1909 mocht Chaplin met de Karno Company een maand lang optreden in de Folies Bergère in Parijs, waarna hij begin 1910 mee mocht naar Amerika. Hij was vastbesloten om zich daar voorgoed te vestigen.

Het beloofde land Amerika
“Ik zag Amerika in een ander licht; die hoge wolkenkrabbers, de heldere elektrische lichtjes en de boeiende reclames inspireerden mij met een gevoel van hoop en avontuur. Dit is het, hier hoor ik thuis”, schrijft Chaplin in zijn autobiografie. “Of we nog langer in Amerika zouden blijven, hing af van deze tournee. Als het een mislukking werd, zouden we naar Engeland terugkeren. Ofschoon onze show een mislukking was, kreeg ik zelf dikwijls goede kritieken. Het was een ellendige ervaring iedere avond voor een koel en zwijgend publiek met onze leuke, vrolijke Engelse klucht op te treden. De derde week echter speelden we in de Fifth Avenue voor een publiek dat bijna geheel uit Engelse butlers en bedienden bestond. Tot mijn verbazing hadden we plotseling groot succes. Gedurende die week kwam er een theateragent naar ons toe en engageerde ons voor een tournee van twintig weken in het westen met Sullivan & Considine. Drie shows per dag.”

Na een korte reis terug naar Engeland, alwaar zijn moeder een shocktherapie had gehad, maar later toch zou opknappen, ging Charlie met zijn eveneens acterende broer Sidney naar New York. (Na de Eerste Wereldoorlog zou hun moeder ook in Californië komen wonen, met een verblijfsvergunning voor telkens een jaar.) Keystone Studios probeerde Charlie te interesseren voor het witte doek door hem twee keer zoveel te bieden als hij bij Karno kon verdienen. De korte kluchten van Keystone, waar vele anderen hun filmcarrière begonnen (zoals Harold Lloyd, Gloria Swanson, Ben Turpin en Harry Langdon), konden die ‘eigenzinnige Engelse clown’ wel gebruiken. Maar een echte clown was hij niet. Bij een clown is humor het doel, bij Chaplin het middel.

Onafhankelijk filmmaker
Na zijn succesvolle optredens in tientallen eenakters en tweeakters (later ook bij de filmstudio’s Essanay, Mutual en First National) raakte Chaplin tot de overtuiging dat hij zelf wel een filmscript kon schrijven. Alles wat hij voor een klucht nodig had, was een park, een politieagent en een aardig meisje. Bij iedere mogelijke gelegenheid probeerde hij iets van de filmmakerij te leren en geregeld bezocht hij de ontwikkelkamer en lette nauwkeurig op hoe een film gemonteerd werd. Hij ontdekte dat de plaatsing van de camera niet alleen een psychologisch effect had, maar ook een bepaalde scène kon accentueren. Als de camera te dichtbij of te ver verwijderd was, kon dit het effect verhogen of bederven. Hij schoolde zich in techniek, toneelkunst en bewegingsleer en profiteerde hierbij van zijn ervaringen op de planken.

Chaplin verafschuwde alle door trucs verkregen effecten. “Zoals het fotograferen dwars door een vuurhaard vanuit het gezichtspunt van een stukje steenkool, of opnamen met een rijdende camera naast iemand die door de hal van een hotel loopt, alsof men hem op de fiets begeleidt. Dergelijke effecten vind ik te goedkoop, het ligt er te dik bovenop. Mijn techniek is het resultaat van onafhankelijk denken, van mijn eigen logica en benadering, en niet iets dat ik van anderen heb afgekeken.”

Charlie Chaplin met Jackie Coogan in The Kid (1921), de eerste speelfilm die hij regisseerde.

Charlie Chaplin met Jackie Coogan in The Kid (1921), de eerste speelfilm die hij regisseerde.

Eigengereid en perfectionistisch
In de Keystone-dagen was zijn zwerver vrijer geweest en minder aan het verhaal gebonden. Aanvankelijk hield het instinct van The Tramp zich hoofdzakelijk bezig met de elementaire behoeften van de mens: voedsel, warmte en onderdak. Maar bij iedere verdere film werd hij wat ingewikkelder van karakter en langzamerhand begon het gevoel bij hem een rol te spelen. Chaplins humor bleef het resultaat van een spel met het menselijk leed – zie onder meer The Kid (1920), The Gold Rush (1925) en The Great Dictator 1940) – maar door de manieren waarop kon je het uitstekend van Chaplin hebben. Hij zei ooit in een interview: “Ik zou het liefst mijzelf als een mimisch satiricus willen beschouwen, want ik heb in al mijn komedies bedoeld de mensen belachelijk te maken, of tenminste die mensen wier bestaan in de wereld al een satire is.”

Zoals Chaplin weinig zag in een zijns inziens gekunstelde manier van films maken, was hij al helemaal niet te spreken over de geluidsfilm die in 1927 met The Jazz Singer van Alan Crosland werd geïntroduceerd. “Alles was afgestemd op het spreken en niet langer op het handelen”, aldus zijn autobiografie. “Ik was vastbesloten door te gaan met het maken van zwijgende films, want ik was van mening dat verschillende soorten ontspanning naast elkaar konden blijven voortbestaan. Daar kwam nog bij dat ik een pantomimespeler was; daarin was ik enig en, zonder valse bescheidenheid gezegd, een meester. Ik ging dus rustig verder met het maken van een nieuwe stomme film, City Lights (1931).”

In zijn boek Charlie Chaplin (1955) laat auteur Constant van Wessem Chaplins secretaresse Elsie Codd aan het woord: “Chaplin heeft veel tijd nodig voor zijn films. Gedurende een hele dag dat hij bezig is, worden er vaak niet meer dan twee scènes opgenomen en soms laat hij eenzelfde scène gedurende een hele week honderd keer afdraaien totdat hij er tevreden over is. Hij is voor zichzelf moeilijker dan de scherpste criticus onder zijn toeschouwers.”

Vlucht terug naar Europa
Door de jaren heen ontmoette Chaplin bijna alle groten der aarde uit de politiek, wetenschap, literatuur en kunst. Conservatief Amerika had echter de nodige moeite met de Engelse komiek en filmmaker. Chaplin zei dat hij zich nooit Amerikaan had gevoeld. Hij piekerde er niet over om Amerikaans onderdaan te worden (hoewel hij altijd keurig zijn belastingen betaalde), sprak geen Amerikaans en zijn villa in Beverly Hills zag er uit als een voornaam Engels landhuis. Chaplin sprak zich in en buiten zijn films uit over sociale ongelijkheid, terwijl zijn geringe activiteit in de oorlog hem werd kwalijk genomen, want collega’s als Marlene Dietrich en Bob Hope lieten zich tenminste nog zien bij de Amerikaanse troepen aan het front.

Charlie Chaplin tijdens de opnames van Limelight in 1952.

Charlie Chaplin tijdens de opnames van Limelight in 1952.

Ook Chaplins wispelturige liefdesleven (vele vrouwen, vier keer getrouwd, elf kinderen), spectaculaire echtscheidingsprocessen en gerechtelijke procedures over de toewijzing van zijn eerste kinderen ontketenden de nodige schandaalkopij. Met zijn eerste vrouw, Mildred Harris, trouwde Chaplin toen hij 29 was en zij 16, met zijn tweede vrouw Lita Grey trouwde hij in Mexico omdat zij nog maar 15 was, en zijn vierde en laatste echtgenote (tot zijn dood in 1977), Oona O’Neill, was pas 18 toen Chaplin al 54 was.

Toen hij als vermeende communist in 1952 moest verschijnen voor de ‘Commissie tegen on-Amerikaanse activiteit’, verliet Chaplin het land waarin hij zoveel grote artistieke successen had mogen vieren voorgoed. Zijn laatste film die in Amerika in première ging, was Limelight (1952), waarin de dood van de clown Calvero het symbolische einde van de komiek Charlie Chaplin betekende. Met A King of New York (1957), een satire op de heksenjacht van McCarthy, kwam hij aan het einde van zijn indrukwekkende oeuvre.

In Europa werd Chaplin vervolgens bedolven onder de onderscheidingen, zoals in 1954 de prijs van de Raad voor Wereldvrede waarvan hij het geld schonk aan de armen van Parijs en Londen, alsook de Erasmusprijs uit handen van Prins Bernhard in 1965 en geridderd door koningin Elizabeth in 1975. En de Amerikanen? Die wisten hun schandelijke behandeling van Chaplin enigszins goed te maken in 1972 met de uitreiking van een ere-Oscar, gevolgd door een staande ovatie van 12 minuten.

 

30 september 2021

 

THEMAMAAND CHARLIE CHAPLIN

Nr.10

****
recensie Nr.10

Mysterie ontrafeld met unieke Van Warmerdam-aanpak

door Jochum de Graaf

Nr.10 is de tiende film van Alex van Warmerdam. De vraag is of deze tiende aflevering tevens het hoogtepunt van zijn rijke oeuvre is en misschien wel het laatste afrondende hoofdstuk.

Voor Alex van Warmerdam zou het publiek het liefst zo onbevangen mogelijk zijn nieuwe film Nr.10 moeten gaan zien. Daarom het vriendelijke doch dringende verzoek (hij overwoog zelfs een schriftelijke verklaring ter ondertekening af te dwingen) aan de recensenten om geen spoilers te geven. En in interviews geeft hij aan niet over de betekenis van zijn werk te kunnen praten, hij slaat dan dicht. Je kunt dit af doen als humbug: een afleidingsmanoeuvre om de publiciteit rond de film op te voeren.

Nr.10

Warrig maar samenhangend
Wanneer je Nr.10 zou willen beschrijven – met de vele afwisselende scènes, de sterk wisselende locaties, de nodige plotwendingen – zou je een nogal warrig verhaal krijgen. Maar de film hangt onmiskenbaar samen. Hij begint als een film over theater, een klein theatergezelschap repeteert voor een nieuwe voorstelling. Acteur Marius (Pierre Bokma) kan zijn teksten niet onthouden, omdat naar eigen zeggen zijn vrouw ernstig ziek is, maar bij thuiskomst blijkt daar maar weinig van. Hij heeft vooral een moeizame relatie met tegenspeler Günther (Tom Dewispelaere): er ontspint zich een machtsspelletje wie de belangrijkste rol mag hebben. En op typisch Van Warmerdamse wijze worden de rollen en de handelingen omgedraaid, de scènes telkens opnieuw uitgevoerd. Volgens de moderne toneelopvatting van regisseur Karl (Hans Kesting) moeten ze het spelen van rollen loslaten en eenvoudigweg teksten uitspreken, het gaat niet langer om een toneelstuk, maar om het maken van een ‘collage zonder logica’.

Bij de uitvoering moet er een souffleur aan te pas komen, die door Günther met geweld uit het hokje wordt verdreven waarop hij vervolgens Marius met forse hamerslagen aan het podium vastnagelt. De reminiscentie met het christendom en met name de rooms-katholieke variant daarvan wordt verderop in de film nog verder uitgediept.

Bij het toneelgezelschap speelt ook nog een rol dat actrice Isabel (Anniek Pheifer) een relatie heeft met regisseur Karl, maar er ook een affaire met collega Günther op nahoudt. Na het spelen met toneelspel komt nu overspel aan de orde. Op zeker moment achtervolgt Karl Isabel op weg naar Günther, die op zijn beurt heimelijk gefilmd wordt door zijn dochter Lizzy (Frieda Barnhard), een tafereel dat wordt gadegeslagen door een raadselachtige overbuurman (Gene Bervoets) die we ook weer later in de film zullen tegenkomen. Enfin, van die dingen, volgt u het nog?

Twist
Dan krijgt de film een twist, waarover we verder dus niet meer veel over zeggen en volgen we Günther op zijn queeste naar het vinden van zijn afkomst. Lijkt Nr.10 in het eerste deel een thriller, met achtervolgingen, het elkaar schaduwen, nu krijgt de film sf-achtige trekjes, zonder uiteraard in de clichés van het genre te vervallen. Er ontvouwt zich een raadselachtig mysterie dat vervolgens met de unieke Van Warmerdam-aanpak volstrekt logisch wordt ontrafeld. En dat alles ingetogen in licht donkere kleuren gefilmd in het decor van de haven van IJmuiden, de oostelijke eilanden van Amsterdam, een zwaar katholiek klooster, een klein houten kerkje op een open plek in een diep donker Duits bos.

Nr.10

Adoptie, misbruik in de katholieke kerk, zendingsdrang, het willen verspreiden van het ware geloof, het eeuwige gedoe tussen mannen en vrouwen, de vraag waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan, in Nr.10 krijgen we het mysterie van het leven weer op bijzondere wijze voorgeschoteld. Van Warmerdam laat het acteur Marius op voor hem kenmerkende wijze zeggen: ‘We zijn in de war om alles wat we zien en wat we krijgen toegefluisterd’ en parafraseert Vondel en Shakespeare op al even typische eigen wijze: ‘De wereld is geen schouwtoneel, ik zal u tonen wat u zien wilt, de stille, stille wereld waarin wij allen zijn geboren.’ En misschien vat de prelude van de film symbolisch zijn kijk op de wereld nog wel het beste samen: beelden van een woeste zee in slow motion afgedraaid.

Tijdreis door eigen filmgeschiedenis
35 jaar geleden stormde Alex van Warmerdam met Abel op verpletterende wijze de Nederlandse filmwereld binnen. Met De Noordelingen, De Jurk, Kleine Teun, Grimm, Ober, De Laatste Dagen van Emma Blank, zonder uitzondering als zeer geslaagde zwarte filmkomedies bestempeld, leek hij zich op den duur te herhalen. Met Borgman en vervolgens Schneider vs. Bax, films waarin hij nu eens niet een (hoofd)rol speelde, sloeg hij een nieuwe richting in. Nr.10, waarin hij een soort tijdreis door zijn eigen filmgeschiedenis maakt, is een nieuw hoogtepunt en na Abel zijn beste film. Mocht Nr.10 inderdaad de laatste afrondende aflevering zijn, Van Warmerdam loopt tenslotte tegen de 70, dan is het ook wel mooi, heel bijzonder mooi geweest.

 

29 september 2021

 

ALLE RECENSIES

Ghost World (2001)

REWIND: Ghost World (2001)
Lachen met kiespijn

door Sjoerd van Wijk

In de zwaarmoedige komedie Ghost World doet de eerlijkheid pijn. Sarcastisch commentaar begeleidt alle overdreven typetjes maar de daarmee gepaard gaande droefheid biedt desalniettemin een ladder om uit de put van doemdenken te komen.

Verveeld kijken hartsvriendinnen Enid (Thora Birch) en Becky (Scarlett Johansson) voor zich uit alsof ze ondanks hun jonge leeftijd alle stupiditeit om hen heen al duizenden keren eerder hebben gezien. Net geslaagd voor hun eindexamen (ook al moet Enid beeldende vorming over doen in de zomer) hopen ze snel samen op kamers te gaan. Ze groeien echter langzaam uit elkaar als ze voor de lol de eenzame platenverzamelaar Seymour (Steve Buscemi) voor niets laten opdraven op een date nadat ze zijn contactadvertentie hadden gelezen. Becky doet haar best geld te verdienen met een baantje terwijl Enid begint op te trekken met Seymour en zich vervreemdt van haar omgeving.

Ghost World (2001)

Potemkin-dorp
Ze tekent in haar plakboek, een knipoog naar regisseur Terry Zwigoffs vorige film Crumb (1994), cartoons die alle banaliteit om haar heen vastleggen. Getrouw aan de gelijknamige graphic novel van co-scenarist Daniel Clowes schiet cinematograaf Alfonso Beato de omgeving ook als stripboek in frontale kaders. De beelden scheppen constant een lege diepte in een Potemkin-dorp waar nauwelijks figuranten rondlopen. Feit en fictie smelten er samen in een façade zonder verborgen achterkant zoals een jarenvijftig-eettent waar hiphop uit de luidsprekers knalt. Een hyperrealiteit, filosoof Jean Baudrillards term voor de moderne wereld vol kopieën zonder origineel.



In REWIND opnieuw aandacht voor opvallende films uit dit millennium.

 


Ghost World doet zijn filmtitel eer aan, want al dat neppe geldt evengoed voor ieders persoonlijkheid. In een hilarisch moment belooft Blues Hammer muziek “rechtstreeks uit de Delta” maar gaat vervolgens los op drie elektrische gitaren. De zanger kraamt de teksten over slavernij uit alsof dat nare verleden slechts coolheid signaleert. Met net zulke scherts werkt de mens als pure presentatie in tijdens Enids kunstlessen. Voor de pretentieuze lerares (Illeana Douglas speelt haar sterk prikkelend als iemand zonder zelfbewustzijn) en de brave leerlinge die in haar smaak valt met conceptuele werken blijkt kunst een puur intellectueel spelletje losgezongen van enige waarheidsfunctie. Het schuift nare zaken onder het tapijt.

Saaie dystopie
De film schetst zo een saaie dystopie waar verbondenheid en bevlogenheid geen kans krijgen de neerwaartse spiraal van anhedonie te doorbreken. Cabaretier George Carlin legde ooit in een interview uit hoe hij de mensheid had opgegeven en geamuseerd naar haar ondergang keek als buitenstaander. Als twee filosoof-koninginnen slenteren Enid en Becky rond met diens mentaliteit. Sarcastisch becommentariëren zij soms op het gemene af de banale plekken en mensen op hun pad, geestige karikaturen zoals een ‘satanistisch’ koppel in een koffietent. Vervelende klasgenoten kunnen achter hun rug rekenen op schamperende blikken. Met name Birch schittert als egocentrische tiener vol denigrerende blikken die toch mededogen met haar frustraties afdwingen.

Ghost World (2001)

Initieel hanteren de twee hartsvriendinnen zo een cynisme jegens de buitenwereld die soms de rigeur lijkt in hedendaagse cinema. Maar Ghost World durft verder te gaan dan louter dat uitstippen van de saaie dystopie. Leven in zo’n wereld en de psychologische consequenties gaat de film niet uit de weg. Voor Becky blijkt het sarcasme een aangemeten persoonlijkheid snel ingewisseld voor een verantwoordelijker houding, betoverd als ze tijdens het winkelen is door blauwe bekers die ze zich eindelijk kan veroorloven. Buscemi als Seymour weet net als in bijvoorbeeld Trees Lounge (1996) zowel sukkelig als sympathiek over te komen en maakt zo sociaal ongemakkelijke situaties tot een smart. Hij lijkt een baken van authenticiteit temidden van alle nepheid, maar verliest zichzelf ook in de ficties van 78 inch-platen of onmogelijke romantische escapades als ontsnapping.

Eerlijk
Het zelfbewustzijn dat hij daarbij etaleert, geeft zijn verhaal een tragikomische lading. Ook Enid durft pijnlijk eerlijk tegenover haarzelf te zijn. Schrijver Jonathan Franzen schreef in een essay over de klimaatcatastrofe hoe te erkennen dat het te laat is om deze te voorkomen juist aanspoort tot doen in plaats van doemdenken. Precies zo beweegt Enid in plaats van zelfvoldaan Carlin-achtig observeren tot een confrontatie met haar persoonlijke inzicht in een krachtig ambivalent einde. Gestimuleerd door een man wachtend voor een bus uit dienst pakt zij door in haar persoonlijke teleurstelling in de mensheid, maar blijft haar tragische afstoten van anderen rondhangen als vraag. Op deze manier trapt Ghost World sarcastisch lol terwijl het tegelijkertijd een eerlijk verhaalt durft te vertellen over persoonlijke houdingen in uitzichtloze tijden. Het is lachen met kiespijn.

 

GHOST WORLD KIJKEN: o.a. op YouTube.

 

Meer REWIND

I Never Cry

****
recensie I Never Cry

Grijze odyssee

door Ralph Evers

Er staat veel op het spel wanneer Ola voor de zoveelste keer haar rijexamen heeft. De spanning is te snijden en raakt oververhit in een grauw bewolkt Polen. Een subtiele hint naar het rauwe bestaan wanneer het leven een paar keer tegenzit.

Regisseur en schrijver Piotr Domalewski weeft op realistische wijze een hedendaags drama rondom een paar ogenschijnlijk kleine gebeurtenissen. Ola staat aan de vooravond van haar volwassenheid en haar vader, die naar Ierland geëmigreerd is als arbeidskracht, heeft haar een auto beloofd. Op voorwaarde dat ze haar rijbewijs zou halen. Een auto betekent in Polen zoveel als bewegingsvrijheid. Je komt nog eens ergens. Voor Ola idem dito. Haar rijbewijs haalt ze echter niet, want de rijstijl in het land laat nogal eens te wensen over. De examinator grijpt in en de situatie loopt uit de hand.

I Never Cry (Jak Najdalej Stąd)

Het zijn kleine gebeurtenissen, die in de penibele situatie waarin Ola en haar moeder en gehandicapte broer zich bevinden, grote gevolgen hebben. Ze moet het nieuws met haar vader delen en zo snel mogelijk een nieuwe examenpoging regelen, maar dan komen er wat onalledaagse berichten binnen die haar doen besluiten naar Ierland af te reizen, omdat zij de enige thuis is die Engels spreekt.

Telemachus
Telemachus is de zoon van Odysseus, die er na 20 jaar op uit trekt om zijn vader te zoeken. Ola is de vrouwelijke equivalent hiervan wanneer ze na de plotselinge radiostilte van haar ´verloren´ vader naar Ierland vertrekt om hem op te zoeken. De heroïek die hierin zou kunnen liggen, laat regisseur Domalewski volledig achterwege, hetgeen het realisme van de film vergroot.

Hoewel I Never Cry (Jak Najdalej Stąd) uitgebracht wordt als komedie/drama, is de komedie vooral subtiel. Als smaakmaker verborgen in menselijk leed. In de ernst zit vaak iets komisch verborgen en jongvolwassenen hebben zo hun manieren die af en toe een lach op het gezicht toveren. Met de immer grauwe luchten, zowel in Polen als in Ierland, ligt het accent sterker op het drama.

I Never Cry (Jak Najdalej Stąd)

Ola stapt in een wereld waarin de lichamen van arbeidsmigranten gecommodificeerd zijn. De vele Polen, maar ook andere werklieden uit lagelonenlanden zijn geobjectiveerd tot kostenpost. Het onheil dat haar vader overkomen is, blijkt bureaucratisch nooit gebeurd te zijn. Ergo, ze heeft niets te halen, nergens recht op en is een vervelende sta-in-de-weg. Welkom in de schaduw van de Europese Unie! Ola’s vastberadenheid en onverschrokkenheid pogen wat licht op deze grimmige realiteit te doen schijnen. Op een enkele zonsopgang in Ierland na, houdt de film het zonlicht effectief buiten beeld.

Vrijheid
Gaandeweg daagt het besef bij Ola dat er meer is dan alleen de beloofde auto van haar vader. Tegenover een wereld die zich vooral uitdrukt in geld – een kader dat ons allen maar al te bekend voorkomt – groeit een dieper verlangen. Wie was haar vader? Ze leert zijn collega’s kennen, die filmpjes van hem delen. Ze leert later een vriendin kennen, die in een parallelwereld als Ola leeft. Wanneer ze uiteindelijk het geld vindt dat haar vader voor haar auto gespaard had, is er reeds zoveel gebeurd dat dit geld in een heel nieuw perspectief is komen te staan. Kiest ze voor dezelfde route of slaat ze een andere weg in? Het is hierin dat deze film een hoopgevend slot kent: de werkelijke vrijheid van de mens zit hem in de keuzen die hij of zij kan maken, het uit de gebaande paden stappen. Ola’s keuze krijgt een extra accent door het eindelijke doorbreken van de zon. 

 

8 augustus 2021

 

ALLE RECENSIES

Meilleur reste à venir, Le

**
recensie Le meilleur reste à venir

Het beste is er wel vanaf

door Michel Rensen

Le meilleur reste à venir is een oubollige komische film over een levenslange vriendschap. Enkel het samenspel van de twee hoofdrolspelers maakt het vrijwel fantasieloze scenario nog enigszins behaphaar.

Na een knullige identiteitsverwisseling in het ziekenhuis komt Arthur (Fabrice Luchini) erachter dat zijn beste vriend César (Patrick Bruel) een dusdanig vergevorderde vorm van kanker heeft dat hij niet lang meer te leven heeft. Niet wetende hoe hij het moet vertellen, valt hij over zijn eigen woorden tot César de conclusie trekt dat het Arthur is die niet lang meer te leven heeft. Niet wetende hoe hij de ontstane verwarring kan oplossen, besluit Arthur dat het eigenlijk ook niet uitmaakt. Het belangrijkste is dat ze de laatste maanden zoveel mogelijk samen optrekken. Niet alleen het geheim gooit roet in het eten, maar ook de tegenstrijdige bucketlists van de twee tegenpolen.

Le meilleur reste à venir

Tegenpolen
Wat de twee vrienden bindt, blijft de gehele film onduidelijk, behalve het feit dat ze elkaar praktisch al hun hele leven kennen. Arthur is een betweterige wijsneus, voor wie alles strikt volgens de regels moet. César is een onbeschaamde landloper die leeft als een arme student zonder vaste verblijfplaats en met elke maand een nieuwe vrouw. César wil nog tal van avontuurlijke dromen van zijn bucketlist afstrepen, maar Arthur zou zijn laatste maanden het liefst doorbrengen met het complete oeuvre van Proust.

De twee vijftigers zouden bijna niet meer van elkaar kunnen verschillen, en de personages voelen daardoor bijna karikaturaal aan. Door het overtuigende acteerwerk van de twee gerenommeerde acteurs krijgt de niet overtuigend geschreven vriendschap bij vlagen toch de warmte die van zo’n levenslange vriendschap verwacht mag worden.

Oubollige humor
Hoewel het plot voor een goede komedie ondergeschikt zou moeten zijn, is het in Le meilleur reste à venir snel duidelijk dat het verhaal niet stevig genoeg is om de twee uur te vullen. Het geheim wordt kunstmatig lang verborgen gehouden en het verhaal wordt regelmatig voortgeduwd met onnodige toevoegingen die geen andere functie hebben dan extra scènes aan de film toe te voegen.

Le meilleur reste à venir

Halverwege de film adopteert César een puppy voor Arthur, die vervolgens de rest van de film er nauwelijks meer toe doet, en ook de verrassingstrip naar India biedt. In een betere film had zo’n moment een betekenisvol symbool kunnen zijn – denk bijvoorbeeld ook aan Truman – maar in Le meilleur reste à venir lijkt Césars spontaniteit vooral gebruikt te worden om nieuwe scènes op gang te brengen wanneer het verhaal stokt.

De film schittert op de momenten dat Arthur de verwarrende situatie probeert uit te leggen. In deze scènes zijn de dialogen plotseling wel van een scherpte die je van Franse cinema kunt verwachten. Het is jammer dat de rest van de film het niveau van deze uitleg van het plot niet haalt. De grappen in de film zijn nergens van echt hoog niveau. De film voelt voor een groot deel als een herhaling van vergelijkbare films over mannenvriendschappen. Vooral de scène waarin César Arthur mee wil nemen naar een stripclub geeft blijk van een compleet gebrek aan fantasie bij de filmmakers.

 

4 augustus 2021

 

ALLE RECENSIES

Mandibules

****
recensie Mandibules

Vlieg op het criminele pad

door Jochum de Graaf

Stel je vindt een reusachtige vlieg in je kofferbak, wat doe je dan? En als je het slot kapot trapt en je die kofferbak niet meer open krijgt, hoe los je dan op?

De vrienden Manu en Jean-Gab (Grégoire Ludig en David Marsais) zijn voor geen gat te vangen en bedenken even logische als absurde oplossingen voor dit soort problemen. Manu komt op het lumineuze idee om de vlieg op te gaan leiden tot bankrover. Het al even voor de hand liggende idee om de kofferbak dan maar met een betonschaar open te knippen, komt van Jean-Gab, en als je hem daarna dan weer dicht wilt hebben, plak je wat stevige gaffertape over de scheuren, logisch toch?

Mandibules

Eigen logica
Mandibules is opnieuw een zeer geslaagde aflevering in het oeuvre van Quentin Dupieux (Deerskin, Wrong, Realité) de Franse koning van het absurdisme. Dupieux maakt zijn scripts met een volstrekt eigen logica. Deerskin, met een rol voor een sprekende leren jas, ging over jagen en gejaagd worden, in Wrong was álles anders dan anders, in Realité is er maar weinig sprake van werkelijkheid.

In Mandibules gaat het dus om die vlieg, en de titel heeft betrekking op onderkaken, het enig beweegbare deel van de schedel. Je kunt in de film genoeg verwijzingen naar insecten voorbij zien komen (‘je hebt het geheugen van een vlieg’) en malende kaken (op zeker moment eten ze per ongeluk hond uit de pot). Maar misschien doe je er beter aan er niet te veel achter te zoeken en gewoon mee te gaan met de aaneenrijging van Dupieux’ absurde vondsten en halfgare ideeën in een toch tamelijk rechtlijnige plot.

Geheime missie
Om het vliegbeest Dominique het criminele pad op te leiden, huren Manu en Jean-Gab een stacaravan die tijdens het eten koken ontploft en in vlammen opgaat. Jean-Gab maakt zich dan vooral enorm kwaad om het feit dat de spareribs en de aardappelpuree nu niet meer eetbaar zijn. We zien een politieman die slachtoffers van een ongeluk, compleet in shock, een klachtenformulier aanbiedt waarin ze kunnen aangeven of het politieoptreden aan hun verwachtingen heeft voldaan.

Mandibules

Als Manu wordt aangesproken door een zekere Cécile die hem aanziet voor een oud-klasgenoot komen onze vrienden in een luxe landhuis terecht waar ze hun geheime missie met de vlieg met allerlei kunstgrepen voor alles en iedereen verborgen moeten houden. En dan is er Agnes, heerlijke bijrol van Adèle Exarchopoulos (La Vie d’Adèle), die bij een skiongeluk hersenletsel heeft opgelopen en zich sindsdien alleen half brullend kan uiten. Hilarisch wanneer ze Manu beschuldigt te lang naar haar borsten te zitten kijken.

Er volgt nog een reeks verrassende verwikkelingen en fijne scènes waar het goed op elkaar ingespeelde schelmenduo Ludig en Marsais, al ruim twintig jaar zeer succesvol met de Palmashow zich met hun eigen gebarentaal doorheen slaat. En uiteindelijk komt het met die vlieg op bijzondere wijze op zijn pootjes terecht.

Mandibules is een heerlijke komische roadmovie in de rijke Franse traditie van de jaren zeventig, films als Les Valseuses en Un éléphant ça trompe énormément. Kortom, een fijne zomerfilm.

 

21 juni 2021

 

ALLE RECENSIES